5.4 Praktijkgids Arbeidsrecht 2023_ZP_CTF

Page 1

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; Algemene wet bestuursrecht.

De WIA is van toepassing op mensen die als gevolg van ziekte een loonverlies lijden van ten minste 35%. Er geldt een aantal algemene voorwaarden voor het recht op een WIAuitkering. Iemand moet verzekerd zijn op de eerste ziektedag, de wachttijd moet zijn vervuld en er mag geen uitsluitingsgrond van toepassing zijn. De WIA bestaat uit twee verschillende regelingen, die elk een eigen uitkeringsregime kennen.

De ene regeling, de Inkomensverzekering voor Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) is bedoeld voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Ook mensen die volledig ongeschikt zijn en slechts een geringe kans hebben om te herstellen hebben recht op een IVA-uitkering. Mensen die wel volledig arbeidsongeschikt zijn, maar niet duurzaam, vallen in de WGA, de regeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. De IVA-uitkering bedraagt 75% van het dagloon. Deze uitkering loopt in beginsel door tot de werknemer AOW gerechtigd is. De IVA kent geen vervolguitkering. Mensen die onder de IVA vallen hebben geen recht op ondersteuning bij re-integratie. Wie maximaal 65% van zijn vroegere loon kan verdienen, valt onder de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Ook mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn vallen onder deze regeling, als de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De WGA kent een tijdelijke loongerelateerde uitkering, gevolgd door een loonaanvullingsregeling of een vervolguitkering. Om voor een loongerelateerde uitkering in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan een referte-eis. Om aansluitend in aanmerking te komen voor de loonaanvullingsregeling moet ten minste de helft van de restcapaciteit te gelde worden gemaakt. Anders valt de verzekerde terug op de minimale vervolguitkering. Wie onder de WGA valt, heeft verschillende verplichtingen, waaronder de verplichting om zich in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf als werkzoekende en een sollicitatieplicht. Wie niet actief meewerkt aan zijn re-integratie kan worden geconfronteerd met directe schorsing of opschorting van de uitkering.

De algemene voorwaarden voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zijn: ƒ Iemand behoort op de eerste ziektedag tot de kring van verzekerden. ƒ De wachttijd van 104 weken is vervuld. ƒ Er is sprake van arbeidsongeschiktheid. ƒ Er is geen uitsluitingsgrond van toepassing. ƒ De WIA-uitkering moet tijdig worden aangevraagd.

De betrokkene moet tot de kring van verzekerden behoren en verzekerd zijn op het moment van het intreden van de ongeschiktheid, dat wil zeggen op de eerste ziektedag. De kring van verzekerden in de WIA is gelijk aan de kring van verzekerden in de Ziektewet. Verzekerd zijn alle werknemers en daarmee gelijkgestelden, alsmede enkele categorieën uitkeringsgerechtigden. Daarnaast kent de WIA een vrijwillige verzekering. Een aanvraag om een beschikking over het al dan niet verplicht verzekerd zijn, kan door de werknemer uitsluitend bij het UWV worden ingediend. Dit houdt verband met het feit dat de premieheffing werknemersverzekeringen is overgebracht naar de Belastingdienst. Beslissingen over de verzekeringsplicht in het kader van een uitkeringsaanvraag worden echter expliciet bij het UWV gelegd. Voor dergelijke beslissingen geldt een beslistermijn van 13 weken.

De wachttijd moet zijn vervuld. Dit houdt in dat de betrokkene onafgebroken gedurende 104 weken als gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt moet zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid. In die periode heeft hij ofwel recht op loondoorbetaling, ofwel recht op

514 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE
5.4.1 Algemene
5.4.1.1 Kring
5.4.1.2 Wachttijd
5.4 Wet- en regelgeving Samenvatting
voorwaarden WIA
van verzekerden

5.4.1.3

5.4.1.4

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

ziekengeld. De periode van 104 weken begint te lopen vanaf de eerste ziektedag waarop de werknemer niet heeft gewerkt of het werk heeft gestaakt. Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken worden periodes van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Ook periodes van ziekte die worden onderbroken door een periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof worden samengeteld, tenzij de ongeschiktheid in de periode voorafgaand aan het verlof redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak als de ongeschiktheid die na afloop van het verlof bestaat.

Geen uitsluitingsgrond van toepassing

Arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering

5.4.1.5 Aanvraag indienen

Medisch specialist

Er mag zich geen uitsluitingsgrond voordoen. De uitsluitingsgronden komen uitgebreid aan de orde in paragraaf 5.4.3.

Het bestaan van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering is sinds 2011 geen weigeringsgrond meer voor de WIA en ook niet voor de WAO en ZW. De betreffende bepalingen waren praktisch erg moeilijk toe te passen en om die reden zijn ze uit de wetgeving geschrapt.

Een uitkering wordt alleen toegekend op aanvraag. Het UWV moet de belanghebbende uiterlijk 20 maanden na aanvang van de wachttijd informeren over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen. In die kennisgeving staat ook informatie over het moment van indienen van de aanvraag. Deze is gesteld op uiterlijk 21 maanden na aanvang van de wachttijd. Een te late aanvraag kan leiden tot een maatregel in de vorm van een korting op de uitkering. Als de aanvraag wordt toegewezen, kan de uitkering eventueel met terugwerkende kracht van in beginsel maximaal een jaar worden toegekend.

Uit het dossier moet blijken dat de werknemer behandeld is door een specialist. Bij langdurige ziekte is er gewoonlijk behoefte aan een specialistische behandeling. Als de werknemer niet door een specialist is behandeld, moet de verzekeringsarts bij een beslissing tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering expliciet motiveren waarom dat in dit geval niet noodzakelijk was. Mocht blijken dat het voor de claimbeoordeling van belang is dat de verzekeringsarts over meer medische gegevens beschikt dan in het dossier aanwezig zijn, dan kan hij, met instemming van de werknemer, de behandelend specialist hierom vragen.

5.4.2 De wachttijd

Als hoofdregel geldt een wachttijd van 104 weken. In deze eerste twee ziektejaren zijn werknemer en werkgever samen verantwoordelijk voor werkhervatting. Zij moeten beiden al het mogelijke doen om de re-integratie tot een succes te maken. De inkomensbescherming gedurende de eerste twee ziektejaren is geregeld in artikel 7:629 BW. Op grond hiervan ligt de verantwoordelijkheid voor de inkomensbescherming van zieke werknemers gedurende de eerste twee jaar bij de werkgever. De overheid heeft in de periode van loondoorbetaling slechts een beperkt faciliterende rol. Zij verstrekt vergoedingen voor arbeidsplaatsvoorzieningen die mensen met arbeidsbeperkingen een gelijke toegang tot het arbeidsproces bieden.

Let op

In het regeerakkoord van 10 oktober 2017 is het plan opgevat om de loondoorbetalingsperiode voor kleine werkgevers (tot 25 werknemers) te verkorten van twee naar één jaar. Op die manier zou bevorderd moeten worden dat het midden- en kleinbedrijf weer meer personeel in (vaste) dienst durft te nemen. Dit zou een verlichting moeten betekenen voor een groot deel van de Nederlandse bedrijven. De verantwoordelijkheid voor loondoorbetaling en een aantal re-integratieverplichtingen in het tweede jaar zou overgaan naar het UWV. De ontslagbescherming van twee jaar blijft in stand. De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een uniforme lastendekkende premie, te betalen door kleine werkgevers. Vanwege te hoge kosten is dit plan niet doorgegaan.

Re-integratieverslag

Uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd (artikel 25 lid 3 WIA) moet de werkgever in overleg met de verzekerde werknemer een re-integratieverslag opstellen en een afschrift hiervan aan de werknemer verstrekken. Indien er een verlenging van het loonbetalingstijdvak heeft plaatsgevonden dient het re-integratieverslag uiterlijk dertien weken voor het einde van het verlengde tijdvak te worden opgesteld. Als de werkgever in een eerder stadium al een verslag had opgesteld, zal hij dit verslag moeten actualiseren en zo nodig aanvullen. Wanneer de verzekerde op een eerder moment dan dertien weken voor het verstrijken van het verlengde tijdvak, een aanvraag wil indienen, kan hij

515

Doel en inhoud verslag

de werkgever verzoeken het re-integratieverslag op een eerder moment op te maken. De werkgever moet binnen twee weken aan dit verzoek tegemoetkomen.

In het verslag zetten werkgever en werknemer uiteen welke activiteiten ze tijdens de wachttijd ten behoeve van de re-integratie hebben ondernomen. Het verslag moet het UWV ervan overtuigen dat werkgever en werknemer er alles aan hebben gedaan om het werk te hervatten. Bij het opstellen van het re-integratieverslag is een belangrijke rol voor de werknemer weggelegd. In de WIA is daarom bepaald dat de verzekerde zijn medewerking moet verlenen bij het opstellen van het re-integratieverslag. Bij ministeriële regeling is nader geregeld waaruit die medewerking moet bestaan en welke procedure daarvoor geldt. De werkgever moet zich bij het opstellen van het re-integratieverslag laten bijstaan door of een of meer deskundigen (zoals de bedrijfsarts) of een arbodienst. Zie voor de overige verplichtingen die werkgever en werknemer in het kader van de Wet verbetering poortwachter tijdens de wachttijd hebben hoofdstuk 5.2.

5.4.2.1 Verkorting van de wachttijd

Voorwaarden voor een verkorte wachttijd

Er zijn zieke werknemers waarvan het al in een eerder stadium dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid zijn. In dat geval vervalt de ratio van de re-integratie-inspanningen en de financiële prikkel voor de werkgever. Daarom is in de WIA artikel 24, lid 6 geregeld dat deze categorie al eerder dan na de reguliere wachttijd van twee jaar in aanmerking kan komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als de werknemer van mening is dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is zonder kans op herstel, kan hij in de periode tussen 3 en 68 weken ziekte een vervroegde aanvraag voor een uitkering indienen. Er is dan sprake van een verkorte wachttijd. Een vervroegde aanvraag kan slechts één keer worden ingediend (als de aanvraag wordt afgewezen kan pas na twee jaar ziekte een nieuwe aanvraag worden ingediend). Als het UWV beslist dat de werknemer de uitkering krijgt, dan gaat deze 10 weken na de aanvraag in.

Er kan alleen een eerdere aanvraag voor uitkering worden ingediend als aan een aantal voorwaarden is voldaan. De aanvraag moet vergezeld gaan van een verklaring van de bedrijfsarts dat er naar zijn stellige overtuiging sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Die verklaring van de bedrijfsarts moet mede gebaseerd zijn op een verklaring van de behandelend medisch specialist. Indien de werknemer geen verklaring van de bedrijfsarts verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Uiteraard kan de werknemer dan na afloop van de wachttijd opnieuw een aanvraag indienen. Bij een aanvraag voor een verkorte wachttijd hoeft geen re-integratieverslag te worden overgelegd. Daarnaast geldt dat de verkorte wachttijd minimaal 13 weken en maximaal 78 weken bedraagt. De reden voor de minimale termijn is dat in het algemeen pas daarna een stabiele situatie bereikt wordt. Er geldt een maximale termijn om te voorkomen dat iemand bij een afwijzing twee keer binnen een half jaar beoordeeld zou worden. Tot slot is een voorwaarde dat alleen een aanvraag voor eerdere uitkering kan worden gedaan als er sprake is van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is.

Let op

Gevolg verkorte wachttijd Let op

Een verzoek om een verkorte wachttijd kan slechts éénmaal worden gedaan. Wordt het verzoek afgewezen, dan kan pas opnieuw uitkering worden aangevraagd na afloop van de reguliere wachttijd.

Als de werknemer inderdaad volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid is, krijgt hij vanaf dat moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het recht op loondoorbetaling loopt wel door tot de termijn van twee jaar ziekte verstreken is: de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt hierop in mindering gebracht. De reden hiervoor is dat werknemers anders benadeeld zouden worden in het geval zij van hun werkgever in het eerste ziektejaar een volledige loondoorbetaling zouden ontvangen. Mede om harmonisatie met de ontslagbescherming te bewerkstelligen, loopt het recht op loondoorbetaling door tot er twee jaar verstreken zijn.

Personen die een geringe kans op herstel hebben, kunnen wel na twee jaar in aanmerking komen voor een IVA-uitkering, maar zij kunnen niet in aanmerking komen voor een flexibele keuring.

5.4.2.2 Verlenging van de wachttijd

Hoofdregel is dat het recht op een IVA of een WGA-uitkering ontstaat direct na afloop van

516 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

de wachttijd van 104 weken waarin de werknemer loondoorbetaling of ziekengeld ontving. In verschillende situaties kan een uitkeringsrecht echter op een latere datum ontstaan. In de eerste plaats kan het zijn dat de werkgever ook nog na afloop van de reguliere wachttijd het loon door moet betalen. Dit kan zich in de volgende drie gevallen voordoen.

De loondoorbetalingsperiode kan langer doorlopen, als de werkgever te laat aangifte van ziekte heeft gedaan bij het UWV. De duur van de verlenging van de loondoorbetalingsperiode is in dat geval gelijk aan het aantal dagen dat de ziekmelding te laat is gedaan. Het UWV kan de loondoorbetalingsperiode verlengen als de werkgever onvoldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht. In dat geval ontstaat het recht op uitkering pas als de periode is verstreken waarmee de loondoorbetalingsplicht is verlengd. In het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de werknemer recht heeft op loondoorbetaling over de periode waarmee de loonbetalingstermijn door het UWV wordt verlengd omdat niet is voldaan aan bepaalde (re-integratie)verplichtingen op grond van de WIA. De Centrale Raad van Beroep heeft in een tal uitspraken geoordeeld dat de loonsanctie een reparatoir karakter heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570).

De werkgever heeft de kans zijn verplichtingen in het kader van de Wet verbetering poortwachter alsnog na te komen, en als dit is gebeurd is er geen reden meer voor toepassing van de loonsanctie. Een minimum sanctie van vier maanden is dus niet (meer) aan de orde. Het UWV toetst aan de hand van de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter of de werkgever voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van zijn zieke werknemer. Als het gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting dan is de re-integratie vanuit het oogpunt van een loonsanctie geslaagd te noemen. Ook als er geen sprake is van een werkhervatting, maar er zijn wel genoeg inspanningen geleverd, wordt geen loonsanctie opgelegd. Het UWV werkt verder met een interne circulaire 09C002 van 2 maart 2009. Deze circulaire bevat allerlei praktische richtlijnen die de Landelijke Loonsanctiecommissie hanteert bij de beoordeling of de werkgever wel voldoende aan re-integratie-inspanningen heeft gedaan. De inhoud van de circulaire 09C002 ‘Aandachtspuntenlijst Landelijke Loonsanctiecommissie’ van 2 maart 2009 is tegenwoordig verwerkt in de Werkwijzer Poortwachter van het UWV van 1 augustus 2022, waarmee de circulaire als apart document is komen te vervallen. De Centrale Raad is akkoord met deze interne richtlijnen, maar let er wel op of het UWV conform haar eigen richtlijnen handelt. Dat is niet altijd het geval (Centrale Raad van Beroep 22 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8096).

Ten slotte kunnen werkgever en werknemer het UWV gezamenlijk vragen om verlenging van de loondoorbetalingsperiode. Deze is vooral bedoeld voor gevallen waarin de re-integratie al redelijk gevorderd is en de werknemer naar verwachting over een redelijke termijn weer volledig hersteld zal zijn. Het uitgangspunt is dat het UWV aan een verzoek om verlenging van de loonbetalingsperiode tegemoetkomt. Er moet wel iets heel bijzonders aan de hand zijn, wil dat niet het geval zijn.

In het verzoek kunnen partijen aangeven met hoeveel tijd zij de loonbetalingsperiode willen verlengen. In beginsel zal het UWV in zijn beschikking deze termijn volgen, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn die zich ertegen verzetten. In dat geval stelt het UWV zelf een termijn vast. Ook als partijen zelf geen termijn aangeven, stelt het UWV de termijn vast. Het verlengde tijdvak van loondoorbetaling eindigt als de in de beschikking neergelegde einddatum is bereikt. De aanvraag voor een uitkering moet dan uiterlijk dertien weken voor die einddatum worden ingediend. Zowel de werkgever als de verzekerde kunnen eerder een aanvraag indienen en daarbij aangeven het verlengde tijdvak van loondoorbetaling te willen bekorten.

5.4.2.3 Later ingaan van het recht op uitkering

Toegenomen arbeidsongeschikt binnen vier weken

Het komt voor dat iemand na afloop van de wachttijd van 104 weken én de loondoorbetalingsperiode minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar wel aan alle overige ontstaansvoorwaarden voor het recht op een IVA- of WGA-uitkering voldoet. In dat geval kan in twee situaties later alsnog recht op uitkering ontstaan.

Als de verzekerde binnen vier weken na het einde van de loonbetalingsperiode ten minste 35% of duurzaam volledig arbeidsongeschikt wordt, ontstaat alsnog recht op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering. De bepaling vloeit voort uit de algemene regel dat perioden van arbeidsongeschiktheid die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, worden samengeteld. In zo'n geval doet het niet ter zake wat de oorzaak is van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vier weken na de loondoorbetalingsperiode.

517
Langere loondoorbetaling; de loonsanctie (artikel 25, lid 9 WIA)

Toegenomen arbeidsongeschikt binnen vijf jaar

De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is wel van belang bij de volgende regeling. Als binnen vijf jaar na het einde van de loondoorbetalingsplicht de arbeidsongeschiktheid van betrokkene zodanig toeneemt dat hij ten minste 35% of volledig duurzaam arbeidsongeschikt is, dan ontstaat alsnog recht op een WGA respectievelijk IVA-uitkering, mits de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op basis waarvan de betrokkene recht had op loondoorbetaling of ziekengeld. Bovendien dient zich op dat moment geen uitsluitingsgrond voor te doen.

Uitsluitingsgronden

Het recht op uitkering kan ook later ontstaan als zich aan het eind van de wachttijd (al dan niet na afloop van een verlengde periode van loondoorbetaling) een uitsluitingsgrond voordoet, terwijl de werknemer wel aan alle overige ontstaansvoorwaarden voor het recht op een IVA- of WGA-uitkering voldoet. Voor enkele van de uitsluitingsgronden geldt dat een recht op uitkering alsnog kan ontstaan als de uitsluitingsgrond ophoudt te bestaan. Daarbij gelden overigens verschillende termijnen voor het alsnog kunnen ontstaan van een IVA of een WGA-uitkering. De uitsluitingsgronden worden besproken in paragraaf 5.4.3.

5.4.3 Uitsluitingsgronden

Hoewel de WIA twee verschillende typen uitkeringen kent (de IVA en de WGA), zijn de uitsluitingsgronden voor beide uitkeringen in één hoofdstuk ondergebracht. Bij uitsluitingsgronden gaat het om objectieve omstandigheden. Een uitsluitingsgrond kan betekenen dat er geen recht op uitkering ontstaat, maar ook dat een al bestaand recht op uitkering eindigt. De uitsluitingsgronden worden hierna besproken. Ook overlijden is een uitsluitingsgrond; daar wordt verder niet op ingegaan.

5.4.3.1

Recht op een WIA- of een Wazo-uitkering

5.4.3.2 Recht op loon of ziekengeld

Het systeem van de WIA is zo opgezet dat er maar één uitkering op grond van de WIA tegelijk kan bestaan. Het gaat bij uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg alleen om het recht op zwangerschaps-/bevallings-/adoptie-uitkering van gelijkgestelde werknemers (meest alfahulpen). Deze groep kan tijdens de loongerelateerde periode van de WGA-uitkering recht hebben op zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Andere uitkeringsgerechtigden kunnen tijdens een WIA-uitkering geen zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangen. Voor die groep is de uitsluitingsgrond dus niet van belang.

Als het tijdvak waarin de werknemer recht blijft houden op doorbetaling van loon op gezamenlijk verzoek of door het UWV is verlengd, ontstaat geen recht op een uitkering zolang dit tijdvak nog niet is geëindigd. Voor het van toepassing zijn van deze uitsluitingsgrond is van belang of het tijdvak al dan niet is geëindigd; het gaat er dus niet om of al dan niet daadwerkelijk loon wordt uitbetaald. Indien de werkgever bijvoorbeeld gedurende dit tijdvak geen loon betaalt omdat de werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, blijft de uitsluitingsgrond gewoon van toepassing en ontstaat (nog) geen recht op uitkering. Als de werknemer het niet eens is met de inhouding van loon door zijn werkgever, kan hij zich tot de kantonrechter wenden met een loonvordering.

5.4.3.3 Gemoedsbezwaard

Als iemand op grond van zijn geloofsovertuiging bezwaar heeft tegen elke verzekering, kan hij ontheffing krijgen van de verzekering (en de premiebetaling) op grond van de WIA. De consequentie van een dergelijke ontheffing is dat deze persoon ook geen rechten aan die wet kan ontlenen als hij arbeidsongeschikt wordt tijdens een periode waarin hij gemoedsbezwaarde was.

Om te voorkomen dat iemand die volledig arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is of vermoedt dit te worden, zijn ontheffing laat eindigen met het doel toch recht te krijgen op een uitkering, is naast de hier genoemde uitsluitingsgrond ook bepaald dat iemand, die binnen een half jaar na het einde van de ontheffing arbeidsongeschikt wordt, geen recht heeft op uitkering als zijn gezondheidstoestand op dat moment het intreden van die arbeidsongeschiktheid kennelijk moest doen verwachten.

5.4.3.4

Rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen

Er ontstaat geen recht op een uitkering en een lopend recht op uitkering eindigt als de betrokkene rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Op deze regel gelden enkele uitzonderingen, zoals in geval van bijzondere opneming in een psychiatrisch ziekenhuis. Ook voor mensen die in de laatste fase van detentie in aanmerking komen voor deelname aan een penitentiair programma of bepaalde vormen van verlof geldt een uitzondering. Het feit dat iemand tijdens de wachttijd rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft géén invloed op de vraag of recht op een uitkering ontstaat. Bepalend hiervoor is het moment waarop de wachttijd of de loondoorbetalingsperiode eindigt. Als iemand op het moment dat hem rechtens zijn vrijheid wordt ontnomen recht heeft op een uitkering op grond van

518 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

de WIA, dan eindigt dat recht pas nadat een maand is verstreken. Vrijheidsontnemingen die worden onderbroken met minder dan vier weken, worden samengeteld. Hiermee wordt voorkomen dat bij elke nieuwe periode van vrijheidsontneming een uitkering pas na één maand kan worden beëindigd.

Als achteraf blijkt dat de detentie ten onrechte is geweest, omdat iemand wordt vrijgesproken door de rechter, blijft de weigering van uitkering over de detentie en de eventuele terugvordering door UWV in stand (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 13 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9126ECLI:NL:CRVB:2010:BK9126).

5.4.3.5 Woonachtig buiten Nederland

Een uitkering op grond van de WIA kan (net als andere sociale uitkeringen) alleen worden geëxporteerd naar een EU-land of naar een land waarmee Nederland een handhavingsverdrag heeft afgesloten. Omdat in de WIA ook een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering is ondergebracht, betekent dit dat naar die landen feitelijk een vorm van werkloosheidsuitkering kan worden geëxporteerd. Dit brengt met zich mee dat het UWV de sollicitatieactiviteiten van de verzekerde in het buitenland moet controleren, dient na te gaan of de betrokkenen voldoende activiteiten ondernemen om passende arbeid te gaan verrichten, en dat de betrokken personen recht hebben op ondersteuning van het UWV bij de re-integratie. Daarnaast moet het UWV per kalendermaand beschikken over gegevens over het inkomen van de betrokkene, zodat het recht op uitkering kan worden vastgesteld. Woont iemand in een land buiten de EU waarmee geen handhavingsverdrag is gesloten, dan eindigt het recht op uitkering als men niet meer in Nederland woont. Woont iemand bij einde wachttijd al in zo'n land, dan ontstaat er ook geen recht op uitkering.

5.4.3.6 AOW-gerechtigde leeftijd Let op

De werknemer heeft geen recht op een uitkering indien dat recht zou ontstaan op of na de eerste dag van de kalendermaand waarin hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Op die dag gaat namelijk de AOW in. Dit is veranderd. De ingangsdatum van de AOW-uitkering is met ingang van 1 april 2012 gesteld op de dag dat men 65 jaar wordt. Op 23 augustus 2012 heeft de minister besloten tot wijziging van een aantal ministeriële regelingen in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd (aanpassingsregeling verhoging AOW-leeftijd (Stcrt. 2012, 17678). In 2018 gaat deze leeftijd naar 66 jaar. In 2021 is de AOW-gerechtigde leeftijd 67 jaar. Vanaf 2024 is de leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Wie door de verhoging van de AOW-leeftijd tijdelijk geen inkomsten heeft, kan een voorschot krijgen of bijstand aanvragen.

Sinds 2012 stijgt de AOW-gerechtigde leeftijd in etappes om de oudedagsvoorziening ook in de toekomst betaalbaar te houden. Elk jaar kijkt het kabinet of de AOW-gerechtigde leeftijd op basis van de levensverwachting moet worden verhoogd. Daarbij is vastgelegd dat een verhoging tenminste vijf jaar van tevoren bekend moet zijn, zodat burgers zich erop kunnen voorbereiden. In november 2017 heeft de ministerraad op voorstel van minister Koolmees van SZW besloten dat de AOW-gerechtigde leeftijd in 2023 niet omhooggaat. De belangrijkste reden om de AOW-leeftijd te bevriezen op 67 jaar en drie maanden is dat de verwachte levensverwachting minder snel stijgt dan aanvankelijk gedacht. Dit blijkt uit nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

5.4.3.7 Herleven na einde uitsluitingsgrond Herlevingstermijnen

Er zijn enkele uitsluitingsgronden (de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, overlijden en vrijstelling van verzekering wegens gemoedsbezwaren) die, als ze zich eenmaal hebben voorgedaan, ertoe leiden dat een recht op uitkering ook later niet alsnog kan ontstaan. Men zou ze kunnen aanmerken als ‘definitieve’ uitsluitingsgronden. Bij de overige uitsluitingsgronden kan het recht op een uitkering in beginsel wel alsnog later ontstaan, namelijk op het moment dat de betreffende uitsluitingsgrond zich niet meer voordoet.

Aan de mogelijkheid voor het alsnog ontstaan van het recht op uitkering wordt in een aantal gevallen een begrenzing in de tijd gesteld. Daarbij is verschil tussen de IVA en de WGA. Bij de uitsluitingsgronden detentie (‘rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen’) en wonen buiten Nederland kan het recht op een IVA-uitkering altijd later nog ontstaan, ongeacht hoe lang de uitsluitingsgrond zich heeft voorgedaan. Het argument hiervoor is dat de volledig én duurzaam arbeidsongeschikte na zijn detentie geen arbeid kan verrichten. Een gedeeltelijk arbeidsgeschikte is daartoe wel in staat. Daarom geldt voor het alsnog ontstaan van een recht op een uitkering ingevolge de WGA wel een beperking in de tijd: binnen vijf jaar na afloop van de wachttijd of de loondoorbetalingsplicht dienen de uitsluitingsgronden detentie en wonen buiten Nederland zich niet meer voor te doen, wil het recht op een WGA-uitkering alsnog kunnen ontstaan. Deze termijn is gelijk aan de termijn dat het

519

recht op WGA-uitkering alsnog kan ontstaan als de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is na afloop van de wachttijd of de loondoorbetalingsplicht. Een en ander betekent dat een recht op een WGA-uitkering dat niet ontstaat na afloop van de wachttijd of de loondoorbetalingsplicht, niet meer kan ontstaan als sindsdien vijf jaar zijn verstreken.

5.4.4 Arbeidsongeschiktheidscriterium

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt

In de WIA wordt het uitkeringsregime geregeld voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De definitie van deze beide begrippen (volledig duurzaam arbeidsongeschikt en gedeeltelijk arbeidsgeschikt) verschilt. Dit hangt samen met de doelstelling van beide uitkeringsregimes.

Volgens de WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als hij ‘als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling’ duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van zijn maatmaninkomen per uur. Onder ‘duurzaam’ wordt in dit verband begrepen: een medisch stabiele of verslechterende situatie. Onder duurzaam wordt mede verstaan: een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De beoordeling van de duurzaamheid is dus een puur medische aangelegenheid. Het UWV heeft een interne richtlijn voor verzekeringsartsen ontwikkeld, die zij moeten gebruiken om te bepalen of er sprake is van een stabiele situatie of een situatie waarbij er nog een geringe kans op herstel bestaat.

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

Opvallend in dit arbeidsongeschiktscriterium is dat niet wordt gesproken van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, maar van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. De definitie is als het ware omgekeerd: gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Er wordt dus uitgegaan van wat iemand nog wel kan, in plaats van wat hij niet meer kan. Ook in deze definitie gaat het om het maatmaninkomen per uur.

Ziekte

Bij beide definities speelt wel hetzelfde ziektebegrip een rol omdat het bij alle vormen van arbeidsongeschiktheid gaat om verminderde mogelijkheden om arbeid te kunnen verrichten ten gevolge van ziekte. Er moet sprake zijn van objectief medisch vast te stellen gevolgen van ziekte. Het hebben van een ziekte betekent echter niet per definitie dat iemand niet zou kunnen werken. Veel mensen met een chronische ziekte of handicap of een tijdelijk medisch probleem werken. Het hebben van een ziekte is dus wel noodzakelijk, maar niet voldoende om als arbeidsongeschikt aangemerkt te worden. Het gaat om de beperkingen in arbeid die men daardoor ondervindt.

5.4.5 Claimbeoordelingsproces

De claimbeoordeling start met een beoordeling van de re-integratie-activiteiten aan de hand van het re-integratieverslag, de zogenoemde poortwachtertoets. Deze toets heeft betrekking op de vraag of de werkgever en de werknemer in de ziekteperiode al het mogelijke hebben gedaan om de werknemer weer zo snel mogelijk aan de slag te krijgen. De toets richt zich op zowel de medische kant als de arbeidskundige kant. De poortwachtertoets is besproken in paragraaf 5.2.7.

Bij de claimbeoordeling zal in het algemeen primair worden gekeken naar wat mensen medisch gezien nog wél kunnen. Daarbij is alleen een verlies aan mogelijkheden dat veroorzaakt is door medische oorzaken relevant en moet een verlies aan mogelijkheden door niet-medische oorzaken worden genegeerd. Dit betekent in de praktijk dat er meer eisen worden gesteld aan het onderbouwen van de medische kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Een belangrijk aspect van het proces is ook dat de definitieve beslissing over het al dan niet aanwezig zijn van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt genomen door onafhankelijke claimbeoordelaars (de zogenoemde beslissingsautoriteit). Dit zijn speciaal daarvoor aangewezen medewerkers van het UWV (juristen), die de uiteindelijke beslissing nemen over het toekennen van een IVA-uitkering. Daarnaast zal door verzekeringsartsen steeds meer gewerkt gaan worden met richtlijnen en protocollen. Voor diverse veel voorkomende diagnoses zijn dergelijke richtlijnen ontwikkeld door een commissie uit de Gezondheidsraad.

5.4.5.1

Plausibiliteitstoets

Het medisch herstelgedrag van de werknemer maakt een essentieel onderdeel uit van de toetsing van de re-integratie-inspanningen, omdat dat bijdraagt aan het herstel of vergroting van de arbeidsmogelijkheden. Nieuw is dat wat betreft het herstelgedrag van de werk-

520 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

nemer in deze fase van het beoordelingsproces voortaan een plausibiliteitstoets plaats zal vinden op het bestaan van ziekte, en op de vraag of er voldoende activiteiten gericht op medisch herstel zijn geweest. In gevallen dat er bijvoorbeeld ook sprake was van een arbeidsconflict zal de beoordeling kritischer zijn ten aanzien van de vraag of alle op dit probleem toegespitste activiteiten zijn verricht en of er überhaupt wel echt sprake is van ziekte. Om dit te kunnen beoordelen maakt de bedrijfsarts of de arbodienst een zogenoemde multifactoriële probleemanalyse, waarbij ook aandacht is voor sociale omstandigheden. Van belang is daarbij ook of de behandelend arts heeft gehandeld volgens de gangbare algemeen geaccepteerde richtlijnen. De bedrijfsarts is hier als ‘regisseur’ voor verantwoordelijk. Afwijking van de richtlijnen kan alleen met een deugdelijke beargumentering; indien die ontbreekt, kan geoordeeld worden dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.

In beginsel: behandeling door specialist vereist

In beginsel zal voortaan van een zieke werknemer die een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt worden verlangd dat hij is behandeld door een specialist. Ziektes waarbij dat niet nodig is, zullen in het algemeen voordat de twee jaar wachttijd om is al genezen zijn. Zonder een specialistische behandeling zal in het algemeen geen sprake zijn van een adequaat herstelgedrag en voldoende re-integratie-inspanningen. In het uitzonderingsgeval dat iemand die niet onder behandeling is of is geweest bij een specialist toch arbeidsongeschikt wordt bevonden, zal de reden voor de afwijking van dit uitgangspunt specifiek beargumenteerd moeten worden door de bedrijfsarts.

Beoordeling op de stukken

De beoordeling van de activiteiten tijdens de wachttijd zal, gelet op de veelheid van aspecten, vooral door een arbeidsdeskundige van het UWV worden gedaan. Deze functionaris heeft voldoende overzicht van alle relevante aspecten en heeft voldoende gezag. De beoordeling wordt in eerste instantie zo veel mogelijk op de stukken gedaan. Deze werkwijze, die ook voor de invoering van de WIA al werd gehanteerd bij de poortwachtertoets en daar een goed bruikbare werkwijze is gebleken, heeft behalve efficiencywinst ook grote inhoudelijke voordelen, omdat in het algemeen een oordeel op grond van de stukken objectiever is dan op grond van een persoonlijk contact. Uiteraard is het wel essentieel dat de stukken volledig en waarheidsgetrouw zijn; indien hier twijfel aan bestaat, vindt altijd een daarop toegespitst onderzoek plaats. Indien de stukken een onvoldoende helder beeld geven, worden aanvullende vragen gesteld. Op deze werkwijze geldt een uitzondering voor de categorie waar geen of nauwelijks reintegratie-inspanningen gedaan zijn omdat naar het oordeel van de bedrijfsarts betrokkene ‘geen benutbare mogelijkheden’ heeft. In dat geval vindt beoordeling door een verzekeringsarts plaats. De WIA biedt de mogelijkheid van een eerdere keuring voor personen die menen in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering en in een stabiele situatie verkeren. Indien een zieke werknemer eerder dan na twee jaar ziekte een aanvraag indient voor een IVA-uitkering moet deze aanvraag vergezeld gaan van een verklaring van de bedrijfsarts dat er naar zijn mening evident sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en er geen kans op herstel is. De verklaring van de bedrijfsarts moet mede gebaseerd zijn op een verklaring van de behandelende medisch specialist. Hiertoe zullen nadere regels worden gesteld.

Als de re-integratieactiviteiten voldoende zijn geweest, wordt de claimbeoordeling vervolgd met een gesprek van de arbeidsdeskundige met de cliënt. Dit gesprek heeft als doel de cliënt voor te lichten over de procedure en over de bedoeling van de WIA: zo snel mogelijk en zo veel mogelijk re-integreren. Dit gesprek heeft een algemeen en verkennend karakter.

Schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid

De werkelijke schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid begint vervolgens met een medisch onderzoek door de arts van het UWV. De beoordeling moet volgens objectieve verzekeringsgeneeskundige maatstaven plaatsvinden. Dat betekent dat de claimbeoordeling toetsbaar, reproduceerbaar en consistent moet zijn. Hierbij past een zorgvuldige controle en borging van de kwaliteit, waarbij ook het werken met schriftelijke stukken geïntensiveerd zal worden. De oordelen van artsen zullen op verschillende niveaus gemonitord worden, zodat afwijkingen die worden gesignaleerd besproken kunnen worden. De verzekeringsarts bekijkt aan de hand van het medisch dossier van de bedrijfsarts en een spreekuurcontact met betrokkene of er sprake is van objectief vast te stellen beperkingen. Ook beoordeelt hij of er sprake is van een stabiele situatie. Personen die in aanmerking komen voor een uitkering op grond van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid (de IVA-regeling), worden door de verzekeringsarts onderscheiden in twee groepen: de groep die volgens medische standaarden helemaal geen moge-

521

5.4.5.2

lijkheden om te functioneren (‘geen benutbare mogelijkheden’) heeft en daarom door de verzekeringsarts volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard, en de groep met nog wel enige mogelijkheden. Voor die laatste groep vindt een arbeidskundig onderzoek plaats.

De laatste tijd is er een groot tekort aan verzekeringsartsen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de Kamerbrief van 26 augustus 2022 aangekondigd om maatregelen te treffen om de achterstanden bij de sociaal-medische beoordelingen bij het UWV weg te werken. Een van deze maatregelen is de vereenvoudigde WIA-beoordeling voor 60-plussers. Op 1 oktober 2022 is het UWV hiermee begonnen en de tijdelijke maatregel loopt tot en met 31 december 2023. De vereenvoudigde WIA-beoordeling voor 60-plussers komt erop neer dat in de meeste gevallen 60-plussers niet meer door een verzekeringsarts zullen worden beoordeeld om te bepalen of zij in aanmerking komen voor een WIA-uitkering. In beginsel zullen 60-plussers alleen nog door een arbeidskundige worden beoordeeld. In principe komen zij dus in aanmerking voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering (WGA 80-100%), tenzij de 60-plusser nog werkt en minder dan 35% inkomensverlies heeft. In dat geval krijgen zij geen uitkering.

Als de arts heeft vastgesteld dat iemand nog wel kan werken, maar dat er bepaalde medische (lichamelijke of psychische) beperkingen zijn, wordt de arbeidsdeskundige ingeschakeld. De arts legt de mogelijkheden die iemand heeft om te functioneren vast in een gestandaardiseerde lijst, die vervolgens door de arbeidsdeskundige wordt gematched met mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Dit gebeurt door aan de hand van een geautomatiseerd systeem, het CBBS (Claim Beoordelings- en BorgingsSysteem), te onderzoeken of er nog functies gevonden kunnen worden die betrokkene ondanks zijn beperkingen nog kan verrichten.

In het CBBS zijn ca. 320 beroepen opgenomen. Dit zijn clusters van gelijksoortige functiebeschrijvingen. De beroepen verschillen onderling duidelijk van elkaar omdat bij de schatting drie verschillende beroepen geduid moeten worden. Ieder beroep komt in alle vijf regio's van Nederland voor. In het Schattingsbesluit wordt voor het woord beroep het begrip ‘functie’ gebruikt. Binnen de beroepen zijn 7.500 functiebeschrijvingen opgenomen. Bijvoorbeeld het beroep portier kent allerlei soorten functiebeschrijvingen (bijvoorbeeld portier bij een disco of een vijfsterrenhotel, binnen/buiten werken, staand/zittend werken, vreemde talen beheersen, telefoon bedienen, bagage tillen). Iedere soort portier is in het CBBS opgenomen met een aantal arbeidsplaatsen zoals die voorkomen bij de betreffende onderzochte werkgever.

De arbeidsdeskundige bekijkt of hij drie functies met minimaal drie arbeidsplaatsen per functie kan vinden die betrokkene ondanks zijn beperkingen kan verrichten. Het aantal uren dat in de in het CBBS opgenomen functies in de praktijk wordt gewerkt, doet niet ter zake. Het uurloon van de functie dat qua hoogte het middelste is van de drie functielonen, wordt de resterende verdiencapaciteit genoemd.

Let op Maatmanloon

Het is niet van belang of de functies die iemand nog kan verrichten, ook daadwerkelijk voor hem voorhanden zijn. De schatting is dus in hoge mate een theoretische aangelegenheid.

De gevonden resterende verdiencapaciteit per uur wordt vervolgens vergeleken met het loon dat de werknemer per uur verdiende voordat hij ziek werd (het zogenoemde maatmanloon). Als uit deze vergelijking blijkt dat het theoretisch loonverlies ten minste 35% is, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid en bestaat recht op een uitkering op grond van de WGA-regeling. Ook tijdelijk volledig arbeidsongeschikten hebben dus recht op een WGA-uitkering. Is het loonverlies minder dan 35% dan bestaat er geen recht op een uitkering. Het is de bedoeling dat de werknemer dan bij zijn werkgever in dienst blijft. Als er geen functies kunnen worden gevonden, of als het loonverlies dat de betrokkene met de gevonden functies lijdt 80% of meer is, krijgt betrokkene als de arbeidsongeschiktheid duurzaam is recht op een uitkering op grond van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA). Personen die wel volledig arbeidsongeschikt zijn maar niet duurzaam, mensen die gedeeltelijk werken en alle anderen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn komen in aanmerking voor een WGA-uitkering.

Voor een uitvoerige beschrijving van de functieduiding en de eisen die hieraan worden gesteld, wordt verwezen naar Praktijkgids Sociale Zekerheid.

Beslissing

Op basis van het Poortwachterdossier, het verslag van de verzekeringsarts, het verslag van de arbeidsdeskundige en een beoordeling van de juridische aspecten, wordt vervol-

522 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE
Tekort

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

gens de definitieve beslissing genomen over het recht op en de hoogte van de uitkering. In de WIA zijn beslistermijnen opgenomen. Hoofdregel is een redelijke termijn van acht weken. Voor bijzondere beslissingen, waaronder een beschikking over het ontstaan, later ontstaan of herleven van het recht op uitkering, of over verkorting van de wachttijd geldt een termijn van tien weken na ontvangst van de aanvraag.

5.4.5.3 Herbeoordeling

Bij iedere claimbeoordeling zal bezien worden wat de datum is voor de volgende claimbeoordeling, de zogenoemde professionele herbeoordeling. De termijn hangt af van de prognose van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige met betrekking tot herstel van de gezondheid of van functionele mogelijkheden. Een professionele herbeoordeling is een beoordeling op aangeven van de verzekeringsarts of arbeidsdeskundige, of omdat betrokkene er zelf om verzoekt. In de WIA zijn voor mensen met recht op een WGA-uitkering of voor mensen die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn, geen wettelijke periodieke herbeoordelingen op vaste momenten voorgeschreven. Indien een professionele herbeoordeling binnen enkele jaren niet zinvol lijkt, zal in ieder geval een datum voor een administratief heronderzoek worden vastgesteld om te monitoren of een arbeidsongeschikte in aanmerking komt voor een herbeoordeling. Een professionele herbeoordeling verloopt volgens hetzelfde stramien als de initiële claimbeoordeling.

5.4.6 Regeling voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Recht op een uitkering op grond van de Regeling voor volledig duurzaam arbeidsongeschikten (de IVA-regeling) hebben de volgende twee groepen verzekerden: ƒ Personen zonder kans op herstel (een stabiele situatie waarbij herstel uitgesloten is). ƒ Personen met een geringe kans op herstel zowel in het eerste jaar als daarna.

‘Herstel uitgesloten’ betekent dat de mogelijkheden om te functioneren definitief verloren zijn gegaan: er is stabiliteit van de afwezigheid van mogelijkheden. Een ‘geringe kans op herstel op lange termijn’ betekent dat de verzekeringsarts de situatie na de claimbeoordeling zo inschat. Hij maakt daarbij onderscheid tussen de prognose in het eerste jaar (dus in het derde jaar van ziekte), en de situatie daarna.

Bij de procedure die gevolgd zal worden bij het vaststellen van de duurzaamheid, kunnen de volgende stappen onderscheiden worden. Eerst beziet de verzekeringsarts of de prognose ‘herstel uitgesloten’ geldt. Zo ja, dan is er sprake van duurzaamheid. Zo nee, dan vervolgt hij het onderzoek door het eerstvolgende jaar te beoordelen. Is er in het eerste jaar een meer dan geringe kans op herstel, dan is er geen sprake van duurzaamheid. Is er in dat eerste jaar geen of een geringe kans op herstel, dan wordt ook de kans op herstel op enig moment in de toekomst bij de beoordeling betrokken. Is er in de toekomst een meer dan geringe kans op herstel, dan is er geen sprake van duurzaamheid. Is er ook in de toekomst een geringe kans op herstel, dan is er sprake van duurzaamheid. Van duurzame arbeidsongeschiktheid wordt ook gesproken als iemand nog zal verslechteren (of zelfs zal komen te overlijden).

De duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid moet worden vastgesteld bij de claimbeoordeling. In de eerste periode na inwerkingtreding van de WIA zal deze beoordeling niet eenvoudig zijn omdat er nog geen ervaring mee is opgedaan. In de voorbereidingsfase zal het UWV daarom bijzondere aandacht besteden aan dit nieuwe aspect van de claimbeoordeling en bij de uitvoering zullen de resultaten nauwlettend gevolgd worden. Met name de invulling van het begrip geringe kans op herstel vereist een nauwkeurige uitwerking. Het UWV heeft hiertoe een protocol met een stappenplan opgesteld.

5.4.6.1 Volledig ongeschikt, maar niet duurzaam

Personen die volledig arbeidsongeschikt zijn maar niet als duurzaam ongeschikt zijn aangemerkt, krijgen geen IVA-uitkering, maar een uitkering op grond van de WGA-regeling. Mocht na verloop van tijd blijken dat zij toch duurzaam arbeidsongeschikt zijn, dan kunnen zij op dat moment zonder nadere voorwaarden instromen in de IVA-regeling en een IVA-uitkering krijgen. Tot dat moment ontvangen zij overigens ook altijd een volwaardige WGA-uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon.

5.4.6.2 Hoogte van de IVA-uitkering

De hoogte van de IVA-uitkering bedraagt 75% van het dagloon. Het dagloon is gemaximeerd op het maximumdagloon (dat wordt vastgelegd in de Wet financiering sociale verzekeringen). Per 1 juli 2022 bedraagt een IVA-uitkering maximaal 75% van € 232,90 per dag. In geval van zodanige hulpbehoevendheid dat de betrokkene geregeld oppassing en verzorging nodig heeft, kan de uitkering worden verhoogd door vermenigvuldiging met maximaal 100/70.

523

5.4.6.3 Werkhervatting en re-integratie vanuit de IVA

Inkomsten uit arbeid

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikten zijn niet verplicht om zich beschikbaar te stellen voor arbeid of om te trachten arbeid te verwerven. Het UWV zet voor deze groep geen re-integratietrajecten in. Indien een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte van mening is dat toch sprake is van resterende arbeidscapaciteit, dan kan hij het UWV vragen om een herbeoordeling. In het geval dat uit deze herbeoordeling blijkt dat toch nog resterende verdiencapaciteit aanwezig is, dan wordt deze persoon beschouwd als gedeeltelijk arbeidsgeschikte en kan hij aanspraak maken op ondersteuning bij re-integratie door het UWV in de vorm van een re-integratietraject. Is het UWV van oordeel dat bij onvoldoende verdiencapaciteit heeft, blijft hij in de IVA. Hij kan dan geen aanspraak maken op een reintegratietraject. Als iemand met een IVA-uitkering erin slaagt om op eigen kracht werk te vinden, bijvoorbeeld in een zeldzaam voorkomende baan, kan hij wel aanspraak maken op arbeidsplaatsvoorzieningen (zie hoofdstuk 5.5). Als er sprake is van een dienstbetrekking dan kan zijn werkgever aanspraak maken op de no-riskpolis en de premiekorting.

Als een IVA-gerechtigde op enig moment per maand meer dan 20% van zijn oorspronkelijk loon verdient, voldoet hij de facto niet meer aan de definitie van volledig arbeidsongeschiktheid, maar is gedeeltelijk (of zelfs geheel) arbeidsgeschikt. Het zou echter niet redelijk zijn het recht op uitkering meteen te beëindigen. Het is immers niet duidelijk of deze inkomsten blijvend zullen zijn of eenmalig. Het inkomen van een volledig duurzaam arbeidsongeschikte wordt gekort met 70% van het inkomen in een betreffende maand. Na een periode van één jaar wordt betrokkene, als hij nog steeds inkomsten uit arbeid ontvangt die de 20%-loonverschil te boven gaan, opnieuw beoordeeld. In beginsel zal dan het recht op IVA-uitkering eindigen en zal betrokkene als gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van de WGA aangemerkt worden. Dit geldt overigens niet voor IVA-gerechtigden die Wsw-arbeid (Wet sociale werkvoorziening) verrichten; bij hen kan de anticumulatie voortduren (bij die personen kunnen de uitkering en het loon met elkaar samenlopen).

5.4.6.4 Einde en herleving IVAuitkering

Herleving

Een recht op uitkering dat is ontstaan, bestaat totdat het UWV vaststelt dat zich een in de wet genoemde eindigingsgrond voordoet, bijvoorbeeld een uitsluitingsgrond. Eindiging van een recht houdt in dat de betrokkene geen aanspraak meer heeft jegens het UWV of zijn (ex)-werkgever tot het betalen van een uitkering. Het betekent echter niet altijd het definitieve einde van het recht: een geëindigd recht kan onder bepaalde in de wet genoemde voorwaarden herleven. Het recht op de IVA-uitkering eindigt daarnaast als de betrokkene niet meer volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is.

Een geëindigd recht kan onder bepaalde voorwaarden dus herleven. Herleving heeft tot gevolg dat het oude recht weer bestaat. De belangrijkste voorwaarde voor herleving is dat de grond op basis waarvan het recht is geëindigd zich niet langer voordoet. Voorts wordt in een aantal gevallen een begrenzing in de tijd gesteld (een zogenaamde herlevingstermijn), dat wil zeggen dat de eindigingsgrond zich binnen een bepaalde tijd niet meer moet voordoen.

Bij de volgende eindigingsgronden kan een recht op uitkering herleven:

ƒ Het recht op de IVA-uitkering is geëindigd omdat de werknemer niet meer volledig en duurzaam ongeschikt is. Wordt de betrokkene opnieuw volledig én duurzaam arbeidsongeschikt, kan het recht op uitkering herleven als de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op basis waarvan het geëindigde recht bestond. In dit geval geldt een herlevingstermijn van vijf jaar.

ƒ Het recht op de IVA-uitkering is geëindigd omdat de betrokkene buiten Nederland woont of omdat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen. In dit geval geldt voor het recht op de IVA-uitkering een onbeperkte herlevingstermijn.

5.4.7 Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)

Gedeeltelijk arbeidsgeschikten komen in aanmerking voor een uitkering ingevolge de WGA. Deze regeling voorziet in een gedeeltelijke compensatie voor het verlies aan inkomen of van verdiencapaciteit. Voor het ontstaan van het recht op de WGA-uitkering geldt naast de algemene ontstaansvoorwaarden voor het recht op uitkering dat de betrokkene gedeeltelijk arbeidsgeschikt dient te zijn. Een werknemer is gedeeltelijk arbeidsgeschikt als hij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. In de WIA is overigens bewust voor een positieve formulering gekozen: iemand is gedeeltelijk arbeidsgeschikt als hij nog ten hoogte 65% van zijn maatmanloon kan verdienen.

Volledig maar niet duurzaam ongeschikt

Als iemand volledig arbeidsongeschikt is, maar herstel is te verwachten of niet uit te slui-

524 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

5.4.7.1

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

ten, heeft hij geen recht op uitkering op grond van de IVA, maar op grond van de WGA-regeling. Omdat betrokkene op het moment van de claimbeoordeling wel volledig arbeidsongeschikt is, kan van hem uiteraard op dat moment geen arbeidsdeelname of pogingen daartoe verwacht worden.

In de WGA-regeling geldt daarom voor hem voor de loonaanvulling geen inkomenseis. Op die manier wordt bereikt dat hij een uitkering ontvangt van 70% van zijn oude loon. In alle gevallen kan hij indien zijn oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid toch duurzaam blijkt te zijn, alsnog recht krijgen op een uitkering op grond van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid.

Een gedeeltelijk arbeidsgeschikte die op een later moment volledig duurzaam arbeidsongeschikt wordt, heeft alsnog recht op een IVA-uitkering. Dit is onder meer van belang voor iemand met een chronisch progressieve ziekte. Aan het ontstaan van het recht op een IVA-uitkering worden geen andere voorwaarden gesteld dan dat de betrokkene tijdens het ontvangen van een WGA-uitkering bij een herbeoordeling volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt verklaard. Het recht op de IVA-uitkering gaat direct in, dat wil zeggen er geldt geen wachttijd.

Als iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is, verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, kan de WGA-uitkering worden verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste de factor 100/70.

Loongerelateerde WGAuitkering Referte-eis

Na afloop van de loondoorbetalingsperiode heeft een gedeeltelijk arbeidsongeschikte in de regel eerst aanspraak op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU). De duur van deze loongerelateerde WGA-uitkering is (net als de WW-uitkering) afhankelijk van het arbeidsverleden.

De duur bedraagt minimaal drie maanden. Hoelang de uitkering maximaal duurt, hangt af van de duur van het arbeidsverleden.

Het UWV berekent dit als volgt. Alle jaren vanaf het jaar waarin de werknemer 18 werd tot en met 1997. Het maakt niet uit of in deze jaren wel of niet is gewerkt. Alle jaren vanaf 1998 tot en met 2015 waarin de werknemer wel heeft gewerkt. Of een jaar mag meetellen als arbeidsverleden hangt af van hoeveel de werknemer heeft gewerkt. De twee aantallen worden bij elkaar opgeteld en vormen samen het arbeidsverleden. Voor elk jaar arbeidsverleden ontvangt de werknemer één maand loongerelateerde uitkering (met een maximum van 38).

Vanaf 1 januari 2016 gelden nieuwe regels voor de berekening van de duur van de loongerelateerde uitkering, waarbij de duur stapsgewijs wordt afgebouwd. Voor de werknemer die 24 jaar of meer aan arbeidsverleden heeft opgebouwd geldt dat de duur als volgt wordt verkort: ieder kwartaal vanaf 1 januari 2016 betekent een maand minder uitkering. Voor één jaar arbeidsverleden krijgt de werknemer steeds één maand loongerelateerde uitkering, deze wordt niet korter dan 24 maanden.

Voor een niet werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikte bedraagt de uitkering 70% van het dagloon (met als bovengrens het maximumdagloon zoals dat is neergelegd in de Wfsv). Voor een wel werkende gedeeltelijk arbeidsgeschikte bedraagt de uitkering 70% van het verschil tussen het dagloon en het met werken verdiende inkomen. De loongerelateerde uitkering kan ook in formulevorm worden weergegeven, te weten als 0,7 x (dagloon – inkomen).

Voorts geldt er een bodem: de loongerelateerde WGA-uitkering kan niet lager zijn dan de hoogte van de WGA-vervolguitkering, dat wil zeggen de loongerelateerde WGA-uitkering bedraagt ten minste een percentage van het wettelijk minimumloon (of het dagloon als dat lager is). Deze bodem is van belang voor degenen die (veel) meer verdienden dan het maximumdagloon.

Alleen de werknemer die voldoet aan de referte-eis heeft eerst aanspraak op de loongerelateerde WGA-uitkering. Dit komt omdat de WW in de WGA is geïncorporeerd. De betrokkene heeft aanspraak op een loongerelateerde WGA-uitkering, ongeacht of hij wel of niet werkt. Daarom is de referte-eis uit de WW in de WIA overgenomen. De referte-eis houdt in dat de betrokkene in de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag na af-

525
Chronisch progressieve ziekte Hulpbehoevendheid

loop van de wachttijd of de loondoorbetalingsperiode, in ten minste 26 weken als werknemer arbeid moet hebben verricht. Op deze wijze geldt dezelfde dag als ijkpunt als voor mensen die na twee jaar ziekte een beroep moeten doen op de WW, omdat ze minder dan 35% arbeidsongeschikt en werkloos zijn. Het is bij de bepaling van de 26 weken niet van belang hoeveel dagen per week is gewerkt: één werkdag in een week is voldoende meegeteld te worden. Het aantal uren dat men op een dag werkt doet evenmin ter zake. Voorts worden, net als in de WW, bepaalde weken waarin geen arbeid is verricht met gewerkte weken gelijkgesteld, zoals weken waarover de werknemer zonder te werken loon heeft ontvangen (bijvoorbeeld ingeval van vakantie of feestdagen).

Bij de vaststelling van de 36 weken (de zogenoemde referteperiode) blijven bepaalde weken buiten beschouwing, zoals weken van ziekte of arbeidsongeschiktheid waardoor de verzekerde in het geheel niet tot werken in staat was. In dat geval wordt de referteperiode verlengd met de duur van de ziekte of arbeidsongeschiktheid. De verlenging vindt plaats met de gehele periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid, ook indien die periode zelf voor een deel buiten de (niet-verlengde) referteperiode valt.

Een loongerelateerde WGA-uitkering bedraagt de eerste twee maanden 75% van het dagloon en daarna 70% van het dagloon, waarop 70% van eventuele inkomsten in mindering wordt gebracht. Deze uitkeringsstructuur van de loongerelateerde uitkering heeft tot gevolg dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte er in inkomen op vooruit gaat als hij (meer) gaat werken. Bij iedere euro aan extra inkomsten uit arbeid neemt zijn totale inkomen met € 0,30 toe, doordat € 0,70 wordt verrekend met de uitkering. Hierdoor wordt de gedeeltelijk arbeidsgeschikte volgens de regering gestimuleerd om (meer) te gaan werken.

Hoogte loongerelateerde uitkering bij een dagloon van € 100 en een resterende verdiencapaciteit van € 50 Arbeidsinkomen Loongerelateerde uitkering Totale inkomen geen 70 70 10 63 73 20 56 76 30 49 79 40 42 82 50 35 85

Vanaf 1 januari 2008 is de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering, overeenkomstig de WW, afhankelijk van het arbeidsverleden. De uitkeringsduur varieert van drie maanden tot 38 maanden. De definitie van het begrip arbeidsverleden in WIA sluit aan bij datzelfde begrip in de WW. In die definitie is ook het uit de WW bekende verzorgingsforfait opgenomen.

Na de loongerelateerde fase heeft de betrokkene aanspraak op hetzij een loonaanvulling, hetzij een WGA-vervolguitkering. Ook een gedeeltelijk arbeidsgeschikte die niet aan de referte-eis voldoet, kan hierop aanspraak maken. Anders gezegd: hij heeft geen aanspraak op een loongerelateerde uitkering, maar is direct aangewezen op de loonaanvullingsregeling of de WGA-vervolguitkering. Zowel het recht op de loonaanvulling als op de WGA-vervolguitkering kunnen doorlopen door tot de uitkeringsgerechtigde de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Als een gedeeltelijk arbeidsgeschikte ten minste 50% van zijn resterende verdiencapaciteit benut, kan hij aanspraak maken op een loonaanvulling. De hoogte van deze loonaanvulling bedraagt, als de betrokkene een inkomen verdient tussen 50% en 100% van zijn resterende verdiencapaciteit, 70% van het verschil tussen het dagloon en die resterende verdiencapaciteit. In dit inkomenstraject is de loonaanvulling dus een vast bedrag.

Als de betrokkene een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan zijn resterende verdiencapaciteit, bedraagt de hoogte van de loonaanvulling — net als de loongerelateerde uitkering — 70% van het verschil tussen het dagloon en het met werken verdiende inkomen. Bij het voorgaande geldt als bodem de hoogte van de WGA-vervolguitkering: de hoogte van de loonaanvulling kan nooit lager zijn dan de WGA-vervolguitkering waar de gedeeltelijk arbeidsgeschikte aanspraak op zou hebben gehad als hij niet zou hebben voldaan aan de inkomenseis. Anders gezegd: de loonaanvulling bedraagt 0,7 x (dagloon

526 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE
loongerelateerde uitkering
afloop loongerelateerde fase
De loonaanvullingsregeling
Uitkeringsstructuur Duur
Na
5.4.7.2

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

– resterende verdiencapaciteit). Als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte meer verdient dan zijn resterende verdiencapaciteit, bedraagt de hoogte van de loonaanvulling 70% van het verschil tussen het dagloon en dat inkomen, ofwel 0,7 x (dagloon – inkomen). Zie ook de opsomming in paragraaf 5.4.7.3.

5.4.7.3 De WGA-vervolguitkering

Als een gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet werkt of minder dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit benut, maakt hij aanspraak op een WGA-vervolguitkering. Deze uitkering bedraagt een percentage van (70% van) het wettelijk minimumloon of — als het dagloon lager is dan het wettelijk minimumloon — een percentage van het dagloon. Het percentage is hoger naarmate de betrokkene minder arbeidsgeschikt is, en varieert, afhankelijk van de mate van arbeidsgeschiktheid, van 28% tot en met 50,75%: ƒ

Bij een mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 35% tot 45%, is het percentage 28. ƒ

Bij een mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 45% tot 55%, is het percentage 35. ƒ

Bij een mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 55% tot 65%, is het percentage 42. ƒ

Bij een mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 65% tot 80%, is het percentage 50,75.

5.4.7.4 Informatie aan de belanghebbende

De uitkeringsstructuur van de WGA-regeling heeft tot gevolg dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte er belang bij heeft dat hij in een zo vroeg mogelijk stadium weet wat hij moet verdienen om voor de loonaanvulling in aanmerking te komen. Daarom moet het UWV hem bij de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering informeren over de inkomenseis. Daarbij zal hem worden meegedeeld wat 50% van zijn resterende verdiencapaciteit op dat moment inhoudt, uiteraard met de kanttekening dat de resterende verdiencapaciteit in de loop van de tijd nog kan wijzigen, omdat zijn arbeidsmogelijkheden kunnen toe- of afnemen. Vervolgens zal hem uiterlijk twee maanden voor afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering worden meegedeeld welk bedrag hij ten minste moet verdienen om voor de loonaanvulling in aanmerking te komen. Door deze benadering wordt niet langer de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald, maar juist benadrukt welke mogelijkheden de werknemer wél heeft.

5.4.7.5

Verplichtingen

van de WGA-gerechtigde

Aan het recht op een uitkering zijn voor de gedeeltelijk arbeidsgeschikte ook verplichtingen verbonden. De gedeeltelijk arbeidsgeschikte moet actief zijn: hij moet de WGA-uitvoerder actief informeren, meewerken aan verzoeken of opdrachten, kortom er alles aan doen om te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een uitkering, dan wel dit beroep zo veel mogelijk beperken. Daarnaast is de gedeeltelijk arbeidsgeschikte steeds verplicht tot een actieve opstelling tijdens het ontvangen van de uitkering. In het algemeen is iedere verzekerde verplicht om te proberen te voorkomen dat hij afhankelijk wordt van een uitkering. Hij moet anders gezegd zo veel mogelijk voorkomen dat hij uitvalt, en als dat toch gebeurt moet hij alle mogelijke schadebeperkende maatregelen nemen. Dit kan verschillende dingen inhouden, waaronder het tijdig inroepen van medische hulp.

Informatieplicht; controle

De uitkeringsgerechtigde moet alle informatie die relevant is voor de uitkering uit zichzelf of op verzoek meedelen of schriftelijk aanleveren. Ook moet hij meewerken aan verzoeken of opdrachten van het UWV, de eigenrisicodrager, het UWV WERKbedrijf of het re-integratiebedrijf. Hij moet voldoen aan een eventuele oproep en gestelde vragen beantwoorden. Alle feiten en omstandigheden, waarvan het de verzekerde die een uitkering op grond van de WIA heeft of heeft aangevraagd redelijkerwijs duidelijk is dat die van belang kunnen zijn voor een juiste beoordeling van het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, moet hij zo nodig spontaan aan het UWV verstrekken. Het gaat daarbij ook om informatie omtrent het niet (kunnen) naleven van bepaalde plichten door een gedeeltelijk arbeidsgeschikte. Te denken valt aan plichten die zijn gericht op behoud, herstel en verkrijging van mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en plichten die zijn gericht op daadwerkelijke inschakeling in de arbeid (re-integratie). Onder informatie in het kader van de re-integratie wordt verstaan gegevens, die nodig zijn voor de inschakeling in de arbeid. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan informatie over opleidingen, arbeidsverleden en arbeidsmogelijkheden, maar ook aan in het kader van de reintegratie relevante informatie over de genezing, het behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van de arbeid. Als de werkgever van de betrokkene eigenrisicodrager is, moet de werknemer de informatieplicht met betrekking tot de re-integratie (ook) naleven jegens zijn werkgever.

Inschakeling in de arbeid

Een tweede categorie verplichtingen betreft de verplichtingen die zijn gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. De verzekerde moet zijn kan-

527

Re-integratievisie

sen op de arbeidsmarkt waar mogelijk vergroten (door een medische behandeling, maar zo nodig ook door opleiding en scholing). Verder moet hij zich bij het UWV WERKbedrijf laten registreren als werkzoekende, solliciteren en aangeboden passende arbeid aanvaarden.

De hiervoor genoemde verplichtingen worden geconcretiseerd in de re-integratievisie. Deze wordt opgesteld in overleg tussen cliënt en het UWV. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor de re-integratiecoach van het UWV: deze bepaalt in samenspraak met de gedeeltelijk arbeidsgeschikte de in te zetten activiteiten. Hierbij speelt de inbreng van de cliënt een cruciale rol. De activiteiten kunnen variëren van begeleiding door de re-integratiecoach bij het zoeken naar een baan tot het inkopen van re-integratietrajecten bij private re-integratiebedrijven. Om maatwerk te waarborgen, wordt een breed pakket aan re-integratieactiviteiten aangeboden bij verschillende re-integratiebedrijven. Daarnaast hebben de cliënten van het UWV de mogelijkheid zelf initiatieven te ontplooien door de re-integratietelefoon te bellen of een aanvraag voor een Individuele Re-integratie Overeenkomst (IRO) in te dienen (zie hierna).

Re-integratieplan

In vervolg op de re-integratievisie, die door het UWV in samenspraak met de werknemer wordt opgesteld, kan een re-integratieplan worden opgesteld. In het re-integratieplan worden de afspraken vastgelegd die tussen re-integratiebedrijf en de betrokkene in het kader van de re-integratie zijn gemaakt. Deze afspraken zullen zo concreet mogelijk worden gemaakt en worden gekoppeld aan het beoogde eindresultaat. Het is belangrijk dat partijen weten waar ze elkaar over en weer op kunnen aanspreken. De gedeeltelijk arbeidsgeschikte heeft dus niet alleen verplichtingen maar ook rechten jegens degene die verantwoordelijk is voor zijn re-integratie. De instemming van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte met deze rechten en plichten uit zich in het feit dat deze de overeenkomst voor gezien moet tekenen.

Het UWV kán een re-integratiebedrijf de opdracht geven een re-integratieplan op te stellen. Dit is een bevoegdheid en geen verplichting. Er zijn namelijk situaties denkbaar waarin het UWV hiertoe geen opdracht geeft. Ten eerste blijft het opstellen van een re-integratieplan achterwege als het UWV van mening is dat geen re-integratiebedrijf hoeft te worden ingeschakeld. Volstaan wordt dan met het opstellen van de re-integratievisie. Ten tweede kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte ook zelf (zonder tussenkomst van het UWV) een concreet voorstel voor zijn re-integratie (een re-integratieplan) indienen. Hij verzoekt het UWV dan om een individuele re-integratieovereenkomst.

Als in de re-integratievisie wordt vermeld dat een re-integratiebedrijf ingeschakeld moet worden, zal altijd wél een re-integratieplan worden opgesteld. Het UWV legt dan contact met een re-integratiebedrijf, dat in samenspraak met de gedeeltelijk arbeidsgeschikte een re-integratieplan opstelt. Daarbij zal ook gekeken worden naar het in de loondoorbetalingsperiode opgestelde plan van aanpak.

Individuele re-integratieovereenkomst

De individuele re-integratieovereenkomst (IRO) biedt een gedeeltelijk arbeidsgeschikte de mogelijkheid zelf een re-integratieplan op te stellen en zelf een re-integratiebedrijf te kiezen. De IRO biedt de cliënt zo de mogelijkheid zelf de regie over zijn re-integratie te voeren. Voorwaarde voor een goed functionerende IRO-regeling is transparantie van de re-integratiemarkt voor de cliënt. Re-integratiebedrijven zullen zich als gevolg van invoering van de IRO meer richten op de cliënt als opdrachtgever van re-integratie. Dit komt de transparantie van en marktwerking op de re-integratiemarkt ten goede. Het UWV toetst de IRO-aanvraag. Een gedeeltelijk arbeidsgeschikte die gebruik maakt van een IRO heeft dezelfde rechten en plichten als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die deelneemt aan een regulier re-integratietraject.

Sollicitatieplicht

Omdat de regering het belangrijk vindt dat iedereen die mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten hiervan ook gebruik maakt, geldt de sollicitatieplicht voor iedereen met een WGA-uitkering. Een WGA-uitkering impliceert immers dat een betrokkene (op termijn) nog arbeidsmogelijkheden heeft. Iedereen met een WGA-uitkering is derhalve in beginsel verplicht in voldoende mate te solliciteren. De regering realiseert zich echter ook dat er situaties denkbaar zijn waarin het voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden gedurende een bepaalde periode niet wenselijk of mogelijk is om te solliciteren. Daarbij wordt vooral gedacht aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Daarom is in de WIA, evenals in de WW het geval is, de mogelijkheid op genomen voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden bij ministeriële regeling een ontheffing voor de sollicitatieplicht te verlenen. In deze regeling kan dan ook de duur van de

528 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

ontheffing worden bepaald.

5.4.7.6 Einde van het recht op WGA-uitkering

Een recht op uitkering dat is ontstaan, bestaat totdat het UWV vaststelt dat zich een in de wet genoemde eindigingsgrond voordoet. Eindiging van een recht houdt in dat de betrokkene geen aanspraak meer heeft jegens het UWV of zijn (ex)werkgever tot het betalen van een uitkering. Het betekent echter niet altijd het definitieve einde van het recht: een geeindigd recht kan onder bepaalde — in de wet genoemde — voorwaarden herleven. Dit geldt bijvoorbeeld bij einde wegens bepaalde uitsluitingsgronden.

Minder dan 35% ongeschikt worden tijdens de loongerelateerde fase

Het recht op de WGA-uitkering eindigt in beginsel als de betrokkene niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Dit geldt echter niet tijdens de loongerelateerde fase: in die fase eindigt het recht op de WGA-uitkering niet als de gerechtigde minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt.

De reden daarvan is dat de loongerelateerde WGA-uitkering in de plaats komt van de WW-uitkering. De WW kent een dergelijke eindigingsgrond niet. Als het recht op de WGAuitkering in de loongerelateerde fase op basis van deze grond wel zou eindigen, zou dat meebrengen dat de betrokkene alsnog een WW-uitkering zou moeten aanvragen. Bijkomend probleem daarbij is dat het in zo'n geval zou kunnen dat hij niet meer aan de referte-eis voldoet, terwijl zijn WGA-uitkering mogelijk veel korter heeft geduurd dan de WWuitkering waar hij recht op zou hebben gehad als hij niet arbeidsongeschikt was geweest. Om deze reden loopt de loongerelateerde WGA-uitkering door tot het einde van de vastgestelde periode.

Minder dan 35% ongeschikt worden na de loongerelateerde fase

Na de loongerelateerde fase eindigt het recht op de WGA-uitkering in beginsel wel als de betrokkene niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Daarbij geldt in het algemeen een uitlooptermijn van twee maanden. Voorts is het volgende van belang. Als de betrokkene vanwege zijn inkomsten uit arbeid minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, eindigt het recht pas één jaar later. Dit is bedoeld om hem te stimuleren zijn werkzaamheden zoveel mogelijk uit te breiden. De betrokkene zou daarvan kunnen worden weerhouden als hij meer kan verdienen dan 65% van zijn (gemaximeerde) dagloon. Na eindiging van het recht op de WGA-uitkering kan de betrokkene eventueel een WW-uitkering ontvangen op basis van de periode van werken tijdens het ontvangen van de WGA-uitkering.

5.4.7.7 Herleven van het recht op WGA-uitkering

Een geëindigd recht kan onder bepaalde voorwaarden herleven. Herleving heeft tot gevolg dat het oude recht weer bestaat en dat — althans als recht bestond op de loongerelateerde uitkering — deze uitkering zoveel later eindigt als de periode van onderbreking heeft geduurd. De belangrijkste voorwaarde voor herleving is dat de grond op basis waarvan het recht is geëindigd zich niet langer voordoet. Voorts wordt in een aantal gevallen een begrenzing in de tijd gesteld (een zogenaamde herlevingstermijn), dat wil zeggen dat de eindigingsgrond zich binnen een bepaalde tijd niet meer moet voordoen.

Bij de volgende eindigingsgronden kan een recht op uitkering herleven: ƒ

Het recht op de WGA-uitkering is geëindigd omdat de verzekerde minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Als de betrokkene opnieuw gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt, kan het recht op uitkering herleven als de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op basis waarvan het geëindigde recht bestond. In dit geval geldt een herlevingstermijn van vijf jaar. ƒ

Het recht op de WGA-uitkering is geëindigd omdat de betrokkene buiten Nederland woont, omdat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen of — bij de loongerelateerde WGA-uitkering — omdat de betrokkene een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg ontvangt. In dit geval geldt voor het recht op WGA-uitkering een herlevingstermijn van vijf jaar.

Bij de situatie dat de hiervoor genoemde eindigingsgronden zich tegelijkertijd of aansluitend voordoen is bepaald dat het recht op de WGA-uitkering kan niet meer herleven als het recht reeds vijf jaar geëindigd is geweest, ongeacht de reden daarvan. Dit betekent bijvoorbeeld dat het recht niet meer kan herleven als de betrokkene eerst vier jaar minder dan 35% arbeidsongeschikt is geweest en vervolgens aansluitend meer dan één jaar buiten Nederland woont.

5.4.8 Toename van de arbeidsongeschiktheid

Als bij de herbeoordeling blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van degene met

529

Werknemer ontvangt een loongerelateerde uitkering

een WGA-uitkering wel is toegenomen, maar hij is niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, dan is het afhankelijk van de situatie wat precies het gevolg is. Het is niet van belang in welke mate iemand arbeidsongeschikt was en door welke oorzaak hij toegenomen arbeidsongeschikt is. De regeling is in die zin gunstig dat iemand die bijvoorbeeld twintig jaar lang niet heeft gewerkt naast zijn WGA-vervolguitkering, aanspraak krijgt op de loonaanvulling of de IVA-uitkering als hij volledig arbeidsongeschikt raakt, ongeacht de oorzaak van de toename van arbeidsongeschiktheid. Dit wordt aanvaardbaar geacht omdat de regeling op deze manier eenvoudig blijft.

Als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, heeft een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid geen gevolgen voor zijn uitkering. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering is immers onafhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wel impliceert de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid dat de voorwaarde om daarna in aanmerking te komen voor de loonaanvulling, te weten het benutten van 50% van de resterende verdiencapaciteit, voor de betrokkene lager uitvalt dan bij het ontstaan van het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering. Een uitzondering op deze regel geldt als de betrokkene de bodemuitkering, te weten ter hoogte van de WGA-vervolguitkering, ontvangt. In dat geval heeft een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid wel gevolgen voor de hoogte van de uitkering. Daarbij geldt een wachttijd van twee maanden.

Werknemer ontvangt een vervolguitkering

Werknemer ontvangt een loonaanvulling

In dat geval betekent een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid dat de resterende verdiencapaciteit van de werknemer lager is. Afhankelijk van zijn eventuele inkomsten heeft dit tot gevolg dat de betrokkene recht heeft op een loonaanvulling of op een hogere WGA-vervolguitkering. In beide gevallen geldt een wachttijd van twee maanden.

In die situatie impliceert een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid dat zijn resterende verdiencapaciteit lager is dan voor de herbeoordeling. De toename heeft echter geen gevolgen voor zijn uitkering, omdat de hoogte van de loonaanvulling onafhankelijk is van de mate van arbeidsongeschiktheid. Ook in dit geval geldt een uitzondering als de betrokkene de bodemuitkering ontvangt. In dat geval wordt de loonaanvulling na een wachttijd van twee maanden verhoogd.

5.4.9 Afname van de arbeidsongeschiktheid

Tijdens de loongerelateerde WGA-uitkering

Bij de herbeoordeling kan blijken dat de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen. Als dit wordt vastgesteld bij degene die een IVA-uitkering ontvangt, heeft dit tot gevolg dat deze wordt beëindigd als de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen tot minder dan 80%. In plaats daarvan heeft de betrokkene recht op de loongerelateerde uitkering ingevolge de WGA, mits hij voldoet aan de referte-eis en gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Als niet aan de eerstgenoemde voorwaarde wordt voldaan, komt de betrokkene in aanmerking voor de WGA-vervolguitkering of de loonaanvulling. Als (ook) niet aan de laatstgenoemde voorwaarde wordt voldaan, komt de betrokkene eventueel in aanmerking voor een WWuitkering of een Wwb-uitkering. In dat geval geldt een uitlooptermijn van twee maanden (artikel 49, lid 2 WIA) alvorens de IVA-uitkering daadwerkelijk wordt beëindigd, teneinde de betrokkene in staat te stellen zich op zijn nieuwe inkomenssituatie voor te bereiden. Ingeval de mate van arbeidsongeschiktheid afneemt van degene die een uitkering ingevolge de WGA ontvangt, is het gevolg afhankelijk van de soort uitkering.

Een afname van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft geen gevolgen voor de uitkering, behalve als de werknemer de bodemuitkering ontvangt. In dat laatste geval wordt de uitkering na twee maanden verlaagd. Als de mate van arbeidsongeschiktheid afneemt naar een percentage lager dan 35, heeft dat ook geen gevolgen voor de uitkering. De werknemer houdt recht op WGA-uitkering zolang de loongerelateerde periode duurt.

De WIA (artikel 52) is per 1 januari 2007 gewijzigd, waardoor het voor mensen die vóór zij arbeidsongeschikt werden méér dan het maximumdagloon verdienden financieel aantrekkelijker is geworden om (meer) te gaan werken als ze gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De regeling houdt kort gezegd in dat van de inkomsten niet 70% met de uitkering verrekend wordt, maar een volgens een formule berekend lager percentage. De formule luidt: 0,7 x AxB/C, waarbij A staat voor het in de betreffende kalendermaand verworven inkomen; B staat voor het dagloon waarnaar de uitkering wordt berekend en C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend als het niet gemaximeerd zou zijn.

Tijdens de WGA-vervolguitkering

Een afname van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft tot gevolg dat hetzij deze uit-

530 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

kering wordt verlaagd (hierbij geldt een overgangstermijn van twee maanden), hetzij dat het recht op deze uitkering — ingeval de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is — wordt beëindigd. In dat laatste geval geldt in beginsel een uitlooptermijn van twee maanden alvorens de WGA-vervolguitkering daadwerkelijk wordt verlaagd of beëindigd. Als de betrokkene vanwege zijn inkomsten uit arbeid minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, eindigt het recht pas één jaar later. Dit is bedoeld om hem te stimuleren zijn werkzaamheden zoveel mogelijk uit te breiden. De betrokkene zou er anders van kunnen worden weerhouden meer te verdienen dan 65% van zijn (gemaximeerde) dagloon.

Als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte een loonaanvulling ontvangt, heeft een afname van de mate van arbeidsongeschiktheid hetzij geen gevolgen (tenzij de bodemuitkering wordt ontvangen), hetzij tot gevolg dat aanspraak bestaat op een WGA-vervolguitkering (hierbij geldt in beginsel een overgangstermijn van twee maanden; voor volledig arbeidsongeschikten geldt een overgangstermijn van vierentwintig maanden), hetzij tot gevolg dat het recht op loonaanvulling wordt beëindigd. In dat laatste geval geldt in beginsel een uitlooptermijn van twee maanden alvorens het recht op loonaanvulling daadwerkelijk wordt beëindigd. Ook in dit geval geldt net als bij de vervolguitkering een uitzondering als de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen tot minder dan 35%, omdat de betrokkene meer is gaan verdienen dan 65% van zijn (gemaximeerde) dagloon.

5.4.10 Eigenrisicodragen door de werkgever

Procedure bij het verstrekken van een uitkering

In 2006 hadden uitsluitend grote werkgevers de mogelijkheid om eigenrisicodrager voor de WGA te worden, voor de duur van vier jaar. Voor kleinere werkgevers is deze mogelijkheid met ingang van 2007 geopend. De termijn waarover eigenrisicodragen voor de WGA mogelijk is, is daarbij gesteld op tien jaar. De grens tussen grote en kleine werkgevers ligt op 25 maal de gemiddelde loonsom in het tweede jaar voorafgaand aan het premiejaar. Voor 2020 is dus de loonsom 2018 bepalend. Eigenrisicodragen voor de IVA is niet mogelijk.

De WGA-uitkering wordt betaald door het UWV, waarbij het UWV de aan de eigenrisicodragers toe te rekenen lasten bij hen declareert. Eigenrisicodragers kunnen er ook voor kiezen om zelf de WGA-uitkering te verstrekken. In dat geval kunnen zij de niet onder het eigenrisicodragen vallende kosten declareren bij het UWV. Werkgevers die eigenrisicodrager worden of daarvoor een private verzekering sluiten, blijven verantwoordelijk voor de re-integratie van de eigen werknemers die een WGA-uitkering ontvangen. Het UWV blijft in alle gevallen (ook bij eigenrisicodragen) verantwoordelijk voor de uitvoering van de poortwachtertoets, de (her-)keuringen, de claimbeoordeling en de dagloonvaststelling.

Werkgevers die er voor kiezen eigenrisicodrager te worden, kunnen de ondersteuning bij de re-integratie zelf verzorgen (en zich laten bijstaan door deskundigen, zoals een bedrijfsarts of een arbodienst en/of een re-integratiebedrijf) of de ondersteuning inkopen bij een private verzekeraar. Om werkgevers en verzekeraars in de gelegenheid te stellen optimaal in te spelen op individuele wensen en behoeften (‘maatwerk’) zijn er aan de vormgeving van het re-integratiebeleid van de eigenrisicodrager geen specifieke voorwaarden gesteld en wordt volstaan met het stellen van minimumvoorwaarden.

Eigenrisicodrager is bestuursorgaan

De in het kader van de Wet WIA toe te kennen verantwoordelijkheden aan eigenrisicodragers, kunnen door eigenrisicodragers niet worden overgedragen aan een verzekeraar of re-integratiebedrijf. Wel kunnen laatstgenoemde instanties taken uitvoeren ten behoeve van een eigenrisicodrager, maar dat geschiedt onder behoud van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die taak door de eigenrisicodrager. Om die reden is uitsluitend de werkgever als bestuursorgaan aan te merken. Dit houdt in dat de werkgever belast is met de uitvoering van onderdelen van de Wet WIA en dat hij voor deze onderdelen bevoegd is tot het nemen van besluiten. Bij de voorbereiding, het nemen en het bekendmaken van deze besluiten dient de werkgever niet alleen de regels van de Wet WIA maar ook die van de ‘Algemene wet bestuursrecht’ (Awb) na te leven. Zowel de Wet WIA als de Awb kennen bepalingen over onder meer de tijdigheid van besluiten. Als een werkgever zich niet houdt aan deze bepalingen, staat hiertegen voor de werknemer de bestuursrechtelijke rechtsgang open. Dit betekent dat de werknemer tegen het uitblijven van een tijdige beslissing maar ook tegen een niet rechtmatig genomen besluit eerst bezwaar moet maken bij de werkgever/eigenrisicodrager en vervolgens beroep kan instellen bij de rechtbank. Ook als de werknemer meent dat de eigenrisicodrager onvoldoende invulling geeft aan zijn re-integratietaak, kan hij bezwaar maken bij de eigenrisicodrager en vervolgens beroep in stellen bij de rechter.

531
Tijdens de loonaanvulling

5.4.11 Boetes en maatregelen

Maatregelen Boetes

Het sanctie-instrumentarium dat het UWV kan toepassen bij overtreding van de in de WIA opgenomen verplichtingen, bestaat uit administratieve boetes en maatregelen.

Bij niet of onvoldoende medewerking aan de re-integratie kan een maatregel in de vorm van een blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering worden opgelegd. Hierop is het ‘Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten’ van toepassing. Zie over de maatregelen uitvoeriger Praktijkgids Sociale Zekerheid.

Als een gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet of niet behoorlijk voldoet aan zijn informatieplicht wordt een administratieve boete opgelegd. Ook indien een eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor de re-integratie van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte, zal het UWV bij overtreding van de informatieplicht de administratieve boete opleggen. In deze situatie is het ‘Boetebesluit socialezekerheidswetten’ van toepassing.

Verwijtbaarheid

De hoogte van de sanctie moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Indien de sanctie bestaat uit het opleggen van een boete worden bij de belangenafweging ook de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert, betrokken. Bij het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid wordt in elk geval afgezien van het opleggen van een sanctie. Tegen de beslissing tot sanctieoplegging kan de betrokkene bezwaar maken en daarna eventueel beroep instellen.

5.4.11.1 Directe schorsing of opschorting

Noodzakelijk voor een succesvol sanctiebeleid is de snelheid waarmee een sanctie wordt opgelegd. Immers, hoe minder tijd er zit tussen de geconstateerde niet of onvoldoende naleving van de verplichtingen, des te meer wordt de sanctie gevoeld als een reactie op de gedraging. Daarom wordt bij niet of onvoldoende naleving van de re-integratieverplichtingen gestreefd naar een lik-op-stukbeleid. Dit houdt het volgende in. Iedereen die recht heeft op een uitkering moet de reden van eventuele niet-naleving van zijn re-integratieverplichtingen zo spoedig mogelijk melden aan het re-integratiebedrijf. Het betekent in beginsel dat vooraf de reden van verzuim moet worden gemeld. Dit past binnen het uitgangspunt dat de uitkeringsgerechtigde actief moet meewerken aan zijn re-integratie en daarover verantwoording moet afleggen en derhalve gehouden is tot tijdige informatieverstrekking aan het re-integratiebedrijf.

Als de reden van het verzuim niet wordt gemeld, of als het re-integratiebedrijf om een andere reden het gegronde vermoeden heeft dat een uitkeringsgerechtigde onvoldoende medewerking verleent aan de werkzaamheden van het re-integratiebedrijf, moet het reintegratiebedrijf dit direct te melden aan het UWV. Deze meldingsplicht moet ook in het contract tussen het re-integratiebedrijf en het UWV worden opgenomen.

Na een dergelijke melding moet het UWV onderzoeken of er inderdaad reden is om een sanctie op te leggen. Dit kost enige tijd, wat in de praktijk ten koste gaat van het voeren van een lik op stuk beleid. Dit kan voorkómen worden als het UWV vaker dan thans het geval is, gebruikmaakt van de mogelijkheid om de uitkering geheel of gedeeltelijk op te schorten dan wel te schorsen voor een periode van maximaal acht weken. Die periode moet het UWV dan gebruiken om te onderzoeken of de melding van het re-integratiebedrijf moet leiden tot sanctieoplegging. Het is de bedoeling dat het UWV zo snel mogelijk na ontvangst van de melding van het re-integratiebedrijf met het onderzoek begint. De bevoegdheid om een uitkering op te schorten dan wel te schorsen is niet nieuw voor het UWV. Nieuw is wel de bepaling dat het UWV op het moment dat hij van een re-integratiebedrijf een melding krijgt dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet of in onvoldoende mate meewerkt aan zijn re-integratie, verplicht is om direct een besluit te nemen over opschorting dan wel schorsing van de uitkering. Het belang van niet-naleving van de reintegratieverplichtingen wordt afgewogen tegen het belang van het tijdelijk opschorten of schorsen van de uitkering in verband met het te starten onderzoek naar de noodzaak van het opleggen van een sanctie aan de betrokkene. In dit geval hoeft het UWV nog geen belangenafweging omtrent de eventuele sanctieoplegging te maken. Verder is de expliciete bepaling dat een uitkering gedeeltelijk kan worden opgeschort of geschorst. Tegen de beslissing van het UWV om de betaling van de uitkering geheel of gedeeltelijk op te schorten of te schorsen kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte bezwaar en beroep instellen. In de praktijk kan een besluit tot schorsing gevolgd worden door een besluit om geen maatregel op te leggen. Omgekeerd kan ook een besluit om niet te schorsen gevolgd worden tot een besluit om een maatregel op te leggen. Het UWV zal met heldere toelichting in de besluiten moeten voorkomen dat dit leidt tot verwarring of onduidelijk-

532 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 5.4 De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

heid bij de verzekerde of het ingeschakelde re-integratiebedrijf (aan wie wordt teruggekoppeld wat er met de melding is gebeurd).

5.4.11.2 Sanctieoplegging door eigenrisicodrager

Met betrekking tot het sanctiebeleid voor eigenrisicodragers, zijn de volgende uitgangspunten voor de regering leidend geweest. Ten eerste: degene die zelf verantwoordelijk is voor re-integratie én de uitkering moet betalen, moet ook zelf directe invloed kunnen uitoefenen op een eventueel op te leggen sanctie. Ten tweede: niet alleen voor UWV, maar ook voor eigenrisicodragers is het van belang dat de periode tussen constatering en sanctieoplegging zo kort mogelijk is, dus dat er een effectief lik-op-stuk beleid kan worden gevoerd. De beide uitgangspunten komen het best tot hun recht door eigenrisicodragers de bevoegdheid te geven zelf sancties op te leggen. Een variant, waarbij het UWV op verzoek van de eigenrisicodrager sancties oplegt, zou de integrale verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager doorbreken en bovendien een vertraging opleveren bij de sanctieoplegging doordat altijd eerst voorlegging aan het UWV moet plaatsvinden. Door eigenrisicodragers de bevoegdheid tot sanctieoplegging te geven, worden zij (voor wat betreft deze bevoegdheid) aangemerkt als bestuursorgaan. Dat betekent dat de eigenrisicodrager bij sanctieoplegging, evenals het UWV, gehouden is aan eisen die uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeien. Dit betekent bijvoorbeeld dat de eigenrisicodrager de beslissing tot een sanctieoplegging gedegen moet motiveren, gebonden is aan beslistermijnen en dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om tegen de beslissing bezwaar te maken. De eigenrisicodrager zal derhalve een bezwaarprocedure moeten inrichten. Tegen de beslissing op bezwaar kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte beroep instellen bij de rechtbank. Voordeel hiervan is volgens de regering dat voor alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten, ongeacht of de WGA door het UWV of een eigenrisicodrager wordt uitgevoerd, dezelfde rechtsgang geldt met dezelfde laagdrempelige toegang en dezelfde waarborgen. Hoe kleine eigenrisicodragers dit in de praktijk moeten realiseren, is natuurlijk de vraag. Naast de eisen die de Awb stelt, zal de eigenrisicodrager de hoogte van de sanctie moeten afstemmen op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Ook zal hij moeten afzien van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De bevoegdheid van de eigenrisicodrager om sancties op te leggen, betreft uitsluitend het opleggen van maatregelen. De eigenrisicodrager krijgt dus niet de mogelijkheid om een bestuursrechtelijke boete op te leggen. De bestuurlijke boete is een sanctie die valt onder het begrip ‘criminal charge’, en om die reden is besloten om deze sanctie voor te behouden aan het UWV. Daarbij heeft ook meegewogen dat het strafkarakter van de bestuursrechtelijke boete de relatie tussen de eigenrisicodrager en de gedeeltelijk arbeidsgeschikte ernstig kan verstoren. Bovendien is bestraffing voorbehouden aan de overheid. Bij het argument van dreiging van een verstoorde relatie valt op dat dit kennelijk geen probleem is gevonden bij het opleggen van een maatregel. Toch kan een maatregel, die bijvoorbeeld bestaat uit een gedeeltelijke blijvende of gehele tijdelijke weigering van uitkering, financieel een aanmerkelijk zwaardere ‘straf’ opleveren dan de maximaal op te leggen bestuurlijke boete.

Let op

De bevoegdheid van de eigenrisicodrager strekt zich niet uit tot de sanctie om de uitkering blijvend, geheel te weigeren (op grond van het argument dat de verzekerde zijn arbeidsongeschiktheid niet opzettelijk mag veroorzaken). Deze sanctie kan uitsluitend door het UWV worden opgelegd. Dit houdt in dat het UWV bij de vaststelling van het recht op uitkering ook moet toetsen of de arbeidsongeschiktheid opzettelijk is veroorzaakt. Hoewel het lik-op-stukbeleid voor de eigenrisicodrager niet (wettelijk) wordt voorgeschreven, heeft dit wel een belangrijke rol gespeeld bij de afweging van de regering om de eigenrisicodrager een eigen bevoegdheid tot sanctieoplegging toe te kennen. Het is de bedoeling dat de periode tussen constatering en sanctieoplegging zo kort mogelijk is. Dit maakt dat de eigenrisicodrager met de betrokken partijen (re-integratiebedrijf, verzekeraar, UWV) goede afspraken moet maken over procedures over (o.a.) meldingen inzake medewerking aan re-integratie en gegevensuitwisseling, waardoor ook hij een effectief lik-op-stukbeleid kan voeren.

5.4.12 Bezwaar en beroep

Onder de WIA zijn de mogelijkheden voor het instellen van bezwaar en beroep niet veranderd. Bijzonder is wel dat de eigenrisicodrager die een maatregel oplegt, voor de toepassing van deze maatregel als bestuursorgaan wordt aangemerkt en in dat verband dus ook aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht zal moeten voldoen. Ook is de medische bezwaar- en beroepsprocedure anders. De wijziging houdt het volgende in.

533

5.4.12.1 Medische besluitenregeling

In bezwaar- en beroepsprocedures mogen medische gegevens niet zonder toestemming van de werknemer aan diens werkgever ter inzage worden gegeven. Als de werknemer geen toestemming voor verstrekking of inzage van zijn medische gegevens geeft, mag het UWV de medische stukken verstrekken aan een gemachtigde van de werkgever die arts of advocaat is dan wel hiervoor speciale toestemming van het UWV heeft gekregen. In de beroepsfase geldt de regeling die is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt in dat de rechter in ieder individueel geval ambtshalve of op verzoek van partijen het recht op privacy van de werknemer afweegt tegen het recht op toegang tot de rechter en een eerlijk proces van de werkgever. Indien deze weging er toe leidt dat het privacybelang van de werknemer prevaleert, zal de rechter bepalen dat kennisname van medische stukken (of delen) daarvan aan de gemachtigde (advocaat of arts) van werkgever zijn voorbehouden.

534 Deel 5 ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN RE-INTEGRATIE

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.