Arbeidsongeschiktheidsregelingen
Samenvatting
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; Wet werk en ondersteuning jonggehandicapten (met ingang van 1-1-2010); Toeslagenwet; Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten; Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkeringen de WAO vervangen. De WIA geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden en dat 104 weken zijn gebleven en een beroep doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De WIA bestaat uit twee verschillende regelingen:
1. Een inkomensvoorziening voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (de IVA).
2. En een regeling voor mensen die ofwel gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, ofwel tijdelijk volledig arbeidsongeschikt (de WGA).
De WAO is nog steeds van toepassing op mensen die op het moment dat de WIA in werking trad al een WAO-uitkering ontvingen. Ook als zij na een eventuele herbeoordeling worden ingedeeld in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse, gaan zij niet over naar de WIA. De WAO blijft voor deze groep voor onbepaalde tijd van kracht.
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is per 1 augustus 2004 gesloten voor nieuwe gevallen. Lopende WAZ-uitkeringen zijn voortgezet. Ook voor mensen met een WAZ-uitkering geldt dat zij worden herkeurd.
Voor jonggehandicapten en voor mensen die tijdens hun studie arbeidsongeschikt worden, geldt de Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Deze voorziening biedt na een wachttijd van 52 weken een uitkering op minimumniveau. Met ingang van 1 januari 2010 geldt voor nieuwe gevallen een nieuwe Wajong: de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De bedoeling van de nieuwe wet is om de jonggehandicapten meer te stimuleren om aan het werk te gaan, daarbij gesteund door het UWV, de werkgevers en de gemeenten. In het uitkeringssysteem zijn, net als in de WIA/ WGA, financiële prikkels ingebouwd die ertoe moeten leiden dat de jongeren hun resterende verdiencapaciteit meer gaan gebruiken.
Met ingang van 1 januari 2015 geldt de Participatiewet. Het is de bedoeling dat iedereen, dus ook mensen met een handicap zoveel mogelijk meedoen, participeren, in de gewone maatschappij. Daarom is de toegang tot de WSW met ingang van 1 januari 2015 gesloten voor nieuwe gevallen en is vanaf 2015 de Wajong alleen nog toegankelijk voor mensen die duurzaam arbeidsongeschikt zijn en volledig geen arbeidsvermogen hebben. Mensen die per 1 januari 2015 een Wajong-uitkering aanvragen en nog niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, vallen onder de Participatiewet. De Participatiewet kent een aantal instrumenten, zoals de loonkostensubsidie, no-riskpolis en participatieplaatsen.
Op een gedeeltelijke WAO-, WAZ-, of WIA-uitkering kan in bepaalde gevallen een toeslag op grond van de Toeslagenwet worden verstrekt. De wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving heeft in 2011 gezorgd voor enkele vereenvoudigingen in de sociale zekerheidswetten, bijvoorbeeld de afschaffing van de bepalingen dat een arbeids-
Arbeidsongeschiktheidsregelingen
ongeschiktheidsuitkering geweigerd kan worden als iemand bij aanvang van de verzekering al arbeidsongeschikt was. Ook de nawerkingsbepalingen van de verzekeringsplicht zijn vereenvoudigd. Er geldt nog maar één regeling voor zwangerschap- en bevallingsuitkering. Voordien was er een aparte zwangerschapsuitkering en een bevallingsuitkering. De grondslag berust op de WAZO. Ook zelfstandigen hebben recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
5.6.1 Afbakening tussen WAO en WIA
Op 1 januari 2004 is de Wet Verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte in werking getreden. Op grond van die wet is de verplichting van de werkgever om bij ziekte van de werknemer het loon door te betalen evenals de wachttijd voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering verlengd van 52 tot 104 weken. De inwerkingtreding van de WIA sluit hierop aan: die wet is 104 weken na 1 januari 2004, dus op 29 december 2005 in werking getreden. Dit betekent dat werknemers die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden en dat na 104 weken nog steeds zijn, vanaf 29 december 2005 op grond van de Wet WIA beoordeeld worden.
De datum 1 januari 2004 is dus doorslaggevend voor de bepaling of er sprake is van een bestaande uitkering waarop de WAO van toepassing blijft of van een nieuw geval waarop vanaf 29 december 2005 de Wet WIA van toepassing is. Ligt de eerste dag waarop de werknemer wegens ziekte niet heeft gewerkt (of het werken tijdens de werktijd heeft gestaakt) op of na 1 januari 2004, dan kan de werknemer als hij aan het einde van de wachttijd nog steeds arbeidsongeschikt is, geen aanspraak meer maken op een WAO-uitkering; hij wordt dan aan het einde van de wachttijd beoordeeld op grond van de criteria van de Wet WIA. Is de eerste ziektedag van de betrokkene gelegen vóór 1 januari 2004, dan gelden voor hem de criteria van de WAO.
Op personen die vóór 1 januari 2004 ziek zijn geworden en vervolgens recht op een WAOuitkering hebben gekregen of krijgen, blijft de WAO van toepassing. Dit betekent dat zolang het recht op WAO-uitkering voortduurt, de regels van de WAO blijven gelden en de WIA niet op betrokkene van toepassing wordt. Ook als iemand gedeeltelijk gaat werken blijft de WAO van toepassing en vindt er geen beoordeling plaats op grond van de criteria van de Wet WIA. Iemand die naast zijn gedeeltelijke WAO-uitkering werkt en wiens arbeidsongeschiktheid toeneemt krijgt dan een hogere WAO-uitkering en niet een uitkering op grond van de Wet WIA. Afhankelijk van de grond voor herziening van de uitkering, kan daarbij een wachttijd aan de orde zijn gedurende welke de werkgever het loon moet doorbetalen. De inhoud van de WAO wordt in deze uitgave niet meer uitvoerig behandeld. Hierna wordt alleen nog ingegaan op de mogelijkheid om (eventueel ook nu nog) een WAO-uitkering toe te kennen of te heropenen. Daarnaast wordt de collectieve herbeoordeling van WAOers behandeld (zie voor meer informatie over de WAO — Praktijkgids Sociale Zekerheid).
Latere toekenning of heropening van WAO-uitkering
De WAO kent een aantal bepalingen op grond waarvan na beëindiging van de verzekering of na beëindiging van het recht op uitkering onder voorwaarden alsnog respectievelijk opnieuw aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO bestaat. Hierbij gaat het om bepalingen inzake de heropening of hernieuwde toekenning van een uitkering bij opnieuw intreden van de arbeidsongeschiktheid binnen een bepaalde termijn, of inzake het alsnog toekennen van een uitkering indien de betrokkene aan het einde van de wachttijd gedetineerd was of in het buitenland woonde. Al deze bepalingen hebben gemeen dat zij in bepaalde situaties het recht op WAO-uitkering waarborgen. Ook deze waarborg blijft bestaan voor personen van wie de eerste ziektedag voor 1 januari 2004 ligt. Dit betekent dat ook na de inwerkingtreding van de WIA een beroep op één van de genoemde bepalingen — indien aan de voorwaarden wordt voldaan — toch nog tot recht op WAO-uitkering kan leiden.
Duur tijdelijke tegemoetkoming
Wie aan de voorwaarden heeft voldaan, heeft recht op een tijdelijke tegemoetkoming van maximaal zes maanden. Het eerste moment waarop het recht op de tijdelijke tegemoetkoming kan ontstaan is twee maanden na de herbeoordeling, met andere woorden op de dag waarop de uitkering daadwerkelijk wordt verlaagd of beëindigd. De tegemoetkoming eindigt uiterlijk zes maanden na de daadwerkelijke verlaging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze maximale duur wordt verkort met tijdvakken waarin op het moment van intrekking of verlaging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wel recht op WW bestaat. Anders gezegd: na de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering feitelijk wordt verlaagd of ingetrokken, bestaat gedurende ten minste zes maanden ófwel recht op WW-uitkering, ófwel op uitkering op grond van deze regeling. Samen met de uitlooptermijn van
5.6.2 WIA WIA
twee maanden die altijd wordt gehanteerd na de herbeoordeling, betekent dit dat iemand acht maanden de tijd heeft om zonder inkomensverlies naar werk te zoeken.
Op 29 december 2005 is de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van kracht geworden. Een heel belangrijk verschil met de WAO is, dat mensen met een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%, niet in aanmerking komen voor een uitkering. Het is de bedoeling dat deze mensen bij de eigen werkgever in dienst blijven, of bij een andere werkgever geplaatst worden. Als dat niet lukt kan de werkgever een ontslagvergunning aanvragen bij UWV WERKbedrijf. Een ontslagvergunning wordt niet afgegeven als er binnen 26 weken nog benutbare mogelijkheden binnen het bedrijf van de werkgever zijn. Als aannemelijk wordt gemaakt dat er binnen 26 weken geen kans op herstel is en er geen mogelijkheden meer zijn tot het verrichten van arbeid in het bedrijf van de werkgever, ook niet na scholing, wordt een ontslagvergunning afgegeven. De werknemer kan dan WWuitkering aanvragen. Tijdens een loonsanctie kan een werknemer niet ontslagen worden. Een loonsanctie wordt door het UWV opgelegd als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
De Wet WIA bestaat uit twee onderdelen: 1. de Regeling inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). 2. de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
Het verschil tussen volledig én duurzaam arbeidsongeschikten enerzijds en gedeeltelijk arbeidsgeschikten anderzijds is een essentieel onderdeel van de WIA. De eerste groep bestaat uit personen die blijvend geen mogelijkheden tot het verrichten van arbeid hebben, terwijl de tweede groep die wel heeft (of weer krijgt) en daarom gestimuleerd wordt om alle mogelijkheden te benutten en zoveel mogelijk te re-integreren. Bij de laatste groep staat de oriëntatie op werk dus centraal. Door een systeem van loonaanvulling wordt bereikt dat iemand die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is er financieel altijd op vooruit gaat als hij gaat werken.
De WIA komt uitvoerig aan de orde in hoofdstuk 5.4.
5.6.3
WAZ
Sinds de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) per 1 augustus 2004 is gesloten voor nieuwe gevallen, is er geen wettelijke verzekering tegen arbeidsongeschiktheid meer voor zelfstandigen. Hetgeen hierna wordt vermeld is daarom alleen nog van belang voor mensen die al een WAZ-uitkering hebben, of die arbeidsongeschikt zijn geworden vóór 1 augustus 2004.
5.6.3.1 Hoogte van de uitkering Gemiddelde over laatste vijf jaar Uitkeringspercentages
De hoogte van de WAZ-uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van het inkomen. Wat betreft de hoogte van het inkomen (de ‘grondslag’ voor de uitkering) wordt in eerste instantie gekeken naar het inkomen in het jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid.
Bij zelfstandigen wordt uitgegaan van de winst in het jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid. Voor de meewerkende partner is het behaalde of toe te rekenen inkomen bepalend. Voor beroepsbeoefenaren wordt uitgegaan van het inkomen uit arbeid. Bij directeuren-grootaandeelhouders geldt het looninkomen uit de NV of BV.
Omdat de inkomens van zelfstandigen vaak wisselend zijn, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de laatste vijf jaar voor de arbeidsongeschiktheid, als dit gemiddelde hoger is dan het inkomen over het laatste jaar. Ook bij beroepsbeoefenaren, meewerkende partners en dga's wordt het gemiddelde over de laatste vijf jaar genomen als dit hoger uitvalt.
De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt een percentage van de grondslag. De maximale grondslag is gelijk aan het minimumloon. De uitkering kan dus nooit hoger zijn dan 75% van het minimumloon. Bij volledige arbeidsongeschiktheid (80% of meer) bedraagt de uitkering 75% van de grondslag (tot 1 juli 2007 was dit percentage 70). Is de verzekerde gedeeltelijk arbeidsongeschikt, dan is de uitkering lager. In dat geval gelden de volgende percentages:
Maximum naar 75%
Vakantie-uitkering
Uitkeringspercentages WAZ
arbeidsongeschiktheid uitkering 25-35% 21% van de grondslag 35-45% 28% 45-55% 35% 55-65% 42% 65-80% 50,75% 80% of meer 75%
Met ingang van 1 juli 2007 is het uitkeringspercentage van de WAZ bij volledige arbeidsongeschiktheid verhoogd van 70 naar 75%. van de grondslag.
Eenmaal per jaar, in de maand mei, ontvangt de WAZ-gerechtigde een vakantietoeslag. De toeslag is een percentage van het bedrag aan uitkering dat in de twaalf maanden daarvoor (van mei tot en met april) is uitbetaald.
Aanvullingen op de uitkering
Uitkering bij overlijden
5.6.3.2 Samenloop met andere uitkeringen
Als de WAZ-uitkering lager is dan het voor de betrokkene geldende sociaal minimum, kan op grond van de Toeslagenwet een toeslag tot dit minimum worden verstrekt. Bij het vaststellen van de toeslag wordt rekening gehouden met inkomsten van de uitkeringsgerechtigde en zijn of haar partner.
Bij overlijden van de WAZ-gerechtigde hebben de nabestaanden recht op een overlijdensuitkering ter hoogte van een maand uitkering. De kring van nabestaanden is gelijk aan die voor de WAO.
Als iemand tegelijkertijd in loondienst en als zelfstandige heeft gewerkt kan er bij arbeidsongeschiktheid zowel recht bestaan op een WAZ-uitkering als op een WAO-uitkering. De WAZ-uitkering vult (indien nodig) de WAO-uitkering dan aan tot maximaal 75% van het minimumloon. Dit kan ook (als de WAO-uitkering boven het minimum uitkomt) betekenen dat de WAZ niet of slechts gedeeltelijk tot uitkering komt. Een dergelijke samenloop komt alleen nog voor bij mensen die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden. Daarom zal het ook altijd om een combinatie met de WAO gaan, en niet met de WIA. Een WAZuitkering en een WW-uitkering kunnen, net als een WAO- en WW-uitkering, naast elkaar bestaan. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als een WAZ-gerechtigde gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en zijn resterende verdiencapaciteit waarmaakt door in loondienst te gaan werken. Mocht hij hierna werkloos worden, dan heeft hij zowel recht op een WW-uitkering als op een WAZ-uitkering. De IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen) heeft een aanvullend karakter. Zo nodig kan deze uitkering de WAZ aanvullen tot het sociaal minimum.
5.6.4 Wajong
Voor mensen die al voor hun achttiende arbeidsongeschikt zijn, of dat tijdens hun studie worden, is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) in het leven geroepen. Dit is geen verzekering, maar een voorziening (er wordt geen premie voor betaald). De Wajong is een voorziening — gefinancierd uit de algemene middelen — tegen het risico van langdurige arbeidsongeschiktheid voor personen die arbeidsongeschikt zijn geworden op een tijdstip dat zij vanwege hun jeugdige leeftijd nog niet konden deelnemen aan betaalde arbeid. Ook studerenden die tijdens de studieperiode arbeidsongeschikt zijn geworden, kunnen aanspraak op een uitkering maken. De hoogte van een Wajong-uitkering is gerelateerd aan het minimumloon (per 1 juli 2007 bedraagt de uitkering maximaal 75% van het minimumloon bij volledige arbeidsongeschiktheid; tot die datum was het maximum 70%). Met ingang van 1 januari 2010 is de Wajong gewijzigd, in die zin dat veel meer dan voorheen het accent gelegd wordt op participatie van jonggehandicapten op de arbeidsmarkt. De enorme groei van het aantal Wajong gerechtigden heeft dit noodzakelijk gemaakt.
Zie verder de Praktijkgids Sociale Zekerheid.
5.6.4.1 Kring van gerechtigden
De Wajong heeft als belangrijkste doelgroepen: jonggehandicapten en studerenden. Ook stagiairs zijn Wajong-verzekerd. Een jonggehandicapte is iemand die al arbeidsongeschikt
5.6.4.2 Vaststelling van de ongeschiktheid
is als hij zeventien jaar is. De uitkering kan ingaan vanaf de achttiende verjaardag, als de belanghebbende op dat moment 52 weken arbeidsongeschikt is.
Als studerende in de zin van de Wajong worden beschouwd mensen jonger dan dertig jaar die in het jaar voorafgaand aan hun arbeidsongeschiktheid ten minste zes maanden een studie volgden waarvoor zij studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten ontvingen. Ook jongeren van wie de ouders kinderbijslag ontvangen in verband met de studie van hun kind worden beschouwd als ‘studerenden’. Daarnaast kan iemand als studerende worden aangemerkt als hij jonger is dan dertig jaar en per kwartaal gedurende gemiddeld minstens 213 klokuren overdag lessen en stages volgt. Op deze klokureneis bestaan enkele uitzonderingen.
De bepaling van de maatman en de resterende verdiencapaciteit komt in grote lijnen overeen met de WAO. De grondslag voor de uitkering is het wettelijk minimumloon per dag. Hieronder wordt verstaan: het minimumloon per maand gedeeld door 21,75. Voor mensen jonger dan 23 jaar geldt het minimumjeugdloon dat bij de leeftijd hoort, als grondslag.
5.6.4.3 Hoogte van de uitkering
Uitkering wordt verleend vanaf een arbeidsongeschiktheid van 25%, waarbij verder dezelfde klassen gelden als bij de WAZ. De Wajong-uitkering is gebaseerd op het minimumloon dat voor de betreffende leeftijdscategorie geldt. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 75% van het voor de leeftijd geldende minimumloon.
Het recht op Wajong kan in beginsel samenlopen met een recht op een andere arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Wajong-uitkering wordt dan alleen uitbetaald voor zover deze hoger is dan de andere uitkering.
Door de verlenging van de termijn waarover ziekengeld wordt betaald van 52 weken naar 104 weken is er sinds 1 januari 2004 ook kans op samenloop van ziekengeld met uitkering op grond van de Wajong in het tweede ziektejaar. Daarbij kan met name gedacht worden aan de studerende die naast zijn studie een baantje heeft en daaruit arbeidsongeschikt wordt. Voor deze situatie is bepaald dat het ziekengeld in dat geval wordt uitbetaald voor zover het de Wajong-uitkering overtreft.
5.6.4.4
Aanvragen van de uitkering
Een aanvraag voor een Wajong-uitkering moet worden ingediend bij het UWV. Jonggehandicapten moeten zich uiterlijk dertien weken na het bereiken van de zeventienjarige leeftijd melden. Voor studerenden geldt een meldingsplicht als zij dertien weken arbeidsongeschikt zijn.
De formele aanvraag voor de uitkering moet uiterlijk binnen negen maanden na het bereiken van de zeventienjarige leeftijd (jonggehandicapten) of de aanvang van de arbeidsongeschiktheid (studenten) zijn ingediend. Het UWV kan dan voor het einde van de wachttijd van 52 weken een beslissing op de aanvraag nemen.
5.6.4.5 De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten per 1 januari 2010
Het aantal Wajong-gerechtigden is de laatste jaren fors gestegen. Het kabinet heeft daarom de Wajong aangepast en (net als bij de WIA) de nadruk gelegd op wat jongeren met een beperking nog wél kunnen. In de oude Wajong werd, als sprake was van een beperking, vrijwel automatisch een Wajonguitkering toegekend. In deze wet moet bovendien werken (al of niet in combinatie met de uitkering) financieel aantrekkelijker worden. Deze nieuwe benadering ligt ten grondslag aan deze nieuwe wet die geldt voor mensen die vanaf 1 januari 2010 een beroep doen op de Wajong. Voor mensen die al een Wajonguitkering hadden blijft alles bij het oude. De wettekst van de oude Wajong blijft voor hen gewoon gelden.
De nieuwe Wajong maakt onderscheid, net als de WIA, tussen mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en mensen die nog een restverdiencapaciteit hebben. De eerstgenoemde groep heeft recht op een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon. Jonggehandicapten uit de tweede groep kunnen aanspraak maken op een aanvulling op hun inkomen uit arbeid, die kan oplopen tot 100% van het minimumloon. Als de jonggehandicapte werkt en daarmee tot 20 procent van het minimumloon verdient, vult de overheid zijn inkomen aan tot 75% van het minimumloon. Verdient hij meer dan 20 procent, dan mag hij de helft van elke verdiende euro houden. Het inkomen kan dan oplopen tot boven de 75% van het minimumloon, maximaal tot 100%.
De nieuwe Wajong bevat verder maatregelen gericht op een actievere inbreng van het UWV, gemeenten en werkgevers. Alles staat in het teken van activering en stimulering van de jonggehandicapte.
5.6.5 Toeslagenwet
Arbeidsongeschiktheidsregelingen
Let op
Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. De inwerkingtreding van deze wet heeft grote gevolgen voor de Wajong, echter niet voor alle belanghebbenden. Onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die al een Wajong uitkering hebben op 1 januari 2015 en de mensen die dan nog een uitkering moeten krijgen.
Voor mensen die al een Wajong uitkering hebben op 1 januari 2015 gelden de volgende regels. Als zij aan de voorwaarden blijven voldoen, behouden zij hun Wajonguitkering. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gaat tussen 2015 en 2018 alle dossiers van Wajongers opnieuw bekijken. Er wordt dan onderzocht of de betrokkene (gedeeltelijk) kan werken of niet. Voor mensen die al vóór 2010 een uitkering hadden, wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de bekende gegevens. Als er niet genoeg informatie is volgt een gesprek en onderzoek. Als het om gevallen van na 1 januari 2010 gaat, wordt verder geen onderzoek meer gedaan, want deze mensen zijn al beoordeeld.
Als het UWV vindt dat de betrokkene (gedeeltelijk) kan werken, maar dit niet doet, dan krijgt hij vanaf 2018 een lagere uitkering, namelijk 70% van het minimumloon, dat was eerder 75%. Als iemand niet kan werken blijft de uitkering 75% van het minimumloon.
Op de website van het UWV (www.uwv.nl) is informatie over de Wajong en de Participatiewet te vinden.
Iemand die een gedeeltelijke arbeidsgeschiktheidsuitkering ontvangt, kan een beroep doen op de Toeslagenwet als zijn (gezins)inkomen onder het voor hem geldende sociale minimum ligt. Dit zal zich vooral voordoen bij gedeeltelijk arbeidsgeschikten die — voor de aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering — een inkomen op of rond het wettelijk minimumloom verdienden en een partner zonder inkomsten hebben. Ook mensen met een gedeeltelijke WAO-uitkering kunnen voor toeslag in aanmerking komen. Als het (gezins)inkomen van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte lager is dan het voor hem geldende sociale minimum, kan hij ingevolge de Toeslagenwet aanspraak maken op een aanvulling tot dat minimum.
De toeslag bedraagt maximaal het verschil tussen het dagloon of de grondslag waarnaar de uitkering wordt berekend en het minimumloon dat past bij de betrokkene. Voor jongeren is dat een ander bedrag dan voor mensen boven de 23 jaar. Als de loondervingsuitkering (WAO of WIA) dus lager is dan het wettelijk minimumloon kan men in aanmerking komen voor een toeslag tot het minimumloon, afhankelijk van de gezinssituatie. Jongeren beneden de 18 jaar die nog thuis wonen komen bijvoorbeeld niet in aanmerking voor een toeslag.
Als de echtgenoot van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte geboren is na 31 december 1971, terwijl tot hun huishouden niet een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar, bestaat geen recht op een aanvulling ingevolge de Toeslagenwet. Eventueel moet dan wel een aanvullend beroep op de IOAZ of de bijstand worden gedaan. Een toeslag moet schriftelijk bij het UWV worden aangevraagd.