C O L L E G E VA N T O E Z I C H T OP DE BEDRIJFSREVISOREN
JAARVERSLAG 2021
JA ARVERSL AG VAN HE T COLLEGE VAN TOEZICHT OP DE BEDRIJFSRE VISOREN 2021
INHOUDSTAFEL 1.
WOORD VAN DE VOORZITTER
2.
CIJFERMATIG OVERZICHT VAN DE SECTOR IN 2021
11
HIGHLIGHTS VAN HET TOEZICHT VAN HET COLLEGE IN 2021
19
4.
INSTITUTIONEEL KADER
23
4.1.
Het College als toezichthouder
4.2.
Organisatie 25
4.3.
Beroepsgeheim 27
4.4.
Nationale en internationale samenwerking
5.
KWALITEITSCONTROLES
5.1.
Methodologie 34
5.2.
Thema’s en referentiekaders
36
5.3.
Kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
37
5.4.
Kwaliteitscontroles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
45
5.5.
Gezamenlijke inspecties met PCAOB
56
3.
2
5
24
27
33
6.
STRIJD TEGEN WITWASSEN VAN GELD EN FINANCIERING VAN TERRORISME
59
6.1.
Tekortkomingen bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
60
6.2.
Tekortkomingen bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
63
6.3.
Beperking van het gebruik van contanten
65
6.4.
Evaluatie door de Raad van Europa van de omzetting van de vierde WG/FT-richtlijn in België
66
7.
TOEZICHT 69
7.1.
Behandeling van klachten
70
7.2.
Behandeling van klokkenluidersmeldingen
71
7.3.
Permanente vorming
72
7.4.
Auditors Annual Cartography
74
7.5.
Communicatie en standpunten van het College
75
8.
ENFORCEMENT 85
8.1.
Overzicht van maatregelen die het College kan nemen
86
8.2.
Door het College genomen maatregelen in 2021
88
8.3.
Onderzoeksdossiers
89
9.
UITDAGINGEN 2022
91
10.
LIJST VAN AFKORTINGEN
95
CTR JA A RV ER S L AG 2021
3
4
1. WOORD VAN DE VOORZITTER
CTR JA A RV ER S L AG 2021
5
6
Het beroep van de bedrijfsrevisor is een eerbaar, belangrijk en ambitieus beroep. Eerbaar omwille van het publieke vertrouwen dat het opwekt. Belangrijk door zijn invloed op het economische leven. Ambitieus door de dagelijkse strijd om het complexe en steeds veranderende regelgevend kader onder de knie te krijgen, de nieuwe technologische ontwikkelingen te integreren en de groeiende noodzaak om de belangen van de economische actoren te combineren met de dwingende en compromisloze noodzaak om vertrouwen te creëren in de cijfers van deze economische actoren. Zijn bestaansreden is om vertrouwen te creëren bij derden in de informatie die ondernemingen en andere actoren verschaffen. Vertrouwen is een essentiële vereiste van de burgers ten aanzien van alle openbare en particuliere instellingen en een voorwaarde voor een succesvol en voorspoedig economisch leven en zakenleven. Gelijke en correcte informatie voor de betrokken marktdeelnemers is daarbij ook een cruciale voorwaarde voor eerlijke en transparante financiële markten. De globale actuele business omgeving waarin de economische actoren en hun bedrijfsrevisoren optreden, evolueert continu en met stijgende complexiteit. En zo ook de noden van allen die baat hebben bij financiële rapportering van hoge kwaliteit. Dit geldt des te meer tegen de achtergrond van de huidige onzekerheden gelinkt aan het coronavirus, de technologische ontwikkelingen en het economische en geopolitieke klimaat. Het College verheugt zich dat inspecties niet enkel digitaal, maar ook weer ter plaatse zullen doorgaan met diepe wens dat het coronavirus na zowat twee jaar hopelijk overmeesterd is. Het College hecht belang aan het verwerven van een duidelijk inzicht in de omgeving waarin de sector opereert. Zeker nu de impacten van de coronapandemie en de geopolitieke situatie diepgaande effecten zullen nalaten op het economische weefsel en op de entiteiten die de bedrijfsrevisoren controleren, zal meer dan ooit de nadruk liggen op de essentiële rol van de bedrijfsrevisoren als katalysator van het publiek vertrouwen in de financiële informatie. Het College zal daarom in zijn aanpak thema’s aansnijden die hiermee verband houden. De rol van het College als toezichthouder op de auditkwaliteit bestaat er dus in om zich onvermoeibaar in te zetten in het algemeen belang, met inbegrip van de gecontroleerde sector zelf. Indien de resultaten van zijn controles jaar na jaar onvolkomenheden aan het licht brengen, zijn deze in eerste plaats te interpreteren als kansen voor het beroep om zich verder steeds meer te verbeteren.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
7
Het is van prioritair belang om het vertrouwen van het publiek niet onder druk te zetten zoals het geval was met de Wirecard-zaak in Duitsland. Dit gaf aanleiding tot debatten, die nog steeds voortduren, over het vermogen van bedrijfsrevisoren om fraude op te sporen en over de verwachtingen van de samenleving ten aanzien van het beroep. Het verduidelijken van de rol van de bedrijfsrevisoren en het voortdurend verhogen van de kwaliteit van hun werkzaamheden is de enige manier om het vertrouwen van het publiek te behouden en te vergroten. Wat betreft de kwaliteitscontroles, eerste toezichtspijler van het College, bij OOB-bedrijfsrevisorenkantoren is 2021 een bijzonder jaar. Het College startte immers de eerste gezamenlijke inspecties met de PCAOB, het Amerikaanse toezichtsorgaan op de bedrijfsrevisoren. Het doel van deze inspecties is de kwaliteitsbeoordeling van de geleverde diensten aan organisaties van openbaar belang (OOB) zoals omschreven in de Amerikaanse wetgeving. De gezamenlijke inspecties zullen minstens om de drie jaar plaatsvinden bij alle bedrijfsrevisorenkantoren van Belgische ondernemingen die emittent zijn van financiële instrumenten met een notering op een gereglementeerde markt in de VS. Als gevolg van recente wetgeving in de VS, kan de U.S. Securities and Exchange Commission de verhandeling van dergelijke financiële instrumenten immers verbieden als de bedrijfsrevisoren van deze Belgische ondernemingen niet driejaarlijks door de PCAOB zijn gecontroleerd. Op het gebied van de kwaliteitscontroles bij niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoren vormde 2021 een schakeljaar om terug te keren naar een normale controlecyclus. Het College hecht bij de uitvoering van zijn kwaliteitscontroles groot belang aan het proportionaliteitsprincipe. Het voert de kwaliteitscontroles uit, rekening houdend met de omvang van het bedrijfsrevisorenkantoor en de aard van de geleverde diensten. Naast de kwaliteitscontroles die het College uitvoerde in 2021, vervulde het College zijn publiek toezicht ook door het behandelen van toezichtsdossiers. De aanleiding van deze toezichtsdossiers zijn klachten, klokkenluidersmeldingen, kennisgevingen over de vroegtijdige beëindiging van commissarismandaten of informatie die het College ontvangt van andere autoriteiten of derden. De aanleiding kan ook worden gevormd door andere indicatoren, zoals faillissementen, geschillen of beweringen van fraude die het College heeft ontvangen, bijvoorbeeld uit klachten of persberichten.
8
Tot deze laatste categorie behoren een aantal dossiers met een aanzienlijke maatschappelijke impact die in 2021 vaak de voorpagina’s haalden. Deze dossiers, hoewel beperkt in aantal, vergen veel controlemiddelen van het College. Het onderzoek van deze dossiers is echter belangrijk om het vertrouwen in het beroep van de bedrijfsrevisor te ondersteunen. Het College besteedt hierbij aandacht aan de verplichting voor een bedrijfsrevisor om te allen tijde een professioneel-kritische instelling aan de dag te leggen en zal bij de miskenning ervan streng optreden. Een blijvende zorg van het College is de betrokkenheid van bedrijfsrevisorenkantoren bij integriteitsincidenten bij hun cliënten. Het risico op het witwassen van geld, het financieren van malafide organisaties of andere vormen van al dan niet georganiseerde witteboordencriminaliteit is steeds present. Aan deze bezorgdheid werd in 2021 tegemoetgekomen met thematische controles over de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (WG/FT) bij zowel OOB- als niet-OOB-bedrijfsrevisoren. In 2021 heeft het College ook ingezet op het bekendmaken van een reeks standpunten over de toepassing van het wettelijk en reglementair kader. Het publiceren van zijn verwachtingen draagt positief bij aan een grotere voorspelbaarheid voor de sector. De gepubliceerde standpunten gaan onder meer over de kenmerken van een adequate controledocumentatie, een vaak terugkerend pijnpunt tijdens kwaliteitscontroles, en de overgangsregels inzake de rotatie van commissarissen. Tot slot wil ik graag een dankwoord uitspreken aan iedereen die een bijdrage heeft geleverd tot de activiteiten van het College en het bewerkstelligen van de kwaliteitsvolle uitoefening van het beroep. Alvast hoop ik dat de lectuur van dit verslag u kan boeien. Wij danken u voor uw belangstelling. Bénédicte Vessié Voorzitter
CTR JA A RV ER S L AG 2021
9
10
2. CIJFERMATIG OVERZICHT VAN DE SECTOR IN 2021
CTR JA A RV ER S L AG 2021
11
Cijfermatig overzicht van de sector in 2021
855
625
actieve bedrijfsrevisoren
actieve bedrijfsrevisorenkantoren
49
actieve bedrijfsrevisorennetwerken
Actieve en verhinderde bedrijfsrevisoren op 31 december 2021
81%
actieve bedrijfsrevisoren
19%
verhinderde bedrijfsrevisoren
Franstalige en Nederlandstalige bedrijfsrevisoren op 31 december 2021
33%
Franstalige bedrijfsrevisoren
CTR JA A RV ER S L AG 2021
67%
Nederlandstalige bedrijfsrevisoren
13
Bedrijfsrevisoren(kantoren) die wettelijke controleopdrachten uitvoeren bij OOB’s op 31 december 2021 (in alfabetische volgorde)
— — — — — — — — — — — — —
BDO Bedrijfsrevisoren (B00023) Callens, Pirenne, Theunissen & C°, Bedrijfsrevisoren (B00003) CDP Petit & Co (B00938) D. De Voogt, bedrijfsrevisor (B00603) Deloitte Bedrijfsrevisoren (B00025) Ernst & Young Bedrijfsrevisoren (B00160) Grant Thornton Bedrijfsrevisoren(B00127) KPMG Bedrijfsrevisoren (B00001) Maricq, Vinciane (A00998) Mazars Bedrijfsrevisoren (B00021) PricewaterhouseCoopers Bedrijfsrevisoren (B00009) RSM Bedrijfsrevisoren (B00033) RSM InterAudit (B00091)
De lijst steunt op de meest recente gegevens die de bedrijfsrevisoren(kantoren) hebben aangeleverd aan het College in de Auditors Annual Cartography 2021.
14
Tabel 1: Professionele activiteit van de bedrijfsrevisoren in 2020 en 2021
OOBBEDRIJFS REVISOREN
NIET-OOBBEDRIJFS REVISOREN
TOTAAL
2021
2020
2021
2020
2021
2020
448.975
476.768
158.119
150.240
607.094
627.007
10.451
17.065
12.426
12.531
22.877
29.596
Inkomsten wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening1 (in EUR 1.000)
303.780
304.454
80.086
75.144
383.865
379.599
Wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening t.o.v. totale inkomsten (%)
67,66 %
63,86 %
50,65 %
50,02 %
63,23 %
60,54 %
Inkomsten andere wettelijke revisorale opdrachten 2 (in EUR 1.000)
20.329
19.718
19.459
18.448
39.788
38.166
Andere wettelijke revisorale opdrachten t.o.v. totale inkomsten (%)
4,53 %
4,14 %
12,31 %
12,28 %
6,55 %
6,09 %
Inkomsten andere revisorale opdrachten m.b.t. financiële informatie3 (in EUR 1.000)
47.510
50.883
14.128
12.787
61.638
63.669
10,58 %
10,67 %
8,93 %
8,51 %
10,15 %
10,15 %
Inkomsten revisorale opdrachten uitgevoerd voor andere bedrijfsrevisoren buiten het netwerk4 (in EUR 1.000)
8.410
8.015
4.923
3.993
13.333
12.009
Revisorale opdrachten uitgevoerd voor andere bedrijfsrevisoren buiten het netwerk t.o.v. totale inkomsten (%)
1,87 %
1,68 %
3,11 %
2,66 %
2,20 %
1,92 %
Inkomsten niet-revisorale opdrachten 5 (in EUR 1.000)
68.947
93.698
39.523
39.867
108.470
133.565
15,36 %
19,65 %
25,00 %
26,54 %
17,87 %
21,30 %
290
287
290
287
Inkomsten OOB-opdrachten (in EUR 1.000)
53.061
50.014
53.061
50.014
OOB-opdrachten t.o.v. totale inkomsten (%)
11,82 %
10,49 %
8,74 %
7,98 %
TOTAAL VAN ALLE INKOMSTEN (IN EUR 1 .000) Aantal wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening
Andere revisorale opdrachten m.b.t. financiële informatie t.o.v. totale inkomsten (%)
Niet-revisorale opdrachten t.o.v. totale inkomsten (%) Aantal OOB-opdrachten
DISCLAIMER: De gegevens komen voort uit de rapportering door de bedrijfsrevisoren in de jaarlijkse Auditors Annual Cartography. Voorzichtigheid is geboden bij het maken van vergelijkingen aan de hand van de informatie in bovenstaande tabel aangezien sommige bedrijfsrevisoren hun honoraria niet op deze wijze analyseren en een geïnformeerde schatting van de cijfers hebben gemaakt. Bovendien is het mogelijk dat de bedrijfsrevisoren hun inkomsten uit revisorale en niet-revisorale activiteiten doorheen de tijd op enigszins verschillende wijze indelen. Dit kan de onderlinge vergelijkbaarheid van jaar tot jaar beïnvloeden.
1
De wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening, inclusief de audit van de consolidatiebundel, het afleveren van een comfort letter, het afleveren van een verslag in het kader van een prospectus, de uitvoering van een audit of een tussentijds nazicht en de andere opdrachten die in het natuurlijk verlengde liggen van de opdracht.
2
De andere opdrachten van een bedrijfsrevisor als vermeld in het WVV (inbreng in natura, quasi-inbreng, omzetting van venootschappen, fusies en splitsingen, voorstel tot ontbinding van een vennootschap, uitkering van een interimdividend, wijziging van het doel van een vennootschap, wijziging van de rechten verbonden aan soorten van aandelen of winstbewijzen, uitgifte van aandelen onder, boven of met de fractiewaarde van de bestaande aandelen van dezelfde soort, met of zonder uitgiftepremie, uitgifte van converteerbare obligaties of van inschrijvingsrechten, beperking of opheffing van het voorkeurrecht).
3
De opdrachten van een bedrijfsrevisor binnen een afgesproken kader, gebaseerd op een controledossier, die aanleiding geven tot een schriftelijke en deskundige opinie, en die noch tot categorie 1, noch tot categorie 2 behoren.
4
Revisorale opdrachten in onderaanneming uitgevoerd voor bedrijfsrevisoren die geen deel uitmaken van het netwerk waartoe de dienstverstrekker behoort.
5
De niet-revisorale opdrachten moeten worden uitgesplitst in drie categorieën: de opdrachten in verband met de boekhouding van een entiteit, de opdrachten in verband met de verlening van fiscale diensten en de adviesopdrachten en andere beroepsactiviteiten (andere dan gerechtelijke expertises, arbitrages, waardering van entiteiten, due diligence-opdrachten, new assurance services (websites, milieu, ...)).
CTR JA A RV ER S L AG 2021
15
Grafiek 1: Inkomsten uit de professionele activiteit van de bedrijfsrevisor (in miljoenen EUR)
448,98 OOB-bedrijfsrevisoren 2021 476,77 OOB-bedrijfsrevisoren 2020 158,12 Niet-OOB-bedrijfsrevisoren 2021 150,24 Niet-OOB-bedrijfsrevisoren 2020 607,09 TOTAAL 2021 627,01 TOTAAL 2020 0
16
100
200
300
400
500
600
700
Grafiek 2: Revisorale en niet-revisorale activiteiten ten opzichte van de inkomsten voor de sector 67%
4,5%
10,5%
2%
16%
OOB-bedrijfsrevisoren 2021 63%
4%
11%
2%
20%
OOB-bedrijfsrevisoren 2020 51%
12%
9%
3%
25%
Niet-OOB-bedrijfsrevisoren 2021 49%
12%
9%
3%
27%
Niet-OOB-bedrijfsrevisoren 2020
0
10
20
Wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening
30
40
50
Andere wettelijke revisorale opdrachten
CTR JA A RV ER S L AG 2021
60
70
80
90
Andere revisorale opdrachten met betrekking tot financiële informatie
100
Revisorale opdrachten uitgevoerd voor andere bedrijfsrevisoren buiten het netwerk
Niet-revisorale opdrachten
17
18
3. HIGHLIGHTS VAN HET TOEZICHT VAN HET COLLEGE IN 2021
CTR JA A RV ER S L AG 2021
19
Het comité van het College beraadslaagde tijdens 11 zittingen en sprak zich uit in 13 schriftelijke procedures.
Het College deed uitspraak over de professionele activiteit van 98 bedrijfsrevisoren(kantoren) in het kader van de kwaliteitscontrole: – 34 kwaliteitscontroledossiers van OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren). Het legde hierbij 144 maatregelen op; – 64 kwaliteitscontroledossiers van niet-OOB-bedrijfs revisoren(kantoren). Het legde hierbij 190 maatregelen op.
De secretaris-generaal opende 64 toezichtsdossiers waarvan 40 op basis van tekortkomingen ten aanzien van ethische regels en 4 op basis van persartikels.
De secretaris-generaal opende 23 dossiers met ernstige aanwijzingen van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot het opleggen van een administratieve maatregel of een administratieve geldboete.
20
Het College voerde in 2021 de eerste gezamenlijke inspectie uit met de PCAOB, het Amerikaanse toezichtsorgaan op de bedrijfsrevisoren.
101 bedrijfsrevisoren hebben gedurende 2017-2019 gemiddeld geen 24 uren vorming gevolgd van het IBR of het ICCI en/of hebben gemiddeld geen 84 uren beroepsopleidingen gevolgd: 45 % kreeg een hersteltermijn en aan 18 % werd een terechtwijzing opgelegd.
Het College meldde twee inbreuken op het gebruik van contanten aan de FOD Economie.
Het College ontving 7 klachten en 2 klokkenluidersmeldingen.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
21
22
4. INSTITUTIONEEL KADER
4.1.
Het College als toezichthouder
4.2.
Organisatie
4.3.
Beroepsgeheim
4.4.
Nationale en internationale samenwerking
CTR JA A RV ER S L AG 2021
23
4.1. Het College als toezichthouder Het College voert zijn opdrachten uit in het algemeen belang Bedrijfsrevisoren vervullen een belangrijke rol in het verzekeren dat de financiële verslaggeving een getrouw beeld biedt van een onderneming. De bedrijfsrevisor draagt zo in belangrijke mate bij tot de geloofwaardigheid van de gepubliceerde financiële overzichten. Het College is onafhankelijk ten aanzien van het beroepskorps van de bedrijfsrevisoren en voert zijn opdrachten uitsluitend uit in het algemeen belang. Het waakt over de kwaliteitsvolle, objectieve en onafhankelijke uitvoering van de opdrachten van een bedrijfsrevisor. Op deze manier draagt het College bij tot het versterken van het publiek vertrouwen in de financiële informatie van een onderneming.
Het College ziet toe op de naleving van de bepalingen van het toepasselijke wetgevende en reglementaire kader Het toezicht door het College gebeurt in de eerste plaats op basis van de wet van 7 december 2016. Deze wet geeft uitvoering aan de Richtlijn 2006/43/EG. Het College steunt zijn toezicht ook op de International Standards on Auditing (ISA)6 . Dit zijn de internationale controlestandaarden, en de daarmee verband houdende standaarden, voor zover deze voor de wettelijke controle van jaarrekeningen van belang zijn7. Het College oefent zijn toezicht niet enkel uit op basis van de wettelijke bepalingen, de ISA’s en ISQC 1, maar ook op basis van de beroepsnormen die het IBR opstelt en die de HREB en de minister bevoegd voor Economie goedkeuren. Het College draagt in het bijzonder de eindverantwoordelijkheid voor: — het toezicht op de toekenning van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, en op de inschrijving, de registratie in, alsook het houden en het bijwerken van het openbaar register; — het toezicht op de permanente vorming; — het toezicht op de kwaliteitscontrolesystemen; en — het toezicht op de naleving van de antiwitwaswetgeving. De wet van 7 december 2016 delegeert hierbij de volgende opdrachten aan het IBR: — de toekenning en de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor; — de inschrijving, de registratie in alsook het houden en het bijwerken van het openbaar register; en — de organisatie van de permanente vorming. De eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op en de uitvoering van de aan het IBR gedelegeerde opdrachten komt toe aan het College. Verder is het IBR verantwoordelijk voor het opstellen van het normatief kader ter aanvulling van het wettelijk en internationaal normatief kader. Het College controleert de naleving van dat kader.
24
6
De ISA’s zijn in België van toepassing sinds de goedkeuring door de HREB en de minister van Economie van de norm van 10 november 2009 inzake de toepassing van de ISA’s in België, en meer bepaald op de controle van financiële overzichten (audit) met betrekking tot boekjaren afgesloten vanaf 15 december 2014. Op grond van art. 31, § 4 van de wet van 7 december 2016 zijn deze normen bindend voor de bedrijfsrevisoren.
7
Art. 2.11 Richtlijn 2006/43/EG.
4.2. Organisatie Het College is een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid Het College bestaat uit een comité en een secretariaat-generaal. Het comité is het besluitvormingsorgaan van het College en telt zes leden. De voorzitter van het comité, mevrouw Bénédicte Vessié, verbindt het College jegens derden en in rechte. Bij diens afwezigheid treden de vicevoorzitters in volgende orde op: mevrouw Sadi Podevijn en de heer Gregory Demal. De samenstelling van het comité is als volgt:
Bénédicte Vessié Voorzitter van het comité en voormalig bedrijfsrevisor
Sadi Podevijn Deskundige die geen bedrijfsrevisor is geweest
Gregory Demal Lid aangesteld door de FSMA
Greet T’Jonck Lid aangesteld door de FSMA
Antoine Van Cauwenberge Lid aangesteld door de FSMA
Jo Swyngedouw Lid aangesteld door de NBB
Jean Hilgers Lid aangesteld door de NBB
De heer Antoine Van Cauwenberge vervangt met ingang van 7 maart 2022 mevrouw Greet T’Jonck als lid van het comité aangesteld door de FSMA. Het comité dankt mevrouw Greet T’Jonck voor haar niet-aflatende inzet. In de eerste bestaansjaren van het College waren haar kennis, kunde en ervaring van groot belang om een hoog kwaliteitsniveau van de beslissingen van het comité te verzekeren.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
25
De secretaris-generaal, mevrouw Ann De Roeck, is belast met de operationele leiding van het College. Zij bereidt de beslissingen van het comité voor en voert deze uit. Zij voert ook de onderzoeken uit in dossiers waarvoor het College beslist om eventueel de sanctiecommissie te vatten.
Ann De Roeck Secretaris-generaal
De FSMA neemt het secretariaat-generaal van het College waar. Het secretariaat-generaal van het College kan een beroep doen op de administratieve, operationele en logistieke ondersteuning van de FSMA. Het protocol tussen de FSMA en het College van 18 oktober 2017 regelt de betrekkingen tussen beide autonome instellingen. Het protocol tussen de FSMA en het College van 18 oktober 2017 definieert onder meer de toepassingsmodaliteiten van het door de wet van 7 december 2016 vastgestelde budgettaire en financiële kader. De werkingskosten van het College maken deel uit van de totale begroting van de FSMA. Finaal is het de sector die de werkingskosten van het College dekt door de bijdragen van de in België geregistreerde bedrijfsrevisoren en bedrijfsrevisorenkantoren.
Het opstellen van de begroting en de raming van de kosten van het College kent een strikte procedure. Niet alleen het College moet zijn goedkeuring geven. De procedure vereist ook de goedkeuring van de raad van toezicht van de FSMA, van het directiecomité van de FSMA en het positief advies van het auditcomité van de FSMA. Het koninklijk besluit van 25 december 2016 over de maximale begrotingsgrens en over de dekking van de werkingskosten voor het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren voorziet in een maximale begrotingsgrens van EUR 2,8 miljoen per jaar, aangepast aan de loonbarema’s en de evolutie van de index. Het IBR int de bijdragen van de sector en betaalt jaarlijks een globaal bedrag aan de FSMA. Deze maximumbijdrage voor het jaar 2021 bedraagt EUR 3.182.477. De uitgaven van het College voor het jaar 2021 bedragen EUR 2.921.729. Het comité van het College schat de volledige benutting van het budget binnen een periode van maximum twee jaren in lijn met de graduele ontplooiing van de werkzaamheden van het College.
26
4.3. Beroepsgeheim Het College is gebonden door een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim. Dit betekent dat het College geen vertrouwelijke informatie mag onthullen waarvan het kennis krijgt bij de uitoefening van zijn opdrachten. Artikelen 44 en 45 van de wet van 7 december 2016 regelen het beroepsgeheim van het College. Zowel het College, de voorzitter en de leden van het comité en de leden van de sanctiecommissie, als de personeelsleden van de FSMA die bijdragen tot de uitoefening van de opdrachten van het College, zijn gebonden door het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim geldt ook voor de inspecteurs en de externe deskundigen die het College aanstelt. Het College mag vertrouwelijke informatie verstrekken aan welbepaalde derden in de strikte omstandigheden die artikel 45 van de wet van 7 december 2016 bepaalt.
4.4. Nationale en internationale samenwerking Het College hecht veel belang aan de kwaliteitsvolle samenwerking met nationale en internationale instanties. Het College werkt nauw samen met de FSMA. Het protocol tussen de FSMA en het College van 18 oktober 2017 regelt de betrekkingen tussen de twee autonome instellingen 8 . Zo neemt de FSMA het secretariaatgeneraal van het College waar en kan het College een beroep doen op de Centrale Inspectiedienst van de FSMA voor de uitvoering van de kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) 9. In het kader van zijn toezicht kan het College beslissen de sanctiecommissie van de FSMA te vatten. In dat geval stelt het College een procedure in die kan leiden tot het opleggen van administratieve maatregelen, gaande van een waarschuwing tot de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, en administratieve geldboetes10.
8
Het protocol is beschikbaar op de website van het College.
9
Zie ‘Kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)’ in dit jaarverslag.
10
De administratieve maatregelen en geldboetes die de sanctiecommissie kan opleggen, zijn gedefinieerd in art. 59 van de wet van 7 december 2016.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
27
De samenstelling van de sanctiecommissie en de duur van de mandaten van de leden zijn als volgt 11:
Michel Rozie, voorzitter
Martine Castin
Sofie Cools
Ere-eerste voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen, lid van de sanctiecommissie in de hoedanigheid van magistraat die geen raadsheer is in het Hof van Cassatie of in het hof van beroep te Brussel (einde van het mandaat: 15 september 2027)
Lid van de sanctiecommissie met passende deskundigheid op het vlak van de wettelijke controle van de jaarrekening (einde van het mandaat: 17 september 2023)
Lid van de sanctiecommissie (einde van het mandaat: 16 december 2023)
Christine Matray
Pierre Nicaise
Philippe Quertainmont
Ereraadsheer in het Hof van Cassatie, lid van de sanctie commissie op voordracht van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie (einde van het mandaat: 16 december 2024)
Lid van de sanctiecommissie (einde van het mandaat: 16 december 2024)
Ereraadsheer in de Raad van State, lid van de sanctiecommissie op voordracht van de eerste voorzitter van de Raad van State (einde van het mandaat: 15 september 2027)
11
28
Het koninklijk besluit van 11 juli 2021 verlengde de mandaten van de volgende leden: de heren Erwin Francis, Philippe Quertainmont, Michel Rozie, Kristof Stouthuysen, Guy Keutgen en Reinhard Steennot (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2021). De nieuwe mandaten gingen in op 16 september 2021 voor een termijn van zes jaar. Tijdens de vergadering van de sanctiecommissie van 16 september 2021 herverkozen de leden de heer Michel Rozie als voorzitter van de sanctiecommissie.
Erwin Francis
Guy Keutgen
Jean-Philippe Lebeau
Raadsheer in het Hof van Cassatie, lid van de sanctiecommissie op voordracht van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie (einde van het mandaat: 15 september 2027)
Lid van de sanctiecommissie (einde van het mandaat: 15 september 2027)
Voorzitter van de ondernemings rechtbank van Henegouwen, lid van de sanctiecommissie in de hoedanigheid van magistraat die geen raadsheer is in het Hof van Cassatie of in het hof van beroep te Brussel (einde van het mandaat: 16 december 2024)
Reinhard Steennot
Kristof Stouthuysen
Marnix Van Damme
Lid van de sanctiecommissie (einde van het mandaat: 15 september 2027)
Lid van de sanctiecommissie met passende deskundigheid op het vlak van de wettelijke controle van de jaarrekening (einde van het mandaat: 15 september 2027)
Kamervoorzitter in de Raad van State, lid van de sanctiecommissie op voordracht van de eerste voorzitter van de Raad van State (einde van het mandaat: 16 december 2024)
CTR JA A RV ER S L AG 2021
29
Het College werkt nauw samen met de NBB. Het samenwerkingsakkoord van 14 juni 2019 regelt de samenwerking bij de uitoefening van de respectieve opdrachten en de modaliteiten voor de onderlinge informatie-uitwisseling12 . Zoals reeds vermeld, verricht het College zijn toezicht op de bedrijfsrevisoren onder meer op basis van de beroepsnormen die het IBR opstelt, en de HREB en de minister bevoegd voor Economie goedkeuren. Dit impliceert de nauwe samenwerking die het College heeft met het IBR en de HREB. Het College en de HREB zetten in het verslagjaar hun geregelde consultaties en overleg voort. Zo raadpleegde het College de HREB over de door het College gepubliceerde inspectieleidraden die het gebruikt tijdens de uitvoering van de kwaliteitscontroles. Ook in 2021 verzocht de HREB het College om advies over diverse ontwerpen van norm, te weten: — het ontwerp van twee normen inzake de opdrachten van de commissaris inzake de nettoactiefen liquiditeitstest; — het ontwerp van norm inzake de opdracht van de beroepsbeoefenaar in het kader van de beoordeling van het getrouw en voldoende zijn van de financiële en boekhoudkundige gegevens opgenomen in het verslag van het bestuursorgaan.
De samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de Europese lidstaten levert een groeiende bijdrage aan de kwaliteit van het uitgeoefende toezicht.
In het kader van de analyse van een ontwerpnorm gaat het College onder meer na of de inhoud van de norm voorzienbaar en toegankelijk is zodat iedereen en in het bijzonder de bedrijfsrevisor de norm correct kan toepassen en begrijpen en het College in voorkomend geval handhavend kan optreden. In 2021 zette het College de dialoog met het IBR voort. Het ging onder meer over de aan de IBR gedelegeerde opdrachten inzake het openbaar register waarover het College de eindverantwoordelijkheid behoudt 13 . Daarnaast vond er een dialoog plaats tussen de secretarisgeneraal van het IBR en de secretaris-generaal van het College ter gelegenheid van de publicatie van het standpunt van het College over het belang en de vier kenmerken van een goed gedocumenteerd controledossier14 .
De raadgevende vergadering voor het publiek toezicht op het beroep van de bedrijfsrevisoren vindt jaarlijks plaats. Omwille van de pandemie gebeurde de vergadering in 2021 middels videoconferencing. De raadgevende vergadering behandelt algemene kwesties over het publiek toezicht op het beroep. De voorzitter van het comité van het College, twee vertegenwoordigers van het College, twee vertegenwoordigers van de HREB, vijf vertegenwoordigers van het IBR en twee vertegenwoordigers van de FOD Economie namen hieraan deel.
30
12
Het samenwerkingsakkoord is beschikbaar op de website van het College.
13
Zie ‘Het College als toezichthouder’ in dit jaarverslag.
14
Zie ‘Communicatie en standpunten van het College’ in dit jaarverslag.
De samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de Europese lidstaten levert een groeiende bijdrage aan de kwaliteit van het uitgeoefende toezicht. Daarom nam het College, ook in 2021, als lid actief deel aan de activiteiten van het CEAOB. Zo participeerde het aan een door het CEAOB ontwikkelde survey over het berekenen en het toepassen van de materialiteit tijdens de audit van OOB-cliënten; de resultaten ervan worden verwacht in 2022. Vertegenwoordigers van het College zijn ook aanwezig in bepaalde werkgroepen en in twee van de vier door het CEAOB opgerichte colleges voor de vier belangrijkste Europese auditnetwerken. Op vlak van internationale samenwerking is het jaar 2021 een belangrijk jaar. Het College startte in 2021 de eerste gezamenlijke inspecties met de PCAOB, het Amerikaanse toezichtsorgaan op de bedrijfsrevisoren 15 . Behalve met het Amerikaanse toezichtsorgaan PCAOB, staat het College ook in verbinding met het International Forum of Independent Audit Regulators (IFIAR). Het lidmaatschap bij IFIAR staat het College toe om het level-playing-field van het door het College uitgeoefende toezicht gelijk te stemmen met het wereldwijd toezicht.
15
Zie ‘Gezamenlijke inspecties met PCAOB’ verder in dit jaarverslag.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
31
32
5. KWALITEITS CONTROLES
5.1.
Methodologie
5.2.
Thema’s en referentiekaders
5.3.
Kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
5.4.
Kwaliteitscontroles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
5.5.
Gezamenlijke inspecties met PCAOB
CTR JA A RV ER S L AG 2021
33
5.1. Methodologie Het College past bij de organisatie van kwaliteitscontroles een risico- en netwerkbenadering toe Het College onderwerpt de bedrijfsrevisoren minstens om de zes jaar aan een kwaliteitscontrole. Bij de bedrijfsrevisoren(kantoren) die de controle uitvoeren van één of meer OOB’s die op individuele basis meer dan één criterium overschrijden van artikel 1:26, § 1 van het WVV16 , gebeurt dit minstens om de drie jaar. Een risicoanalyse ligt aan de basis van de bepaling van de tijdsduur tussen twee kwaliteitscontroles. Het College waakt daarbij over de naleving van de wettelijke maximumtermijnen. De risicobeoordeling stoelt onder meer op de volgende criteria: — de cartografie van de sector (Auditors Annual Cartography); — de eventuele signalen van derden (persartikels, klachten of andere toezichthouders); en — de resultaten van voorgaande controles. Het College voert de risicobeoordeling jaarlijks uit. Op basis hiervan selecteert het de te controleren bedrijfsrevisoren(kantoren). Als een netwerk van bedrijfsrevisoren(kantoren) gemeenschappelijke procedures voor kwaliteitsbeheersing heeft, organiseert het College de kwaliteitscontrole op het niveau van dit netwerk. In dit verband vestigt het College de aandacht op het belang van een correcte rapportering. Bedrijfsrevisoren verklaren in de Auditors Annual Cartography17 immers niet steeds correct of zij deel uitmaken van een netwerk met of zonder gemeenschappelijke procedures voor kwaliteitsbeheersing. Het College verzoekt de leden van een netwerk om hierover van tevoren samen te overleggen. Het College benadrukt ook dat de bedrijfsrevisorenkantoren binnen hetzelfde netwerk de gemeenschappelijke procedures op een gelijkaardige manier moeten toepassen. In voorkomend geval heeft deze vaststelling een impact op de beoordeling van het College van de omvang van de kwaliteitscontrole.
Het toezicht van het College steunt onmiskenbaar op het proportionaliteitsprincipe Het toezicht van het College steunt onmiskenbaar op het proportionaliteitsprincipe 18 . Het College oefent zijn toezichtsbevoegdheden immers uit, rekening houdend met: — de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de bedrijfsrevisor, enerzijds; en — de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de entiteit die het voorwerp is van de revisorale controle, anderzijds. Het comité van het College beslist over de gevolgen die het geeft aan de vaststellingen binnen een kwaliteitscontrole. Deze kwaliteitsbeoordelingen zijn passend en evenredig ten opzichte van de omvang
34
16
Art. 1:26, § 1 van het WVV bepaalt: “Een vennootschap samen met haar dochtervennootschappen, of vennootschappen die samen een consortium uitmaken, worden geacht een groep van beperkte omvang te vormen, indien deze vennootschappen samen, op geconsolideerde basis, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: – jaargemiddelde van het aantal werknemers: 250; – jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde: EUR 34.000.000; – balanstotaal: EUR 17.000.000.”.
17
Het College verzamelt, met toepassing van art. 55 van de wet van 7 december 2016, jaarlijks informatie van de bedrijfsrevisoren door de zogenaamde “Auditors Annual Cartography”.
18
Art. 54, § 1 tweede lid, van de wet van 7 december 2016.
en de complexiteit van de activiteit van de gecontroleerde bedrijfsrevisor19. Dit betekent niet dat het kleinere bedrijfsrevisorenkantoren vrijstelt van naleving van het toepasselijke wetgevend en normatief kader. Het proportionaliteitsprincipe uit zich onder meer bij de beoordeling door het College van de organisatorische vereisten van de bedrijfsrevisor20. Het College aanvaardt dat kleinere bedrijfsrevisorenkantoren voor bepaalde kantoorprocedures van ISQC 1 niet dezelfde mate van detail aan de dag leggen als de grotere bedrijfsrevisorenkantoren. Zoals de wetgever en de ISA’s het vereisen, verwacht het College van de kleinere bedrijfsrevisorenkantoren niettemin dat ook zij bij de uitoefening van hun wettelijke controleopdrachten hun werkzaamheden afdoende documenteren. Een controledossier is op een coherente en gestructureerde wijze opgebouwd. Iedere ervaren bedrijfsrevisor die voorheen niet bij de controle betrokken was, moet op basis van het controledossier inzicht kunnen krijgen in het verloop van de controlewerkzaamheden en de totstandkoming van het oordeel van de bedrijfsrevisor. Het proportionaliteitsprincipe is tevens ingebed in de beoordeling door het College van de uitvoering van de gecontroleerde revisorale opdracht. De bedrijfsrevisor past de geldende beroepsnormen toe, evenredig met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de entiteit waarvoor hij een revisorale opdracht uitvoert 21 .
Het tegensprekelijk debat is van toepassing bij de uitvoering van kwaliteitscontroles Een ander belangrijk principe bij de uitvoering van de kwaliteitscontroles is het tegensprekelijk debat. Gedurende de kwaliteitscontrole kan de gecontroleerde bedrijfsrevisor de voorlopige bevindingen en conclusies bespreken met de inspecteur.
Het College vrijwaart het oordeel van de bedrijfsrevisor Het College eerbiedigt het oordeel van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening voor zover het op correcte wijze tot stand is gekomen en de bedrijfsrevisor het met de nodige argumenten onderbouwt. Het spreekt voor zich dat de bedrijfsrevisor hierbij rekening houdt met alle risico’s van materieel belang.
19
Art. 52, § 3 van de wet van 7 december 2016.
20
Art. 19, § 1 van de wet van 7 december 2016.
21
Art. 31, § 5 van de wet van 7 december 2016.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
35
5.2. Thema’s en referentiekaders Bij de uitvoering van de kwaliteitscontroles die aanleiding gaven tot de maatregelen beslist door het College in 2021 had het College verschillende thematieken voor ogen voor OOB-bedrijfsrevisorenkantoren en niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoren. Hierdoor hanteerde het tijdens zijn controles een verschillend referentiekader. Voor de kwaliteitscontroles die het voorwerp uitmaakten van de beslissingen in 2021 bij OOB-bedrijfsrevisorenkantoren spitste het College zich toe op twee thema’s: enerzijds, de antiwitwasverplichtingen en, anderzijds, de rol van de commissaris ten aanzien van het auditcomité en het verstrekken van niet-auditdiensten. De inspecties behelsden steeds de analyse van het opzet van het interne kwaliteitsbeheersingssysteem en de toepassing van deze procedures en het normatieve en wetgevende kader in individuele controledossiers. Op deze manier lichtte het College het opzet van de kantoororganisaties door én controleert het de auditkwaliteit in individuele controledossiers.
De inspecties behelzen de analyse van het opzet van het interne kwaliteitsbeheersingssysteem en de toepassing van deze procedures en het normatieve en wetgevende kader in individuele controledossiers.
Bijgevolg slaat het referentiekader voor de controles van de kantoororganisatie en de inspectie van de controleopdrachten bij OOB-bedrijfsrevisorenkantoren hoofdzakelijk op de wet van 7 december 2016, de internationale standaard ISQC 1, de ISA’s, het WVV en de wet van 18 september 2017. De kwaliteitscontroles die het voorwerp uitmaakten van de beslissingen in 2021 bij niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoren spitsten zich toe op de volgende twee thema’s: het thema ‘monitoring’ en het thema ‘aanvaarding en continuering van cliëntrelaties en specifieke opdrachten’. Net als bij de OOB-bedrijfsrevisorenkantoren, behelzen de inspecties de analyse van het opzet van het interne kwaliteitsbeheersingssysteem en de toepassing van deze procedures en het normatieve en wetgevende kader in individuele controledossiers. Op deze manier lichtte het College het opzet van de kantoororganisaties door én controleert het de auditkwaliteit in individuele controledossiers.
Het referentiekader voor de controle van de kantoororganisatie en de inspectie van de controleopdrachten bij niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoren bestaat hoofdzakelijk uit de wet van 7 december 2016, de internationale standaard ISQC 1, de ISA’s, het WVV en de wet van 18 september 2017 alsook de geldende normen voor de andere revisorale opdrachten die met toepassing van de wet zijn uitgevoerd (inbreng in natura, quasi-inbreng, voorstel tot ontbinding, enz.).
36
5.3. Kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) Sinds 2020 hanteert het College een meer thematische aanpak voor de kwaliteitscontrole van OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren). In beginsel gaan dergelijke kwaliteitscontroles gepaard met de selectie van een representatieve steekproef aan commissarismandaten die het College controleert op sleutelelementen zoals: — — — — —
de planning van de audit; de risico-inschatting en bepaling van de auditrespons; de consolidatie; de materialiteitsdrempel; de uitvoering van de auditwerkzaamheden voor bepaalde geïdentificeerde risico’s, inzonderheid met betrekking tot continuïteit en boekhoudkundige waarderingen; — de informatie die wordt gecommuniceerd met het management en de met governance belaste personen; — de archivering en supervisie (nazicht van het dossier); en — de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Elk jaar onderwerpt het College verschillende OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) aan een kwaliteitscontrole. Deze selectie bestaat uit bedrijfsrevisoren(kantoren) die willekeurig zijn geselecteerd om te voldoen aan de toezichtcyclus van drie jaar en uit bedrijfsrevisoren(kantoren) die worden aangemerkt als bedrijfsrevisoren(kantoren) met een verhoogd risico op een minder goede auditkwaliteit. Aangezien de selectie van de bedrijfsrevisoren(kantoren) elk jaar verandert, zijn de toezichtresultaten niet rechtstreeks vergelijkbaar van jaar tot jaar. Bovendien kan de jaarlijkse steekproef van gecontroleerde bedrijfsrevisoren(kantoren) een aantal van deze bedrijfsrevisoren(kantoren) omvatten als gevolg van de gerichte selectie van bedrijfsrevisoren(kantoren) die als risicovol worden beschouwd, wat de interpretatie van de resultaten kan beïnvloeden.
5.3.1.
Typologie van tekortkomingen in OOB-dossiers
In 2021 behandelde het College kwaliteitscontroledossiers van in totaal 4 bedrijfsrevisorenkantoren, waaronder de eerste gezamenlijke inspectie met zijn Amerikaanse homoloog, de PCAOB, alsook een controle op de opvolging van hersteltermijnen. Voor 2 bedrijfsrevisorenkantoren en 32 bedrijfsrevisoren die controles verrichten bij één of meer OOB’s legde het comité hierbij 144 maatregelen op ten aanzien van het bedrijfsrevisorenkantoor en de betrokken bedrijfsrevisoren. Deze voltooide kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) richtten zich thematisch op de naleving van: — de wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; en — de regelgeving betreffende de rol van de commissaris ten aanzien van het auditcomité, inclusief de verstrekking van niet-auditdiensten.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
37
De inspecties behelzen steeds de analyse van het opzet van het interne kwaliteitsbeheersingssysteem en de toepassing van deze procedures en het normatieve en wetgevende kader in individuele controle dossiers. Grafiek 3: Typologie van de vastgestelde tekortkomingen in OOB-dossiers
49% Wet van 18 september 2017
31% WVV
10% ISA's
10% Wet van 7 december 2016
0
49 %
10
20
30
40
50
De eerste regelgeving waaraan het College tekortkomingen vaststelde is de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. Dit correspondeert met het eerste door het College gecontroleerde thema bij de OOB-bedrijfsrevisorenkantoren, namelijk de naleving van de antiwitwasverplichtingen. De tekortkomingen ten aanzien van de wet van 18 september 2017 zijn toegelicht in hoofdstuk 6 van dit jaarverslag.
38
31 %
Een ander groot aantal tekortkomingen heeft betrekking op het WVV. Het tweede thema van de kwaliteitscontrole onderzoekt dan ook de rol van de commissaris ten aanzien van het auditcomité en de verstrekking van niet-auditdiensten. Deze verplichtingen worden hoofdzakelijk gereglementeerd door het WVV.
10 %
Het College stelde in mindere mate tekortkomingen vast ten aanzien van ISA’s en de wet van 7 december 2016. Dit ligt in lijn met de verwachtingen. De inspecties van het College behelzen steeds de analyse van het opzet van het interne kwaliteitsbeheersingssysteem (kantoororganisatie) en de toepassing van deze kantoorprocedures en het normatieve en wetgevende kader in individuele controledossiers. Dit verklaart bijvoorbeeld het aantal tekortkomingen ten aanzien van ISA 260 over de communicatie met de met governance belaste personen in het kader van het thema over de rol van de commissaris ten aanzien van het auditcomité.
5.3.2.
Tekortkomingen ten aanzien van het WVV in OOB-dossiers
Grafiek 4: Tekortkomingen ten aanzien van het WVV in OOB-dossiers 10% Paragraaf 3 van artikel 3:63 van het WVV Bijkomende verboden niet-controlediensten in geval van een wettelijke controle van een OOB
10% Paragraaf 2 van artikel 3:63 van het WVV - Verboden niet-controlediensten
40% Paragraaf 4 van artikel 3:63 van het WVV - Toegelaten niet-controlediensten onder voorwaarden
40% Paragraaf 5 van artikel 3:63 van het WVV - Vereiste goedkeuring van auditcomité
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Niet-naleven van cumulatieve vereisten om niet-controlediensten te mogen presteren 2. Geen voorafgaande goedkeuring van het auditcomité 3. Geen continue bewaking dat verboden niet-controlediensten niet worden uitgevoerd
De vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen slaan op het wettelijke kader over de niet-controlediensten zoals opgenomen in artikel 3:63 van het WVV.
10 %
Paragraaf 2 van artikel 3:63 van het WVV definieert de verboden niet-controlediensten. Deze niet-controlediensten mogen noch direct, noch indirect worden uitgevoerd door een commissaris, alsook ieder lid van het netwerk waartoe de commissaris behoort. Dit zijn: ― diensten die de vervulling van een rol bij het bestuur of de besluitvorming van de vennootschap, onderworpen aan de wettelijke controle, inhouden; ― boekhouding en opstelling van boekhoudkundige documenten en financiële overzichten; ― ontwikkeling en tenuitvoerlegging van procedures voor interne controle en risicobeheer die verband houden met de opstelling en/of controle van financiële informatie of de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van financiële informatietechnologie-systemen; ― waarderingsdiensten, met inbegrip van waarderingen in verband met actuariële diensten of ondersteuningsdiensten bij rechtsgeschillen; ― diensten in verband met de interne auditfunctie van de vennootschap, onderworpen aan de wettelijke controle;
CTR JA A RV ER S L AG 2021
39
― diensten met betrekking tot: - onderhandelingen namens de vennootschap, onderworpen aan de wettelijke controle; - optreden als belangenbehartiger bij de oplossing van geschillen; - vertegenwoordiging van de vennootschap, onderworpen aan de wettelijke controle, bij de afwikkeling van fiscale of andere geschillen; ― personeelsdiensten met betrekking tot: - leidinggevenden die zich in een positie bevinden waarin zij wezenlijke invloed kunnen uitoefenen op de opstelling van boekhoudkundige documenten of financiële overzichten waarop de wettelijke controle betrekking heeft, indien dergelijke diensten het volgende behelzen: - zoektocht naar of benadering van kandidaten voor een dergelijke functie; of - controle van referenties van kandidaten voor dergelijke functies; - structurering van het opzet van de organisatie; en - kostenbeheersing.
10 %
Paragraaf 3 van artikel 3:63 van het WVV definieert bijkomende verboden niet-controlediensten in het geval van een wettelijke controle bij een OOB. De commissaris van een OOB – alsook ieder lid van het netwerk waartoe de commissaris behoort – moeten dus niet alleen rekening houden met de verboden niet-controlediensten in paragraaf 2, maar ook met deze opgesomd in paragraaf 3 van artikel 3:63 WVV. De wetgever definieert de volgende bijkomende verboden niet-controlediensten: ― verlening van belastingdiensten met betrekking tot: - opstelling van belastingformulieren; - loonbelasting; - douanerechten; - identificatie van overheidssubsidies en belastingstimulansen tenzij steun van de wettelijke auditor of het auditkantoor voor dit soort diensten bij wet is verplicht; - bijstand van de vennootschap, onderworpen aan de wettelijke controle, bij belastinginspecties door de belastingautoriteiten; - berekening van directe en indirecte belastingen en uitgestelde belastingen; - verstrekking van belastingadvies; ― juridische diensten met betrekking tot het geven van algemeen advies; ― loonadministratie; ― promotie van, handel in of inschrijving op aandelen in de vennootschap, onderworpen aan wettelijke controle; ― diensten die verband houden met financiering, kapitaalstructuur en -toewijzing, en investeringsstrategie van de vennootschap, onderworpen aan de wettelijke controle, met uitzondering van verstrekking van assurancediensten in verband met financiële overzichten, waaronder de verschaffing van comfort letters met betrekking tot door een aan wettelijke controle onderworpen vennootschap uitgegeven prospectussen.
De tekortkomingen die het College bij de uitvoering van zijn kwaliteitscontroles vaststelde ten aanzien van deze bepalingen (elk representatief voor 10 % van de totale vaststellingen met betrekking tot het WVV) waren niet van die aard dat er verboden niet-controlediensten werden gepresteerd. Het College merkte in deze gevallen op dat de gepresteerde diensten in eerste instantie zo werden omschreven dat het om verboden niet-controlediensten leek te gaan. Na uitgebreide verduidelijkingen van de betrokken OOB-bedrijfsrevisoren bleek dit niet het geval.
40
Het College benadrukt dat bedrijfsrevisoren erover moeten waken dat de door hemzelf of een lid van zijn netwerk gepresteerde en te presteren niet-controlediensten voldoende duidelijk te beschrijven zijn om twijfel over de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor te vermijden.
40 %
De wetgever voorziet in enkele uitzonderingen waarbij bepaalde verboden niet-controlediensten wel mogen worden uitgevoerd. Paragraaf 4 van artikel 3:63 van het WVV somt de 3 voorwaarden op, die cumulatief moeten zijn voldaan: ― de diensten hebben, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, geen direct effect op, of ze zijn, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, niet van materieel belang voor de gecontroleerde jaarrekening; ― de schatting van het effect op de gecontroleerde jaarrekening wordt uitvoerig gedocumenteerd en toegelicht in de aanvullende verklaring aan het auditcomité zoals bedoeld in artikel 11 van de verordening (EU) nr. 537/2014; ― de commissaris voldoet aan de algemene onafhankelijkheidsbeginselen.
Het College stelde in maar liefst 40 % van de tekortkomingen ten aanzien van het WVV vast dat OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) niet rechtstreeks konden aantonen dat de bovenstaande voorwaarden waren vervuld. Naargelang de aard van de dienst zal de documentatie en toelichting een cijfermatige analyse met betrekking tot het directe effect/materieel belang op de jaarrekening moeten bevatten. De toelichting en documentatie van deze schatting moet uitvoerig zijn, moet deel uitmaken van het auditdossier en moet uitdrukkelijk deel uitmaken van de aanvullende verklaring aan het auditcomité.
40 %
Paragraaf 5 van artikel 3:63 van het WVV bepaalt dat de commissaris of een lid van zijn netwerk niet-verboden niet-controlediensten slechts kan verlenen aan een OOB (of de moedervennootschap of aan ondernemingen waarover de OOB de controle heeft) op voorwaarde dat het auditcomité zijn goedkeuring verleent. Het College beschouwt dit als een vereiste voorafgaande goedkeuring en stelde hierop meermaals tekortkomingen vast. Het College stelde onder meer vast dat een zogenaamde “pre-approval policy” werd opgesteld door het auditcomité en de commissaris, aan wie het auditcomité voorafgaande goedkeuring geeft voor het presteren van bepaalde categorieën van diensten, waarna hij of een lid van zijn netwerk, deze diensten uitvoert zonder voorafgaande individuele kennisname en goedkeuring van de niet-controledienst.
Bij gebreke aan uitvoeringsmodaliteiten in het WVV voor deze bepaling publiceerde het College een standpunt over deze materie waarin het nauwgezet de redelijke verwachtingen met betrekking tot zulk beleid uiteenzet. Het College publiceerde zijn standpunt op zijn website22 . Dit komt hierna in dit jaarverslag aan bod23 . Het College benadrukt dat een dergelijke goedkeuringsprocedure met de nodige zorg, diepgang en grote waakzaamheid is op te stellen, uit te voeren en op te volgen. Het spreekt voor zich dat de voorafgaande algemene goedkeuring aan de levering van de betrokken diensten voorafgaat en dat een dienst die niet onder één van de vooraf goedgekeurde algemene categorieën valt, individueel is goed te keuren.
22
College_Standpunt_24/09/2021.
23
Zie ‘Communicatie en standpunten van het College’ verder in dit jaarverslag.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
41
5.3.3.
Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in OOB-dossiers
Grafiek 5: Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in OOB-dossiers
27% ISA 230 - Controledocumentatie
73% ISA 260 - Communicatie met de met governance belaste personen
Top 2 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Laattijdige, onvolledige of geen schriftelijke communicatie met de met governance belaste personen 2. Ontoereikende controledocumentatie
73 %
Het merendeel van de tekortkomingen ten aanzien van ISA’s bij OOB-bedrijfsrevisoren heeft betrekking op ISA 260, met name de communicatie met de met governance belaste personen.
Het College stelde in dit verband tekortkomingen vast over de communicatie tussen de commissaris en het auditcomité. Bedrijfsrevisoren moeten de met governance belaste personen, zoals een auditcomité, correct identificeren en informeren over onder meer: — de geplande reikwijdte en timing van de controle; — de verantwoordelijkheden van zowel de bedrijfsrevisor als de met governance belaste personen; — de zienswijze van de bedrijfsrevisor over significante kwalitatieve aspecten van de administratieve verwerking van de entiteit, met inbegrip van de grondslagen voor de financiële verslaggeving, de schattingen en de in de financiële overzichten opgenomen toelichtingen; — eventuele significante problemen die zich gedurende de controle hebben voorgedaan. Deze communicatie moet tijdig en schriftelijk gebeuren. Aldus moet de bedrijfsrevisor een schriftelijke mededeling opnemen in het controledossier of een mondelinge communicatie schriftelijk vastleggen.
42
27 %
De overige tekortkomingen ten aanzien van ISA’s bij OOB-bedrijfsrevisoren hebben betrekking op ISA 230 over controledocumentatie. De norm ISA 230.8 vereist dat bedrijfsrevisoren de controledocumentatie zo moeten opstellen dat die voldoende is om een ervaren bedrijfsrevisor die voorheen niet bij de controle betrokken was, in staat te stellen om de uitgevoerde werkzaamheden te begrijpen en te beoordelen. De controledocumentatie moet adequaat zijn doorheen alle fasen van de audit en over het gehele auditdossier.
Het College stelde bij de uitvoering van zijn kwaliteitscontroles tekortkomingen vast op het vlak van controledocumentatie. Het stootte onder meer op onduidelijkheden in de controledocumentatie over de uitgevoerde werkzaamheden van de OOB-bedrijfsrevisor, het ontbreken van duidelijke conclusies over de controlebevindingen en het ontbreken van documentatie over de identificatie van de met governance belaste personen.
Tekortkomingen met betrekking tot controledocumentatie zijn helaas geen unicum.
Tekortkomingen met betrekking tot controledocumentatie zijn helaas geen unicum. Oorzaken van deze recurrente vaststellingen kunnen tijds- of rendabiliteitsoverwegingen zijn, of nog de gedachte dat de bedrijfsrevisor zijn cliënt voldoende kent. Nochtans is een goed gedocumenteerd controledossier allesbehalve een formaliteit. Het moet alle relevante informatie bevatten die voortvloeit uit de controlewerkzaamheden van de bedrijfsrevisor en moet aantonen dat de bedrijfsrevisor zijn controle heeft uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke en reglementaire vereisten. Het controledossier moet aldus voldoen aan de hierboven beschreven doelstellingen van ISA 230.8. Het College publiceerde op zijn website een standpunt 24 om het belang van een goed gedocumenteerd controledossier onder de aandacht te brengen. In dit standpunt somt het vier kenmerken op waaraan een goed gedocumenteerd controledossier minstens voldoet, met name: 1. 2. 3. 4.
Een goed controledossier bevat alle relevante controlestappen en hun onderlinge samenhang; Een goed controledossier bevat voldoende motivering van de keuzes die de bedrijfsrevisor heeft gemaakt in het kader van zijn professionele oordeelsvorming (“professional judgement”); In een goed controledossier zijn de uitgevoerde controlewerkzaamheden voldoende gedetailleerd vastgelegd; Een goed controledossier is volledig en overzichtelijk.
Ten slotte is een controledossier maar rechtsgeldig indien het een getrouwe weergave vormt van de uitvoering van de opdracht. Het wijzigen van het definitief samengestelde en tijdig gearchiveerde controledossier zonder dat hiervoor een geldige reden bestaat, bijvoorbeeld in een poging om een derde, zoals de reviewer of de toezichthouder, te misleiden over controlewerkzaamheden die in werkelijkheid niet zijn verricht, is totaal onverenigbaar met de essentie en de waardigheid van het beroep (artikel 29, § 1 van de wet van 7 december 2016 25).
24
College_Mededeling_Het belang en de vier kenmerken van een goed gedocumenteerd controledossier.
25
Art. 29, § 1 van de wet van 7 december 2016 bepaalt: “§ 1. Het is de bedrijfsrevisor niet toegestaan om werkzaamheden uit te oefenen of daden te stellen die onverenigbaar zijn met hetzij de waardigheid, de rechtschapenheid of de kiesheid, hetzij de onafhankelijkheid van zijn functie.”.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
43
5.3.4.
Tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 in OOB-dossiers
Grafiek 6: Tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 in OOB-dossiers
18% Andere
36%
9%
Artikel 21 van de wet van 7 december 2016 Opdrachtbrief
Artikel 23 van de wet van 7 december 2016 en artikel 13.3 van de Verordening (EU) Nr. 537/2014 - Transparantieverslag
9% Artikel 22, § 3 van de wet van 7 december 2016 en artikel 17.7 van de Verordening (EU) Nr. 537/2014 Verplichte rotatie
27% Artikel 19, § 1, 5° van de wet van 7 december 2016 - Organisatorische vereisten inzake onafhankelijkheid
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Laattijdig opstellen van opdrachtbrief 2. Ontoereikende maatregelen ter bescherming van de onafhankelijkheid 3. Geen rotatie van de vaste vertegenwoordiger van het bedrijfsrevisorenkantoor na uiterlijk 6 jaar bij de wettelijke controle van een OOB
44
36 %
Een groot aandeel van de tekortkomingen betreft de opdrachtbrief. Artikel 21 van de wet van 7 december 2016 vereist dat de opdrachtbrief voorafgaand aan de uitvoering van elke opdracht wordt opgesteld. Het College stelde meermaals vast dat deze verplichting niet werd nageleefd.
27 %
Bij het vervullen van de hem toevertrouwde revisorale opdrachten handelt de bedrijfsrevisor in volledige onafhankelijkheid, met respect van de beginselen van de beroepsethiek. Artikel 19, § 1, 5° van de wet van 7 december 2016 bepaalt dat de bedrijfsrevisor dan ook de passende en effectieve organisatorische regelingen moet treffen om alle bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid te voorkomen, vast te stellen, weg te nemen of te beheersen en bekend te maken. Het College stelde meermaals vast dat deze verplichting niet werd nageleefd.
9%
Ook de verplichte rotatie van de vaste vertegenwoordiger van het bedrijfsrevisorenkantoor na uiterlijk 6 jaar bij de wettelijke controle van een OOB werd niet steeds nageleefd. Dit vormt een tekortkoming op artikel 22, § 3 van de wet van 7 december 2016 en artikel 17.7 van de Verordening (EU) Nr. 537/2014.
9%
De bedrijfsrevisor die de wettelijke controle van de jaarrekening van een OOB uitvoert, maakt uiterlijk vier maanden na afloop van elk boekjaar een jaarlijks transparantieverslag openbaar. Het transparantieverslag moet ondertekend zijn. Het College stelde vast dat de betrokken OOB-bedrijfsrevisorenkantoren een niet-ondertekend transparantieverslag publiceerde, wat een tekortkoming is ten aanzien van artikel 23 van de wet van 7 december 2016 en artikel 13.3 van de Verordening (EU) Nr. 537/2014.
Andere (18 %) vastgestelde tekortkomingen gaan over de verslaggeving die bedrijfsrevisoren periodiek of systematisch aan het College moeten overmaken. Het College stelde bijvoorbeeld vast dat een voortijdig onderbreken van een commissarismandaat niet tijdig werd gemeld. Dit vormt een tekortkoming op punt 3 van de Beslissing 2019/01 van het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren van 26 september 2019 inzake de voortijdige onderbreking van het commissarismandaat in toepassing van artikel 55 van de wet van 7 december 2016. Voorts stelde het College tijdens zijn controles vast dat een OOB-bedrijfsrevisorenkantoor zijn Auditors Annual Cartography niet volledig had ingevuld. Dit vormt een tekortkoming op de Beslissing van het College van 13 december 2018 inzake de Auditors Annual Cartography in toepassing van artikel 55 van de wet van 7 december 2016.
5.4. Kwaliteitscontroles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) De gezondheidscrisis veroorzaakt door het coronavirus heeft het College ertoe genoopt om zijn controlewerkzaamheden in het jaar 2020 te herzien, voornamelijk om de sector in staat te stellen zich te concentreren op organisatorische aanpassingen en bijkomende controlewerkzaamheden als gevolg van de sanitaire situatie 26 . Dit verklaart waarom de kwaliteitscontroles 2020 bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren, aanvingen in het laatste trimester van 2020 en werden afgerond in 2021 en de kwaliteitscontroles 2021 die zijn uitgevoerd in 2021 zullen afgerond zijn in de eerste jaarhelft van 2022. Behoudens onvoorziene omstandigheden als gevolg van de pandemie zullen de kwaliteitscontroles 2022 bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren volgens plan in een normale controlecyclus worden voltooid. Elk jaar onderwerpt het College verschillende niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) aan een kwaliteitscontrole. Deze selectie bestaat uit bedrijfsrevisoren(kantoren) die willekeurig zijn geselecteerd om te voldoen aan de toezichtcyclus van zes jaar en uit bedrijfsrevisoren(kantoren) die worden aangemerkt als bedrijfsrevisoren(kantoren) met een verhoogd risico op een minder goede auditkwaliteit. Aangezien de selectie van de bedrijfsrevisoren(kantoren) elk jaar verandert, zijn de toezichtresultaten niet rechtstreeks vergelijkbaar van jaar tot jaar. Bovendien kan de jaarlijkse steekproef van gecontroleerde bedrijfsrevisoren(kantoren) een aantal van deze bedrijfsrevisoren(kantoren) omvatten als gevolg van de gerichte selectie van bedrijfsrevisoren(kantoren) die als risicovol worden beschouwd, wat de interpretatie van de resultaten kan beïnvloeden. Voorts plande het de kwaliteitscontroles in functie van de ontwikkeling van de sanitaire situatie, met voorkeur voor inspecties op afstand.
26
Dit maakt het voorwerp uit van de op zijn website gepubliceerde mededelingen van het College van 24 maart 2020 en 4 mei 2020.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
45
Het College hecht groot belang aan het uitvoeren van zijn kwaliteitscontroles op proportionele wijze, rekening houdend met de omvang van het bedrijfsrevisorenkantoor en de aard van de geleverde diensten. Dit is in het bijzonder van toepassing voor de niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren).
5.4.1.
Typologie van tekortkomingen in niet-OOB-dossiers
Het College besloot vanuit een risicogebaseerde benadering om de uitvoering van de kwaliteitscontroles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren te oriënteren naar een thematische aanpak bestaande uit: — het thema ‘monitoring’; en — het thema ‘aanvaarding en continuering van cliëntrelaties en specifieke opdrachten’. Het thema ‘monitoring’ laat toe de controle van het College uit te breiden met de toepassing van het wettelijk en normatief kader in de controledossiers. In het kader van de controle op de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zullen zowel de kantoororganisatie als de toepassing van de kantoorprocedures in een selectie van controledossiers aan het nazicht van het College worden onderworpen. In 2021 heeft het College 190 maatregelen opgelegd in het kader van kwaliteitscontroles bij 64 bedrijfsrevisoren(kantoren) die bij geen enkele OOB een controle uitvoeren.
Grafiek 7: Typologie van tekortkomingen in niet-OOB-dossiers
37% ISA’s 27% ISQC 1 15% Wet van 18 september 2017 10% Wet van 7 december 2016 10% Andere beroepsnormen 1% WVV 0
46
5
10
15
20
25
30
35
40
37 %
De meerderheid van de tekortkomingen bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) betreft de naleving van de ISA’s. Deze thematiek beslaat overigens het hoogste aantal vragen in de controleleidraden.
27 %
De tweede grootste categorie van tekortkomingen behelst de naleving van de norm ISQC 1 en heeft betrekking op de kantoororganisatie.
15 %
Het percentage aan tekortkomingen inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is meer dan verdubbeld ten opzichte van de resultaten van vorig jaar. Een verklaring van deze toename ligt in het feit dat het College zijn kwaliteitscontroles in 2020 heeft toegespitst op het thema ‘Aanvaarding en continuering van cliëntrelaties en specifieke opdrachten’. Dit thema heeft betrekking op de beoordeling van de risico’s en de identificatie van de cliënt, als vereist door de wet van 18 september 2017. Deze opmerkelijke stijging toont aan dat er ruimte is voor verbetering wat de naleving betreft van de WG/FT-wetgeving door de sector. De tekortkomingen ten aanzien van de wet van 18 september 2017 zijn toegelicht in hoofdstuk 6 van dit jaarverslag.
10 %
Andere vaststellingen betreffen tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 en andere beroepsnormen.
1%
Tot slot heeft een klein aantal van de tekortkomingen bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) betrekking op het WVV.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
47
5.4.2.
Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in niet-OOB-dossiers
Grafiek 8: Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in niet-OOB-dossiers 8% Andere 25%
6% ISA 520 - Cijferanalyses 7% ISA 500 - Controle-informatie
ISA 315 - Risico's op een afwijking van materieel belang identificeren en inschatten door inzicht te verwerven in de entiteit en haar omgeving
7% ISA 330 - Inspelen door de auditor op ingeschatte risico 7% ISA 300 - Planning van een controle van financiële overzichten
14%
25% ISA 240 - Verantwoordelijkheden van de auditor met betrekking tot fraude in het kader van een controle van financiële overzichten
ISA 530 - Het gebruiken van steekproeven bij een controle
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Onvoldoende inzicht in het voor de financiële verslaggeving relevante informatiesysteem 2. Ontoereikende risico-inschattingswerkzaamheden 3. Onvoldoende onderbouwde steekproefopzet, -omvang en -selectie
25 %
Een aanzienlijk deel van de tekortkomingen ten aanzien van ISA’s bij niet-OOB-dossiers heeft betrekking op ISA 315, en meer bepaald op ISA 315.18 over het informatiesysteem van de gecontroleerde entiteit.
De bedrijfsrevisor moet inzicht verwerven in het voor de financiële verslaggeving relevante informatiesysteem van de gecontroleerde entiteit, met inbegrip van de daarmee verband houdende bedrijfsprocessen. Het gaat om inzicht in de relevante aspecten van het informatiesysteem dat betrekking heeft op de informatie die verstrekt moet worden in de financiële verslaggeving, ongeacht of die al dan niet voortkomt uit het algemene grootboek en de subgrootboeken. Het College stelde tekortkomingen vast die te wijten zijn aan ontbrekende of ontoereikende documentatie. In de betrokken controledossiers was geen informatie opgenomen over bepaalde aspecten die verband houden met het opstellen van de financiële verslaggeving.
48
25 %
Een tweede vaak voorkomende tekortkoming vloeit voort uit het niet-naleven van ISA 240 die de verantwoordelijkheden van de bedrijfsrevisor vastlegt met betrekking tot fraude in het kader van een controle van financiële overzichten.
Bij de uitvoering van risico-inschattingswerkzaamheden en daarmee verband houdende werkzaamheden gericht op het verwerven van inzicht in de entiteit en haar omgeving, met inbegrip van haar interne beheersing, moet de bedrijfsrevisor de werkzaamheden als beschreven in paragraaf 17 tot 24 van ISA 240 uitvoeren teneinde informatie te verkrijgen voor het identificeren van de risico’s op een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude. De bedrijfsrevisor moet met andere woorden in zijn controledossier aantonen dat hij bij de directie voldoende informatie heeft opgevraagd over de risico’s op een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude. In voorkomend geval moet de bedrijfsrevisor om inlichtingen verzoeken bij de met governance belaste personen, meer bepaald ter ondersteuning van de verstrekte antwoorden van het management.
De bedrijfsrevisor moet in zijn controledossier aantonen dat hij bij de directie voldoende informatie heeft opgevraagd over de risico’s op een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude.
14 %
ISA 530 is van toepassing als de bedrijfsrevisor gebruik maakt van steekproeven bij het uitvoeren van controlewerkzaamheden. De vastgestelde tekortkomingen door het College zijn te wijten aan ontbrekende of ontoereikende documentatie over de gehanteerde methodologie bij de verrichte steekproeven.
7%
ISA 300, ISA 330 en ISA 500 vertegenwoordigden elk 7 procent van de vastgestelde tekortkomingen. ISA 300 handelt over de verplichting van de bedrijfsrevisor met betrekking tot het plannen van een controle van de financiële overzichten. De bedrijfsrevisor moet een algehele controleaanpak en een werkprogramma ontwikkelen. Hij moet ook wijzigingen die tijdens de controleopdracht in de algehele controleaanpak en het controleprogramma zijn aangebracht, documenteren, alsmede de redenen van dergelijke wijzigingen. De tekortkomingen die door het College zijn vastgesteld, hebben betrekking op het ontbreken van een algemene controleaanpak en/of een werkprogramma, wat strijdig is met paragraaf 7 en 9 van ISA 300. In andere dossiers hadden bedrijfsrevisoren hun algehele controlestrategie en, bijgevolg, de oorspronkelijk geplande controlewerkzaamheden gewijzigd zonder de redenen daarvoor toe te lichten in hun controledossier. Dit strookt niet met de vereisten van ISA 300.12. ISA 330 handelt over het opzetten en implementeren van algehele manieren om in te spelen op de ingeschatte risico’s op een afwijking van materieel belang. De bedrijfsrevisor moet verdere controlewerkzaamheden (toetsingen van interne beheersingsmaatregelen of gegevensgerichte controles) opzetten en uitvoeren waarvan de aard, timing en omvang worden gebaseerd op, en een reactie zijn op, de ingeschatte risico’s op een afwijking van materieel belang op het niveau van beweringen. Het College stelde vast dat dit niet het geval was bij 7 % van de tekortkomingen in niet-OOB-dossiers.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
49
Tot slot stelde het College ook tekortkomingen vast op ISA 500. Deze norm gaat over de verantwoordelijkheid van de bedrijfsrevisor om controlewerkzaamheden op te zetten en uit te voeren teneinde voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen om redelijke conclusies te kunnen trekken waarop hij zijn oordeel kan baseren (ISA 500.6). De vastgestelde tekortkomingen houden verband met het onderbouwen van de betrouwbaarheid van de informatie die wordt gebruikt als controle-informatie. Uit de controledocumentatie moet immers blijken dat de bedrijfsrevisor de relevantie en betrouwbaarheid van die informatie heeft getoetst die hij als controle-informatie heeft gebruikt (ISA 500.7). Als de gebruikte informatie bovendien is verstrekt door de gecontroleerde entiteit, moet uit de controledocumentatie blijken dat de bedrijfsrevisor de nauwkeurigheid en volledigheid van die informatie is nagegaan en heeft geëvalueerd of die informatie voldoende nauwkeurig en gedetailleerd is voor de controle (ISA 500.9). Andere (8 %) tekortkomingen hebben onder meer betrekking op ISA 320, ISA 505 en ISA 402. ISA 320 gaat over de materialiteit bij de planning en uitvoering van een controle. Het College merkt hierbij op dat controledossiers niet enkel het bedrag van de materialiteitsdrempels moeten bevatten. Minstens even belangrijk is de documentatie over de berekening van deze materialiteitsdrempels. Het College stelde voorts tekortkomingen vast op ISA 505. Deze ISA behandelt de vereisten inzake externe bevestigingen. Het stelde meermaals vast dat bedrijfsrevisoren niet steeds het volledig proces van externe bevestigingen beheersen. Het is niet toegelaten dat de cliënt zelf de verzoeken tot externe bevestigingen verstuurt; dit moet gebeuren door de bedrijfsrevisor. Het uitvoeren van controlewerkzaamheden met betrekking tot loonadministratie dat uitbesteed werd aan een sociaal secretariaat (ISA 402) gaf eveneens aanleiding tot het weerhouden van tekortkomingen. Het College wenst te herinneren aan zijn standpunt 27 dat het publiceerde op zijn website en meer specifiek aan zijn verwachtingen met betrekking tot het verkrijgen van een verslag ISAE28 3204.
50
27
College_Standpunt_15/11/2018.
28
International Standard on Assurance Engagements (ISAE).
5.4.3.
Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in niet-OOB-dossiers
Grafiek 9: Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in niet-OOB-dossiers 10% Andere
6% ISQC 1.20 - Relevante ethische voorschriftentekortkomingen 8% ISQC 1.52 - Evalueren, meedelen en verhelpen van geïdentificeerde tekortkomingen
45% ISQC 1.48 - Monitoring
8% ISQC 1.21 Onafhankelijkheidsvoorschriften 10% ISQC 1.25 - Veiligheidsmaatregelen om bedreigingen als gevolg van vertrouwdheid tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen
14% ISQC 1.55 - Klachten en aantijgingen
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Ontoereikend monitoringsproces 2. Ontoereikende procedures voor de behandeling van klachten en aantijgingen 3. Ontoereikende maatregelen ter bescherming van de onafhankelijkheid
45 %
De meeste tekortkomingen op vlak van de kantoororganisatie bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren beslaan ISQC 1.48 over monitoring. Monitoring van de naleving van de beleidslijnen en kwaliteitsbeheersingsprocedures heeft tot doel na te gaan of de professionele standaarden en de toepasselijke wettelijke en reglementaire vereisten worden nageleefd, of het kwaliteitsbeheersingssysteem adequaat is en effectief ten uitvoer wordt gelegd, en of de beleidslijnen en kwaliteitsbeheersingsprocedures van het kantoor al dan niet correct worden toegepast, zodat de verslagen die het kantoor uitbrengt in de gegeven omstandigheden passend zijn.
Dit is een hoeksteen om de kwaliteitscontrole van de werkzaamheden van de bedrijfsrevisor te waarborgen en te onderbouwen. Het mag verbazen dat sommige bedrijfsrevisoren dit basisconcept, zeven jaar na de inwerkingtreding van ISQC 1, nog steeds niet beheersen of toepassen. Het College onderscheidde drie soorten tekortkomingen in het monitoringsproces. Een aantal bedrijfsrevisorenkantoren hanteerden een schriftelijk proces dat niet was aangepast aan de specifieke kenmerken van hun interne organisatie. Het volstaat niet dat het bedrijfsrevisorenkantoor een handboek met standaardprocedures gebruikt als dat niet is aangepast aan zijn specifieke kenmerken.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
51
Andere bedrijfsrevisorenkantoren beschikten over een aangepast schriftelijk proces maar pasten dat niet toe. De beoordeling van het kwaliteitsbeheersingssysteem is een continu proces met bijvoorbeeld: — een analyse van de nieuwe ontwikkelingen inzake professionele standaarden of de geldende wettelijke en reglementaire vereisten, alsook van de mate waarin de beleidslijnen en procedures van het kantoor daarop, in voorkomend geval, zijn afgestemd; — een herziening van de beslissingen met betrekking tot aanvaarding en continuering van cliëntrelaties en specifieke opdrachten; of — een mededeling aan het betrokken personeel van het kantoor over de geïdentificeerde tekortkomingen in het systeem, in het niveau van inzicht in het systeem of in de naleving daarvan. Een bedrijfsrevisorenkantoor mag zich niet beperken tot het opstellen van een schriftelijk monitoringproces. Het moet dit proces ook daadwerkelijk implementeren en op passende wijze documenteren.
De beoordeling van het kwaliteitsbeheersingssysteem is een continu proces.
14 %
Tot slot bestaat er nog verwarring tussen het monitoringproces en de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelingen (of EQCR). Het monitoringproces vormt de permanente opvolging en beoordeling van het kwaliteitsbeheersingssysteem van het kantoor, waarbij, op periodieke basis ten minste één voltooide opdracht per opdrachtpartner wordt geïnspecteerd. Deze ex post inspectie van een voltooide opdracht (monitoring) is niet te verwarren met de opdrachtgerichte kwaliteitscontrole ex ante van een lopende opdracht (EQCR) vereist door ISQC 1.35.
Zoals aangegeven in ISQC 1.55, moeten de kantoorprocedures een redelijke mate van zekerheid verschaffen dat het op gepaste wijze omgaat met: ― klachten en aantijgingen dat zijn werkzaamheden niet voldoen aan de professionele standaarden en de geldende wettelijke of reglementaire vereisten, en ― aantijgingen van niet-naleving van zijn kwaliteitsbeheersingssysteem. Het kantoor moet duidelijke communicatiekanalen opzetten voor zijn personeelsleden waarvan zij gebruik kunnen maken om hun bezorgdheid over bepaalde punten te uiten, zonder angst voor represailles. Het College stelde in 14 % een tekortkoming vast op ISQC 1.55. Bedrijfsrevisorenkantoren mogen niet wachten tot ze geconfronteerd worden met een klacht of aantijging om een passende klachtenbehandelingsprocedure in te stellen.
10 %
ISQC 1.25 (a) vertegenwoordigt een tiende van de vastgestelde tekortkomingen. Deze norm gaat over onafhankelijkheidsprocedures om bedreigingen als gevolg van vertrouwdheid tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Voor niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoren geldt er geen verplichting tot rotatie na een periode van zes jaar29. De niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoren moeten evenwel criteria vaststellen om te bepalen welke veiligheidsmaatregelen ze nemen om de bedreiging als
29
52
De externe rotatie van de commissaris, die verplicht is voor OOB-controles, is opgelegd door artikel 22, § 3 van de wet van 7 december 2016. Bovendien eist ISQC 1.25 (b), bij controles van beursgenoteerde entiteiten, de rotatie van de opdrachtpartner en de personen verantwoordelijk voor de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling en, indien van toepassing, van andere personen die na een welbepaalde periode zijn onderworpen aan de rotatievereisten, in overeenstemming met de betrokken relevante ethische voorschriften.
gevolg van vertrouwdheid tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen wanneer ze, voor een assurance-opdracht, langdurig dezelfde senior personeelsleden te werk stellen. Bij het uitwerken van criteria om de bedreiging als gevolg van vertrouwdheid af te wenden, kan het bedrijfsrevisorenkantoor rekening houden met aspecten zoals de aard van de opdracht en hoelang het senior personeel al is ingezet voor de opdracht 30. Zo kan het kantoor als veiligheidsmaatregel bijvoorbeeld het senior personeel vervangen, voor zover de omvang van het kantoor dit toelaat, of een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling uitvoeren (EQCR).
8%
ISQC 1.21 en ISQC 1.52 vertegenwoordigen elk acht procent van de vastgestelde tekortkomingen. Wat betreft de tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.21, onafhankelijkheidsvoorschriften, stelde het College vast dat de betrokken kantoorprocedures niet volledig waren. Kantoorprocedures moeten al de onafhankelijkheidsvoorschriften bevatten om eventuele twijfels over de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor te voorkomen. ISQC 1.52 gaat over het evalueren, meedelen en verhelpen van tijdens de monitoring geïdentificeerde tekortkomingen. Het uitvoeren van de monitoring houdt met name ook in dat het bedrijfsrevisorenkantoor een passend gevolg geeft aan de tekortkomingen die tijdens deze monitoring worden ontdekt. Een bedrijfsrevisorenkantoor
mag zich niet beperken Andere (10 %) vastgestelde tekortkomingen gaan bijvoorbeeld over het ontbreken van een jaarlijkse schriftelijke onafhankelijkheidsvertot het opstellen van een klaring (ISQC 1.24) of over het gebrek aan een procedure over de schriftelijk monitoringproces. opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling (EQCR). ISQC 1.35 bepaalt dat elk bedrijfsrevisorenkantoor criteria moet bepalen waaraan het alle controle- en beoordelingsopdrachten betreffende historische financiële informatie en andere assurance- en aan assurance verwante opdrachten moet toetsen. Het doel hiervan is om te bepalen of het een EQCR moet uitvoeren waarbij de significante oordeelsvormingen die het opdrachtteam heeft gemaakt en de conclusies die bij het formuleren van de rapportage zijn bereikt, objectief worden geëvalueerd.
30
In de praktijk stelt het College vast dat vele bedrijfsrevisorenkantoren het uitvoeren van meer dan drie controleopdrachten na elkaar beschouwen als ‘een lange periode’.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
53
5.4.4.
Tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 in niet-OOB-dossiers
Grafiek 10: Tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 in niet-OOB-dossiers 5%
5% Artikel 19 van de wet van 7 december 2016 Organisatorische vereisten
Artikel 30, § 1 van de wet van 7 december 2016 Statuut van tijdelijk verhinderd bedrijfsrevisor
5% Artikel 17 van de wet van 7 december 2016 Controledossier 5% Artikel 16 van de wet van 7 december 2016 - Onafhankelijkheid 42%
5%
Artikel 21 van de wet van 7 december 2016 Opdrachtbrief
Artikel 14 van de wet van 7 december 2016 - Onafhankelijkheid
11% Artikel 12 van de wet van 7 december 2016 Onafhankelijkheid 21% Artikel 13 van de wet van 7 december 2016 Inschatting van de nodige bekwaamheid, medewerking, middelen en tijd
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Laattijdig opstellen van opdrachtbrief 2. Geen (tijdige) inschatting van bekwaamheid, medewerking, middelen en tijd 3. Ontoereikende maatregelen ter bescherming van de onafhankelijkheid
42 %
Nagenoeg de helft van de tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren, houdt verband met de opdrachtbrief. In verschillende dossiers hadden bedrijfsrevisoren controlewerkzaamheden aangevat vóór de opdrachtbrief was opgesteld (en ondertekend), of hadden ze de opdrachtbrief niet gedateerd, wat indruist tegen artikel 21 van de wet van 7 december 2016.
21 %
Een vijfde van de tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 houden verband met de vereisten van artikel 13, § 1, eerste lid van deze wet. Vooraleer hij een opdracht aanvaardt, moet de bedrijfsrevisor zich ervan vergewissen en schriftelijk documenteren dat hij beschikt over de nodige bekwaamheid, medewerking, middelen en tijd om de opdracht goed te kunnen uitvoeren. In de betrokken niet-OOBdossiers hadden de bedrijfsrevisoren dit niet gecontroleerd.
54
11 %
Het College stelde ook tekortkomingen vast ten aanzien van artikel 12 van de wet van 7 december 2016. Dit artikel eist volledige onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisoren bij het uitvoeren van een controleopdracht. De vastgestelde tekortkomingen hadden vooral betrekking op vormvereisten. Toch stelde het College een daadwerkelijke aantasting van de onafhankelijkheid vast bij een bedrijfsrevisor die een controleopdracht had uitgevoerd voor twee cliënten van het boekhoudkantoor waarvan hij gedelegeerd bestuurder was. Hoewel de bedrijfsrevisor aanhaalde dat de betrokken entiteiten slapende vennootschappen waren, beoordeelde het College deze inbreuk streng omwille van de invloed op zijn onafhankelijkheid.
5%
Andere tekortkomingen gaan over artikelen 14, 16, 17, 19 en 30 van de wet van 7 december 2016. Zij maken elk het voorwerp uit van 5 procent van de vastgestelde tekortkomingen. Artikelen 14 en 16 van de wet van 7 december 2016 gaan over onafhankelijkheidsvereisten die moeten zijn opgenomen in de kantoorprocedures alsook bij de uitvoering van elke revisorale opdracht. Het College stelde geen daadwerkelijk gebrek aan onafhankelijkheid vast, wel tekortkomingen inzake de formele vastlegging van deze verplichtingen. Artikel 17 van de wet van 7 december 2016 gaat over het controledossier van de bedrijfsrevisor. Het College stelde meermaals vast dat bedrijfsrevisoren hun controledossier niet steeds op een adequate manier samenstellen. Het samenstellen van het controledossier is nochtans allesbehalve een formaliteit. Het College verwijst naar zijn standpunt dat het heeft gepubliceerd op zijn website. Dit standpunt komt aan bod in hoofdstuk 7.5 van dit jaarverslag. Artikel 19 van de wet van 7 december 2016 bevat organisatorische vereisten waaraan elk bedrijfsrevisorenkantoor moet voldoen. Artikel 30, § 1 van de wet van 7 december 2016 bepaalt dat een bedrijfsrevisor het statuut van tijdelijk verhinderde bedrijfsrevisor slechts kan aanvragen indien het aan één van de volgende onverenigbaarheidssituaties voldoet: ― de functie van bediende uitoefenen, behalve bij een andere bedrijfsrevisor; ― rechtstreeks of onrechtstreeks een handelsactiviteit uitoefenen, onder andere in de hoedanigheid van bestuurder van een handelsvennootschap; het uitoefenen van een mandaat van bestuurder in burgerlijke vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, wordt niet geviseerd door deze onverenigbaarheid; ― de functie van minister of staatssecretaris bekleden. Het College stelde tijdens zijn kwaliteitscontroles vast dat bedrijfsrevisoren niet steeds een wettelijke voorwaarde opgeven om het statuut van tijdelijk verhinderde bedrijfsrevisor te bekomen. Dit geeft uiteraard aanleiding tot het weerhouden van een tekortkoming.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
55
5.5. Gezamenlijke inspecties met PCAOB In 2021 voerde het College de eerste gezamenlijke inspectie uit in België samen met de PCAOB, het Amerikaanse toezichtsorgaan op de bedrijfsrevisoren. Bij die inspecties staat de kwaliteit van de controlediensten van entiteiten van openbaar belang in de zin van de Amerikaanse wetgeving dan ook voorop31 . De Holding Foreign Companies Accountable Act (HFCAC) voorziet in de schorsing door de U.S. Securities Exchange Commission van de verhandeling van financiële instrumenten van buitenlandse ondernemingen, genoteerd op Amerikaanse beurzen of Amerikaanse gereglementeerde markten, indien de PCAOB drie jaar of langer geen inspecties of onderzoeken kon uitvoeren in hun rechtsgebied van herkomst.
Bij de inspecties staat de
kwaliteit van de controle diensten van entiteiten van openbaar belang in de zin van de Amerikaanse wetgeving voorop.
Gezien de doelstelling die de PCAOB nastreeft, is het theoretisch gezien perfect mogelijk dat het College en de PCAOB een gezamenlijke inspectie in België verrichten bij een bedrijfsrevisorenkantoor dat geen OOB-kantoor is. Het volstaat immers dat een niet-OOB-bedrijfsrevisorenkantoor een cliënt heeft die beursgenoteerd is in de Verenigde Staten. Conform artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG neemt het College de leiding op zich bij een dergelijke gezamenlijke inspectie.
De eerste inspectie in samenwerking met de PCAOB in 2021 leert dat het gaat om een volledige doorlichting van het kwaliteitsbeheersingssysteem van het bedrijfsrevisorenkantoor. De PCAOB heeft vaak al een grondige kennis van deze interne procedures. Dit komt doordat deze interne procedures gelden binnen de internationale netwerken en de PCAOB de bedrijfsrevisorenkantoren in verschillende landen inspecteert. Op te merken valt dat de benadering die de PCAOB hanteert, verschilt van die van het College. De PCAOB spitst zijn aandacht vooral toe op de correcte informatieverstrekking door de vennootschappen die genoteerd zijn in de Verenigde Staten en op de naleving van de Amerikaanse reglementering ter zake. Toch zijn er vele overlappingen. Om efficiënt te werk te gaan, volgt het College bij de keuze van de controlethema’s een hybride benadering. Het volgt voor het merendeel van de thema’s de keuze van de PCAOB en voegt daaraan een aantal eigen thema’s toe die verband houden met Belgische aspecten. Het uitvoeren van gezamenlijke inspecties is mogelijk door het samenwerkingsakkoord32 dat beide toezichthouders op 12 april 2021 hebben afgesloten. De gegevensbeschermingsovereenkomst of data protection agreement33 , goedgekeurd door de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit op 7 april 2021 34 , bewaakt de uitwisseling van data conform GDPR. België is daarmee in de EU het tweede land dat een Protocol afsloot met de PCAOB voorzien van een gegevensbeschermingsovereenkomst die volledig in overeenstemming is met de toepasselijke regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en met het standpunt hierover van het Europees Comité voor Gegevensbescherming. Bij deze eerste gezamenlijke inspectie met de PCAOB had het College dan ook voortdurend bijzondere aandacht voor de correcte toepassing van GDPR en de met de PCAOB afgesloten gegevensbeschermingsovereenkomst.
56
31
Het kan dus gaan om controles van bedrijfsrevisoren die een controleopdracht uitvoeren bij entiteiten die al dan geen OOB’s zijn naar Belgisch recht.
32
College_PCAOB_Protocol.
33
College_PCAOB_DPA.
34
GBA Beslissing n° 03/2021 van 7 april 2021, gepubliceerd op GBA 07042021.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
57
58
6. STRIJD TEGEN WITWASSEN VAN GELD EN FINANCIERING VAN TERRORISME
6.1.
Tekortkomingen bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
6.2.
Tekortkomingen bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)
6.3.
Beperking van het gebruik van contanten
6.4.
Evaluatie door de Raad van Europa van de omzetting van de vierde WG/FT-richtlijn in België
CTR JA A RV ER S L AG 2021
59
De wet van 18 september 2017 legt aan de bedrijfsrevisoren(kantoren) verschillende verplichtingen op om verrichtingen die verband houden met het witwassen van geld en financiering van terrorisme (WG/ FT) te voorkomen, op te sporen en te verhinderen. In het kader van de kwaliteitscontroles bij zowel OOB- als niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) heeft het College de naleving van enkele essentiële WG/FT-verplichtingen bij bedrijfsrevisoren geverifieerd. Deze omvatten onder meer het opstellen van een algemene risicobeoordeling, het beschikken over een geactualiseerde individuele risicobeoordeling voor elke cliënt, de naleving van waakzaamheidsverplichtingen, alsook de identificatie van politiek prominente personen. Ten slotte verricht het College, steeds volgens een risicogestuurde benadering, ook in het kader van zijn toezichtsfunctie steekproefsgewijze controles uit met aandacht voor het daadwerkelijk toepassen van de interne WG/FT-kantoorprocedures.
6.1. Tekortkomingen bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) De naleving van de wet van 18 september 2017 maakte een hoofdthema uit van de door het College in 2021 behandelde kwaliteitscontroledossiers bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren). De meerderheid van de tekortkomingen die het College vaststelde tijdens de kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) slaan trouwens op de niet-naleving van de wet van 18 september 2017 zoals hierna toegelicht.
Grafiek 11: Tekortkomingen ten aanzien van de wet van 18 september 2017 in OOB-dossiers 17% Andere
3% Artikel 45 van de wet van 18 september 2017 Atypische verrichtingen
41% Artikel 19 van de wet van 18 september 2017 Algemene waakzaamheidsmaatregelen
4% Artikel 16 van de wet van 18 september 2017 Algemene risicobeoordeling
6% Artikel 35 van de wet van 18 september 2017 Waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relaties en de occasionele verrichtingen
10% Artikelen 34 en 41 van de wet van 18 september 2017 - Politiek prominente personen
60
19% Artikelen 26, 22 en 23 van de wet van 18 september 2017 Verplichtingen tot identificatie en identiteitsverificatie
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Waakzaamheidsmaatregelen onvoldoende afgestemd op individuele risicobeoordeling 2. Onvolledige identificatie en identiteitsverificatie van cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden 3. Laattijdig bepalen van de hoedanigheid van politiek prominente personen
41 %
Het College stelde de meeste tekortkomingen vast op artikel 19 van de wet van 18 september 2017. Dit artikel definieert de WG/FT-waakzaamheidsmaatregelen die bedrijfsrevisoren(kantoren) moeten nemen en die onder meer bestaan uit het afstemmen van het niveau van waakzaamheid op de individuele beoordeling van de WG/FT-risico’s.
Deze individuele risicobeoordeling moet rekening houden met de in de wet genoemde variabelen en factoren en de algemene WG/FT-risicobeoordeling door de bedrijfsrevisor of het bedrijfsrevisorenkantoor. Deze risicobeoordeling moet vervolgens resulteren in een risicoclassificatie van zijn cliënten met hieraan gekoppeld een gepast niveau van waakzaamheid. Het College stelde vast dat de kantoorprocedures niet steeds al deze elementen bevatten of de gebruikte tools niet geschikt waren om aan te tonen dat al deze elementen correct in beschouwing waren genomen en hebben geleid tot een gepaste, onderbouwde conclusie waaraan de bedrijfsrevisor de juiste gevolgen gaf.
19 %
Een ander belangrijk pijnpunt dat het College vaststelde tijdens de kwaliteitscontroles van OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) is de onvolledige identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden van de cliënten. Artikel 22 van de wet van 18 september 2017 heeft het over de identificatie van de lasthebbers van de cliënten, terwijl artikel 23 van de wet van 18 september 2017 gaat over de identificatie van de uiteindelijke begunstigden. Artikel 26 van de wet van 18 september 2017 bepaalt de algemene vereisten van de identificatie en identiteitsverificatie.
10 %
Het (tijdig) bepalen van de hoedanigheid van politiek prominente personen35 bij de cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden wordt vereist in artikel 34 van de wet van 18 september 2017. Wanneer een bedrijfsrevisorenkantoor vaststelt dat een cliënt, een lasthebber of een uiteindelijke begunstigde van een cliënt een politiek prominente persoon, een familielid van een politiek prominente persoon of een persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon is of is geworden, moet het maatregelen van verhoogde waakzaamheid nemen, zoals bepaald in artikel 41 van de wet van 18 september 2017.
35
Art. 4, 28° van de wet van 18 september 2017 definieert een politiek prominente persoon als “een natuurlijk persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, en met name: a) staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen; b) parlementsleden of leden van soortgelijke wetgevende organen; c) leden van bestuurslichamen van politieke partijen; d) leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven of van andere hoge rechterlijke instanties, met inbegrip van administratieve rechterlijke instanties, die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden; e) leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken; f) ambassadeurs, consuls, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten; g) leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van overheidsbedrijven; h) bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie; i) de natuurlijke personen die functies uitoefenen die worden aangemerkt als prominente publieke functies opgenomen in de door de Europese Commissie in toepassing van artikel 20bis, lid 3, van richtlijn 2015/849 gepubliceerde lijst; Middelbare of lagere functies vallen niet onder de in de punten a) tot en met i) bedoelde publieke functies.”.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
61
Uit de onderzochte controledossiers bleek dat sommige bedrijfsrevisoren(kantoren) enkel mondeling konden toelichten of er al dan niet sprake was van politiek prominente personen. Deze bedrijfsrevisoren(kantoren) beschikten niet over adequate procedures om de opzoekingen uit te voeren. Zulke mondelinge verklaring is onvoldoende voor het College. Bedrijfsrevisoren(kantoren) moeten beschikken over adequate procedures om te bepalen of cliënten, lasthebbers of uiteindelijke begunstigden de hoedanigheid van een politiek prominente persoon hebben. Ze moeten de procedures ook daadwerkelijk uitvoeren. Het College benadrukt in dit verband het belang van de documentatie van het uitgevoerd nazicht en de juiste gevolgtrekking op vlak van waakzaamheid.
6%
De bevindingen met betrekking tot artikel 35 van de wet van 18 september 2017 raken twee concepten die hoger reeds vernoemd werden. De doorlopende waakzaamheidsverplichting houdt onder meer in dat de bedrijfsrevisor de gegevens met betrekking tot de identificatie en identiteitsverificatie, alsook de individuele risicobeoordeling, actueel moet houden. Verder moet de bedrijfsrevisor – behalve het identificeren van politiek prominente personen vóór het aangaan van de zakelijke relatie – ook in staat zijn om tijdens de zakelijke relatie op te pikken dat een relevant persoon de hoedanigheid van politiek prominente persoon heeft verworven.
4%
Artikel 16 van de wet van 18 september 2017 verplicht elke bedrijfsrevisor en elk bedrijfsrevisorenkantoor om een algemene risicobeoordeling op te stellen. Bij deze algemene risicobeoordeling houden ze ten minste rekening met de variabelen vermeld in bijlage I van de wet van 18 september 2017. Ze kunnen bovendien rekening houden met de in bijlage II vermelde factoren die wijzen op een potentieel lager risico, en houden ten minste rekening met de in bijlage III vermelde factoren die wijzen op een potentieel hoger risico. Het College stelde hier meermaals een tekortkoming op vast.
3%
Artikel 45 van de wet van 18 september 2017 gaat over de verplichte analyse van atypische verrichtingen. Deze analyse, uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO36 , strekt ertoe te onderzoeken of van deze verrichtingen vermoed kan worden dat ze verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. Voor zover redelijkerwijs mogelijk, worden de achtergrond en het doel van alle verrichtingen die voldoen aan ten minste een van de volgende voorwaarden onderzocht: ― ― ― ―
zij zijn complex; zij zijn ongebruikelijk groot; zij vertonen een ongebruikelijk patroon; zij hebben geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.
Andere (17 %) tekortkomingen hebben betrekking op onder meer het benoemen van de AMLCO en het benoemen van de verantwoordelijke persoon op het hoogste niveau in de kantoororganisatie (artikel 9, §§ 1 en 2 van de wet van 18 september 2017). Het College stelde ook tekortkomingen vast aangaande de sensibilisatie van de personeelsleden over de wet van 18 september 2017 (artikel 11 van de wet van 18 september 2017).
36
62
De AMLCO is de persoon als bedoeld in art. 9, § 2 van de wet van 18 september 2017 en is onder meer belast met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de WG/FT-gedragslijnen, procedures en intern controlemaatregelen, met de analyse van de atypische verrichtingen en met de opstelling van de desbetreffende schriftelijke verslagen teneinde er zo nodig een passend gevolg aan te geven en met de melding van vermoedens en bijkomende inlichtingen aan de CFI.
Tot slot stelde het College bij bovenstaande tekortkomingen in 38 % van de gevallen eveneens een tekortkoming vast op artikel 8 van de wet van 18 september 2017. Dit artikel stelt dat bedrijfsrevisoren(kantoren) doeltreffende WG/FT-gedragslijnen, procedures en interne controlemaatregelen moeten ontwikkelen en toepassen die evenredig zijn met hun aard en omvang. Bij de bovenstaande bevindingen werd aldus meermaals vastgesteld dat de kantoorprocedures niet volledig zijn.
6.2. Tekortkomingen bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) De wet van 18 september 2017 legt ook aan de niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) verschillende verplichtingen op om de verrichtingen die verband houden met het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (WG/FT) te voorkomen, op te sporen en te verhinderen. Enkele belangrijke WG/FT-verplichtingen kwamen bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren) aan bod tijdens de kwaliteitscontrole.
Grafiek 12: Tekortkomingen ten aanzien van de wet van 18 september 2017 in niet-OOB-dossiers
8% Andere 7% Artikel 35 van de wet van 18 september 2017 - Waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relaties en de occasionele verrichtingen 18% 46%
Artikel 34 van de wet van 18 september 2017 - Identificatie van de kenmerken van de cliënt en het doel en de aard van de zakelijke relatie of occasionele verrichting
Artikel 19 van de wet van 18 september 2017 - Algemene waakzaamheidsmaatregelen
21% Artikel 16 en 17 van de wet van 18 september 2017 - Algemene risicobeoordeling
Top 3 tekortkomingen in orde van frequentie 1. Waakzaamheidsmaatregelen onvoldoende afgestemd op individuele risicobeoordeling 2. Laattijdig of niet bepalen van de hoedanigheid van politiek prominente personen 3. Algemene risicobeoordeling onvoldoende afgestemd op de aard en omvang van het bedrijfsrevisorenkantoor
CTR JA A RV ER S L AG 2021
63
46 %
Net zoals bij de OOB-bedrijfsrevisoren stelde het College bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren in het merendeel van de gevallen tekortkomingen vast aan artikel 19 van de wet van 18 september 2017. Dit artikel definieert de algemene WG/FT-waakzaamheidsmaatregelen die de bedrijfsrevisoren(kantoren) nemen en die onder meer bestaan uit het afstemmen van het niveau van waakzaamheid op de individuele beoordeling van de WG/FT-risico’s.
Deze bedrijfsrevisoren konden niet aantonen dat zij passende waakzaamheidsmaatregelen hadden genomen voor de vastgestelde WG/FT-risico’s. Het College benadrukt dat de bedrijfsrevisor moet kunnen aantonen dat hij bij de individuele risicobeoordeling rekening houdt met, enerzijds, de bijzondere kenmerken van de cliënt en de zakelijke relatie of van de betrokken verrichting en, anderzijds, de algemene risicobeoordeling van het bedrijfsrevisorenkantoor. De bedrijfsrevisor moet in zijn controledossier zowel het geraamde risiconiveau als de daarop afgestemde waakzaamheidsmaatregelen motiveren en documenteren.
21 %
Artikel 16 van de wet van 18 september 2017 verplicht bedrijfsrevisorenkantoren om een algemene beoordeling op te stellen van de WG/FT-risico’s waaraan ze zijn blootgesteld. Hierbij moeten bedrijfsrevisorenkantoren rekening houden met, onder meer, de kenmerken van hun cliënten, de producten, diensten of verrichtingen die ze aanbieden, de betrokken landen of geografische gebieden en de distributiekanalen waarvan ze gebruikmaken. Bij deze beoordeling moet het bedrijfsrevisorenkantoor ten minste rekening houden met de variabelen die vermeld zijn in bijlage I van de wet van 18 september 2017 en met de indicatieve factoren van een mogelijk hoger risico als vermeld in bijlage III bij deze wet. Daarnaast kan het rekening houden met indicatieve factoren van een mogelijk lager risico als vermeld in bijlage II bij deze wet.
Hoewel de wet van 18 september 2017 uitdrukkelijk eist dat de bedrijfsrevisor de algemene risicobeoordeling documenteert, bijwerkt en ter beschikking houdt van het College (artikel 17 van de wet van 18 september 2017), heeft nagenoeg een vijfde van de vastgestelde tekortkomingen betrekking op de verplichting om een algemene risicobeoordeling uit te voeren. Het College onderstreept dat het niet volstaat om een gestandaardiseerd model voor een algemene risicobeoordeling te gebruiken. Het bedrijfsrevisorenkantoor moet dit aanpassen en passende waakzaamheidsmaatregelen uitwerken die het vervolgens toepast in functie van de geïdentificeerde risiconiveaus.
18 %
Het College stelde ook tekortkomingen vast ten aanzien van artikel 34 van de wet van 18 september 2017. Dit artikel heeft betrekking op verschillende verplichtingen. Zo moet de bedrijfsrevisor te gepasten tijde passende waakzaamheidsmaatregelen nemen. Daarnaast moet de bedrijfsrevisor ook redelijke maatregelen nemen om uit te maken of de cliënten, lasthebbers en uiteindelijke begunstigden politiek prominente personen zijn, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.
Voorts moeten de procedures van het bedrijfsrevisorenkantoor ook voorschrijven dat de bedrijfsrevisor geen zakelijke relatie mag aangaan, noch een verrichting mag uitvoeren voor een cliënt als hij niet voldoet aan de vereiste waakzaamheidsmaatregelen.
64
7%
De bevindingen met betrekking tot artikel 35 van de wet van 18 september 2017 raken twee concepten die hoger reeds vernoemd werden. De doorlopende waakzaamheidsverplichting houdt onder meer in dat de bedrijfsrevisor de gegevens met betrekking tot de identificatie en identiteitsverificatie, alsook de individuele risicobeoordeling, actueel moet houden. Verder moet de bedrijfsrevisor – behalve het identificeren van politiek prominente personen vóór het aangaan van de zakelijke relatie – ook in staat zijn om tijdens de zakelijke relatie op te pikken dat een relevant persoon de hoedanigheid van politiek prominente persoon heeft verworven.
Andere (8 %) tekortkomingen slaan onder meer op artikel 26 van de wet van 18 september 2017 dat de verplichtingen tot identificatie en identiteitsverificatie oplegt. Tot slot stelde het College bij bovenstaande tekortkomingen in 18 % van de gevallen eveneens een inbreuk vast op artikel 8 van de wet van 18 september 2017. Dit artikel stelt dat bedrijfsrevisoren(kantoren) doeltreffende WG/FT-gedragslijnen, procedures en interne controlemaatregelen moeten ontwikkelen en toepassen die evenredig zijn met hun aard en omvang. Bij de bovenstaande bevindingen werd aldus meermaals vastgesteld dat de kantoorprocedures niet volledig zijn.
6.3. Beperking van het gebruik van contanten De wetgever verstevigde in 2020 het toezicht van het College op de problematiek van het gebruik van contanten. Het College is sindsdien verplicht om in het kader van zijn toezichtsopdracht bepaalde inbreuken te melden aan de FOD Economie37. Dit is het geval waneer het College één van de volgende situaties zou vaststellen: — de prijs van de verkoop van een onroerend goed wordt niet vereffend door middel van een overschrijving of cheque; — verder welbepaalde betalingen of schenkingen in contanten worden verricht of ontvangen voor meer dan EUR 3.000 of de tegenwaarde ervan in een andere munteenheid; — welbepaalde poststortingen gebeuren op rekeningen van derden of postrekeningen–courant door niet-consumenten of voor meer dan EUR 3.000 door consumenten. In 2021 meldde het College twee inbreuken op artikel 67, § 2 van de wet van 18 september 2017 aan de FOD Economie.
37
Art. 116/3 van de wet van 18 september 2017.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
65
6.4. Evaluatie door de Raad van Europa van de omzetting van de vierde WG/FT-richtlijn in België WG/FT-praktijken nemen allerlei vormen aan en ontwikkelen zich constant. Deze illegale praktijken beperken zich bovendien niet tot een welbepaald geografisch grondgebied. De FATF, opgericht in 1989, is een intergouvernementele instelling en bestrijdt het WG/FT en andere bedreigingen voor de integriteit van het internationale financiële systeem. Hiertoe ontwikkelde het 40 aanbevelingen die erkend zijn als internationale norm in de strijd tegen WG/FT. Artikel 65 van de vierde WG/FT-richtlijn bepaalt dat de EC uiterlijk op 11 januari 2022 en vervolgens om de drie jaar een rapport opstelt over de toepassing ervan binnen de EU. Met oog op de redactie van dit rapport, evalueert de Raad van Europa iedere EU-lidstaat op de effectiviteit van de omzetting van de vierde WG/FT-richtlijn. Het College is door de wetgever aangeduid om toezicht te houden op de naleving van de wet van 18 september 2017 door de Belgische bedrijfsrevisorenkantoren38 . Het gaf in die hoedanigheid in 2021 een presentatie aan vertegenwoordigers van de Raad van Europa in het kader van deze evaluatie.
38
66
Art. 85, § 1, 6° van de wet van 18 september 2017.
67
68
7. TOEZICHT
7.1.
Behandeling van klachten
7.2.
Behandeling van klokkenluidersmeldingen
7.3.
Permanente vorming
7.4.
Auditors Annual Cartography
7.5.
Communicatie en standpunten van het College
CTR JA A RV ER S L AG 2021
69
Naast de kwaliteitscontroles die het College uitvoert, vervult het College zijn publiek toezicht door het behandelen van toezichtsdossiers, met inbegrip van klachten, klokkenluidersmeldingen, kennisgevingen over de vroegtijdige beëindiging van commissarismandaten of publicaties over failliet verklaarde vennootschappen. Voor deze twee laatste categorieën hanteert het College een risicogebaseerde aanpak om de werkzaamheden van de commissaris in verband met de continuïteit te onderzoeken. Bij het openen van dossiers op eigen initiatief kan de secretaris-generaal rekening houden met informatie die het van andere autoriteiten of derden ontvangt. De aanleiding kan ook worden gevormd door andere indicatoren, zoals geschillen of beweringen van fraude die het College heeft ontvangen bijvoorbeeld uit klachten of persberichten. Tot deze laatste categorie behoren een aantal dossiers met een aanzienlijke maatschappelijke impact die in 2021 vaak de voorpagina’s haalden. Deze dossiers, hoewel beperkt in aantal, eisen veel controlemiddelen van het College op. Het onderzoek van deze dossiers is echter belangrijk om het vertrouwen in het bedrijfsrevisoraat te ondersteunen. Hoewel binnen toezichtsdossiers vaak de vraag rijst of er lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen uit het verleden, is het van belang te benadrukken dat de opdracht van het College er uitsluitend in bestaat toezicht te houden op de auditkwaliteit en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van het wettelijk en reglementair kader. Het College hecht bij de behandeling van toezichtsdossiers een groot belang aan het beoordelen van elk dossier op zijn individuele merites, zonder vooringenomenheid en zonder rekening te houden met latere gebeurtenissen. De resultaten van deze dossiers variëren gaande van het klasseren van het dossier zonder gevolg, tot maatregelen opgelegd door het comité van het College, tot zelfs het openen door de secretarisgeneraal van een onderzoeksdossier wanneer hij ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding zou kunnen geven tot het opleggen van een administratieve maatregel of een administratieve geldboete39. Een aantal dossiers werd tevens afgesloten gelet op het feit dat de bedrijfsrevisor in kwestie zijn ontslag als bedrijfsrevisor indiende alvorens het College een beslissing kon nemen naar aanleiding van zijn uitgevoerde toezichtswerkzaamheden.
7.1. Behandeling van klachten Het College acht ontvangen klachten steeds waardevol. Elke klacht kan immers nuttig bijdragen aan het publiek toezicht. Het College onderzoekt dan ook alle ontvankelijke klachten en klokkenluidersmeldingen (zie hierna sub 7.2). De procedure om een klacht in te dienen bij het College is raadpleegbaar op zijn website40. Het aantal ontvangen klachten kende een opvallende daling. Het College ontving in het jaar 2020 een totaal van 27 klachten. In het jaar 2021 waren dit er 7. Al bij al zijn dit in absolute termen bescheiden
70
39
Art. 59 van de wet van 7 december 2016 bepaalt dat de sanctiecommissie van de FSMA het bevoegde orgaan is voor het opleggen van administratieve maatregelen en geldboetes bij een inbreuk op de toepasselijke wettelijke, reglementaire en normatieve bepalingen.
40
College_Klacht indienen.
aantallen. Echter is het aantal klachten niet representatief voor het belang van de erin aangekaarte problematiek. Zo kan het College een ontvangen klacht onontvankelijk verklaren41 . Het College is bijvoorbeeld niet bevoegd om zich uit te spreken over de hoogte van de honoraria of om tussen te komen in geschillen over onbetaalde ereloonstaten. De in 2020 ontvangen klachten betroffen een hele reeks dergelijke situaties. Enkele in 2021 ontvangen klachten hebben daarentegen een brede maatschappelijke impact. Een ontvankelijke klacht leidt ook niet steeds tot een maatregel in hoofde van de betrokken bedrijfsrevisor. In 2021 besloot het College dat het merendeel van de klachten niet gegrond was. Het College deed in 2021 uitspraak in 11 klachtendossiers. Eén klacht bleek onontvankelijk doordat de feiten te ver in het verleden plaatsvonden. In andere klachtendossiers legde het College een terechtwijzing aan de bedrijfsrevisor op. De verweten feiten gingen bijvoorbeeld over het gebrek aan controle van het bestaan van een consortium en de gevolgen ervan, of over het ontbreken van de nodige rechtschapenheid en waardigheid in de communicatie van de bedrijfsrevisor, onder andere door na te laten zich enkel met kennis van zake uit te spreken en het gebruik van assumpties te beperken.
7.2. Behandeling van klokkenluidersmeldingen De wet van 18 september 2017 en de wet van 7 december 2016 bepalen dat er mechanismen moeten bestaan voor het melden van (mogelijke) inbreuken aan het College. Meer specifiek, verplicht artikel 90 van de wet van 18 september 2017 het College om effectieve en betrouwbare mechanismen in te stellen waarlangs leidinggevenden, personeelsleden, agenten en distributeurs van de bedrijfsrevisoren(kantoren) of derden, mogelijke of werkelijke inbreuken kunnen melden. Dit artikel voorziet, naast een bescherming tegen represailles voor de klokkenluider, dat deze mechanismen specifieke procedures moeten omvatten voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de opvolging ervan en dat de toezichtautoriteit de identiteit van de persoon die de melding verricht heeft, niet kan bekendmaken aan de onderworpen entiteit of aan derden. Bovendien kunnen klokkenluiders een belangrijke bron aan informatie zijn voor de toezichthouder. De procedure voor het indienen van een klokkenluidersmelding bij het College is raadpleegbaar op zijn website42 . Het College is niet bevoegd om tussen te komen in geschillen in de arbeidsrechtelijke sfeer met de werkgever, om een schadeloosstelling toe te kennen of wanneer een andere autoriteit bevoegd is. In 2021 ontving het College 2 klokkenluidersmeldingen: één waarvoor het niet bevoegd bleek te zijn en één die het College ontvankelijk, maar niet gegrond verklaarde.
41
Art. 53, § 2 van de wet van 7 december 2016.
42
College_Klokkenluidersprocedure.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
71
7.3. Permanente vorming In een wereld die voortdurend verandert, is levenslang leren een basisvereiste geworden voor iedere beroepsbeoefenaar. Dat geldt zeker ook voor de bedrijfsrevisor. Het wettelijk kader evolueert, verschillende internationale organisaties beïnvloeden de relevante normen en de technologische vernieuwingen volgen elkaar altijd maar sneller op. Het publiek moet steeds kunnen rekenen op de bekwaamheid van de bedrijfsrevisor die de vele veranderingen meester moet zijn. De Europese en nationale regelgever hebben de permanente vorming daarom verplicht gemaakt voor alle bedrijfsrevisoren en de concrete invulling en praktische organisatie aan het IBR gedelegeerd. Het College draagt de eindverantwoordelijkheid over het toezicht op de permanente vorming43 .
7.3.1.
Evaluatiecampagne 2017-2019
In 2020 onderzocht het College de naleving van de vormingsvereisten voor de driejaarlijkse periode 2017 – 2019. Meer specifiek selecteerde het College twee vereisten uit de IBR-norm van 30 augustus 200744 en controleerde de naleving hiervan bij de bedrijfsrevisoren onder zijn toezicht. Het College stelde vast dat 101 bedrijfsrevisoren niet voldeden aan minstens één van de twee volgende vormingsvereisten: — De bedrijfsrevisor volgde minstens 84 uren professionele vorming per drie jaar; — De bedrijfsrevisor volgde minstens 24 uren opleiding in de vorm van seminaries en studiedagen georganiseerd door het IBR/ICCI. In 2021 gaf het College gevolg aan deze vaststellingen. Het besloot voor alle 101 bedrijfsrevisoren over de op te leggen maatregel in functie van de ernst van de inbreuk. Dit heeft geleid tot de volgende beslissingen: 45% Hersteltermijn
18% Terechtwijzing
15% Bedrijfsrevisor diende ontslag in
12% Klasseren zonder gevolg
11% Openen onderzoeksdossier
0
72
10
20
30
43
Art. 32 van de wet van 7 december 2016.
44
7360_norm-inzake-permanente-vorming.pdf (ibr-ire.be).
40
50
In bijna de helft van de dossiers (45 dossiers) heeft het College aan de bedrijfsrevisoren een hersteltermijn opgelegd. Het merendeel van de bedrijfsrevisoren hebben zich na afloop van deze termijn in regel gesteld. Een kleine minderheid van de bedrijfsrevisoren (9) heeft de voorwaarden van de hersteltermijn niet of niet voldoende nageleefd. In deze dossiers neemt het comité een finale beslissing in 2022. Het College legde aan 18 bedrijfsrevisoren een terechtwijzing op. In 11 dossiers stelde de secretaris-generaal van het College ernstige aanwijzingen vast van het bestaan van een praktijk die aanleiding zou kunnen geven tot het opleggen van een administratieve maatregel of een administratieve geldboete45 . Hij stelde een onderzoeksverslag op zoals bepaald in artikel 56 van de wet van 7 december 2016. Het comité van het College zal in 2022 beslissen over het gevolg dat het aan het definitief verslag van de secretaris-generaal wenst te geven en of het de sanctiecommissie van de FSMA al dan niet wenst te vatten. Voor 12 bedrijfsrevisoren klasseerde het College het dossier zonder gevolg rekening houdend met de bijzondere omstandigheden eigen aan elk dossier. Tot slot hebben 15 van deze 101 bedrijfsrevisoren in de voorbije twee jaren hun ontslag als bedrijfsrevisor ingediend zonder de finale beslissing van het College af te wachten.
7.3.2.
Vastgestelde punten van zorg
Het College stelde tijdens deze controlecampagne over de permanente vorming vaak voorkomende punten van zorg vast. Een aantal bedrijfsrevisoren beroepen zich op hun status van tijdelijk verhinderd bedrijfsrevisor om de verplichte permanente vorming niet te volgen alhoewel deze verplichting nochtans wettelijk verankerd is 46 . De vormingsvereisten beogen ook dat de tijdelijk verhinderd bedrijfsrevisor zijn kennis voortdurend aanscherpt. De bedrijfsrevisor die na verhindering terug revisorale opdrachten wil uitvoeren, moet immers dezelfde kwaliteit kunnen waarborgen aan zijn cliënt, als de bedrijfsrevisor In bijna de helft van de die zijn activiteiten ononderbroken uitoefent. Elke tijdelijk verhinderd dossiers heeft het College bedrijfsrevisor kan binnen de vijf jaar immers aan het IBR de toelating vragen om opnieuw revisorale opdrachten te mogen uitvoeren. Na aan de bedrijfsrevisoren een deze termijn van vijf jaar kan het IBR pas gevolg geven aan het verzoek hersteltermijn opgelegd. van de tijdelijk verhinderd bedrijfsrevisor wanneer deze slaagt in een 47 mondelinge proef. Het College stootte ook meermaals op de laattijdige registratie van de gevolgde opleidingen. Een bedrijfsrevisor moet de gevolgde opleiding registreren op de website van het IBR en dit ten laatste op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin hij de opleiding volgde. Een tijdige registratie is belangrijk. Een opleiding die niet tijdig is geregistreerd, telt niet mee in de berekening van het te behalen quotum aan gevolgde opleidingsuren.
45
Art. 59 van de wet van 7 december 2016 bepaalt dat de sanctiecommissie van de FSMA het bevoegde orgaan is voor het opleggen van administratieve maatregelen en geldboetes bij een inbreuk op de toepasselijke wettelijke, reglementaire en normatieve bepalingen.
46
Art. 30, § 3 van de wet van 7 december 2016.
47
Art. 20 en 21 van het Koninklijk besluit van 21 juli 2017 betreffende de toekenning van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor alsook de inschrijving en registratie in het openbaar register van de bedrijfsrevisoren.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
73
7.3.3.
Nieuwe norm
Op 1 januari 2022 is de Norm permanente vorming48 van het IBR in werking getreden. De norm vervangt de IBR-norm van 30 augustus 2007 en kent een aantal belangrijke wijzigingen, zoals: — Het evenwicht op het vlak van de inhoud van de vorming wint aan belang. Voortaan is een minimum van 84 uren opleiding over de kerncompetenties van de bedrijfsrevisor verplicht49; — De voorafgaandelijke toestemming van de Raad van het IBR is niet meer nodig voor de opleidingen georganiseerd door de bedrijfsrevisorenkantoren, maar ook voor de opleidingen georganiseerd door de niet-erkende vormingsoperatoren; — De verplichting om de opleidingen uiterlijk te registreren op 31 maart van het volgende jaar wordt verstrengd.
7.4. Auditors Annual Cartography De kwaliteit van de gegevens die het College gebruikt voor de uitvoering van zijn opdracht en de beschikbaarheid van volledige, nauwkeurige en actuele informatie is een belangrijk punt van zorg voor het College. Artikel 55 van de wet van 7 december 2016 bepaalt dat het College ten aanzien van de bedrijfsrevisoren rapporteringsverplichtingen kan vastleggen die periodiek of systematisch aan het College moet worden overgemaakt in verband met de activiteiten onder zijn toezicht. De bedrijfsrevisoren zijn verplicht om deze informatie of documenten aan het College over te maken binnen de termijn en in de vorm bepaald door het College. De beslissing van het College van 13 december 2018, geactualiseerd door de Beslissing 2021/01, vaardigt regels uit over de informatie die jaarlijks aan het College moet worden verstrekt in het kader van de Auditors Annual Cartography50. Het College gebruikt die informatie bij de uitoefening van zijn opdrachten inzake het publiek toezicht. De informatie waarover het College beschikt, vormt vaak de basis voor zijn toezichtswerkzaamheden. Daarom eist het College kwaliteitsvolle en correcte informatie. Dit geldt voor de gegevens die worden verstrekt in het kader van de jaarlijkse Auditors Annual Cartography, alsook voor de antwoorden op de door het College opgestelde vragenlijsten of voor alle andere informatie die in andere omstandigheden aan het College wordt verstrekt. Dit geldt tenslotte ook voor de informatie opgenomen in het register, temeer dat deze informatie consulteerbaar is door het publiek. Het College stelde op 26 februari 2021 vast dat 38 bedrijfsrevisoren geen informatie verstrekten in het kader van de Auditors Annual Cartography met betrekking tot het kalenderjaar 2020. Deze bedrijfsrevisoren kregen een hersteltermijn opgelegd om zich aan hun verplichting te conformeren. Van de 38 bedrijfsrevisoren kwamen er 29 tegemoet aan de opgelegde maatregel van het College en vulden de Auditors Annual Cartography alsnog in.
74
48
nrm-2021-vorming.pdf (ibr-ire.be).
49
Het totaal aantal uren opleiding dat verplicht moet worden gevolgd, blijft onveranderd.
50
De bedrijfsrevisoren moeten de informatie jaarlijks uiterlijk op 20 februari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop de informatie betrekking heeft, invoeren en valideren. De jaarlijkse gebruikshandleiding van de Auditors Annual Cartography maakt integraal deel uit van de Beslissing.
Rekening houdend met deze en andere elementen van hun dossier, opende de secretaris-generaal voor 7 bedrijfsrevisoren een dossier op grond van ernstige aanwijzingen van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot het opleggen van een administratieve maatregel of een administratieve geldboete. Ten aanzien van 2 bedrijfsrevisoren nam het College geen verdere actie: zij verkozen de sector te verlaten.
7.5. Communicatie en standpunten van het College Als onderdeel van zijn publieke toezichtsfunctie wil het College op proactieve wijze communiceren over belangrijke onderwerpen 51 . Het College verspreidt informatie over de resultaten van zijn controlecampagnes. Het publiceerde bijvoorbeeld een synthese van goede en slechte praktijken over de resultaten van zijn controlecampagne over faillissementen. Het publiceerde tevens de voornaamste vaststellingen tijdens de controles van OOB-bedrijfsrevisorenkantoren. Daarnaast informeert het College het publiek over de nationale en internationale tendensen op de auditmarkt, zoals onderzocht door Europese (CEAOB) en internationale (IFIAR) instanties. Het College wenst ook te communiceren met de bedrijfsrevisoren over zijn overheidsaanbestedingen voor de werving van inspecteurs. Zo was er in 2021 sprake van een toenemende interesse voor het uitvoeren van inspectieopdrachten bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren voor rekening van het College. In de communicatie-aanpak van het College nemen zijn standpunten een bijzondere plaats. Vooreerst omdat het College hiermee wenst bij te dragen tot het verhogen van de auditkwaliteit, vooral als het wederkerende tekortkomingen vaststelt, maar ook omdat standpunten de voorspelbaarheid van het toezicht van het College verhogen door zijn verwachtingen kenbaar te maken. In 2021 publiceerde het College ook communicaties op zijn website onder de rubriek ‘Standpunten’52 . Deze worden hierna integraal hernomen. Ook het IBR gaf aandacht aan deze standpunten op zijn website.
51
21/04/2021 Rapportering aan het auditcomité in het kader van het WVV – Voornaamste vaststellingen tijdens de controles van OOB-bedrijfsrevisorenkantoren en verwachtingen van het College (pdf - 492.92 KB) Files. 20/04/2021 Toenemende interesse van de sector voor het uitvoeren van kwaliteitscontroles en andere inspectieopdrachten bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren voor rekening van het College (pdf - 648.24 KB) Files. 30/03/2021 Controle van de permanente vorming over driejaarlijkse periode 2017-2019 (pdf - 705.76 KB) Files. 04/03/2021 Controlecampagne over faillissementen opengevallen in het tweede semester 2019 en het eerste kwartaal 2020 – voornaamste bevindingen – synthese van goede en slechte praktijken (pdf - 715.52 KB) Files. 03/03/2021 Europese Commissie – Verslag over de ontwikkelingen op de EU-markt voor het verrichten van wettelijke controles van OOB’s tussen 2015 en 2018 (pdf - 731.14 KB). 03/03/2021 CEAOB - Organisaties van Openbaar Belang - rapport over de toepassing door auditcomités van de Europese voorschriften uit de Verordening (EU) nr. 537/2014 en de Richtlijn 2006/43/EG (pdf - 610.64 KB).
52
Standpunten.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
75
7.5.1.
Het belang en de vier kenmerken van een goed gedocumenteerd controledossier
Regelmatig stelt het College vast dat de bedrijfsrevisor zijn controlewerkzaamheden onvoldoende documenteert. Tijds- of rendabiliteitsoverwegingen, of nog de gedachte dat de bedrijfsrevisor zijn cliënt voldoende kent, zijn hiervan mogelijke oorzaken. Deze vaststelling noopte het College ertoe om zijn standpunt ter zake te publiceren 53 . Een goed gedocumenteerd controledossier is immers allesbehalve een formaliteit.
Het controledossier als hoeksteen van de wettelijke controle op de jaarrekening Het controledossier vormt de fundering voor de interne en externe verantwoording van de goede uitvoering van de controle. Onder interne verantwoording is vooreerst te begrijpen dat de bedrijfsrevisor die het controleverslag ondertekent in staat moet zijn om aan de hand van het controledossier aan te tonen dat hij de controle op professionele wijze heeft uitgevoerd en hij gegrond kon besluiten of de jaarrekening al dan niet een getrouw beeld geeft van de financiële toestand van de geauditeerde onderneming. De interne verantwoording slaat eveneens op de verantwoording in het kader van onder meer een interne opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling of in het kader van de monitoring door de reviewer. Onder externe verantwoording is te begrijpen dat iedere derde op het controledossier moet kunnen steunen, bijvoorbeeld in rechte of in het kader van het toezicht door het College 54 . De documentatie in het controledossier van de werkzaamheden van de bedrijfsrevisor is dan ook geen loutere vormvereiste maar heeft tot doel om het in het controleverslag geformuleerde oordeel te staven en om aan te tonen dat de controle van de rekeningen is verricht met inachtneming van de wettelijke en reglementaire voorschriften en de beroepsnormen.
Kernvraag is of het controledossier toelaat om na te gaan welke controlewerkzaamheden de basis vormen van het oordeel van de bedrijfsrevisor over de kwestie of de cijfers van de cliënt de weerspiegeling zijn van diens werkelijke toestand. Dit impliceert dat het controledossier volgende elementen moet bevatten met betrekking tot dit oordeel: — hoe heeft de bedrijfsrevisor zijn oordeel opgebouwd (welke controlestappen); — hoe wordt dit oordeel onderbouwd (welke redenering en bewijsstukken); en — of de controle plaatsvond in overeenstemming met de reglementaire voorschriften.
76
53
College_Mededelingen_Het belang en de vier kenmerken van een goed gedocumenteerd controledossier.
54
Art. 3:79, § 1, tweede lid van het WVV.
De bedrijfsrevisor draagt de bewijslast hiervan. Bij toezichthouders in de Europese Ruimte is dit goed gekend onder het principe ‘Not documented, not done’. Hieruit volgt dat de bedrijfsrevisor de door hem uitgevoerde controlewerkzaamheden moeten kunnen aantonen op basis van de documenten die aanwezig zijn in het controledossier.
Vier essentiële kenmerken van een goed controledossier Een goed controledossier moet minstens voldoen aan vier essentiële kenmerken:
1.
Een goed controledossier bevat alle relevante controlestappen en hun onderlinge samenhang. Een controle is een logisch samenhangend geheel van stappen. De documenten in het controledossier moeten deze stappen en hun onderlinge samenhang duidelijk en logisch beschrijven. Kennis verkrijgen over de cliënt is de eerste stap van de bedrijfsrevisor in het controleproces. Het belang ervan is des te groter in het eerste jaar van het mandaat. Maar zelfs al kent een bedrijfsrevisor zijn cliënt goed, dan moet hij toch jaar na jaar zorgvuldig zijn kennis actualiseren. Ook dit, en de wijze waarop hij dit doet, moet de bedrijfsrevisor in het controledossier documenteren. De enkele lezing van het controledossier moet een derde toelaten om vast te stellen dat Kennis verkrijgen over de bedrijfsrevisor een goed beeld heeft van de cliënt : zowel van de cliënt is de eerste stap diens activiteiten en de samenhang ertussen, diens administratieve organisatie en interne beheersingsprocessen over die van de bedrijfsrevisor in activiteiten, de financiële administratie en de verwerking in de het controleproces. jaarrekening. Deze gedegen kennis van de cliënt vormt de basis voor de tweede stap: de planning van de controlewerkzaamheden. Deze planning hangt nauw samen met de risico-inschatting door de bedrijfsrevisor. Uit een goed controledossier blijkt dat de bedrijfsrevisor inzicht heeft in de mogelijke risico’s op afwijkingen van materieel belang. Ook moet duidelijk zijn waarom de bedrijfsrevisor kiest voor een systeemgerichte, gegevensgerichte of gecombineerde controleaanpak. De planning vormt de basis voor de uitvoering van de controlewerkzaamheden. In het controledossier moet de derde stap, de uitvoering van de geplande controlewerkzaamheden, duidelijk zijn vastgelegd, samen met de bevindingen, die uit deze werkzaamheden voortkomen, en per proces of post het besluit dat uit de controle resulteert. Het controleverslag is de vierde en laatste stap in de controle en moet logisch uit alle voorgaande stappen voortvloeien tot afsluiting van het dossier. Het verslag somt de bevindingen met eventuele fouten en onzekerheden op en trekt op basis daarvan de juiste en logische conclusie voor de verklaring. Een goede controle laat elke derde toe vast te stellen dat de bedrijfsrevisor voldoende informatie heeft verzameld en hierin structuur en samenhang bracht als logische onderbouw van zijn verklaring. De opbouw is logisch en doordacht. De audittrail is doorheen het controledossier gemakkelijk te volgen. Kruisverwijzingen tussen documenten kunnen daarbij het dossier inzichtelijk maken.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
77
2.
Een goed controledossier bevat voldoende motivering van de keuzes die de bedrijfsrevisor heeft gemaakt in het kader van zijn professionele oordeelsvorming (“professional judgement”). Een belangrijke factor bij het bepalen van de inhoud van de controledocumentatie is de mate waarin professionele oordeelsvorming is toegepast bij het uitvoeren van de werkzaamheden en het evalueren van de uitkomsten. Logischerwijze maakt de bedrijfsrevisor tijdens zijn controle voortdurend keuzes op basis van zijn professionele kennis. In het controledossier expliciteert de bedrijfsrevisor zijn keuzes en legt hij verantwoording af over zijn aanpak. ― Waarom heeft de bedrijfsrevisor iets wel of niet als bevinding aangemerkt? ― Waarom steunt de bedrijfsrevisor wel of niet op de interne controlemaatregelen van zijn cliënt? ― Waarom heeft de bedrijfsrevisor geplande werkzaamheden niet uitgevoerd? ― Waarom geeft de bedrijfsrevisor geen, of juist wel, een oordeel zonder voorbehoud? ― … Een goed controledossier verduidelijkt de keuzes van de bedrijfsrevisor en de verantwoording van zijn aanpak. De toegepaste professionele oordeelsvorming documenteren helpt de bedrijfsrevisor om zijn conclusies te verklaren en voor zichzelf de kwaliteit van zijn oordeelsvorming te verbeteren. In dit kader moeten bedrijfsrevisoren alert zijn bij het gebruik van checklists. De verleiding is vaak groot om alleen ‘ja’ of ‘nee’ aan te vinken, terwijl een nadere toelichting op zijn plaats is. Deze elementen zijn van belang voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor het reviewen of controleren van de controledocumentatie.
3.
In een goed controledossier zijn de uitgevoerde controlewerkzaamheden voldoende gedetailleerd vastgelegd. In het werkprogramma tekent de bedrijfsrevisor af dat de geplande werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daarbij hoort een verwijzing naar achterliggende documentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden werkelijk en op adequate wijze zijn verricht. Het College stelt vast dat dat die verwijzing naar achterliggende documentatie soms geheel of gedeeltelijk ontbreekt. De bedrijfsrevisor kan dan niet aantonen dat de controlewerkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Ook is de documentatie van de uitgevoerde werkzaamheden soms te summier. Een externe, maar ook in voorkomend geval de bedrijfsrevisor zelf die het werk van zijn controleteam moet reviewen, kan dan niet beoordelen of de werkzaamheden goed en voldoende professioneel-kritisch werden uitgevoerd.
4.
78
Een goed controledossier is volledig en overzichtelijk. Een dossier is volledig indien alle relevante documenten zijn opgenomen. Indien de bedrijfsrevisor oordeelt dat de in voorgaande jaren verzamelde controledocumentatie nog steeds relevant is als onderbouwing van de controle voor het lopende boekjaar, dan herneemt hij best deze controledocumentatie uit het verleden (integraal of de conclusie ervan) in het controledossier. Een duidelijke verwijzing naar de relevante passages en stukken in de controledocumentatie van het verleden is dan nodig, samen met een beschrijving van de relevantie ervan voor de lopende controle.
Een controledossier is ook pas volledig wanneer hierin duidelijk is aangegeven wie op welk moment de werkzaamheden heeft uitgevoerd en, in voorkomend geval, gereviewd. Bij handmatige dossiers vergt dat discipline, maar ook bij elektronische dossiers is het een punt van aandacht. Welke data bewaart het dossier: de datum waarop een stuk aan het dossier is toegevoegd of de laatste datum waarop het dossier is bekeken? Welke naam bewaart het dossier: de naam van degene die een document in het dossier plaatst of de naam van de opsteller van Een controledossier het document? Voor de overzichtelijkheid van een controledossier zijn de al eerdergenoemde audittrail en de kruisverwijzingen van belang. Ook helpt een logische index een dossier overzichtelijk te houden. Het is nodig dat alle documenten in het controledossier een unieke identificatie hebben.
is ook pas
volledig wanneer hierin duidelijk is aangegeven wie op welk moment de werkzaamheden heeft uitgevoerd.
Archivering als sluitstuk van het rechtsgeldig controledossier Mede met het oog op de interne en externe verantwoording voor de goede uitvoering van de controle, zijn in een goed controledossier uiterlijk 60 dagen na de ondertekening van de controleverklaring alle stukken opgenomen en wordt het controledossier gesloten 55 . De archivering is het sluitstuk van het rechtsgeldig tot stand gekomen controledossier en moet de bewaring zonder wijziging of aantasting van het controledossier en de erin aanwezige stukken waarborgen. Acht de bedrijfsrevisor het nodig om, nadat het definitieve controledossier is samengesteld, wijzigingen aan te brengen of nieuwe stukken toe te voegen, dan moet hij in het controledossier documentatie opnemen over: — de specifieke reden voor het aanbrengen van de wijziging of de toevoeging; — wanneer en door wie de wijziging of toevoeging werd aangebracht en gereviewed 56 .
Valse stukken aan het controledossier toevoegen druist in tegen de essentie en de waardigheid van het beroep Een controledossier is maar rechtsgeldig indien het een getrouwe weergave vormt van de uitvoering van de opdracht. Het wijzigen van het definitief samengestelde controledossier (door documenten te wijzigen of nieuwe documenten toe te voegen) zonder dat hiervoor een geldige reden bestaat, bijvoorbeeld in een poging om een derde, zoals de reviewer of de toezichthouder, te misleiden over controlewerkzaamheden die in de werkelijkheid (niet) zijn verricht, is volstrekt onverenigbaar met de essentie en de waardigheid van het beroep zoals bepaald in artikel 29 van de wet van 7 december 2016. Het College zal in dat geval steeds grijpen naar de zwaarste maatregelen. In het ergste geval kwalificeert dit mogelijks als het misdrijf van valsheid in geschriften en het gebruik ervan.
55
ISQC 1 en art. 17, § 3 van de wet van 7 december 2016.
56
ISA 230.16.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
79
7.5.2.
Rotatieregels van de commissaris bij een OOB
De invoering van de Verordening (EU) nr. 537/2014 was een belangrijke stap in de Europese harmonisering van de rotatieregels voor commissarissen die een wettelijke controleopdracht uitoefenen bij OOB’s. Deze verordening regelt onder andere de maximumduur van opeenvolgende mandaten en de uitzonderingsregels die hierop van toepassing zijn. Hiermee ligt de verordening onder meer aan de oorsprong van de regels uit het vennootschapsrecht die bepalen dat een commissarismandaat beperkt is tot een totale duur van 9 jaar. De verordening trad in werking op 16 juni 2014. Voor de commissarismandaten die reeds liepen op het moment van inwerkingtreding voorziet de verordening enkele overgangsbepalingen om te vermijden dat alle OOB’s gelijktijdig zouden moeten roteren op het moment van de inwerkingtreding. De overgangsbepalingen voorzien drie fases voor de rotatie 57: 1. 2. 3.
Rotatie na het boekjaar 2016 voor commissarismandaten die zijn aangevat tussen 17 juni 2003 en 17 juni 2006; Rotatie na het boekjaar 2020 voor commissarismandaten die begonnen voor 17 juni 1994; Rotatie na het boekjaar 2023 voor commissarismandaten die begonnen tussen 17 juni 1994 en 16 juni 2003.
Het College kreeg in de loop van 2021 enkele interpretatievragen van bedrijfsrevisorenkantoren over de correcte toepassing van de overgangsbepalingen van Verordening (EU) nr. 537/2014 58 . Aangezien deze commissarismandaten stilaan (verplicht) ten einde komen, besloot het College om de toegepaste interpretatie in deze dossiers te publiceren in een formeel standpunt 59.
Toepassing van de overgangsbepalingen van Verordening (EU) nr. 537/2014 Artikel 41, tweede lid van de Verordening (EU) nr. 537/2014 is van toepassing op alle commissarissen van OOB’s die op 17 juni 2014 een mandaat hadden waarvan het eerste gecontroleerde boekjaar aanving tussen 17 juni 1994 en 17 juni 2003. Elke commissaris van een OOB die zich in die situatie bevindt en zijn wettelijke controleopdracht wil verlengen, moet het volgende in acht nemen: — de herbenoeming van de commissaris moet ten laatste gebeuren op 16 juni 2023; en — het laatste boekjaar waarop het mandaat betrekking heeft, moet het boekjaar zijn dat aanvangt vóór 17 juni 2023. De Verordening (EU) nr. 537/2014 heeft voorrang op het nationale recht. Dit wil zeggen dat artikel 41, tweede lid van de Verordening te allen tijde is na te leven, ook wanneer dit zou leiden tot een voortijdige onderbreking van het commissarismandaat. In voorkomend geval moet het commissarismandaat voortijdig worden onderbroken op grond van wettige redenen zoals voorzien door artikel 3:66 van het WVV.
80
57
Question for written answer E-009001/2015 to the Commission; raadpleegbaar op de webpagina https://www.europarl.europa.eu/doceo/ document/E-8-2015-009001-ASW_EN.html.
58
Meer bepaald over de toepassing van art. 41, tweede lid van Verordening (EU) Nr. 537/2014.
59
College_Standpunt_26/01/2022.
De gecontroleerde vennootschap en de commissaris brengen het College op de hoogte van de voortijdige onderbreking en van de reden daarvan, namelijk de toepassing van de overgangsbepalingen van art. 41, tweede lid van Verordening (EU) nr. 537/2014.
Voorbeeldcasus De algemene vergadering van 15 maart 1999 van een OOB benoemde een commissaris voor de wettelijke termijn van drie jaar. De commissaris voerde de wettelijke controle van de jaarrekeningen van de OOB uit over de boekjaren eindigend op 31 december 1999, 2000 en 2001. De algemene vergadering van de OOB herbenoemde de commissaris vervolgens telkens voor een termijn van drie jaar. Het huidige commissarismandaat loopt ten einde op de algemene vergadering die beslist over de jaarrekening van de OOB over het boekjaar 2022. Om in regel te zijn met artikel 41, tweede lid van de Verordening (EU) nr. 537/2014, zal de OOB de commissaris een laatste keer kunnen herbenoemen op de algemene vergadering van 15 maart 2023, zijnde de laatste algemene vergadering vóór 17 juni 2023. Artikel 3:61, § 1 van het WVV bepaalt dat een commissarismandaat gedurende drie jaar loopt. In dit voorbeeld zou het vervolmaken van dit commissarismandaat echter leiden tot een miskenning van de Europese regelgeving en dus moet het mandaat na één jaar verplicht worden stopgezet. De beslissing tot herbenoeming vermeldt expliciet dat het commissarismandaat voortijdig wegens wettige redenen moet worden onderbroken na afloop van het boekjaar 2023. Op het moment van de beëindiging van het mandaat brengen zowel de commissaris, als de OOB het College daarvan op de hoogte.
7.5.3.
Goedkeuring van het auditcomité inzake het leveren van nietcontrolediensten die niet verboden zijn
Bij de behandeling van kwaliteitscontroledossiers bij OOB-bedrijfsrevisoren, heeft het College een standpunt60 ingenomen over de modaliteiten inzake de voorafgaande goedkeuring van het auditcomité over het leveren van niet verboden niet-controlediensten. Daarmee wenst het College zich te aligneren op de standpunten ingenomen door buitenlandse toezichthouders. Hoewel artikel 3:63, § 5 van het WVV voorziet in het beginsel dat, voor instellingen van openbaar belang, het auditcomité zijn goedkeuring moet geven om de commissaris of een lid van zijn netwerk toe te staan niet verboden niet-controlediensten te leveren, voorziet het niet in uitvoeringsmodaliteiten ervan. Zonder afbreuk te doen aan de voorwaarden bepaalde in artikel 3:63, § 4 en 5 van het WVV, is het College van oordeel dat de wetgever niet uitsluit dat het auditcomité een beleid opstelt op grond waarvan hij, voor een welbepaalde periode, zijn voorafgaande goedkeuring verleent aan een beperkte lijst van categorieën van niet-controlediensten, waarbij elke categorie steunt op werkzaamheden van dezelfde aard.
60
College_Standpunt_24/09/2021.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
81
Een auditcomité kan dus een goedkeuring geven per categorie van niet-controlediensten, met inbegrip van toegelaten waardering- en belastingdiensten, door middel van een zogenaamde “pre-approval policy” (voorafgaand goedkeuringsbeleid). Dergelijk beleid moet voldoen aan strikte cumulatieve voorwaarden die van aard zijn een effectieve goedkeuring in te houden van niet-controlediensten door het auditcomité en de onafhankelijkheid van de commissaris waarborgen. Het College benadrukt dat een dergelijke goedkeuringsprocedure, net zoals een onderzoek geval per geval, grote waakzaamheid vereist. Om in overeenstemming te zijn met zowel de letter als met de geest van de Verordening (EU) nr. 537/2014 en het WVV, is het College van oordeel dat een voorafgaande algemene goedkeuringsprocedure minstens aan de volgende cumulatieve voorwaarden moet voldoen:
1. Een
Het beleid van het auditcomité wordt vastgesteld door het voltallige auditcomité en is voldoende gedetailleerd wat de aard van de beoogde dienstverlening betreft. Dit houdt in dat het voldoende duidelijk moet zijn welke de betrokken vooraf goedgekeurde diensten zijn. Diensten waarvoor de enige beperking een kwantitatieve grens zou zijn of diensten geformuleerd in (te) brede categorieën, zoals bijvoorbeeld “tax compliance”-diensten zonder nadere, gedetailleerde omschrijving auditcomité kan ervan, voldoen niet.
een goedkeuring geven
Een gedetailleerde beschrijving in het kader van de voorafgaande algemene goedkeuring heeft tot doel te verzekeren dat, enerzijds, het controlediensten. auditcomité op de hoogte is welke dienst het precies goedkeurt -en bijgevolg een gefundeerd oordeel kan vellen over de verenigbaarheid van deze dienst met de principes van onafhankelijkheid waartoe de commissaris en zijn netwerk gehouden zijn-, en, anderzijds, de commissaris nauwkeurig kan bepalen of een bepaalde dienst onder een vooraf goedgekeurde algemene categorie valt.
per categorie van niet-
Voorbeelden van relevante informatie die met betrekking tot een bepaalde categorie van niet-controlediensten aan het auditcomité moet worden verstrekt: — de aard en omvang van de te verlenen dienst; — de grondslag en de structuur van de vergoeding en criteria en/of parameters tot vaststelling ervan; — wanneer de commissaris bedreigingen voor de onafhankelijkheid heeft geconstateerd die uit de verlening van de voorgestelde dienst kunnen voortvloeien, de grondslag waarop de commissaris zich steunt om aan te nemen dat de bedreigingen aanvaardbaar zijn of, indien dit niet het geval is, de maatregelen die de commissaris of zijn netwerk zal nemen om eventuele bedreigingen voor de onafhankelijkheid weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen; — op welk moment het gecombineerde effect van de verlening van meerdere diensten bedreigingen voor de onafhankelijkheid doet ontstaan of het niveau van eerder vastgestelde bedreigingen wijzigt. De commissaris moet dus aan het auditcomité alle elementen aanleveren die nodig zijn voor zijn beoordeling.
2.
82
Het auditcomité wordt op de hoogte gebracht van iedere individuele dienst die middels de voorafgaande algemene goedkeuring effectief wordt geleverd. Dit gebeurt in de regel op de eerstvolgende vergadering van het auditcomité.
3.
Het beleid van het auditcomité mag geen delegatie inhouden naar andere personen dan de leden van het auditcomité. Een delegatie naar het management (bv. CFO of hoofd interne audit) is niet toegelaten.
4.
De periode waarvoor de diensten worden goedgekeurd, moet beperkt zijn in de tijd, bijvoorbeeld voor het lopende boekjaar en alleszins niet langer dan één jaar, teneinde regelmatig rekening te houden met de ontwikkelingen in de omgeving van de betrokken entiteiten en de doeltreffendheid van de ingestelde procedure van voorafgaande goedkeuring.
5.
Voor de niet-controlediensten bedoeld in artikel 3:63, § 2, 4° en § 3, 1°, a) en d) tot en met g) van het WVV moet er bovendien cumulatief aan de volgende vereisten voldaan zijn: ― de diensten hebben, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, geen direct effect op, of ze zijn, hetzij afzonderlijk, hetzij gezamenlijk, niet van materieel belang voor de gecontroleerde jaarrekening; ― de schatting van het effect op de gecontroleerde jaarrekening wordt uitvoerig gedocumenteerd en toegelicht in de aanvullende verklaring aan het auditcomité zoals bedoeld in artikel 11 van de verordening (EU) nr. 537/2014; ― de commissaris voldoet aan de algemene onafhankelijkheidsbeginselen; ― de voorzitter, of een ander gedelegeerd lid, van het auditcomité wordt minstens ingelicht over de onder dit punt 5° weergegeven beschouwingen (voor de concrete, te presteren dienst) alvorens deze dienst wordt uitgevoerd.
Het spreekt voor zich dat de voorafgaande algemene goedkeuring aan de levering van de betrokken diensten voorafgaat en dat een dienst die niet onder één van de vooraf goedgekeurde algemene categorieën valt, individueel moet worden goedgekeurd.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
83
84
8. ENFORCEMENT
8.1.
Overzicht van maatregelen die het College kan nemen
8.2.
Door het College genomen maatregelen in 2021
8.3.
Onderzoeksdossiers
CTR JA A RV ER S L AG 2021
85
8.1. Overzicht van maatregelen die het College kan nemen Het College kan naar aanleiding van een controle verscheidene maatregelen nemen. Op basis van alle relevante elementen van een individueel dossier beslist het College bij vaststelling van tekortkomingen over de meest gepaste maatregel.
Terechtwijzing Op grond van artikel 57, § 5 van de wet van 7 december 2016 kan het College de bedrijfsrevisor terechtwijzen wanneer de feiten die de bedrijfsrevisor worden verweten, hoewel zij vaststaan, de oplegging van een hersteltermijn niet verantwoorden. Wanneer het College overweegt om de bedrijfsrevisor een terechtwijzing op te leggen, heeft de bedrijfsrevisor het recht om schriftelijk gehoord te worden vooraleer het College een definitieve beslissing neemt over de verweten feiten en de maatregel die het overweegt naar aanleiding van deze feiten.
Hersteltermijn Wanneer het College de bedrijfsrevisor met toepassing van artikel 57, § 1, eerste lid van de wet van 7 december 2016 een hersteltermijn oplegt, moet de bedrijfsrevisor de nodige maatregelen nemen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen en de naleving van de betrokken bepalingen te verzekeren. De bedrijfsrevisor moet aan het College aantonen dat hij of zij op passende wijze de tekortkomingen heeft verholpen door binnen een vastgelegde termijn, het detail van de maatregelen voor te leggen evenals de relevante bewijsstukken. Voor de tekortkomingen die het voorwerp uitmaken van een hersteltermijn behoudt het College zich het recht voor de correcte uitvoering en toepassing van de betrokken wettelijke en reglementaire bepalingen te evalueren tijdens een nieuwe inspectie. Indien de bedrijfsrevisor bij afloop van de opgelegde hersteltermijn in gebreke blijft, kan het College met toepassing van artikel 57, § 1, derde lid van de wet van 7 december 2016, en na de bedrijfsrevisor te hebben gehoord of te hebben opgeroepen, zijn standpunt met betrekking tot de vaststellingen bekendmaken, een dwangsom opleggen of de bedrijfsrevisor gelasten zich voorlopig te onthouden van iedere beroepsmatige dienstverlening of van een welbepaalde dienstverlening gedurende een bepaalde periode.
Bevel Wanneer het College de bedrijfsrevisor met toepassing van artikel 116/2, § 1 van de wet van 18 september 2017 een bevel oplegt, moet de bedrijfsrevisor de nodige maatregelen nemen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen en de naleving van de betrokken bepalingen te verzekeren. De bedrijfsrevisor moet aan het College aantonen dat hij of zij op passende wijze de tekortkomingen heeft verholpen door binnen een vastgelegde termijn, het detail van de maatregelen voor te leggen evenals de relevante bewijsstukken. 86
Voor de tekortkomingen die het voorwerp uitmaken van een bevel behoudt het College zich het recht voor de correcte uitvoering en toepassing van de betrokken wettelijke en reglementaire bepalingen te evalueren tijdens een nieuwe inspectie. Indien de bedrijfsrevisor tot wie een bevel is gericht in gebreke blijft bij afloop van de opgelegde termijn, kan het College met toepassing van artikel 116/2, § 2 van de wet van 18 september 2017, en op voorwaarde dat de bedrijfsrevisor zijn of haar middelen heeft kunnen laten gelden, zijn standpunt met betrekking tot de vaststellingen bekendmaken, een dwangsom opleggen of de bedrijfsrevisor gelasten zich voorlopig te onthouden van iedere beroepsmatige dienstverlening of van een welbepaalde dienstverlening gedurende een bepaalde periode.
Aanbeveling Wanneer het College met toepassing van artikel 52, § 6, tweede lid van de wet van 7 december 2016 een aanbeveling formuleert, moet de bedrijfsrevisor de nodige maatregelen nemen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen en de naleving van de betrokken bepalingen te verzekeren. Teneinde het College aan te tonen dat de bedrijfsrevisor op passende wijze tegemoet is gekomen aan de tekortkomingen die het voorwerp uitmaken van de aanbeveling moet de bedrijfsrevisor, binnen een vastgelegde termijn, het detail van de maatregelen voorleggen evenals de betrokken bewijsstukken. Als de bedrijfsrevisor de aan hem gerichte aanbeveling niet opvolgt, kan dat, in voorkomend geval, in functie van de ernst van de vastgestelde tekortkomingen, aanleiding geven tot het opleggen van maatregelen als bedoeld in artikel 57 en/of administratieve maatregelen of geldboetes als bedoeld in artikel 59 van de wet van 7 december 2016.
De bedrijfsrevisor moet aan het College aantonen dat hij of zij op passende wijze de tekortkomingen heeft verholpen.
Aandachtspunt Wanneer het College een aandachtspunt formuleert, verwacht het dat de bedrijfsrevisor de nodige maatregelen neemt om de kwaliteit van zijn procedures en/of van zijn werkzaamheden te verbeteren. Het is niet vereist dat de bedrijfsrevisor na afloop van de kwaliteitscontrole het College op de hoogte brengt van het detail van de door hem of haar genomen maatregelen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.
Doorverwijzing naar de sanctiecommissie van de FSMA Bij ernstige tekortkomingen kan het College tevens beslissen om de sanctiecommissie van de FSMA te vatten en een procedure in te stellen die kan leiden tot het opleggen van administratieve maatregelen en administratieve geldboetes. Voor de maatregelen en boetes ten aanzien van het revisoraat is, binnen de sanctiecommissie, een specifieke kamer opgericht. Die kamer is samengesteld uit zes magistraten en twee andere leden met deskundigheid in revisorale materies. In het kader van zijn bevoegdheid om de sanctiecommissie te vatten, heeft het College bijzondere aandacht voor tekortkomingen die een impact kunnen hebben op de oordeelsvorming door de gebruiker van de financiële informatie, voor tekortkomingen die slaan op de controle van beursgenoteerde bedrijven of entiteiten met grote maatschappelijke of financiële impact, of nog, voor tekortkomingen ten aanzien van ethische voorschriften en voor herhaalde tekortkomingen. Het College let er ook op dat de bedrijfsrevisor voldoende en geschikte controlewerkzaamheden uitvoert om een adequaat oordeel over de financiële staten te kunnen formuleren.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
87
8.2. Door het College genomen maatregelen in 2021 Hierna volgt de stand van door het comité van het College genomen maatregelen in het jaar 2021 in vergelijk met het totaal in het jaar 2020 genomen maatregelen.
Tabel 2: Door het College genomen maatregelen in 2021 en 2020
Terechtwijzing Type dossiers Kwaliteitscontroledossiers
Hersteltermijn
Bevel
Aanbeveling
2020
2021
2020
2021
2020
2021
2020
2021
0
10
19
60
99
50
198
106
Waarvan niet-OOB
9
11
60
83
14
116
61
Waarvan OOB
1
8
0
16
36
82
45
Toezichtdossiers
3
20
134
95
0
1
12
16
13
39
194
194
0
51
210
122
Totaal aantal maatregelen
Elk jaar onderwerpt het College verschillende bedrijfsrevisoren(kantoren) aan een kwaliteitscontrole. Deze selectie bestaat uit bedrijfsrevisoren(kantoren) die willekeurig zijn geselecteerd om te voldoen aan de toezichtcyclus van drie jaar (OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)) of zes jaar (niet-OOB-bedrijfsrevisoren(kantoren)). De selectie bestaat ook uit bedrijfsrevisoren(kantoren) die worden aangemerkt als bedrijfsrevisoren(kantoren) met een verhoogd risico op een minder goede auditkwaliteit. Aangezien de selectie van de bedrijfsrevisoren(kantoren) elk jaar verandert, zijn de toezichtresultaten niet rechtstreeks vergelijkbaar van jaar tot jaar. Bovendien kan de jaarlijkse steekproef van gecontroleerde bedrijfsrevisoren(kantoren) een aantal van deze bedrijfsrevisoren(kantoren) omvatten als gevolg van de gerichte selectie van bedrijfsrevisoren(kantoren) die als risicovol worden beschouwd. Hiermee is rekening te houden bij de interpretatie van de resultaten. Deze cijfers houden geen rekening met de aandachtspunten die het College in de voorbije jaren heeft weerhouden. Het College legde in totaal 130 aandachtspunten op in het jaar 2020 ten opzichte van 66 aandachtspunten in het jaar 2021. Hierbij hadden 47 aandachtspunten in het jaar 2020 betrekking op OOB-kwaliteitscontroledossiers en 73 aandachtspunten op niet-OOB-kwaliteitscontroledossiers. Tijdens het jaar 2021 legde het College nog 40 aandachtspunten op in OOB-kwaliteitscontroledossiers en 25 in niet-OOB-kwaliteitscontroledossiers. De aandachtspunten die het College oplegde in toezichtdossiers daalt van 10 aandachtspunten in 2020 naar 1 aandachtspunt in 2021. Ook de dossiers die het College heeft onderzocht en waarna het besliste dat het dossier toereikend was (kwaliteitscontroledossier) of ongegrond (klachtendossier) zijn niet weerspiegeld in bovenstaande tabel. De bovenstaande tabel toont dat het College in 2020 in totaal 417 maatregelen nam en 406 maatregelen in 2021. Hierbij valt op te merken dat de cijfers voor de opgelegde maatregelen in toezichtdossiers sterk schommelen. Dit komt door het opstarten en uitvoeren van (eenmalige) bijzondere controlecampagnes, de invloed van het aantal toezichtsdossiers of nog de inspanningen die de verschillende dossiers vergen om af te werken.
88
Het College nam in de kwaliteitscontroledossiers 268 maatregelen in 2020 ten opzichte van 274 maatregelen in 2021. Algemeen is op te merken dat het College, vijf jaar na zijn bestaan, de pedagogische aanpak van haar eerste bestaansjaren voorbij is. De bedrijfsrevisoren hebben ruim de tijd gehad om kennis te maken met de aanpak van het College. Dit heeft zeker met ingang van het jaar 2020 geleid tot een strengere aanpak. Dit verklaart ook het hogere aantal terechtwijzingen (13 in 2020 en 39 in 2021), een stagnatie in de hersteltermijnen (194 in de beide jaren 2020 en 2021) en een forse toename in de bevelen door de strengere WG/FT-controles (51 in het jaar 2021 en geen in het jaar 2020) (toen eerder aanbevelingen voor deze tekortkomingen werden opgelegd). Deze trend is weerspiegeld in de afname van aanbevelingen van 210 in het jaar 2020 naar 122 in het jaar 2021.
8.3. Onderzoeksdossiers De secretaris-generaal van het College opent een onderzoeksdossier wanneer hij ernstige aanwijzingen vaststelt van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot het opleggen van een administratieve maatregel of een administratieve geldboete. Vervolgens stelt de secretaris-generaal onderzoeksdaden waarna hij verslag uitbrengt aan het comité van het College. In 2021 opende de secretaris-generaal 23 dossiers waarbij er ernstige aanwijzingen waren van het bestaan van een praktijk die aanleiding kan geven tot het opleggen van een administratieve maatregel of een administratieve geldboete. Het jaar 2021 eindigde met een dertigtal onderzoeksdossiers. Deze bijzonder grote pipeline van dossiers is te verklaren door een groot aantal dossiers met een grote verscheidenheid aan tekortkomingen. Het comité van het College is bevoegd om in opportuniteit te beslissen over het gevolg dat het geeft aan de definitieve onderzoeksverslagen van de secretaris-generaal. Het kan besluiten om de zaak door te verwijzen naar de sanctiecommissie, zelf passende maatregelen op te leggen of de zaak af te sluiten zonder gevolg.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
89
90
9. UITDAGINGEN 2022
CTR JA A RV ER S L AG 2021
91
De pandemie leidde de afgelopen twee jaar tot een verhoogde aandacht voor het belang van de auditcontroles die de bedrijfsrevisor uitvoert en de kwaliteit van zijn verslaggeving. Veel bedrijven ervaren door de coronamaatregelen, zowel de contactbeperkende als de financiële steunmaatregelen, immers sterke schommelingen in hun personeelsbezettingsgraad en hun omzet, alsook toeleveringsproblemen. Hiermee samenhangende prijsstijgingen en het succes van nieuwe marktspelers beïnvloeden hun winstmarge en zelfs hun businessmodel. De economische impact van de pandemie, met variabele intensiteit in de verschillende sectoren, schept onzekerheid over de financiële cijfers van economische actoren, over de inbaarheid van hun vorderingen en over de waardering van hun activa, zowel materiële als immateriële activa. Hetzelfde is waar voor de geopolitieke weerslag.
Cyberveiligheid is een
Deze situatie, in combinatie met meer controles op afstand door de bedrijfsrevisor, zorgt ook voor verhoogde risico’s. Risico’s die te beheersen zijn.
universeel operationeel risico waartegen alle bedrijfsrevisorenkantoren zich moeten wapenen.
De coronacrisis vormt ook voor de bedrijfsrevisoren zelf een operationeel risico, zeker bij kleinere bedrijfsrevisorenkantoren. Zij moeten erover waken om voldoende tijd en middelen aan de controles te besteden. Digitalisering verandert de aard van de gecontroleerde onderneming en vereist een aanpassing van het controleproces.
Een toenemende digitale bedrijfsvoering maakt bijvoorbeeld real-time rapportering mogelijk en maakt data beschikbaar naast de formele verslaggeving die inzicht biedt in de prestaties van de onderneming. Dit maakt het voor bedrijfsrevisoren mogelijk om hun controle van de financiële staten efficiënter en effectiever in te richten, onder andere door de toepassing van data-analyse. De bedrijfsrevisorenkantoren, zeker de grotere, investeren dan ook in toenemende mate in digitalisering door tijdens de controle méér gebruik te maken van technologie en data-analyse om controlewerkzaamheden uit te voeren. Dit motiveerde in het voorbije jaar ook de intrede van financiële investeerders als aandeelhouders in sommige middelgrote bedrijfsrevisorenkantoren. Dit kan leiden tot problemen van onvoldoende bescherming van de onafhankelijkheid en vereist de gepaste interne controlemaatregelen in deze bedrijfsrevisorenkantoren. Het College zal hier aandacht aan besteden. Technologie en data-analyse kunnen de kwaliteit van de controle verhogen, maar doen ook vragen rijzen met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze technieken, de beheersing van de IT-omgeving en de gevoeligheid voor cybercriminaliteit. Cyberveiligheid is een universeel operationeel risico waartegen alle bedrijfsrevisorenkantoren zich voortdurend moeten wapenen. Het bewaken van dataveiligheid en het correct bewaren van de controledossiers middels een passende kantoororganisatie moeten daarom een primaire zorg van elke bedrijfsrevisor zijn. In dit verband zal het College verhoogde aandacht besteden aan het tijdig definitief samenstellen van het controledossier en de eerbiediging door de bedrijfsrevisoren van de integriteit van de gegevens in hun controledossiers. Nieuwe trends in de waardecreatie van de economische actoren verklaren een toenemend belang aan de beschikbaarheid van niet-financiële informatie en verhogen de relevantie van nieuwe risico’s, zoals duurzaamheid en cyberincidenten. Deze trends liggen zelf ook aan de bron van delicate waarderingen van immateriële vaste activa gelinkt aan intellectuele eigendomsrechten, knowhow in supply chain en digitale bedrijfsvoering.
92
Het belang van niet-financiële verslaggeving neemt onmiskenbaar toe. Het actueel reglementair kader is hoofdzakelijk gericht op de betrouwbaarheid van financiële verslaggeving. Niet-financiële prestaties krijgen steeds meer aandacht. Ook werknemers hebben grotere aandacht voor de wijze waarop hun onderneming evolueert en verwachten van de bedrijfsrevisor gepaste toelichting en acties, bijvoorbeeld op de ondernemingsraad. Het thema duurzaamheid wordt gradueel een vast onderdeel van elke business; voor beleggers vormen duurzaamheidsaspecten een steeds meer belangrijke factor ter bepaling van de waarde op lange termijn van een onderneming. Op Europees niveau zijn nieuwe regels en standaarden van kracht of in ontwikkeling om de verslaggeving hierover te standaardiseren en zo beter exploiteerbaar te maken voor de eindgebruiker. Dit maakt digitale verslaggeving mogelijk (XBRL). De verbreding van de verslaggeving en de technologische veranderingen in de wijze van verslaggeving hebben ook hun weerslag op de wettelijke controle. Het doel en de doelgroep van een audit worden breder en de bedrijfsrevisor zal mogelijks meer werk moeten verrichten op het gebied van niet-financiële informatie en IT-beheersing. In het kader van CSRD 61 zullen bedrijfsrevisorenkantoren in de toekomst mogelijks ook de kans krijgen om Het thema duurzaamheid assurance te geven over duurzaamheidsrapportering op basis van nog te ontwikkelen standaarden. Dit biedt opportuniteiten, maar ook wordt gradueel een vast uitdagingen voor het beroep. De verbreding van de scope van de verslaggeving leidt ook tot nieuwe vraagstukken over de kwaliteit, de onderdeel van elke business. vergelijkbaarheid en de samenhang van informatie. Deze verschuivingen vinden bovendien plaats tegen de achtergrond van de bestaande uitdagingen, zoals het verhogen van de auditkwaliteit, meer aandacht voor fraude- en continuïteitsrisico’s, maar ook het vinden en het behouden van geschikt personeel. Een blijvende zorg van het College is de betrokkenheid van bedrijfsrevisorenkantoren bij integriteitsincidenten bij hun cliënten. Het risico op het witwassen van geld, het financieren van malafide organisaties of andere vormen van al dan niet georganiseerde witteboordencriminaliteit is steeds present. Dit integriteitsrisico is aanwezig bij elke globalisering. Bijgevolg hebben meer internationale activiteiten, al dan niet uitgevoerd met buitenlandse bedrijven of bedrijven met beperkte economische activiteit of actief in meer risicovolle sectoren, dit risico wellicht verhoogd. Het College volgt deze risico’s en tendenzen nauwlettend op en houdt er rekening mee in zijn controlebeleid dat wordt toegelicht in zijn Actieplan 202262 .
61
CSRD Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directive 2013/34/EU, Directive 2004/109/ EC, Directive 2006/43/EC and Regulation (EU) No 537/2014, as regards corporate sustainability reporting CSRD.
62
College_Actieplan 2022.
CTR JA A RV ER S L AG 2021
93
94
10. LIJST VAN AFKORTINGEN
CTR JA A RV ER S L AG 2021
95
96
AMLCO
Anti-Money Laundering Compliance Officer of AMLCO als bedoeld in artikel 9, § 2 van de wet van 18 september 2017. De AMLCO is onder meer belast met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de WG/FT-gedragslijnen, procedures en intern controlemaatregelen, met de analyse van de atypische verrichtingen en met de opstelling van de desbetreffende schriftelijke verslagen teneinde er zo nodig een passend gevolg aan te geven en met de melding van vermoedens en bijkomende inlichtingen aan de CFI.
CEAOB
Committee of European Auditing Oversight Bodies of Comité van Europese auditorstoezichthouders als bedoeld in artikel 30 van verordening (EU) nr. 537/2014
CFI
Cel voor financiële informatieverwerking als bedoeld in artikel 76 van de wet van 18 september 2017
College
College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, opgericht bij artikel 32 van de wet van 7 december 2016
CSRD
Corporate Sustainability Reporting Directive
EER
Europese Economische Ruimte
EC
Europese Commissie
EQCR
Engagement Quality Control Review – Opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling
EU
Europese Unie
FATF
Financial Action Task Force
FOD Economie
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie
FSMA
Financial Services and Markets Authority – Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten
Gegevensbeschermings autoriteit
Autoriteit opgericht door de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit
GDPR
General Data Protection Regulation
Grote Vier
De grootste vier bedrijfsrevisorenkantoren, ook wel Big Four genoemd, i.e. PricewaterhouseCoopers, Deloitte, KPMG en ERNST & YOUNG
HREB
Hoge Raad voor Economische Beroepen, opgericht bij artikel 54 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen
IBR
Instituut van de Bedrijfsrevisoren
ICCI
Informatiecentrum voor het bedrijfsrevisoraat
IFIAR
International Forum of Independent Audit Regulation
ISAE
International Standard on Assurance Engagements
ISA’s
International Standards on Auditing
ISQC 1
International Standard on Quality Control 1
ITAA
Institute for Tax advisors and Accountants - Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants
NBB
Nationale Bank van België
niet-OOB
Andere organisaties dan organisaties van openbaar belang
niet-OOB-bedrijfsrevisor
Bedrijfsrevisoren die geen controle uitvoeren van een OOB die op individuele basis meer dan één criterium overschrijdt als bedoeld in artikel 1:26 van het WVV
Norm voor permanente vorming
Norm van het IBR van 30 augustus 2007 voor permanente vorming
OOB
Organisatie van openbaar belang, gedefinieerd in artikel 1:12 van het WVV als “genoteerde vennootschappen waarvan de aandelen, winstbewijzen of de certificaten die betrekking hebben op deze aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, de vennootschappen waarvan de effecten als bedoeld in artikel 2, 31°, b) en c), van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, de kredietinstellingen, de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, de vereffenings instellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen”
OOB-bedrijfsrevisor
Bedrijfsrevisoren die de controle uitvoeren van één of meerdere OOB’s die op individuele basis meer dan één van de criteria overschrijden als bedoeld in het artikel 1:26 van het WVV.
PCAOB
Public Company Accounting Oversight Board
Politiek prominente persoon
Een politiek prominente persoon wordt gedefinieerd in artikel 4, 28° van de wet van 18 september 2017 als: “een natuurlijk persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, en met name : a) staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen; b) parlementsleden of leden van soortgelijke wetgevende organen; c) leden van bestuurslichamen van politieke partijen; d) leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven of van andere hoge rechterlijke instanties, met inbegrip van administratieve rechterlijke instanties, die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden; e) leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken; f) ambassadeurs, consuls, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten; g) leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van overheidsbedrijven; h) bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie; i) de natuurlijke personen die functies uitoefenen die worden aangemerkt als prominente publieke functies opgenomen in de door de Europese Commissie in toepassing van artikel 20bis, lid 3, van richtlijn 2015/849 gepubliceerde lijst; Middelbare of lagere functies vallen niet onder de in de punten a) tot en met i) bedoelde publieke functies.”.
Raadgevende vergadering
Raadgevende vergadering voor het publiek toezicht op het beroep van de bedrijfsrevisoren als bedoeld in artikel 63 van de wet van 7 december 2016
CTR JA A RV ER S L AG 2021
97
98
Richtlijn 2006/43/EG
Richtlijn (EU) 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de richtlijnen 78/660/ EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van richtlijn 84/253/EEG van de Raad. Voor de EER relevante tekst; http://data.europa. eu/eli/dir/2006/43/oj
Sanctiecommissie
Sanctiecommissie van de FSMA als bedoeld in artikel 47 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
WG/FT
Strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
Uiteindelijke begunstigde
Uiteindelijke begunstigde als bedoeld in artikel 4, 27° van de wet van 18 september 2017, de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de begunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan.
Verordening (EU) nr. 537/2014
Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van besluit 2005/909/EG van de Commissie. Voor de EER relevante tekst; http://data.europa.eu/eli/reg/2014/537/oj
Vierde WG/FT-richtlijn
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering. Voor de EER relevante tekst; https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri= CELEX%3A32015L0849
Wet van 18 september 2017
Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2017/09/18/2017013368/justel
Wet van 7 december 2016
Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2016/12/07/2016011493/justel
WG/FT
Het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
WVV
Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2019/03/23/2019A40586/justel
Verantwoordelijke uitgever
Ann De Roeck, Congresstraat 12-14, 1000 Brussel Fotografie
Christophe Vander Eecken, Adobe Stock, iStockphoto, Shutterstock Vormgeving
Gramma nv Druk
Bredero Graphics
W W W.C T R- C S R .B E