Aanpak radicalisering en terrorisme
l, ! = a t a h m fnemen c e e l r l t a U s s n ie t a n o vanlaten we on d at
Hoe kan de stad Utrecht omgaan met de maatschappelijke dreiging van polarisatie, radicalisering en terrorisme. Startnotitie met voorstellen aan het gemeentebestuur voor gedachtebepaling, beleid en concrete actie. December 2005 (definitieve versie)
1
0.
INLEIDING
De afgelopen jaren is het aantal terroristische aanslagen en daarmee ook de angst voor terrorisme en radicalisering in de wereld gegroeid. Ook in Nederland maken mensen zich steeds meer zorgen. Reden voor de gemeente Utrecht om zich te bezinnen op haar strategie voor de aanpak van radicalisering en terrorisme en om tot actie over te gaan. De toegenomen dreiging heeft voor de stad vanuit drie verschillende invalshoeken consequenties, die vragen om nieuw beleid: − Terrorisme: Ook in Utrecht kan een terroristische aanslag plaatsvinden. Of er kan een situatie van concrete dreiging ontstaan die zich richt op personen of objecten in de stad. Dat vraagt om preventieve, beschermende maatregelen en om maatregelen in de sfeer van crisisbeheersing waarmee de gevolgen van een eventuele aanslag zo goed mogelijk kunnen worden beperkt. Daarnaast moet in het beleid rekening worden gehouden met de maatschappelijke onrust die zich kan manifesteren als er in de stad of elders een aanslag plaatsvindt of ernstige dreiging optreedt; − Radicalisering: Terroristische daden worden gepleegd door mensen die zo extreem geradicaliseerd zijn in hun opvattingen dat zij menen dat voor de doelen die zij nastreven dodelijk geweld en andere buitenwettelijke middelen mogen worden gebruikt. Niet alleen terroristische organisaties in het buitenland of maar ook extremistische individuen (vgl. Volkert van der G., de moordenaar van Pim Fortuijn) en Nederlandse netwerken (zoals bijvoorbeeld de zgn. Hofstadgroep) kunnen dan een bedreiging vormen. Uit onderzoek van de AIVD blijkt dat momenteel onder Nederlandse moslimjongeren, maar ook onder rechts-radicale groepen en linkse dierenrechtenactivisten de ontwikkeling van radicale opvattingen zich uitbreidt. Voor het lokaal bestuur roept dit de vraag op hoe dergelijke radicalisering tijdig kan worden gesignaleerd. Bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium, zodat het beïnvloeden van deze opvattingen nog kansrijk is. Bij ernstige radicalisering worden politie en veiligheidsdiensten gewaarschuwd. Personen of organisaties die haat zaaien of jongeren rekruteren voor radicale daden moeten worden aangepakt. − Polarisatie en non-integratie: Het hedendaagse terrorisme in de westerse landen is vooral islamitisch-fundamentalistisch van aard. Een groot deel van de moslims en allochtonen in Nederland voelt zich verwijtend aangesproken en in de verdediging gedrukt. Dit komt onder andere door de heftige en niet altijd genuanceerde maatschappelijke discussie in politiek en media naar aanleiding van terroristische incidenten. Al bestaande gevoelens van uitsluiting zijn hierdoor verscherpt en het wantrouwen en de polarisatie tussen bevolkingsgroepen langs etnische en levensbeschouwelijke scheidslijnen is toegenomen. In plaats van toenadering en integratie dreigen bevolkingsgroepen juist verder uit elkaar te groeien. Deze landelijke trend manifesteert zich ook in Utrecht en vraagt om extra beleid om de polarisatie te verminderen door middel van het verbeteren van relaties tussen bevolkingsgroepen, het bevorderen van integratie en het tegengaan van gevoelens van uitsluiting. Tussen de verschijnselen terrorisme, radicalisering en polarisatie bestaat een - potentieel negatieve onderlinge wisselwerking:
Polarisatie
Terrorisme (-dreiging) Radicalisering
2
Terroristische gebeurtenissen zorgen – mede onder invloed van de publieke reactie - voor een toenemend wantrouwen en polarisatie tussen bevolkingsgroepen. Het leidt tot wij-zij denken en versterkt gevoelens van uitsluiting, waardoor vooral jongeren vatbaar kunnen worden voor radicale ideologieÍn. Een deel van deze vatbare personen ontwikkelt daardoor radicale opvattingen. Enkelen van hen slaan door in hun radicalisering en raken soms zelfs betrokken bij extreme groepen, die daadwerkelijk tot terroristische daden bereid zijn. De kans op terroristische gebeurtenissen stijgt, terwijl alleen al door het bekend worden dat dergelijke extreme groepen en personen bestaan het gevoel van dreiging toeneemt. Waarna de cyclus rond is. Waarom specifiek aandacht voor de Islam? In deze notitie wordt gesproken over de islam in relatie tot radicalisering en terrorisme. Het leggen van deze relatie kan een stigmatiserende indruk maken, terwijl het juist een van de bedoelingen van het voorgestelde beleid is om de keten van polarisatie en radicalisering te doorbreken. Het is dan ook beslist niet de intentie om een negatief beeld op te roepen over dÊ islam of over moslims in het algemeen, integendeel. Van de andere kant is het onmiskenbaar dat in de huidige situatie terreurdaden vooral worden gepleegd door personen die zeggen te handelen vanuit radicaal islamitisch gedachtegoed. Ook is het verschijnsel radicalisering onder islamitische jongeren het sterkst. Inzicht in hun achtergronden en drijfveren is nodig om doeltreffend beleid te kunnen formuleren. Het is overigens wel belangrijk om de zaken in de juiste proporties te blijven zien. Van de totale groep moslims in Nederland is slechts een klein deel vatbaar voor radicalisering. Moslimjongeren en studerende moslims zijn daarbij het meest kwetsbaar. Van deze vatbare moslims is een klein deel actief geradicaliseerd en een nog weer veel kleiner deel daadwerkelijk tot terroristische daden in staat.
Vatbaar voor radicalisering Alle moslims
Actief geradicaliseerd
Daadwerkelijk tot terrorisme bereid
Alle vormen van extremisme zijn gevaarlijk. De moord op Pim Fortuijn heeft laten zien dat ook linkse dierenrechtenactivisten tot terroristische daden kunnen overgaan. Daarnaast is er is ook toenemend rechts-extremisme onder autochtone jongeren. De kans dat dit rechts-extremisme op de korte termijn tot terroristische daden leidt, schatten deskundigen echter minder hoog in. Dat laat onverlet dat het gedachtegoed verwerpelijk is. Daar komt bij dat de uitingen van rechts-extremisten een sterk polariserend effect kunnen hebben op de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen. Veel van de in deze notitie voorgestelde beleidsmaatregelen zijn overigens van toepassing bij alle vormen van extremisme.
3
1. 1.1
TERRORISME EN RADICALISERING ZIJN EEN SERIEUZE DREIGING Terrorisme
Terrorisme1 is het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden. Op zichzelf is terrorisme van alle tijden. Niet alleen op plaatsen ver weg in de wereld. Ook op het Europese continent kenden we eind vorige eeuw cultureel emancipatorisch (Spanje, Nederland), religieus (Noord Ierland, Engeland) en politiek (Duitsland, Italië) gemotiveerd terrorisme. Tegenwoordig gaat het vooral om terreurdaden, gebaseerd op een radicale interpretatie van de islam2: de constante stroom aanslagen in het Midden Oosten, de vernietiging van de Twin Towers in New York, de aanslag op het Pentagon in Washington, het opblazen van treinen in Madrid, en de aanslagen in het openbaar vervoer van Londen. De omvang en dreiging van het huidige terrorisme heeft een schaal die we tot nu toe niet kenden en vindt een voedingsbodem in internationale conflicten (Israël, Afghanistan, Irak), de welvaartverdeling in de wereld en de integratieproblematiek in de westerse landen.
1.2
Radicalisering
Omdat het begrip radicalisering in deze notitie zo centraal staat, is een definitie van het begrip noodzakelijk. Radicalisering zoals hier bedoeld gaat verder dan een keer een boekje lezen of een website bezoeken waarin een verwerpelijke boodschap wordt verkondigd. Ook een goedkeurende of vergoelijkende uitspraak over een terroristische aanslag is nog geen teken van radicalisering. In de AIVD-nota ‘Van Dawa tot Jihad’ omvat radicalisering drie componenten: - De ontwikkeling van opvattingen en activiteiten gericht op vergaande veranderingen en zelfs omverwerping van het maatschappelijke en/of politieke bestel, waarbij zo nodig buitenwettelijke methoden, met inbegrip van geweld, worden gebruikt; - Het aanvaarden, in toenemende mate, van verreikende persoonlijke en maatschappelijke gevolgen van deze opvattingen en activiteiten; - De ontwikkeling van een algehele houding van compromisloosheid en van tendensen om de confrontatie te zoeken met diegenen die in de weg staan. Radicalisering is het proces van toenemend radicalisme bij een persoon, waarbij de bereidheid groeit om zelf dergelijke diep ingrijpende veranderingen van de samenleving en de democratische rechtsorde (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen, dan wel anderen daartoe aan te zetten.
1.3 Terrorisme en radicalisering in Nederland Nederland heeft in de afgelopen decennia vaker te maken gehad met terrorisme. Behalve de Molukse kapingsacties in de jaren ‘70, waren er ook acties door vooral links-extremistische groepen (RAF, Japanse Rode Leger, RARA, AFA). Toch is veel ellende aan Nederland voorbijgegaan. Hierdoor was lange tijd een gering gevoel van urgentie waarneembaar, als het gaat om het inspelen op terrorismedreiging. Nu is er wel aanleiding voor een hogere urgentie: -
In het internationale debat over terrorisme wordt Nederland als een potentieel doelwit aangeduid. Het nieuwe terrorisme is er meer dan vroeger op gericht om zoveel mogelijk slachtoffers te maken en daardoor de samenleving zoveel mogelijk te ontwrichten. De regering ziet, op basis van informatie van de inlichtingendiensten momenteel een serieuze dreiging voor een radicaal-islamitische terroristische aanslag in Nederland. Het gevaar zou vooral
1
Het Wetboek van Strafrecht omschrijft een terroristisch misdrijf als volgt (art.4, lid 15): “Het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen, een Nederlandse overheid of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.” 2 Radicale islam: Het politiek-religieus streven om, desnoods met uiterste middelen, een samenleving tot stand te brengen die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van hetgeen men meent dat gesteld wordt in de oorspronkelijke bronnen van de islam (Van dawa tot jihad, p7, AIVD, dec 2004)
4
-
-
1.4
komen van lokale netwerken van in Nederland geboren moslims en minder van internationale netwerken. Naar schatting zijn er in Nederland tussen de 10 en 20 lokale radicaal-islamitische netwerken – van verschillende opzet en omvang - actief, waartussen ook onderlinge contacten lopen. Opmerkelijk is dat steeds vaker vrouwen en bekeerlingen van autochtone komaf bij deze netwerken zijn betrokken. Enkele tientallen personen zouden bereid zijn geweld te gebruiken. De dood van Theo van Gogh veroorzaakte eind 2004 een schokeffect. Niet alleen vanwege de gruwelijkheid van de moord zelf, maar ook omdat daarmee zo duidelijk werd dat ook in de Nederlandse verhoudingen de grens van radicale opvattingen naar daadwerkelijk geweld is gepasseerd. De aanhouding van leden van de zogenoemde Hofstadgroep heeft dit nog eens benadrukt. De radicalisering van personen –of die nu komt uit islamitische kring, uit de rechts-radicale hoek of van dierenrechtenactivisten - kan uitmonden in terrorisme. De radicalisering van personen uit islamitische kring krijgt momenteel in Nederland de meeste aandacht. Hoewel ernst en omvang nog niet volledig in kaart zijn gebracht, is er reden tot zorg. Ook radicalisering op kleine schaal kan ernstig uit de hand lopen. De Stad
De stad Utrecht is tot dusverre gespaard gebleven van aanslagen of andere terroristische daden. Wel was er in september 2004 het geruchtmakende onderzoek van de nationale recherche in de Bucheliusstraat en de gelijktijdige aanhouding elders in de stad van een terreurverdachte die in Utrecht woont. Overigens is deze verdachte na 37 dagen, wegens onvoldoende bewijs weer vrijgelaten. Er is alle reden om in Utrecht, als een van de vier grootste steden in Nederland, extra waakzaam te zijn en een actief beleid te voeren tegen radicalisering en terrorisme. Hiervoor zijn vier argumenten te noemen: − Terrorisme heeft altijd een lokale basis. Immers potentiële terroristen hebben ergens hun thuisbasis en de bereidheid om aanslagen te plegen ontstaat ergens. Met andere woorden, aanslagen doen zich altijd ergens voor. Dit kan dus ook in Utrecht zijn. − In grote steden zijn volop doelwitten (zogenoemde hard en soft targets3) voor aanslagen denkbaar. Terroristen willen de mensen angst aanjagen, de samenleving ontwrichten en zo veel mogelijk media-aandacht trekken voor hun zaak. − Grote steden bieden aan terroristen een anoniem en tolerant woonklimaat, waarin zij kunnen ‘onderduiken’ zonder snel op te vallen. − Het huidige terrorisme is vooral islamitisch-fundamentalistisch van aard. Een klein deel van de moslims in Nederland is verregaand geradicaliseerd en tot terroristische daden in staat. Omdat de grote steden grote islamitische gemeenschappen hebben is ook de kans op aanwezigheid van geradicaliseerde individuen binnen deze gemeenschappen groter. Dat geldt ook voor Utrecht. Nationale en internationale terroristische gebeurtenissen kunnen de maatschappelijke verhoudingen flink op de proef stellen. Vooral in de eerste periode na incidenten is er vaak sprake van toename van angst en wantrouwen tussen bevolkingsgroepen. Na de moord op Van Gogh ontstond in Nederland mede door het felle publieke en politieke debat en de berichtgeving daarover in de media, de brandstichtingen en beschadiging van scholen, kerken en moskeeën - tijdelijk een klimaat van polarisatie en radicalisering. Ook Utrecht heeft hiervan zijn deel gehad, zij het in beperkte mate. Ruim een jaar later kunnen we constateren dat de rust in belangrijke mate is teruggekeerd. Dit illustreert enerzijds dat de integratie in de samenleving verder is dan soms lijkt. Anderzijds is het onmiskenbaar dat de verhoudingen zijn verhard en dat er onderhuids potentiële conflicten aanwezig zijn tussen bevolkingsgroepen, die lopen langs etnische en levensbeschouwelijke scheidslijnen. Hoewel er nog geen goed zicht is op de omvang van de polarisatie en radicalisering onder de Utrechtse bevolking, voldoet Utrecht wel aan de kenmerken voor het ontstaan ervan. Het zou naïef zijn om te veronderstellen dat dit aan Utrecht voorbijgaat.
3
Hard target: Een goed beschermd gebouw of persoon met grote symbolische waarde (bijv een ambassade, een militaire installatie of ander onderdeel van de vitale infrastructuur); Soft target: een vrij toegankelijke en goed benaderbare locatie waar veel mensen bijeen zijn en waar terroristen dus veel slachtoffers kunnen maken.
5
2. NAAR EEN MEER GERICHTE AANPAK 2.1 Tot in de haarvaten Het bestrijden van terrorisme is in de eerste plaats een zaak van de rijksoverheid: politie, justitie en inlichtingendiensten. Het lokaal bestuur opereert binnen de kaders die het Rijk daarvoor uitzet. Het kabinet heeft in de afgelopen periode een groot aantal maatregelen genomen om te komen tot een meer effectieve terrorismebestrijding. Daarnaast doet het kabinet een beroep op andere overheden, waaronder het lokaal bestuur, om maatregelen te nemen om radicalisering en terrorisme te voorkomen, te isoleren en in te dammen. In december 2004 stuurde de minister van Binnenlandse zaken het AIVD-rapport “Van Dawa tot Jihad” toe aan alle burgemeesters, korpsbeheerders en commissarissen van de koningin. Het AIVD-rapport geeft een beschrijving van de radicale islam en de dreigingen die daarvan kunnen uitgaan. Het laat zien dat de radicale islam bestaat uit een veelheid van stromingen, bewegingen en groeperingen. Deze beslaan een breed spectrum: van ‘dawa’ – het uitdragen van radicaal-islamitisch gedachtegoed via missiewerk – tot ‘jihad’ in de betekenis van gewapende strijd tegen het westen. In de begeleidende brief meldt de minister dat hij met ‘Van Dawa tot Jihad’ inzicht wil verschaffen in het verschijnsel radicale islam, en tevens politiek, bestuur en samenleving wil betrekken bij de benodigde tegenmaatregelen: “Het tegengaan van radicalisering vereist de brede en urgente inzet van alle bestuursorganen, zowel op internationaal, nationaal en decentraal niveau, en van alle beschikbare instrumenten, zowel in de strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke, bestuurrechtelijke als de politiekbestuurlijke sfeer”. Dit is ook een van de centrale boodschappen uit de nieuwe nota ‘Radicalisme en radicalisering’ die de minister van Justitie op 19 augustus 2005 aan de tweede kamer heeft aangeboden: “De aanpak van radicalisme en radicalisering is dan ook een terrein waar lokale en nationale overheid elkaar nodig hebben en elkaar aanvullen. Het voortouw ten aanzien van het signaleren ligt bij de decentrale overheid, aangezien zij het best in staat is om in gesprek met onder andere de lokale (allochtone) gemeenschap én op basis van informatie via bijvoorbeeld de politie, sociale zaken, buurt- en clubhuizen en onderwijsinstellingen een accuraat beeld te genereren. Van gemeenten mag verwacht worden dat zij lokaal de regie voeren over te nemen maatregelen zoals het opzetten van een systeem van vroegtijdige signalering en bestuurlijk hinderen van radicalisme en extremisme.”
2.2 Wat doet Utrecht al? Het kabinet ziet voor de gemeenten dus vooral een nieuwe rol weggelegd bij het signaleren en beteugelen van radicaliseringsprocessen. Het gemeentebestuur onderkent deze rol. Naar aanleiding van schriftelijke vragen over de aanpak van radicalisering van de Utrechtse VVD-fractie (ingekomen 25 maart 2005) heeft het college van B&W onder meer geantwoord: − dat B&W de noodzaak onderschrijft om radicalisering in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken; − dat zij het eens is met de minister dat bij aanpak radicalisering een belangrijke taak is weggelegd voor het lokale bestuur, en − dat Utrecht een preventief terrorismebeleid in voorbereiding heeft, in navolging op Amsterdam en Rotterdam. Deze startnotitie is de uitwerking van deze laatste toezegging. Utrecht heeft de afgelopen tijd niet stilgezeten. Sinds de aanslagen op het World Trade Centre in New York, op 11 september 2001 het stadsbestuur steeds snel gereageerd als er sprake was van terroristische aanslagen of andere gebeurtenissen die de maatschappelijke verhoudingen op de proef stelden (moord op Pim Fortuijn, Amerikaanse inval in Irak). Allereerst door met de politie en het openbaar ministerie het informatie- en het opsporingsbeleid te verscherpen. Politie en wijkbureaus opereerden in die perioden op een verhoogd niveau van alertheid, om snel te kunnen reageren op signalen van onrust of polarisatie. Anderzijds is steeds actief geïnvesteerd in de dialoog tussen de bevolkingsgroepen. Dit alles onder het motto 'Utrecht = van ons allemaal en dat laten we ons niet afnemen'. Op uitnodiging van de burgemeester zijn bij diverse gelegenheden de maatschappelijke organisaties van de stad bij elkaar
6
geroepen. Doel van deze bijeenkomsten was het bespreken van de manier waarop we in de stad met elkaar omgaan en van de noodzaak om elkaar ondanks allerlei verschillen te blijven respecteren en in elkaar te investeren. Na de moord op Van Gogh in november 2004 is het niveau van alertheid opnieuw verhoogd, en is actief toezicht gehouden op kerkgebouwen, scholen en andere kwetsbare objecten. Er zijn opnieuw dialoogbijeenkomsten gehouden, die hebben geholpen de verhoudingen te pacificeren. Daarnaast is een aantal structurele maatregelen genomen om de voorbereiding op mogelijke toekomstige terroristische aanslagen te verbeteren. − Op bestuurlijk niveau is een vijfhoekoverleg op het onderwerp terrorisme ingesteld. De officier van justitie, burgemeester, coördinerend districtschef van de politie voor de stad Utrecht, commandant brandweer en de regionaal geneeskundig functionaris (ook directeur GG en GD) overleggen over activiteiten die weerstand moeten bieden aan radicalisering en over preparatie op calamiteiten die het gevolg kunnen zijn van terrorisme. − Het Crisisbeheersingsplan gemeente Utrecht 2005-2009 is vernieuwd en er is een Rampenbestrijdingsplan voor het Stationsgebied ontwikkeld. In beide plannen zijn acties op het gebied van terrorisme opgenomen. De plannen zijn inmiddels in werking getreden. − Bestuurders en ambtenaren oefenen terroristische scenario's. − De politie heeft in het kader van het door het Rijk aangestuurde project ‘Vitaal’ kwetsbare objecten in de stad Utrecht en overige politieregio, die deel uit maken van de essentiële nationale infrastructuur in kaart gebracht. Met betrokken bedrijven en instellingen is overlegd over additionele preventieve beveiligingsmaatregelen. Daarnaast heeft de politie Utrecht in een regionaal project ‘Dreiging’ de terrorismerisico’s van hard- en soft targets en evenementen in kaart gebracht. De volgende stap is de ontwikkeling van een meer integraal op preventie gericht beleid tegen terrorisme en radicalisering. Dit is niet alleen de aanpak in Utrecht. Ook de andere grote steden zijn met hetzelfde bezig. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen het Rijk en de G4. En ook met de projectleiders in de andere steden is overleg en afstemming. Wij hebben daar bij onze gedachtebepaling ook gebruik van gemaakt.
7
3. ACHTERGRONDEN VAN RADICALISERING Voor we tot het formuleren van beleid en acties komen, is het belangrijk het verschijnsel radicalisering en het ontstaan van de bereidheid tot het plegen van terroristische daden beter te begrijpen. Zonder die inzichten komen we al gauw tot een lange waslijst van goedbedoelde acties, maar met onvoldoende zicht op de relevantie en effectiviteit ervan. In de inleiding is al geconstateerd dat in de huidige situatie vooral personen die handelen vanuit radicaal islamitisch gedachtegoed terreurdaden plegen. Buijs en Harchaoui 4 beschrijven een aantal hoofdkenmerken van dit ‘islamisme’ of ‘islamitisch radicalisme’. Zij geven aan dat “Het gaat om een beweging die steunt op de overtuiging: (1) dat de godsdienst in de moderne samenleving is gemarginaliseerd op de niveaus van politiek, de maatschappelijke instituties en normen en waarden, wat onvermijdelijk leidt tot de ondergang van de samenleving; (2) dat veel burgerlijke machthebbers daaraan meewerken en dat daarom wantrouwen en verzet tegen hen en hun sociaal-politieke orde gerechtvaardigd is; (3) dat de meeste religieuze gezagsdragers berusten in de teloorgang van de centrale plaats van de religie in de samenleving en aldus verraad plegen aan de grondslagen van het geloof; (4) dat de grondslagen van het geloof moeten worden hersteld door een terugkeer naar de traditionele religieuze normen en waarden en een letterlijke lezing van het heilige boek (de zuivere islam); (5) dat de eigen religie superieur is en eigenlijk de basis zou moeten vormen van de samenleving en de staat en de leidraad zou moeten zijn van de politiek en (6) dat de ware gelovige een actieve rol moet spelen bij de verwezenlijking van de gewenste samenleving.” In een uiterste variant mondt dit gedachtegoed uit in religieus extremisme. Volgens de auteurs is voor deze mensen a) het streven naar de gewenste samenleving het hoogste levensdoel geworden, en b) wordt de tegenstelling tussen de krachten van het goede en van het kwade verabsoluteerd en een specifieke invulling van de ‘jihad’ gepropageerd. Dit laatste betekent dat het de plicht van alle moslims is om alle denkbare middelen in te zetten ter bestrijding van het kwaad en ter realisering van de juiste samenleving.
3.2 Wat maakt jongeren vatbaar voor radicalisering Radicalisering is een complex proces, waarin een persoon een radicale geesteshouding ontwikkelt en zich een nieuwe identiteit of zelfbeeld ‘aanmeet’. Men gaat de wereld om zich heen met andere ogen zien en begint de eigen relatie tot die wereld opnieuw te definiëren. Persoonlijke factoren, interpersoonlijke dynamiek en externe omstandigheden bepalen hoe dit proces in een individueel geval verloopt. Uit de analyse van de NCTb5 blijkt dat de grootste terroristische dreiging momenteel in Nederland komt uit lokale netwerken van in Nederland geboren moslims. Vooral de radicalisering onder islamitische jongeren breidt zich uit. Bij de vatbaarheid van moslimjongeren voor radicalisering zijn vooral de volgende achtergronden van belang: − Moslimjongeren hebben steeds hogere verwachtingen van hun kansen in de Nederlandse samenleving. Zij willen zich ontworstelen aan de vaak slechte maatschappelijke positie van hun ouders. − Jongeren uit migrantengezinnen moeten in hun ontwikkeling vaak meer hobbels en hinderlagen overwinnen dan kinderen van autochtone ouders. Regelmatig krijgen zij te maken met tegenslag en gefrustreerde ambities: tegenvallende schoolprestaties (o.a. vanwege taalachterstand en milieufactoren), moeite om aan een stage of een baan te komen. De ambities overstijgen soms de mogelijkheden. Daarnaast worden deze jongeren dikwijls geconfronteerd met discriminatie vanwege de slechte reputatie van de bevolkingsgroep waartoe zij behoren. Effectieve hulp van thuis bij het omgaan met deze problemen is er vaak niet. Bovendien ontbreken vaak de sociale netwerken die belangrijk zijn voor een goede schoolcarrière en het vinden van werk. Het verschil in leefwereld tussen thuis en de Nederlandse samenleving is in veel gevallen erg groot. Een groot deel van de jongeren leert met deze belemmeringen om te gaan en vindt aansluiting bij 4
F.J. Buijs, S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland’, in: Proces, 2003, nr. 2, p.104. Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, een periodieke analyse samengesteld door de NCTb op basis van analyses van operationele diensten (AIVD, KLPD, MIVD en OM) 5
8
−
− −
− −
de samenleving. Een deel slaagt daar niet in. Een gevolg kan zijn dat deze laatste groep zich niet op zijn plaats gaat voelen in die Nederlandse samenleving. Op zoek naar de oorzaken voor hun tegenslag en het gevoel er niet bij te horen zijn sommigen vatbaar voor argumentaties, waarin de samenleving hiervan de schuld krijgt. Zij kunnen zich gaan zien als slachtoffer van een samenleving die de islam en de moslims ziet als een bedreiging en hen daarom uitsluit, discrimineert en criminaliseert. Het felle islamdebat in Nederland speelt hierbij zeker een rol. Dit wij-zij denken wordt versterkt doordat veel moslims in Nederland zich identificeren met regionale conflicten elders in de wereld waarbij moslims betrokken zijn en met de huidige strijd tegen het islamitisch terrorisme. Via vrienden, internet, moskeeën en rondreizende imams kan deze groep in aanraking komen met het gedachtegoed van de radicale islam. Daarin wordt ‘het Westen’ afgeschilderd als een onrechtvaardige macht tegenover moslims. Sommigen vinden in deze ideologie een antwoord op de door hen als vijandig ervaren samenleving. De aanslag op Van Gogh en het felle maatschappelijke debat in Nederland over de rol van de islam heeft dit radicaliseringproces een impuls gegeven. In sommige kringen worden mensen als Mohammed B. en ook Samir A. inmiddels als helden gezien. Moslimjongeren gaan steeds vaker vanuit zichzelf op zoek naar radicaliserende informatie, zonder de tussenkomst van externen die als ‘rekruteur’ optreden. De rol van websites en chat-groepen op internet bij dit proces van zelfradicalisering is groot. Op zogenaamde 'salafistische'6 websites wordt het beeld verspreid van de slechtheid van het westen en het ‘onrecht dat moslims wordt aangedaan’. In Nederland is al een eerste geval van zogenaamde “zelfontbranding” geconstateerd (een jongere die zonder betrokkenheid bij netwerken en zonder rechtstreekse rekrutering terroristische aanslagen is gaan voorbereiden).
Rosenthal, Muller en Ruitenberg merken overigens in “Het terroristisch kwaad” op dat naast ideologische, territoriale of religieuze motieven en drijfveren er ook heel andere factoren kunnen meespelen in de eerste stappen naar een terroristische loopbaan. Dat zijn soms echt alledaagse stimuli, die kunnen variëren van materiele prikkels, tot sociaal contact, meedoen, erbij horen, status en publieke bekendheid. Al met al is het een cocktail van factoren die een rol kan spelen bij de radicalisering van jongeren. 3.3 Waarom is radicalisering een probleem? Radicalisme is de bereidheid om de uiterste consequentie uit een denkwijze te aanvaarden en die in daden om te zetten. Op zich is het hebben van radicale ideeën niet het probleem. Immers, gedachten zijn vrij. In een vrije pluriforme samenleving is er ruimte voor meningsverschillen en discussie over opvattingen. De dreiging van radicalisme is dan ook geënt op de verwachting dat dit gedachtegoed in de praktijk tot gewelduitingen en aantasting van de democratische rechtsorde kan leiden. De kans op ontwrichtende daden en op het uitdragen van ondermijnende ideeën maakt het nodig om ertegen op te treden. Dat is aan de orde als het radicalisme leidt tot aantasting van de veiligheid of de rechten van burgers of tot handelen dat is bedoeld om op niet-democratische wijze veranderingen tot stand willen brengen, of om de wijze van besluitvorming in Nederland zodanig te wijzigen dat de belangen van minderheden niet meer gerespecteerd worden. Het gebrek aan relativering en de nietsontziende onverdraagzaamheid van radicale denkwijzen leidt makkelijk tot ontkenning van de vrijheid en soms zelf van het bestaansrecht van andersdenkenden.
6
Het salafisme, de radicale stroming die terug wil naar de 'zuivere' islam van de begintijd. Dat wordt doorgaans opgevat als het wegsnijden van alles wat in hun ogen de islam bezoedeld heeft. Met name de westerse ‘moderniteit’ is voor radicale salafisten een gruwel.
9
4. HOOFDLIJNEN VAN EEN AANPAK In de Utrechtse aanpak willen we twee sporen volgen: 1. een terdege voorbereiding op mogelijke terroristische aanslagen en het hard aanpakken van potentiële terroristen en het beteugelen en bestuurlijk hinderen van allerlei processen van meer gevorderde radicalisering; 2. een preventieve aanpak van beginnende processen van radicalisering, het aangaan van dialoog en sluiten van allianties met gematigde moslims, het versterkt inzetten op integratie en daadwerkelijke maatschappelijke participatie van allochtonen en het creëren van een “wij”-gevoel tussen alle Utrechters. Het tweede spoor is veel meer regulier integratiebeleid en achterstandbestrijdingsbeleid, en niet exclusief aan terrorismebestrijding te verbinden. We moeten ons dus wel bewust zijn van de relatie tussen dat beleid en het probleem van terrorisme. Maar tegelijkertijd moeten we voorkomen dat een spelavond van allochtone en autochtone kinderen in het buurthuis wordt aangekondigd als een activiteit in het kader van terrorismepreventie. Wij denken bij de aanpak aan interventies langs drie actielijnen: a. Een optimale voorbereiding op eventuele dreigingen en aanslagen. b. Het vroegtijdig signaleren en aanpakken van optredende radicalisering en extremisme. c. Voortvarend doorinvesteren in integratie.
Van alle drie de interventielijnen en de daaruit voortkomende acties is communicatie een essentieel onderdeel. De uitwerking daarvan staat in paragraaf 4.6. 4.1 Een optimale voorbereiding op eventuele dreigingen en aanslagen. Het is helaas zondermeer denkbaar dat in Utrecht een concrete dreiging voor een terroristische aanslag ontstaat en/of een terroristische aanslag plaatsvindt. Een dergelijke calamiteit valt niet uit te sluiten, hoe goed de opsporingsdiensten en veiligheidsdiensten hun werk ook doen. Daarom is het echt nodig om in het beleid rekening te houden met de kans dat zo’n situatie optreedt en daarvoor de juiste voorbereidingen te treffen. Dus het is niet de vraag of er een aanslag komt, maar alleen hoe de kans daarop kan worden verkleind en de gevolgen daarvan kunnen worden beperkt. Er zijn vier acties: Actie 1: BETERE INFORMATIE - Verbeteren van de gemeentelijke informatiepositie over terroristische dreiging. Het is van belang dat de burgemeester en de lokale driehoek over voldoende gerichte informatie
10
beschikken met betrekking tot eventuele terroristische dreiging in de stad. Als daarvoor aanleiding is, moet de burgemeester vertrouwelijke informatie krijgen van de inlichtingen en veiligheidsdiensten en de politie. Alleen dan kan de burgemeester haar verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid waarmaken. Na de moord op van Gogh en het oppakken van de leden van de Hofstadgroep hebben de burgemeesters Cohen en Deetman dit punt nadrukkelijk voor het voetlicht gebracht. Burgemeester Brouwer heeft hetzelfde gedaan naar aanleiding van het onderzoek in de Bucheliusstraat. Inmiddels heeft de minister van BZK een werkgroep ingesteld met AIVD en burgemeesters om te bezien hoe informatie van de AIVD beter gedeeld kan worden met het lokaal bestuur.en met andere overheidsdiensten. Actie 2: TERRORISMEPREVENTIE - De politie heeft in het kader van het door het Rijk aangestuurde project Vitaal kwetsbare objecten (hard targets en soft targets, w.o. evenementen) in de stad Utrecht en overige politieregio in kaart gebracht. Met betrokken bedrijven en instellingen is overlegd over additionele preventieve beveiligingsmaatregelen. Deze aanpak wordt voortgezet. - In juni is het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding van het Rijk voor de sector Spoor (personenvervoer en stations) in werking is getreden. Dit zijn afspraken tussen het Rijk en de spoorsector over te treffen veiligheidsmaatregelen in geval van terroristische dreiging. Het Rijk is, mede naar aanleiding van de aanslagen in Londen, gestart met een nadere uitwerking van dit systeem. In Utrecht zijn de aanslagen in Londen en de invoering van het Alerteringssysteem aanleiding om opnieuw, met de betrokken partners, te kijken naar mogelijkheden om de kwetsbaarheid van het Utrechtse Stationsgebied voor eventuele terroristische aanslagen te verminderen. - Nagegaan wordt of er speciaal beleid nodig is voor de beheersing van de terrorismerisico’s rond evenementen. De bestaande procedures worden geëvalueerd, met name de op het punt van de aansluiting tussen gemeentelijk evenementenbeleid en de risicobeoordeling door bureau Conflict en Crisisbeheersing (BCCB) van de politie Utrecht. Actie 3: TECHNISCHE CRISISBEHEERSING − Het recent vastgestelde rampbestrijdingsplan voor het Stationsgebied wordt met voorrang meer gedetailleerd uitgewerkt voor de afzonderlijke deelprocessen. − Evalueren van de voorbereiding van lokale en regionale crisisorganisaties op terroristische incidenten (bijvoorbeeld via doorlichting op ‘terrorismebestendigheid’ en verwerking van o.a. de bevindingen van de evaluatie van de oefening Bonfire). Een specifiek punt van aandacht is de samenwerking tussen lokale driehoek en het landelijk parket van het OM en de KLPD als er een op terrorisme gericht opsporingsonderzoek plaatsvindt met belangrijke openbare orde aspecten. − Naast het opstellen van Rampenplannen is het daadwerkelijk oefenen met terroristische scenario’s van groot belang. Voor 2006 worden twee oefeningen voorbereid in het Stationsgebied. Een bestuurlijke oefening en een operationele oefening waarin een aantal deelprocessen uit het Rampbestrijdingsplan wordt uitgetest. − Op initiatief het Nationaal Coördinatiecentrum van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vindt overleg plaats van over korte termijn verbeteringen (‘aanscherpingen’) van de crisisorganisatie in directe reactie op een terroristische gebeurtenis (de zogenaamde responsfase). Utrecht neemt met de andere G4 steden deel aan dit overleg. Een eerste selectie van mogelijke ‘aanscherpingen’ is gemaakt. Die worden momenteel in werkgroepen verder uitgewerkt. Actie 4: MAATSCHAPPELIJKE CRISISBEHEERSING − Opstellen van een bestuurlijk draaiboek “Beheersing maatschappelijke verhoudingen”. Dat maakt deel uit van het Crisisbeheersingsplan als er sprake is van een crisis met grote maatschappelijke impact (zoals bij een terroristische aanslag). Het kan ook worden gebruikt voor situaties waarbij er sprake is van maatschappelijke onrust en polarisatie van bevolkingsgroepen. Utrecht heeft al gewerkt met een dergelijk draaiboek tijdens de Irak-crisis. Dit draaiboek vormt de basis voor een meer generiek toepasbaar draaiboek. Dit bestuurlijke draaiboek is vergelijkbaar met het “Bestuurlijk draaiboek Vrede” van de gemeente Amsterdam. Bij de Utrechtse uitwerking maken we gebruik van dit draaiboek. Het nieuwe Utrechtse draaiboek is specifiek bedoeld als voorbereiding op crisissituaties met grote
11
maatschappelijke impact. Daarnaast is de dialoog tussen bevolkingsgroepen van groot belang, waarin Utrecht al veel ervaring heeft opgedaan. Deze dialoog-activiteiten, die tot dusverre incidenteel in tijden van spanning plaatsvonden, moeten een meer structureel karakter krijgen. In actie 8 ‘De Dialoog’ wordt dit verder uitgewerkt. Planning: Draaiboek gereed medio 2006 Publieksinformatie: landelijke campagne Bij de voorbereiding op eventuele dreiging en aanslagen is het van belang om ook het publiek te informeren over “wat te doen bij crises” (zowel rampen als terrorisme). Het Rijk bereidt momenteel een grootschalige landelijke campagne voor. Deze gaat in februari 2006 van start. Utrecht en de andere G4steden zijn nauw betrokken bij de opzet en uitwerking. Vooruitlopend op de landelijke campagne zijn Amsterdam en Rotterdam eind november 2005 al gestart met een campagne gericht op reizigers in het openbaar vervoer. Het doel is reizigers meer alert te maken op terreurdreiging in het openbaar vervoer. De belangrijkste boodschap is: “Wees alert, laat geen bagage onbeheerd achter en ziet u verdachte voorwerpen (of situaties), meld het dan bij het OVpersoneel of bel 112” Utrecht hecht aan één landelijke uitstraling in de campagne terrorismebestrijding. Daarom wachten we op de uitrol van de landelijke campagne in februari 2006. De landelijke campagne wordt zo opgezet dat er mogelijkheden zijn voor concrete invullingen op lokaal niveau (gemeenten, provincies, partners OV). Momenteel is nog niet bekend wat deze lokale opties zullen zijn. Er wordt in ieder geval rekening gehouden met de uitwerking in gemeentelijke media (website, stadgids, etc).
4.2 Het (vroeg)tijdig signaleren en aanpakken van optredende radicalisering en extremisme. In hoofdstuk 3 is ingegaan op de achtergronden van radicalisering. Radicalisering is een ontwikkelingsproces. In een tijdsverloop van enkele maanden of jaren kunnen individuen en groepen er steeds extremere opvattingen op na gaan houden en steeds radicaler gedrag gaan vertonen. Het is van belang om deze ontwikkeling tijdig te signaleren. Vroege signalering is vooral belangrijk, omdat het radicaliseringproces dan nog in een beginfase verkeert en er interventies met een preventief karakter kunnen worden ingezet, erop gericht om verdere radicalisering tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door, in samenwerking met de betreffende (moslim-) gemeenschappen, het debat aan te gaan met potentiële radicalen en hen trachten te overtuigen van het feit dat men op het verkeerde spoor zit. Een andere ingang is om externe factoren weg te nemen, die aan het radicaliseringproces hebben bijgedragen (bijvoorbeeld de invloed van verkeerde vrienden, rekruteurs of haatzaaiende websites). Vroegtijdige signalering vertaalt zich dikwijls in acties die dicht aansluiten op het reguliere integratie- en achterstandbestrijdingsbeleid. Bij verder voortgeschreden radicalisering zijn de interventies er vooral op gericht om te voorkomen dat radicalisering uitmondt in daadwerkelijk terroristische gedrag en op het stoppen van de 'besmettende' werking naar anderen. De opvattingen hebben zich verhard. Het rechtstreeks beïnvloeden van de radicale opvattingen zelf is niet kansrijk, althans niet op korte termijn. Acute signalering van verder voortgeschreden radicalisering vraagt een aanpak die meer gericht is op repressie en verijdeling. Deze activiteiten begeven zich in de sfeer van de openbare orde en veiligheid Gegeven de ernst van de situatie is het belangrijk om signalering niet van het toeval te laten afhangen, maar er gericht op te investeren. De gemeente Utrecht staat op een groot aantal manieren in contact met burgers, bedrijven en instellingen in de stad. Dagelijks zijn er ettelijke duizenden publiekscontacten en transacties. Binnen de gemeentelijke diensten wordt in het kader van de reguliere werkprocessen allerlei informatie verzameld en vastgelegd. In die zin spreekt de minister terecht over het lokaal bestuur als de ‘haarvaten van de samenleving’. Via het dagelijks werk komen de gemeente - maar ook niet–gemeentelijke organisaties zoals woningcorporaties, onderwijsinstellingen, welzijnsinstellingen, gezondheidscentra – ook in aanraking met radicaliserende groepen en individuen en met mogelijke aanzetten of voorbereidingen voor terrorisme. Zij zijn zich daarvan echter vaak niet bewust en weten niet hoe deze signalen te herkennen en hoe er na herkenning mee om te gaan. Daardoor worden deze signalen in veel gevallen niet verder gebracht en komen dus ook niet beschikbaar voor verdere analyse en interventie. Het volgende actiepunt beoogt daar verandering in te brengen:
12
Actie 5: HET CREËREN VAN EEN GEMEENTELIJK INFORMATIESCHAKELPUNT - Bij dit schakelpunt worden op systematische wijze signalen vergaard en geanalyseerd uit de gemeentelijke diensten (en uit aan de overheid gelieerde instellingen) die duiden op radicalisering en terrorisme. Voor het opvangen van deze signalen wordt een netwerk met intermediairs opgebouwd. - De diensten en instellingen die bij het schakelpunt zijn betrokken, krijgen instrumenten in handen om deze signalen beter te herkennen. Dit kan bijvoorbeeld door opleiding. - Ook aan medewerkers van bestaande gemeentelijke zorgnetwerken wordt gevraagd zich meer te richten op het signaleren van radicalisering van jongeren. Dat sluit ook aan op hun “normale” taak. Immers het doormaken van een radicaliseringproces kan net zo’n grote bedreiging zijn voor de ontwikkeling van een jongere als bijvoorbeeld in aanraking komen met criminaliteit, drugsgebruik of opgroeien in een disfunctioneel gezin. - De coördinator van het informatieschakelpunt neemt ook het initiatief in de ontwikkeling van preventieve interventies om beginnende radicalisering tegen te gaan. Bovendien coördineert en evalueert het schakelpunt deze. - Het schakelpunt geeft signalen van ernstige radicalisering door aan politie en justitie. Samen met politie en OM bekijkt de coördinator van het schakelpunt of er naast strafrechtelijke ook bestuurlijke maatregelen toepasbaar zijn (bijvoorbeeld op basis van de wet Bibob of het intrekken van vergunningen) , die de verdere ontplooiing van geradicaliseerde personen of groepen verstoren of tegenhouden. Amsterdam en Rotterdam zijn inmiddels gestart met de opbouw van een informatieschakelpunt. Ook Den Haag is bezig, maar met een wat lichtere structuur. Het voorstel is om in Utrecht met een vrij lichte structuur te starten en deze verder uit te breiden als de bevindingen daar aanleiding voor geven. We denken daarbij aan de inzet van nog nader te bepalen coördinatiecapaciteit vanuit de afdeling OOV en een netwerk van parttime intermediairs bij de diensten. De coördinator gaat intensief samenwerken met de politie (eventueel via een vaste, gedetacheerde, liaison) en met de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Als het college het voorstel tot opbouw van een informatieschakelpunt steunt, wordt op korte termijn (uiterlijk februari 2006) een concreet plan van aanpak opgesteld. Daarin wordt ook de benodigde personele capaciteit en middelen uitgewerkt. In het uitwerkingsplan wordt duidelijk afgekaderd welke informatie aan wie gevraagd wordt en wat vervolgens met deze informatie wordt gedaan. Met het oog op de privacyregelgeving komen er protocollen voor gebruik, beveiliging en uitwisseling van de informatie. Ook het formuleren van ‘early warning indicators’ vraagt om zorgvuldig vakwerk. Op deze punten werkt de coördinator nauw samen met politie en NCTb. In de recente nota “Radicalisme en radicalisering” (19 aug 2005) kondigt het Rijk aan dit informatieproces te stimuleren en faciliteren. De coördinator wisselt ook met de andere G4steden op intensieve wijze kennis en ervaring uit. De grootste uitdaging bij het optreden tegen radicalisering ligt in het vinden van geschikte strategieën om te interveniëren bij beginnende en gevorderde radicalisering. Dat is een nieuw en onbekend terrein, waarbij de bundeling van alle beschikbare kennis belangrijk is voor het vinden van goede oplossingen. Eén optie is om te gaan werken met interventieteams, die bestaan uit ‘peers’ en/of aansprekende vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschap. Bij het ontwikkelen van deze interventiestrategieën wint de coördinator advies in bij Saluti, FORUM en het Multicultureel Instituut Utrecht dat o.a. de verwante methodiek van het netwerk InZicht heeft ontwikkeld. Planning: plan van aanpak informatieschakelpunt gereed februari 2006
13
4.3 Integratiebeleid krachtig doorzetten Radicalisering is een complex proces, waarbij zowel persoonlijke eigenschappen als de sociale en maatschappelijke context een rol spelen. Hoe het proces verloopt, verschilt van persoon tot persoon. Toch is er een aantal factoren te signaleren, die een rol spelen bij de ontvankelijkheid van jongeren voor radicalisering. Die zijn in paragraaf 3.2 beschreven. Niet ingeloste verwachtingen, eer- en identiteitsverlies vormen daarbij een rode draad. Op grond van die factoren is het mogelijk een “risicoprofiel” te maken: Niet ingeloste verwachtingen: - Gefrustreerde ambities: niet in staat zijn een goede maatschappelijke positie en goed inkomen te bereiken; - Niet aan de verwachtingen van ouders of sociale omgeving kunnen voldoen; Respect en eerverlies: - Zich gekleineerd voelen, het gevoel dat afkomst en ouders worden gekleineerd; - Het gevoel buitenstaander te zijn, uitgesloten, gediscrimineerd of zelfs gecriminaliseerd te worden; Identiteitsverlies, psychologische onmacht: - Onduidelijkheid over de eigen identiteit (zich afzetten tegen de generatie van de ouders, maar zich tegelijkertijd niet op de plaats voelen in de Nederlandse samenleving); - Psychologische onmacht en isolement, waardoor onzekerheden en teleurstellingen toenemen en destructieve trekken aannemen. Veel activiteiten in het reguliere sociale beleid en het integratiebeleid van de gemeente Utrecht sluiten al aan op dit ‘risicoprofiel’. Burgerschap in de zin van ‘meedoen en erbij horen’ is één van de pijlers van het Utrechtse sociale beleid. De gehele sociale infrastructuur is erop gericht om (de groei naar) volwaardig burgerschap voor alle inwoners mogelijk te maken. Met name in het onderwijs, welzijn, zorg en de sociale zekerheid is achterstandbestrijding een belangrijk thema, waar voortdurend gezocht wordt naar methodieken die werken. De verleiding is dan ook groot te roepen “weten we al, doen we al”, om vervolgens het hele brede scala van het sociale beleid van stal te halen en te herformuleren in termen van terrorisme preventie. Wij pleiten voor een combinatie van doorzetten van het bestaande beleid met een paar extra concentratiepunten. Hierna worden vier intensiveringen van het beleid beschreven. Het is belangrijk om deze vier acties te zien als een onderdeel van het “reguliere” Utrechtse integratiebeleid. Actie 6: VOORTVAREND DOORZETTEN VAN HET UTRECHTSE INTEGRATIEBELEID Het Utrechtse integratiebeleid is recent tegen het licht gehouden en aangescherpt. Het heeft drie belangrijke pijlers: toerusting, toegankelijkheid en toenadering. - Onder “Toerusting” verstaan wij al onze investeringen in de inburgering van oud- en nieuwkomers. Het gaat om het verwerven van de Nederlandse taal, maatschappelijke wegwijs raken en een startkwalificatie krijgen voor doorgaande activiteiten gericht op scholing en werk. Zonder deze moeite van de kant van de allochtonen zelf komt integratie niet van de grond. Een moeite overigens die velen zich graag getroosten. Er verandert veel in het rijksbeleid op dit onderwerp. Binnenkort volgt een Utrechtse uitwerking. - Onder “Toegankelijkheid” verstaan wij al onze investeringen in Nederlandse maatschappelijke organisaties, met het doel hun bereik en effectiviteit onder allochtonen te optimaliseren. Dit gaat niet alleen om de bekende rij van onderwijs-, sport-, cultuur-, zorg- en welzijnsinstellingen, die vanuit hun taak in achterstandsbestrijding vanzelfsprekend hun best willen doen om allochtonen beter te bereiken. Ook het bedrijfsleven en organisaties die zich met ruimtelijke ordening, woningbouw, de openbare ruimte bezig houden staan voor de maatschappelijke taak hun producten en diensten en hun personeelsbestand te “verkleuren”. Het gaat hier om deskundigheidsbevordering en methodiekontwikkeling, creatieve vormen van communicatie met nieuwe doelgroepen, personeelsbeleid, maar ook om maatregelen die discriminatie tegen gaan. Een betere toegankelijkheid op al deze terreinen leidt ertoe dat allochtonen meer zichtbaar en vanzelfsprekend deel uit gaan maken van het maatschappelijk leven. - Onder “Toenadering” verstaan wij al onze investeringen om verschillende bevolkingsgroepen daadwerkelijk en betekenisvol met elkaar in contact te brengen. Uit dit contact ontstaat nieuwsgierigheid, respect, ruimte voor mensen om zichzelf te zijn, en ook ruimte om gezamenlijk tot nieuwe inzichten en verhoudingen te komen. Dit klinkt vaag, maar vergelijk het eens met de keuken. De komst van migranten van de hele wereld heeft veel uitheemse keukens naar Nederland
14
gebracht. Tegelijkertijd zijn mensen die keukens ook gaan mixen tot een nieuwe culinaire trend, de zogenoemde “fusion” keuken die van alles wat heeft maar toch een nieuw en eigen karakter. Bij toenadering gaat het niet alleen om sociale en culturele activiteiten, maar ook om maatregelen in de fysieke sector. Het tegengaan van segregatie in het onderwijs en in de woningbouw- en toewijzing zijn zulke punten. Het Utrechtse integratiebeleid is belegd met een uitgebreid actieprogramma dat jaarlijks door de gemeenteraad wordt besproken. In de recente aanscherping ervan is ook afgesproken de effectiviteit van het integratiebeleid systematischer en kritischer te volgen en bij te sturen. Bestuursinformatie zorgt daartoe voor een integratiemonitor, die inzicht geeft in de mate van integratie in Utrecht. Het is belangrijk deze ingeslagen weg voortvarend door te zetten. Planning: de eerstkomende voortgangsrapportage zal begin 2006 beschikbaar zijn. De nadruk op het voortzetten van de hoofdlijn van het bestaande integratiebeleid is uiteraard niet zelfgenoegzaam bedoeld. Wij willen er wel het belang van doorzetten en volhouden van deze hoofdlijn mee onderstrepen. Dit wil niet zeggen dat de actuele situatie geen aanleiding geeft om zwaardere accenten te leggen op onderdelen van het beleid. Het eerder beschreven risicoprofiel geeft namelijk een prima handvat om er een paar dingen uit te lichten. “Er uit lichten” betekent dat wij op een aantal punten de effectiviteit van het beleid gericht moeten willen verbeteren. Dat kan door wat wij doen uit te breiden (als het al goed werkt), te verbeteren (als het wel de goede actie is maar die niet goed wordt uitgevoerd) of te veranderen (als de actie niet werkt en vervangen moet worden voor iets anders). Wij zien vier belangrijke accenten: Actie 7: OUDERS CENTRAAL In het risicoprofiel is het thuismilieu een belangrijke schakel bij het ontstaan en aanpakken van faalgevoelens, respectverlies, identiteitsproblemen en onmacht. Er is op veel plekken aandacht voor ouders en ouderschap onder allochtonen. Hier willen wij meer accent op gaan leggen. Het gaat om activiteiten met ouders van allochtone kinderen, gericht op hun eigen inburgering, opvoedingsondersteuning, betrokkenheid bij het onderwijs en bij de georganiseerde vrijetijdsbesteding. Planning: inventarisatie gereed januari 2006, aanpak gereed voorjaar 2006 Actie 8: DE DIALOOG Betekenisvolle sociale relaties tussen mensen zijn cruciaal om persoonlijk en maatschappelijk betekenis en respect te ervaren. Verder creëren ze nieuwe sociale netwerken voor mensen, die cruciaal zijn om maatschappelijk vooruit te komen. Deze netwerken voorkomen ook dat mensen onder maatschappelijke spanningen, zoals terrorismedreiging, problemen generaliseren en met de rug naar elkaar toe komen te staan. Het is juist dit isolement dat die maatschappelijke spanningen verder versterkt in plaats van verminderd. In de komende tijd gaan we de Utrechtse dialoog verder uitbouwen. Er is een projectplan voor de uitbreiding in de maak, waarin het accent ligt op het stimuleren en ondersteunen van zoveel mogelijk kleinschalige projecten in de stad. Uitgangspunt daarbij is dat betekenisvolle sociale relatie ontstaan rond gewone dagelijkse bezigheden, maar ook in eerlijke en confronterende discussies over gevoeligheden in elkaars gedrag. Planning: projectvoorstel gereed voorjaar 2006 Actie 9: ADEQUATE PROFESSIONALS Het is belangrijk dat professionals (op de scholen, in de buurt, op het sportveld, in de zorg) en vrijwilligers handvatten hebben om met vatbare jonge allochtonen te kunnen omgaan. Het gaat hier niet zozeer om algemene deskundigheidsbevordering, waar al vrij veel aanbod op is. Het accent ligt in dit geval op kennis over jongeren in hun relatie tot de islam. − Met die kennis zijn de professionals beter in staat om de beleving van de islam en de verschillende varianten waarin de radicale islam zich in ons land manifesteert te koppelen aan waarden in de Westerse samenleving . Dit vergroot het begrip van de situatie van jongeren die te maken hebben met radicaliseringinvloeden en op de mensen die rechtsreeks met hen in contact staan (professioneel of vrijwillig). Bovendien zijn professionals op deze manier beter in staat jongeren te begeleiden in het omgaan met gevoelens van teleurstelling en uitsluiting en met blijken van vijandigheid en islamofobie. Op die manier is de verwachting dat jongeren leren de argumentaties uit radicale hoek te doorzien, waarin tegenslagen en teleurstellingen worden geïnterpreteerd als
15
uitingen van een islamvijandige samenleving, die alleen door radicale omvorming ten goede kan worden gekeerd. In de uitwerking wordt aangesloten bij de methodiekontwikkeling van het instituut Forum Planning: aanpak gereed voorjaar 2006 Actie 10: HET STAGE OFFENSIEF In het risicoprofiel is een belangrijk aspect dat jongeren op een midden en hoger opleidingsniveau voldoende toegang tot de arbeidsmarkt krijgen om een gerespecteerde maatschappelijke positie te verwerven. Een al eerder gesignaleerd knelpunt is het grote gebrek aan stageplaatsen, als opstap van leren naar werken. Hier speelt voor een deel achterstelling een rol. Niet zozeer omdat een werkgever een uitgesproken hekel aan migranten heeft en graag discrimineert. Het zijn vaak indirecte vormen van achterstelling, zoals het imago van jonge allochtonen dat afschrikt, de voorkeuren van klanten om wel of niet door migranten te worden geholpen, en de voorkeuren van zittend personeel waar het gaat om hun nieuwe collega’s. Utrecht start binnenkort samen met het lokale bedrijfsleven een offensief rond stageplaatsen. Voor bedrijven is er een economisch belang om te investeren in de instroom van allochtonen. De meerderheid van de jeugd heeft een allochtone achtergrond, waardoor ze onontkoombaar gaan instromen op alle niveaus van werken. Bovendien is de omvang van de groep allochtonen inmiddels zo groot, dat zij een interessant consumenten marktenaandeel representeert. Voor de gemeente spelen sociaal-maatschappelijke doelen een grote rol. Zowel het bedrijfsleven als de overheid zien het belang van samenwerking en voelen beide de urgentie. - Het offensief omvat het beschikbaar stellen van stageplaatsen, introductie en begeleiding op de werkplek en een goede afstemming tussen onderwijsinhoud en de behoeften van het bedrijfsleven. Met name voor het integratie-gevoelig maken van organisaties hebben we recent een zogenoemde “integratiewijzer” ontwikkeld. Planning: aanpak gereed voorjaar 2006 Het is belangrijk om de vier beschreven intensiveringen van het beleid te blijven zien als een onderdeel van het “reguliere” Utrechtse integratiebeleid.
16
4.4 Samenvattend overzicht beleidsmaatregelen tegen terrorisme en radicalisering
1. Voorbereiding op dreiging en aanslagen
Acties
Inhoud acties
Actie 1: Betere informatie
− burgemeester tijdig geïnformeerd door veiligheidsdiensten over dreigingen
Actie 2: Terreurpreventie
− inventarisatie van terreurgevoelige objecten, incl. advisering over preventieve maatregelen − lokale uitwerking alerteringssysteem Spoor voor Stationsgebied − terrorismebestendigheid crisisorganisatie evalueren − oefenen a.d.h.v. terreurscenario’s − Rijkstraject korte termijn verbeteringen crisis response − draaiboek beheersing maatschappelijke verhoudingen
Actie 3: Technische crisisbeheersing
Actie 4: Maatschappelijke crisisbeheersing 2. Vroegtijdig signaleren van radicalisering en dreiging
3. Investeren in integratie en bestrijden van achterstand en achterstelling
− bijeenbrengen en analyseren signalen − opbouwen en instrumenteren netwerk − coördineren interventies bij beginnende radicalisering − informeren politie en justitie bij gevorderde radicalisering − bijdragen aan het ‘tegenhouden’ en ‘verstoren’ van radicalisering Actie 6: - investeren op Toerusting, Toegankelijkheid en Utrechts Integratiebeleid Toenadering voortvarend doorzetten - voortgangsrapportage begin 2006 Actie 5: Creëren gemeentelijk informatieschakelpunt radicalisering
Actie 7: Ouders centraal
Actie 8: De Dialoog Actie 9: Adequate professionals
Actie 10: Het Stage Offensief
- activiteiten gericht op rol ouders en thuismilieu bij ontwikkeling kinderen: - opvoedingsondersteuning, - betrokkenheid onderwijs en - georganiseerde vrijetijdsbesteding − een actieprogramma vol met kleinschalige ontmoetingen en ruimte voor dito initiatieven − vergroten kennis van Islam bij professionals en vrijwilligers − toerusting om met jonge, voor radicalisering vatbare, allochtonen om te kunnen gaan − idem, om competenties jongeren te verhogen in omgaan met uitsluiting, vijandigheid en islamofobie − verspreiden kennis over mogelijkheden om beleving van de Islam te combineren met de westerse samenleving - meer stage- en doorstroommogelijkheden voor allochtone jongeren in het Utrechtse bedrijfsleven, in samenwerking tussen gemeente, bedrijfsleven en onderwijs
17
4.5 Organisatie en bestuurlijke aansturing Het voorgestelde pakket beleidsmaatregelen tegen terrorisme en radicalisering is breed. Het omvat zowel repressieve als preventieve acties. Dat betekent dat er binnen de gemeente ook verschillende diensten en portefeuillehouders bij de maatregelen betrokken zijn. De eerste twee onderdelen (1. Voorbereiding op dreigingen en aanslagen en 2. Vroegtijdig signaleren van radicalisering en dreiging) sluiten nauw aan op de portefeuille van de burgemeester als eerstverantwoordelijke voor de openbare orde en veiligheid in de stad. Echter bij onderdeel 2 liggen er, met name in het geval van interventie bij beginnende radicalisering, ook duidelijke dwarsverbanden met de terreinen integratie en achterstandbestrijding. Onderdeel 3, Investeren in integratie en bestrijden van achterstand, is preventief gericht en valt buiten de portefeuille openbare orde en veiligheid. Hier hebben met name de portefeuillehouders voor integratie en welzijn (Spekman), onderwijs (Janssen), en economische zaken (Abrahamsen) het voortouw. De burgemeester treedt op als coรถrdinerend bestuurder. 7 Voor de bestuurlijke afstemming en het overleg met partners wordt het volgende voorgesteld: Bestuurlijk verantwoordelijke 1. Voorbereiding op dreigingen en aanslagen
Burgemeester
2. Vroegtijdig signaleren van radicalisering en dreiging
Burgemeester
3. Investeren in integratie en bestrijden van achterstand
Bestuurlijke aansturing en afstemming Vijfhoek (burgemeester, OM, politie, brandweer, GHOR)
Ambtelijk trekker/coรถrdinatie Hoofd OOV
Driehoek (igv. ernstige radicalisering)
Hoofd OOV
Staf Veiligheid (i.g.v. beginnende radicalisering)
Hoofd OOV i.o.m. Directeur DMO
Portefeuillehouders: Staf Integratie o.l.v. - integratie en welzijn wethouder Spekman (Spekman) - onderwijs (Janssen) - economie (Abrahamsen)
Directeur DMO
De Staf Veiligheid is een binnengemeentelijk bestuurlijk overlegorgaan voor het brede veiligheidsbeleid van de gemeente Utrecht. De burgemeester (voorzitter) en de wethouders Janssen (wijkveiligheid) en Lenting en de coรถrdinerend districtchef van de politie voor de stad Utrecht zijn vaste deelnemers, de wethouders Spekman en Abrahamsen nemen op agendabasis deel aan het overleg. Hetzelfde geldt voor het OM. Ambtelijk deelnemers aan deze staf zijn de directeuren DSO, DMO, DSB en de sectordirecteur Algemeen Bestuur. De afdeling OOV voert het secretariaat. Voor het onderwerp Radicalisering en Terrorisme worden themabijeenkomsten van deze staf Veiligheid belegd, waarbij steeds alle eerdergenoemde bestuurders aanwezig zijn.
7
Daarnaast is de burgemeester, conform het bepaalde in de gemeentewet, ook de opperbevelhebber van de crisisbeheersingsorganisatie bij ernstige incidenten of calamiteiten in de stad. Als er daadwerkelijk een terroristische aanslag of dreiging plaats vindt komt de eindverantwoordelijkheid echter bij het Rijk te liggen, waar de Minister van Justitie als coรถrdinerend minister met doorzettingsmacht is aangewezen. De organisatie van de crisisbeheersing valt echter buiten het bestek van deze notitie.
18
4.6 Communicatie over aanpak terrorisme In dit hoofdstuk zagen we dat de aanpak van terrorisme zich concentreert op drie typen interventies. Van elk van deze interventies is communicatie een essentieel onderdeel, omdat we met de aanpak verschillende doelen nastreven die gericht zijn op uiteenlopende doelgroepen. Bij de voorbereiding op dreiging en aanslagen (1) staat externe communicatie centraal. Kern is uitleggen wat de gemeente doet om terrorisme in te dammen of informeren over de gemeentelijke voorbereiding op ernstige calamiteiten. Deze informatie is gericht op alle inwoners van de gemeente. Een communicatieve strategie hiervoor moet nog worden uitgedacht, maar te denken valt aan uitbreiding van internetsite en meer publicaties over wat we als gemeente doen en wat we willen dat inwoners van deze stad doen ter voorbereiding. Bij de uitwerking zal worden aangesloten op de landelijke communicatiecampagne die door het Rijk is aangekondigd voor begin 2006. Ook bij de versterking van integratie (3) staat externe communicatie centraal. In het voorgaande staan hiervoor verschillende acties beschreven, waarbij communicatie het uitgangspunt is. Kijk bijvoorbeeld naar de Dialoog-bijeenkomsten. Om dieper in de migrantendoelgroep te interveniëren is het belangrijk de dialoog opgang te brengen en houden. Dit betekent een aanpak met langdurig karakter voor een bredere doelgroep. Bij vroegtijdige signalering van radicalisering en terrorisme (spoor 2) is interne communicatie juist van groot belang. Het inrichten van een gemeentelijk informatieschakelpunt betekent voor medewerkers een totaal andere werkwijze, een cultuuromslag in denken en werken. Bij het opzetten en onderhouden van zo’n netwerk en het ondersteunen van de professionals die bij/met het informatieschakelpunt gaan werken, is communicatie een deel van de uitvoering. 4.7 Vervolg Deze startnotitie is gericht op het maken van keuzes op hoofdlijnen. Bij de nadere uitwerking van doelstellingen, beoogde resultaten en acties in de sporen 1, 2 en 3 bepalen we in hoeverre de ambities kunnen worden gerealiseerd binnen de bestaande organisatie (mensen en middelen), of dat hiervoor aanvullende voorzieningen en/of herschikking van capaciteit nodig is. Gelet op de ervaringen in de andere grote steden moet er mee rekening worden gehouden dat de aanpak van radicalisering en terrorisme tot een fors extra beslag op mankracht en middelen leidt8. In die uitwerking is ook aandacht voor de aspecten coördinatie en communicatie.
8
In Utrecht is bij de begroting 2005 € 75.000 structureel en € 25.000 incidenteel vrijgemaakt voor het onderwerp terrorisme en radicalisering, bestemd voor coördinatie door de afdeling OOV op het terrorisme dossier. Ter vergelijking: In Amsterdam is voor het actieprogramma “Wij Amsterdammers” € 2,5 miljoen structurele bestedingsruimte in de begroting vrijgemaakt en daarnaast €1 miljoen incidenteel voor 2005.
19