9 minute read
7 De stedenbouw in de XX eeuw
Vanaf de 20 ste eeuw is de stedelijke ontwikkeling en de evolutie van de stedenbouw niet meer enkel binnen de stad alleen te vinden. De invloeden van buiten de stad zijn eveneens heel belangrijk.
De stedenbouw van de 20 ste eeuw wordt beïnvloed door vijf belangrijke factoren :
De tuinwijkgedachte die dateert van het begin van de 20 ste eeuw en die ontstaan is in Engeland Het charter van 1933 dat de theoretische basis vormt voor de moderne stedenbouw en de moderne architectuur. Dit charter werd opgemaakt door CIAM Het suburbanisme en het rurbanisme: twee fenomenen die eveneens kenmerkend zijn voor de naoorlogse-periode De banlieue-vorming die begonnen is in de jaren 60 en tot het einde van de 20 ste eeuw kenmerkend was. Het oprichten van nieuwe steden en groeisteden om stedelijke problemen die vooral in de naoorlogse periode zijn ontstaan te verhelpen: zoals verkeersproblemen en economische problemen
7.1 De tuinwijkgedachte
Door de afschaffing van de stedelijke tol en door de sterke bevolkingsgroei vestigt men zich steeds meer buiten de oude stad. Toch niet te ver want het transport is duur ! Het invoeren in België van goedkope treinabonnementen (1870), de aanleg van de buurtspoorwegen (1885) en de groei van de stedelijke vervoersmaatschappijen stimuleren de vestiging buiten de stad.
EBENEZER HOWARD : GARDEN CITIES OF TOMORROW
Hij zoekt een alternatief voor de ongeordende uitbreiding van de steden. Volgens Howard ontstaan de sloppenwijken door de grote toename van de stedelijke bevolking en door de grondspeculatie. Om dit te veranderen ontwikkelt hij zijn theorie van de drie attractiepolen. Er zijn geen twee maar drie bestaansvormen n.l. de stad, het platteland en daarnaast de mogelijkheid om alle voordelen van actief en geconcentreerd stedelijk leven te combineren met de esthetische en hygiënische voordelen van het platteland.
Deze derde bestaansvorm zijn de tuinsteden. Dit zijn nagenoeg autonome stedelijke entiteiten binnen een hoofdzakelijk voor agrarisch gebruik bestemd platteland. Hij ziet deze steden als samengesteld uit deelgebieden met eigen openbare functies. Hiermee beïnvloedt hij de latere wijkgedachte (zie banlieuevorming).
In de tuinstad blijft de grond eigendom van de gemeente. De tuinstad heeft een regionaal karakter. Een dicht net van spoorwegen moet de centra met elkaar verbinden.
Figuur 36 : De drie attractiepolen voorgesteld door Howard
Uitvoeringen op het continent
Na W.O.I wordt dit idee op het continent overgenomen, niet zozeer voor tuinsteden maar wel voor tuinwijken. In België worden in de jaren 20 verscheidene tuinwijken gebouwd.
Voorbeelden : - in de Limburgse mijnstreek - in Bosvoorde: Le Logis - in Nederland is het 'Plan Zuid' van Berlage voor de uitbreiding van Amsterdam zeer gekend. Berlage doet enkel het planologische werk; gerenommeerde architecten verzorgen de buitenzijde van de gebouwen.
De tuinwijkgedachte wordt uiteindelijk verlaten omdat: - het vrij duur is - het te politiek is (socialistisch collectief) - het te veel ruimte inneemt
Deze congressen (C.I.A.M.) gehouden tussen 1928 en 1959 met als boegbeeld Le Corbusier monden uit in het charter van 1933 dat de theoretische basis vormt voor de moderne stedenbouw en de moderne architectuur (‘modernisme’). Zij streven naar de uiteengelegde stad. Hun uitgangspunt is het splitsen van wonen, werken, recreëren en verkeer. De stad wordt opgesplitst in delen met elk hun eigen functies.
Zoneringsplanologie
De bedoeling is het huisvestingsprobleem snel en rationeel op te lossen. Vermits de oude steden niet meer voldoen moeten nieuwe kernen gebouwd worden volgens moderne stedenbouwkundige principes en met moderne materialen (beton). De ideeën van de C.I.A.M. worden uitgewerkt in het concept 'La cité radieuse' van Le Corbusier. Opvallend in de plattegrond zijn de 'unités d'habitation' reusachtige flatgebouwen met veel glas en beton. Deze woonblokken worden geplaatst in een open parkachtige ruimte waarin voetgangers vrij kunnen rondlopen. De gebouwen worden op zuilen geplaatst om meer ruimte te hebben voor de mens en in de blokken zijn gemeenschapsruimten voorzien. Te Marseille is één woonblok volledig volgens het ontwerp van Le Corbusier gebouwd.
Figuur 37 : Het schoolgebouwtje (lager onderwijs) op de 9de verdieping van 'La cité radieuse' (Le Corbusier, 1952)
C.I.A.M. streefde naar een zoneringsplanologie, het scheiden van wonen, werken, verkeer, recreatie. Dit heeft in onze steden geleid tot de vermindering van de woonfunctie in de stad, de eenzijdige samenstelling van buurten en het ontstaan van slaapsteden.
Hun visie is fataal geworden voor de na-oorlogse stadsontwikkeling omdat geen rekening werd gehouden met de sociale dimensie van het stedelijk wonen. De ideeën van de C.I.A.M. zijn misbruikt door speculanten die door hoog en snel bouwen met minderwaardige materialen alleen hun winstbejag behartigden.
Men bouwt brede wegen, bruggen, tunnels om de nieuwbouwzones te ontsluiten om dan zo uitgestrekt, zo groot, zo hoog te kunnen bouwen als men wil. De omvangrijkheid van vele projecten leidde tot het nivelleren van niveauverschillen, het rechttrekken van wegen en waterlopen, het vergroten van percelen m.a.w. een devaluatie van het landelijke karakter en het streekeigene.
7.3
7.4 Suburbanisatie en rurbanisatie
Na W.O.II verliest de kernstad steeds meer haar woonfunctie. De oorzaken hiervan zijn: - de verhoogde individuele mobiliteit (de auto) - de veranderde woonappreciatie: men wil in het groen leven - de kortere arbeidsduur; men heeft meer tijd om een langere verplaatsing te maken en men is twee dagen per week vrij - de verbeterde woonomstandigheden buiten de stad; er is nu overal elektriciteit, waterleiding, riolering, kabel, internet,…
Dit leidt tot suburbanisatie (het verstedelijken van de stadsrand) en rurbanisatie (het verstedelijken van plattelandsgemeenten, meestal diegene met een goede verbinding naar de stadskern). Deze vormen van verstedelijking worden voornamelijk gekenmerkt door een sterke bevolkingsgroei en wijkvorming.
Banlieuevorming
Door het fenomeen van de rurbanisatie ontwikkelt zich rond de stad de banlieue: een zone met slaapwijken waarvan de bewoners overdag naar de stad trekken en enkel tijdens hun vrije tijd in hun woongebied verblijven.
De banlieuevorming brengt verkeersproblemen mee; de bereikbaarheid van het centrum wordt moeilijker. Ook de stadskernen hebben hierdoor financiële problemen omdat de meest kapitaalkrachtigen de stad ontvlucht zijn. Het uitoefenen van centrumfuncties kost de stad geld. Alleen de inwoners betalen ervoor terwijl ook mensen uit de randgemeenten van de stedelijke faciliteiten gebruik maken.
Vandaar dat men sinds de jaren ‘90 de eerste en ook de belangrijkste functie van de stad n.l. wonen opnieuw wil herstellen en aantrekkelijker maken. Nu gaat men op de nog bestaande open bouwruimte in de stad zoveel mogelijk woningen met modern comfort proberen te plaatsen. Men noemt dit fenomeen inbreiding. Ook doet men een poging aan de stadswijken hun multifunctioneel karakter terug te geven. In de Bijlmer (Amsterdam zuidoost) waren oorspronkelijk alleen woningen en enkele winkelcomplexen voorzien. Deze woonbuurt was niet attractief. Sinds men bedrijven (vooral kantoren) heeft ingeplant trekt de buurt meer bewoners aan.
7.5
7.5.1
Bedenk dat daar waar in de stad mensen wonen er een sociale controle is. Dit heeft een gunstige invloed op het voorkomen van kleine criminaliteit. Wijkvorming daarentegen zorgt voor segregatie wat dan weer andere sociale problemen met zich meebrengt.
Nieuwe steden en groeisteden
Er bestaat sinds de jaren 60 een tendens om de stadskernen te decentraliseren om op die manier de stedelijke problemen gedeeltelijk te kunnen oplossen.
Men doet dit op verschillende manieren :
door het oprichten van subcentra
Deze worden doelbewust opgericht op breekpunten van het openbaar vervoer. Dit zijn contactplaatsen van metro, spoorweg, autobus- en autoverkeer. Meestal komen ze voor aan de stadsring. Deze secundaire groeipolen moeten een gedeelte van de kantoor en winkelruimte uit het stadscentrum opvangen. De wijk "La Défense" in Parijs is een voorbeeld van zo een subcentrum. Er is gezorgd voor een vermenging van functies en het voetgangersgebied is gescheiden van het verkeer dat volledig ondergronds wordt geleid.
7.5.2
Figuur 38 : Wijk “La Defence” in Parijs opgericht als subcentrum
door het kiezen van groeisteden
De overheid kiest bepaalde bestaande steden uit die in hun groei zullen gestimuleerd worden en waarvan de centrumfunctie zal versterkt worden. Zo kunnen zij zorgen voor de ontlasting van de grote centrale stad.
Voorbeelden van groeisteden zijn Zwolle en Breda.
Het idee van de nieuwe steden is veelal gebaseerd op de tuinstad van Howard. Het zijn totaal nieuwe steden opgericht in de banlieue van het stadsgewest.
Het bouwen van nieuwe steden gebeurt met een aantal concrete doelstellingen voor ogen: - Verhelpen aan het grote woningtekort in de grote agglomeraties. - De migratiestromen naar en/of uit de grote agglomeraties opvangen. Zo probeert men de horizontale uitbreiding van de stedelijke centra te beperken. - Een beter stedelijk leefmilieu creëren en de sociale segregatie tegengaan. - Echte woon-werksteden bouwen. Nieuwe steden mogen niet uitsluitend slaapsteden worden. Daarom zijn voldoende werkgelegenheid en tertiaire uitrustingen ter plaatse noodzakelijk. Zo beperkt men de kooppendel en de forenzenstroom. - De nieuwe steden kunnen wezenlijke componenten zijn in de plannen voor een regionaal economische groei en kunnen bijdragen tot het wegwerken van de regionale welvaartsverschillen.
Voorbeelden van nieuwe steden zijn : Almere (1975), Louvain-La-Neuve (1968) De inplanting van Louvain-La-Neuve is gunstig. Aan de autoweg op 35 km van Namen en Brussel en aan een spoorlijn op 45 minuten van Brussel. Fundamentele optie bij de bouw was dat de universiteit moest geïntegreerd zijn in de stad. Er werd geopteerd voor een stad met 50.000 inwoners waarvan 15.000 studenten.
7.6 Besluit
De stedenbouw in de 20 ste eeuw wordt voornamelijk gekenmerkt door het zoeken van oplossing voor de overbevolkte stad die typerend was voor de 1 9 de -eeuwse stad. Dit resulteert in het herontdekken van het platteland en het oprichten van nieuwe kernen buiten de stad. Vooral de tuinwijkgedachte van Howard en de zoneringsplanologie van Le Corbusier vormen hiervan de basis Uiteindelijk heeft het herontdekken van het platteland geleid tot het rurbanisatieproces en de banlieuevorming waar vooral de wijkvorming een sterke uiting van is. Het oprichten van nieuwe kernen heeft geleid tot het ontstaan van subcentra, groeisteden en nieuwe steden.
Voor de stedenbouw in de 21 ste eeuw verwijs ik hier alvast naar hoofdstuk 3 : “De hedendaagse stad” waarin de meest recente tendensen verder worden uitgediept.
We kunnen in ieder geval stellen dat het fenomeen van de inbreiding verder gaat en dat er vandaag actief campagne gevoerd wordt om het wonen in de stad aantrekkelijk te maken.
Kijk zeker eens op www.stedenbeleid.vlaanderen.be
Ook op het platteland bestaat een tendens om het aansnijden van nieuwe woonwijken in het buitengebied te vermijden en het beschikbare woongebied efficiënt mogelijk te benutten.
“Ik denk dat er nog veel kan vervangen worden en dat we hoger kunnen bouwen, ik denk dat de densiteit van de stad moet verdichten. Maar we moeten in ieder geval het vrije groen vrijhouden want dat hebben we nu bijna helemaal opgesoupeerd. Er zijn heel wat steden die op een heel goede manier bezig zijn met allerlei gronden buiten gebruik door de industrie of door de spoorwegen of noem maar op, van die op een goede manier te gaan gebruiken, daar denk ik dat er nog een hele taak ligt. En dat steden dat eigenlijk ook wel goed aan ’t voorbereiden zijn.
Laat ons alstublieft niet verder verkavelen!”
bOb Van Reeth, Vlaams bouwmeester (1998-2005)