9 minute read

Onze man in Parijs

Next Article
Isabelle Flipse

Isabelle Flipse

HET PARIJS VAN SCHRIJVER HENK PRÖPPER ‘Alles voelt nostalgisch en nieuw tegelijk’

In 2020 keerde schrijver Henk Pröpper na jaren Amsterdam terug naar zijn geliefde Parijs, de stad waar hij eerder al lange tijd woonde. Hij was nog maar net gesetteld toen de eerste lockdown het leven stillegde – een onwerkelijke ervaring. Ineens leerde hij Parijs op een nieuwe manier kennen.

Advertisement

TEKST & BEELD VIVIAN DE GIER & MARC BRESTER/A QUATTRO MANI

Al op de lagere school had Frankrijk een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem en verslond schrijver Henk Pröpper (63), voormalig directeur van het Institut Néerlandais in Parijs, boeken over de vier musketiers en Louis XIV, of romans van Alexandre Dumas, zoals De graaf van Monte-Cristo. Het was eigenlijk onvermijdelijk dat hij een francofiel zou worden. Hoewel Henk Pröpper werd geboren in het Limburgse Weert en een groot deel van zijn jeugd doorbracht in Zutphen, droomde zijn moeder alle dagen van la douce France. “Eigenlijk heet ik ook niet Henk, maar Henri,” vertelt hij lachend, “naar een Franse koning, zei mijn moeder altijd. Niet dat ze ooit in Frankrijk was geweest, trouwens. Maar voor de rechtschapen katholieke vrouw die ze was, was dit een land van welhaast bijbelse proporties: daar kwam de Grote Literatuur vandaan. En de wijn, destijds nog in kartonnen pakken. Voor haar stond Frankrijk symbool voor een hogere vorm van leven. En dat gevoel heb ik een beetje van haar overgenomen.” Pröppers eerste ‘herinnering’ aan Frankrijk is niet bepaald een heroïsche, maar het is wel een onvergetelijk verhaal. Nadat zijn vader als militair terugkwam uit de oorlog in Korea en alle continenten had bezocht, wilde hij niet meer op reis. Dus kwam het gezin Pröpper – vader, moeder en vijf zoons – sindsdien niet verder dan de Ourthe in België; voor de kinderen al een wereldreis. In twee Citroëns reden ze naar de ›

“Voor mijn moeder stond Frankrijk symbool voor een hogere vorm van leven. En dat gevoel heb ik een beetje van haar overgenomen”

Ardennen om daar te kamperen. “‘Straks zul je zien,’ zei mijn moeder tegen ons, ‘aan de overkant van de Ourthe, daar is Frankrijk.’ Dus toen we eind van de middag aankwamen op de camping, zwom ik het riviertje over en klom door een al donker wordend bos de heuvel op. Daarboven had ik een weids uitzicht over enorme landerijen. Het was natuurlijk gewoon midden in België, maar in mijn hoofd was het toch wel degelijk Frankrijk: eindelijk aanschouwde ik het land waar goden worden geboren. Maar toen ineens rook ik een afschuwelijke stank – bleek ik midden in het kadaver van een koe te staan, de maden kropen al tegen mijn benen omhoog. Schreeuwend rende ik de heuvel weer af, de Ourthe in. Zo verliep mijn eerste kennismaking met Frankrijk, dat Frankrijk niet was.”

Knagend verlangen

Het is een van de anekdotes die Pröpper deelt in zijn wonderschone novelle Hartslag 27, waarin hij verhaalt over de eerste maanden van zijn terugkeer naar Parijs. Als twintiger trok Pröpper alsnog naar Frankrijk, en maakte het land alle clichés waar: het heerlijke eten, de goddelijke wijn, de rijke cultuur, en ja, ook de liefde. Hoewel zijn eerste vakantievriendinnetje Spaans was, ontmoet in La Rochelle, trouwde hij later met de Française Myriam. Met haar woonde hij acht jaar in Parijs toen hij directeur was van het Institut Néerlandais. Tegelijkertijd werkte hij als diplomaat bij de Culturele Raad van de Nederlandse ambassade. Hun kinderen werden er geboren en brachten er hun eerste jaren door, voordat het gezin weer terugkeerde naar Nederland, waar hij eerst directeur van het Nederlands Letterenfonds werd en vervolgens van uitgeverij De Bezige Bij. Het verlangen om ooit terug te keren naar de Franse hoofdstad bleef knagen. En dus maakten Pröpper en zijn echtgenote in de lente van 2020 de omgekeerde beweging en verruilden ze Amsterdam voor Parijs. Als diplomaat woonde Pröpper in het 7de arrondissement, “bepaald geen volkse buurt, maar een kosmopolitische wijk vol geslaagde mensen die erg tevreden waren met zichzelf”, grapt hij. Nu wonen ze in het 1ste, vlak bij de Tuilerieën, waar zijn kinderen toen ze klein waren op de springkussens dansten en over de omgevallen boom liepen, het levensechte, maar bronzen kunstwerk onder de kastanjes: L’Arbre des voyelles van Giuseppe Penone. “Eigenlijk is dit de buurt waar Myriam en ik elkaar hebben leren kennen,” vertelt Pröpper in de Tuilerieën, “want nadat we elkaar hadden ontmoet, huurden we eerst enkele jaren een appartement in de Rue Godot de Mauroy, hier verderop. Om daarnaartoe terug te keren had iets romantisch. We wonen hier tussen de echte Parijzenaars. ’s Ochtends drink ik koffie bij een eenvoudig cafeetje op de hoek, een plek waar ik graag kom om te luisteren naar alle gesprekken van buurtgenoten, die praten over de voetbalwedstrijd van gisteren en hun zieke vrouw. Dat zal je in het 7de niet zo snel horen, want daar gaat alles goed. Die contrasten vind ik fascinerend. Ik voel me hier erg thuis, alles voelt nostalgisch en nieuw tegelijk. Dat biedt me nieuwe inspiratie.”

Mijmerende wandelingen

Ze waren nog maar net neergestreken toen corona toesloeg en de stad in lockdown ging. En alsof dat nog niet vervelend genoeg was, werd Pröpper ook nog eens ernstig ziek en moest hij een pacemaker krijgen. Stad en man kwamen tegelijkertijd noodgedwongen tot stilstand. In de lege, verlaten straten mocht elke Parijzenaar een uurtje per dag naar buiten, mits hij binnen een straal van een kilometer van zijn woning bleef. Precies een goed rondje om te herstellen van zijn ingreep, ontdekte Pröpper. Deze periode beschrijft hij in zijn boek Hartslag 27. Elke dag maakte hij hetzelfde ommetje door zijn quartier, van de Tuilerieën en de Place de la Concorde naar de overkant van de Seine, en dan terug via de Quai Anatole France en de Quai Voltaire, langs Île de la Cité naar de in 2019 deels afgebrande Notre-Dame, het meesterlijke toneel van Victor Hugo’s roman De klokkenluider van de Notre-Dame. Langzaam en bedachtzaam wandelend leerde hij zijn omgeving op een heel nieuwe manier kennen. Zijn dwaaltocht door de stad werd een filosofische, mijmerende wandeling langs persoonlijke herinneringen en door de Europese literatuur en geschiedenis; op zijn wandelingen voelde hij zich vergezeld door beroemde Franse schrijvers als Stendhal, Honoré de Balzac, Simone de Beauvoir en Gustave Flaubert. Ineens viel zijn oog op plaquettes, beelden en kunstwerken die anders anoniem en onzichtbaar bleven in het drukke stadsgedruis, zoals een gravure in het plaveisel als eerbetoon aan een meesterstratenmaker. “Ik heb mijn ogen uitgekeken en heb een veel beter beeld gekregen van hoe de stad in elkaar zit, hoe die eigenlijk is gemáákt. Ik verdwaal sindsdien veel minder.”

Aangeraakt

Place de la Concorde is tijdens onze zonovergoten wandeling rustig. In de ›

“Ik heb tijdens de lockdown mijn ogen uitgekeken en heb een veel beter beeld gekregen van hoe de stad in elkaar zit, hoe die eigenlijk is gemáákt. Ik verdwaal sindsdien veel minder”

groenstrook die over het plein uitkijkt, met in de verte de majestueuze Arc de Triomphe, staan The Welcoming Hands, bronzen beelden van handen die elkaar vasthouden, gemaakt door kunstenaar Louise Bourgeois (1911-2010). Het zijn kleinere versies van de originele beeldhouwwerken in New York. “Ik was er erg door ontroerd. In een periode waarin we zo onthand waren en elkaar niet mochten aanraken, kregen ze een extra betekenis. Ik voelde me aangeraakt.” We wandelen verder, steken de Seine over via de Pont de La Concorde, en passeren de Assemblée Nationale waar op Quatorze Juillet altijd een grote militaire parade wordt gehouden. “Vroeger woonde ik hier om de hoek, want achter de Assemblée Nationale ligt het Institut Néerlandais. Op 14 juli stond ik hier op de trappen met mijn kinderen op de schouders te kijken naar het defilé, terwijl boven onze hoofden de vliegtuigen overvlogen.” Dit punt vormde de noordwestelijke grens van zijn dagelijkse ‘coronawandeling’, de Notre-Dame de zuidoostelijke. “Nou ja, ik smokkelde een beetje, want het was iets meer dan een kilometer”, gniffelt Pröpper. “Gelukkig ben ik ben nooit aangehouden.” We passeren de Pont de Solférino, een met ‘liefdesslotjes’ behangen houten voetgangersbrug die later werd hernoemd naar dichter, schrijver en president Léopold-SédarSenghor. “Hier ren ik altijd langs, nu ik weer kan hardlopen. Ik vind het een heel mooie plek, vooral toen het zo stil was zonder verkeer en rondvaartboten.” We vervolgen onze weg. Langs de Pont des Arts, de Pont Neuf en het politiebureau op Île de la Cité, dat bekend werd uit de misdaadromans van Georges Simenon. “Hier aan de kade had Simenon zijn boot liggen waarmee hij op een dag naar Delfzijl voer. Hij wilde eigenlijk naar Lapland, maar kreeg panne en moest een paar dagen in Delfzijl blijven. Toen hij ’s ochtends in een cafeetje een paar kruidenbitters op had, werd in zijn hoofd zijn beroemde personage Maigret geboren. Dus elke keer als ik hier langsliep, groette ik hem in mijn gedachten, alsof hij in het torentje van het politiebureau zat.”

Kleine bedevaart

Als we de zuidpunt van het stadseiland bereiken, wijst hij op het Paris Mémorial des martyrs de la Déportation, een gedenkplaats voor de tweehonderdduizend Fransen die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden weggevoerd en niet meer terugkwamen. Een haast onopvallend, maar indrukwekkend en sereen monument, met prachtige gedichten binnen op de muren. “De meeste mensen wandelen eraan voorbij,” knikt Pröpper, “maar ik bezocht het toen voor het eerst en toon het nu aan iedereen, zo indrukwekkend is het.” Vanaf de nabijgelegen Notre-Dame ging de route weer huiswaarts. Zijn dagelijkse bezoek aan de beroemdste kathedraal van Frankrijk, die zich alweer fier en krachtig opricht uit haar steigers, verdiepte zijn band met het monument, vertelt Pröpper. Op de afzetting eromheen hangt een fototentoonstelling van de herstelwerkzaamheden, waar veel bezoekers op af komen. “Ik denk dat de Notre-Dame voor veel mensen alleen nog maar specialer is geworden, omdat iedereen zich ineens weer bewust werd van het belang van de kathedraal, die al eeuwenlang het centrum is van het katholieke leven in Europa. Op 15 april 2020, precies een jaar na de brand, maakte ik een kleine bedevaart naar de Notre-Dame. Maar ik was er helemaal alleen.” Zijn wandelingen sleepten de schrijver door een merkwaardige en soms best moeilijke tijd. Inmiddels voelt hij zich weer als een vis in het water. Net als zijn moeder, die enkele jaren voor haar dood het land van haar dromen alsnog bezocht. “Haar eerste kleinkind was geboren, dus mijn ouders kwamen naar Parijs. We hebben haar helemaal ondergedompeld in de gastronomie en hebben haar allerlei Franse delicatessen laten proeven, zoals escargots en oesters. Ze vond het allemaal fantástisch. Voor ons was het geweldig om te zien hoe enorm ze ervan genoot. Ze was zo blij, zó thuis.”

Henk Pröpper, ‘Hartslag 27’ is verschenen bij De Bezige Bij, €20,99.

This article is from: