MIX Jongeren in Nederland
MIX Jongeren in Nederland
MIX Jongeren in Nederland Redactie: Annemiek Beck, Ting Chan, Betty de Hart, Corine van Middelkoop en Dineke Stam
Over dit boek 5 MIX Jongeren in Nederland
TOEN IEMAND TEGEN ME ZEI HALFBLOED, VOELDE IK ME HALFLEEG
Inhoud 6 10 34 46 90 102 130 24 28 30 32 76 78 80 116 118 128
Voorwoord Over dit boek Fotoseries Koos Breukel, De kinderen uit mijn stad Suzanne Liem, Net zoals Obama Venus Veldhoen, Afrikaans-Aziatisch-Nederlandse tieners Ting Chan, Gemengd Amsterdam Morad Bouchakour, Zonder titel Jongeren aan het woord Bowen Song, Ik ben zelf opgegroeid in Nederland, dus ben ik Nederlander Yvette Mboyo Elonda, Ze vragen het wel vaak Amber Denise Kortzorg, Ying yang Sabrina Hazel, We vierden alle feesten Ramses Sagouti, Hij had net zo goed couscouskop kunnen zeggen Dylan Mouzoni, Mijn ouders hebben andere manieren met eten Jonas Mouzoni, In mijn klas zijn ze weleens jaloers Makhily Bayo, Je hebt anderen nodig M’Balou Bayo, Ik vind het leuk uit twee landen te komen, anders is het een beetje saai Chi-Chi Ihekwoaba, Wat maakt het nou uit wat voor kleurtje je hebt? Korte citaten van Leonardo Meijer (pagina 13), Oliver Song (24), Marisa Bantjes (24), Janissa Diaby (26, 65 en 115), Nathan Diaby (27), Cherenzo Hunt (75), Ismael Sagouti (76), Ychano Hunt (89), Nora Hammidi (113) en Maya Coelho (114).
142 150
Essays Esther Captain en Dineke Stam, Hoe gemengd zijn we? Inleidend essay Annemiek Beck, ‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’. De vorming van een mix-gezin Rashid Novaire, In the middle of Novaire Guno Jones, De zin en onzin van ‘gemengdheid’. Een politieke geschiedenis van intieme relaties Betty de Hart, Een mix van nationaliteiten Maayke Botman, Mixed in de media
162 166 169 172
Verantwoording foto’s en citaten Literatuur Biografieën van fotografen en auteurs Colofon
14 66 82 120
Voorwoord Ze vragen soms: waar hoor jij bij? Maar ik kan niet kiezen. Of ze vragen hoeveel procent Nederlands en hoeveel procent Marokkaans ik ben. Dan zeg ik: 100% Nederlands en 100% Marokkaans. Ismael Sagouti
SADIK HARCHAOUI
Voorwoord 8 MIX Jongeren in Nederland
Het huidige debat over de multiculturele samenleving wordt vaak gevoerd in termen van ‘wij versus zij’. Er worden scherpe scheidslijnen tussen bevolkingsgroepen getrokken. Maar de identiteit van mensen is helemaal niet zo eenduidig. Voor kinderen die geboren zijn in etnisch of cultureel gemengde gezinnen, geldt al helemaal dat dergelijke scheidslijnen geen recht doen aan hun realiteit. Hun roots zijn meerduidig en bestaan uit meerdere etniciteiten, nationaliteiten of culturele kenmerken. Deze jongeren ontkrachten bij uitstek de vermeende tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’. Anders dan in de Verenigde Staten en Engeland is etnische gemengdheid in Nederland nog nauwelijks in beeld gebracht. Met dit foto- en essayboek wil FORUM de bewustwording stimuleren over de feitelijke aanwezigheid van etnische menging in onze samenleving. Vijf fotografen hebben kinderen uit gemixte gezinnen van 2 tot 18 jaar oud in heel Nederland geportretteerd. De foto’s laten bovenal de diversiteit binnen deze groep en het zelfbewustzijn van de jongeren zien. Wetenschappers en schrijvers belichten in een aantal essays thema’s als dubbele nationaliteit, de cultuuroverdracht binnen gezinnen, de historische reacties op etnische gemengdheid en de beeldvorming in de media. Uit elke afzonderlijke bijdrage spreekt niet alleen professionele deskundigheid, maar ook de eigen fascinatie en ervaringsdeskundigheid. Het resultaat is een bont palet van bijdragen vanuit een persoonlijke invalshoek, elk een unieke inkijk gevend in etnische gemengdheid in Nederland. Het boek vormt onderdeel van een groter project. De initiatiefnemers Annemiek Beck, moeder van een gemengd gezin, en fotografe Ting Chan wilden kinderen uit gemengde huwelijken voor het voetlicht brengen, juist omdat deze groep in het heftige debat over de multiculturele samenleving zo zelden aandacht krijgt. Onder de werktitel Celebrating the Mix legden zij hun ideeën voor aan FORUM. Met enthousiasme hebben wij die verwerkt in een project, dat later de naam Beyond the Mix kreeg.
Naast dit boek bestaat Beyond the Mix uit een participatieproject ‘Mooi gemixt’ in samenwerking met het Amsterdams Historisch Museum en het IJburg College, en voorts uit een onderzoek en conferentie samen met de Universiteit van Amsterdam. Enkele interactieve jongerenbijeenkomsten bij Imagine IC, een instituut in Amsterdam-Zuidoost voor verbeelding van culturele diversiteit, vormden de bron voor de teksten van jongeren zelf in dit boek. Met Beyond the Mix wil FORUM inzicht geven in de meerduidigheid van identiteiten, en bovendien een impuls geven aan het denken over de multiculturele samenleving in termen die verbindingen leggen tussen burgers. De naamswijziging van het project geeft al de complexiteit van het thema aan. Kinderen van gemengde afkomst zijn geen groep met eenduidige kenmerken en ze vormen al zeker geen etnische groep. Het alleen maar ‘vieren’ van hun gemengdheid doet tekort aan het benoemen van lastige zaken. Zoals Maayke Botman, auteur in dit boek, het elders heeft verwoord: noch het stereotype dat deze kinderen verscheurd worden door de verschillen tussen de culturen van hun ouders, noch het stereotype dat zij een multicultureel ideaal belichamen door hun vermogen culturele achtergronden te verbinden, is hier van toepassing (Botman 2005a). Beyond the Mix wil achter deze cliché-beelden over etnische gemengdheid kijken en inzoomen op de ervaringen van de jongeren zelf. Aan de totstandkoming van dit boek en van het project hebben tal van mensen een waardevolle bijdrage geleverd. In het colofon zult u hun namen tegenkomen. Velen van hen werden gedreven door een grote persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp. Ik wil hen allen hartelijk danken voor hun inzet. Sadik Harchaoui Voorzitter Raad van Bestuur FORUM
SADIK HARCHAOUI
Voorwoord 9 MIX Jongeren in Nederland
IK BEN GEMIXT, WIJ ZIJN OOK WAT Mr en Mrs Mix-verkiezing, Imagine IC Amsterdam, 19 maart 2009
SADIK HARCHAOUI
Voorwoord 11 MIX Jongeren in Nederland
Over dit boek Dit boek is een eerste uitgebreide verkenning in woord en beeld van de thema’s rond gemengde kinderen. Het boek wil de diversiteit van kinderen uit gemengde relaties tonen, het zelfbewustzijn van deze jongeren laten zien en hun eigen stem en gezicht presenteren.
Over dit boek 12 MIX Jongeren in Nederland
De fotografen en hun thema’s Ting Chan nam met Annemiek Beck het initiatief voor dit boek. Ting zocht de fotografen bij elkaar. ‘Het zijn allemaal fotografen die van mensen houden en zich hebben gespecialiseerd in portretten. Drie van hen zijn zelf gemengd: Venus Veldhoen, Suzanne Liem en Morad Bouchakour. De vierde, Koos Breukel, is een echte portretfotograaf die nooit een makkelijk portret maakt, maar de emotie opzoekt. Alle fotografen zijn maatschappelijk betrokken. Ik ben zelf van Chinese afkomst en groeide op in Nederland. Voor mij heeft lang de vraag gespeeld hoe het zit met mijn (dubbele) identiteit en de doorwerking van een familieverleden elders. In dit boek gaat het om het verhaal achter gemengde kinderen en ik hoop dat kinderen zichzelf erin herkennen.’ Voor haar eigen fotoserie zocht Ting Chan Amsterdamse jongeren met een etnisch gemengde achtergrond. Ze toont kinderen en jongeren in het park of op straat, terwijl ze aan het spelen zijn of net van de kermis komen. Koos Breukel fotografeerde jongeren uit zijn stad, Amsterdam. Door zijn close-up studioportretten komen de gezichten heel dichtbij. De achtergrond speelt in Breukels fotografie een minimale rol. Het gezicht, dat op een klassieke manier wordt belicht, staat centraal. De coverfoto van dit boek ontstond al voor de overige beelden in zijn serie. De afdruk stond lange tijd in zijn studio, omdat hij ontroerd was door de kwetsbaarheid die het meisje laat zien. De verbazing en openheid in de gezichtsuitdrukking intrigeert. De sensualiteit die ook in de foto zit, riep bij sommige redactieleden de associatie op met oude beelden van ‘verleidelijke exotische’ vrouwen. Beeldvorming met een lange en soms pijnlijke geschiedenis, die de fotograaf er totaal niet mee in verband bracht. Nadenken over beeldvorming is een belangrijke drijfveer voor dit boek. We gingen daarbij vooral op zoek naar zelfbewustzijn van de jongeren.
Suzanne Liem nam de verkiezing van Barack Obama tot president van de Verenigde Staten als aanleiding om op zoek te gaan naar kinderen van een witte en een zwarte ouder. Ze fotografeerde broertjes en zusjes, waardoor de verschillen en overeenkomsten tussen kinderen uit eenzelfde gezin naar voren komen. Alle kinderen die zij portretteerde hebben een Nederlandse ouder en een ‘zwarte’ ouder: uit Afrika, de Kaapverdische Eilanden, Suriname of de Nederlandse Antillen. Venus Veldhoen fotografeerde tieners in hun eigen woonomgeving, op straat of op hun kamer. Ze zocht in het hele land naar mensen met eenzelfde mix-factor als zijzelf belichaamt: Aziatisch, Afrikaans en Europees. Dankzij communities op internet vond zij jongeren die voor haar camera wilden poseren. Haar fotoserie toont zelfbewuste en moderne jongeren in Nederland. Morad Bouchakour maakte een serie van etnisch gemengden aan wie je het niet kunt zien. ‘Als ik aan mijn vrienden zeg dat ik Surinaams ben, geloven ze me niet,’ zei een van de jongeren die hij fotografeerde. De vader van Natanael vertelde dat soms mensen dachten dat zijn Kaapverdische vrouw de oppas van Natanael was. De vraag of het mogelijk is je eigen beeld te bepalen, speelt voor deze jongeren anders dan voor degenen die meteen als buitenlands worden gezien. Jongeren aan het woord Wat denken jongeren zelf over gemengdheid? Amber Denise Kortzorg schreef naar aanleiding van de foto die Morad Bouchakour van haar maakte een stuk hierover. De overige portretten en citaten in dit boek zijn gebaseerd op enkele bijeenkomsten met jongeren. Op 19 maart 2009 organiseerde de jongerenredactie van Imagine IC in Amsterdam-Zuidoost samen met Annemiek Beck namens FORUM een multimediatalk onder de titel Mixed Up. Daar kwamen kwesties aan de orde als: de wereld plaatst je automatisch in een hokje, maar thuis ben je gewoon jezelf. Wie bepaalt die hokjes? Hoe beoordeelt de omgeving jou en wat vind jij daarvan? Er werd gedebatteerd en er vond een Mr en Mrs Mix-verkiezing plaats. Bijna een jaar later, op 20 februari 2010, kwamen gemengde kinderen en jongeren naar dezelfde locatie om hun identiteit te tekenen, erover te schrijven en geïnterviewd te worden. Uit hun eigen teksten en uit de interviews door Eva Bogerd, Maarten Das, Frank Siddiqui, Annemiek Beck en Dineke Stam selecteerden de beide laatstgenoemden kortere of langere fragmenten. Zo maken Yvette, Bowen, Nora, Makhily, M’Balou, Dylan, Jonas, Janissa, Chi-Chi, Sabrina, Oliver, Ismael, Cherenzo, Maya, Ychano, Ramses, Leonardo en Nathan ons deelgenoot van hun ervaringen met en ideeën over gemengdheid. De zes essays In het inleidende essay laten Esther Captain en Dineke Stam zien hoe een gemengde identiteit vorm krijgt in een wisselwerking tussen de beelden van anderen en de manier waarop iemand zichzelf presenteert. Het belichamen van een gemengde identiteit is op te vatten als een activiteit, waar mensen tot op zekere hoogte eigen keuzes in kunnen maken. De beelden en oordelen van anderen spelen daarbij echter altijd een rol. Wat verstaan we onder
Over dit boek 13 MIX Jongeren in Nederland
Over dit boek 14 MIX Jongeren in Nederland
gemengdheid en hoe wordt het zichtbaar? Vanuit haar persoonlijke ervaring gaat Annemiek Beck in op het dagelijks leven van een gemengd gezin. Concrete kwesties die belangrijk zijn voor de vorming van de identiteit van kinderen, zoals naamgeving, taal, besnijdenis en eten, spiegelt zij aan ervaringen van anderen en bestaand onderzoek. De dynamiek van gevoelens, beslissingen, uiteenlopende wensen en de dagelijkse ontwikkelingen komt hierin sterk naar voren. Rashid Novaire beschrijft een episode uit zijn leven in de overgang van scholier naar jonge kunstenaar. Hij was net van de middelbare school af en stond op het punt om te debuteren. Moest zijn Nederlandse naam ook op de cover van het boek? Moest hij er niet rond voor uitkomen dat hij etnisch gemengd is? In zijn beschrijving van de historische omgang van de Nederlandse politiek met gemengdheid vertrekt Guno Jones vanuit de stelling dat gemengdheid een manier van kijken is, iets dat wordt gemaakt. Gemengdheid is geen ‘natuurlijk’ feit. Wie of wat gemengd heet te zijn, is per historische periode en in Nederland en de voormalige koloniën enorm verschillend. Machtsverhoudingen spelen daarin een hoofdrol. Guno Jones verbindt tot slot zijn persoonlijke geschiedenis aan zijn analyse. Betty de Hart behandelt de vraag wat dubbele nationaliteit betekent voor kinderen uit gemengde relaties. Ruim 1,1 miljoen inwoners van Nederland hebben een dubbele nationaliteit. De Hart beschrijft de geschiedenis van de nationaliteit van kinderen uit gemengde relaties. Aan de hand van juridische verkenningen en interviews met zeven volwassenen reflecteert zij op de wijze waarop dubbele nationaliteit doorwerkt in wetgeving, familierelaties en identiteitsbeleving. In het essay ‘Mixed in de media’ gaat Maayke Botman in op beeldvorming in de media. Beeldvorming draagt bij aan hoe er tegen mensen van gemengde afkomst aangekeken wordt en is van invloed op de creatie van gemengde identiteiten. Met levendige voorbeelden neemt zij deze beeldvorming kritisch onder de loep. Na het lezen van haar essay kijkt u misschien ook met nieuwe ogen naar de beelden in dit boek.
Leonardo Meijer, 10 jaar
Mijn vader woont in Egypte. Ik heb hem ĂŠĂŠn keer daar opgezocht en thuis kan ik via de webcam met hem praten. Het is wel jammer dat ik de taal niet spreek. Er is niemand die het me kan leren, alleen mijn vader en die is er niet. Soms aan de telefoon spreekt hij wat woordjes. Als ik zestien ben, komt mijn vader weer terug. Maar dat duurt nog heel lang. Je leert ermee leven, al ben ik soms best verdrietig. Ik denk veel aan hem, en op mijn nachtkastje staat een foto van hem.
Hoe gemengd zijn we? Inleidend essay
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 16 MIX Jongeren in Nederland
Etnisch gemengde jongeren krijgen in dit boek een gezicht, via fotoportretten en via hun teksten. Het is voor hen altijd een afweging in hoeverre zij zich profileren op hun gemengde afkomst. Nu eens voelt het als een ‘bonus’ om een band met twee culturen te hebben. Dan weer zou een gemengde jongere er wel eens ‘helemaal bij willen horen’. Daartussen zijn vele variaties en emoties denkbaar. In september 2009 waren er in dezelfde week twee opmerkelijke berichten in het nieuws, die beide te maken hebben met zichtbaarheid en onzichtbaarheid van een gemengde afkomst. Het weekblad De Groene Amsterdammer onthulde in een artikel dat Geert Wilders, oprichter van de Partij voor de Vrijheid, Indische wortels zou hebben (Van Leeuwen 2009). De ontdekking dat de partijleider mogelijk getinte voorouders uit Nederlands-Indië – het huidige (islamitische) Indonesië – zou hebben, leidde tot een kortstondige mediahype. Dat maar weinigen op de hoogte bleken van de Indische connectie van Wilders, was niet zo verwonderlijk. Zelf gaf hij er de voorkeur aan om zijn gemengde, NederlandsIndonesische familiegeschiedenis te negeren, maar ook zijn uiterlijk gaf geen aanleiding tot speculaties in die richting. Met zijn witte huid, blauwgroene ogen en geblondeerde haar past hij in het plaatje van een autochtone Nederlander. Wel stond zijn altijd al veelbesproken geblondeerde haardos in het betreffende artikel centraal, als zou Wilders met het blond verven van zijn natuurlijke, bruine haarkleur zijn Indische achtergrond bewust willen verdoezelen. Het was een hypothese die onmogelijk te bewijzen viel en door Wilders ten stelligste werd ontkend.
Een ander bericht stond in dagblad Trouw van 2 september 2009. Het was een klein achtergrondberichtje dat meldde dat bokslegende Muhammad Ali in een zoektocht naar zijn Ierse wortels het stadje Ennis in WestIerland had bezocht. ‘Het Ierse bloed van Ali verklaart waarom hij in staat was zijn tegenstanders zowel met zijn welbespraaktheid als met dodelijke stoten te vellen,’ zo vertelde Ali’s echtgenote in Trouw. Vergeleken met het voorbeeld van Wilders, waarin een witte man verwijzingen naar een mogelijk gekleurde afkomst wenst te negeren, is hier sprake van een omgekeerde situatie. Muhammad Ali, een boegbeeld van de zwarte burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten en een overtuigd moslim, ging op zoek naar zijn witte voorouders. De witte tak in Ali’s familiegeschiedenis leidt terug naar zijn betovergrootvader Abe Grady, een Ier die zich tussen 1860 en 1870 in de Amerikaanse staat Kentucky vestigde. Hier trad hij in het huwelijk met een voormalige slavin, die haar vrijheid had gekregen bij de afschaffing van de slavernij in 1865. Haar kleinkind Odessa Lee Grady Clay beviel in 1942 van Cassius Marcellus Clay jr., de latere bokser. Deze deed op 22jarige leeftijd echter afstand van zijn geboortenaam, niet alleen vanwege zijn bekering tot de islam, maar ook omdat de naam verwees naar de slavenstatus van zijn voorouders. Cassius Marcellus Clay was de naam van hun blanke slavenhouder. Overigens had deze al ver voor de officiële afschaffing van de slavernij afstand genomen van deze praktijk. Hij verleende zijn slaven de vrijheid en was een prominent lid van de abolitionistische beweging ter afschaffing van de slavernij. Los hiervan was het voor Cassius Clay jr. onverteerbaar dat zijn voorvaderen en hijzelf de naam droegen van een slavenhouder.
Zichtbaar of onzichtbaar Deze artikelen in De Groene Amsterdammer en Trouw belichten de twee uitersten van een gemengde afkomst: het negeren tegenover het bevestigen van een dubbele herkomst. Uit de voorbeelden van Wilders en Muhammad Ali komt naar voren dat de begrippen zichtbaar en onzichtbaar een belangrijke rol bij etnische vermenging spelen. Dat hangt samen met het verschil tussen imago en identiteit (waarover later meer). Omdat niet iedereen even herkenbaar is als ‘dubbelbloed’, is het mogelijk deze meervoudigheid om te zetten naar eenduidigheid. Wilders heeft dit geprobeerd in het bewust negeren van zijn Indische herkomst. Ali daarentegen bewandelde het tegenovergestelde pad, door met trots op zoek te gaan naar zijn witte wortels. Daarmee brak hij met het beeld dat velen van hem hadden: van een eenduidige ‘zwarte’ die bewust afstand nam van zijn slavennaam, veranderde hij in een man met een meervoudige etnische herkomst. Het gaat er dus niet alleen om hoe iemand door de buitenwereld wordt gezien, maar het draait ook om de vraag hoe iemand zichzelf naar de buitenwereld toe presenteert. Het belichamen van een gemengde identiteit is daarmee een activiteit, omdat iemand zich hoe dan ook actief zal moeten inzetten om een bepaalde kant van zijn herkomst te benadrukken of te onderdrukken. De komiek Sacha Baron Cohen heeft zijn joods-Britse herkomst (zijn moeder is een in Israël geboren jodin, zijn vader komt uit Wales) tot in extreme dimensies uitvergroot. Zijn ambigue uiterlijk, een direct gevolg van zijn gemengde afkomst, maakte het hem mogelijk om zich achtereenvolgens voor te doen als de zwarte gangster-rapper Ali G (2003), de getinte, antisemitische Kazachstaanse televisieverslaggever
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 17 MIX Jongeren in Nederland
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 18 MIX Jongeren in Nederland
Borat (2007) en de witte, homoseksuele modeontwerper uit Oostenrijk Brüno (2009). Hoe hilarisch, absurd en schokkend zijn optredens en films ook waren, de mix van identiteiten waaruit Baron Cohen kon putten, maakt duidelijk dat hij op de schaal van onzichtbaarheid naar zichtbaarheid naar eigen wens kon kiezen wanneer hij welke identiteit naar de buitenwereld toe wilde presenteren. De wijze waarop Wilders en Muhammad Ali van elkaar verschillen in hun houding tegenover hun gemengde afkomst, is niet toevallig. Mensen met een lichtgekleurd of westers uiterlijk hebben hier doorgaans nog altijd voordeel van, terwijl mensen met een donkergekleurd voorkomen hier nadeel van kunnen ondervinden. In Wilders’ ogen is zijn Indische voorgeschiedenis een lastig element dat negatief kan uitpakken voor zijn imago. Omdat hij er westers uitziet, kan hij de keuze maken deze wortels zoveel mogelijk te negeren. Muhammad Ali heeft juist positieve connotaties bij zijn Ierse afstamming, die hem zijn welbespraaktheid en bokskunst zou hebben gebracht. Gezien zijn zwarte huidskleur heeft hij niets te verliezen bij deze zoektocht naar een gemengde afkomst. Etnische gemengdheid heeft alles te maken met beeldvorming, door de persoon zelf en door de omgeving. Het al dan niet zichtbaar zijn van de gemengdheid speelt daarbij een rol. Het gaat om de vraag: hoeveel ruimte heeft iemand om een eenzijdig dan wel een meervoudig beeld van zichzelf te laten zien? In hoeverre is het mogelijk je eigen beeld te bepalen?
Spanningsverhouding tussen imago en identiteit Filosoof en wiskundige Ido Abram, die van 1990 tot 1997 hoogleraar ‘Educatie na Auschwitz’ was, ontwikkelde samen met kunstenares Jenny Wesly de Arena-methode voor intercultureel leren. Imago en identiteit en de samenhang hiertussen spelen hierin een hoofdrol. Met de methode kun je identiteit verbeelden en kennismaken met de belevingswereld van anderen. Hun theorie komt kort gezegd hierop neer dat ieder mens zich bevindt in een arena, die zowel strijdperk als toneel kan zijn. Iedereen heeft beelden over zichzelf (identiteit) en gedachten over hoe anderen hem of haar zien (imago). In je identiteit spelen ook de beelden van anderen over jou een rol. Maar imago en identiteit vallen nooit samen. Je zult nooit precies weten hoe jij overkomt op een ander. Het verschil tussen identiteit en imago leidt vaak tot spanningen en conflict, maar kan ook de aanleiding zijn tot een dialoog. Abram en Wesly ontwikkelden het middel van de identiteitscirkel om mensen reflecties over hun persoonlijke levensgeschiedenis met elkaar te laten uitwisselen. De cirkel bestaat uit verschillende onderdelen en geeft een beeld van je identiteit, van wat belangrijk is voor jou. Als je die cirkel in een dialoog aan een ander toont, ga je in gesprek over elkaars belevingswereld en cultuur. Zo kun je het verschil tussen identiteit en imago kleiner maken en elkaar (én jezelf) beter leren kennen. Hoe meer aspecten van je eigen identiteit je kunt zien en benoemen, des te meer vergelijkingsmateriaal heb je met anderen. Omdat je één-op-één met een gesprekspartner in dialoog bent, erken je de vele verschillen die er zullen zijn. Maar in een gesprek naar aanleiding van identiteitscirkels zullen ook altijd veel overeenkomsten
te zien zijn. Vrijwel iedereen die zo’n cirkel maakt, benadrukt het belang van bijvoorbeeld familie, vriendschap en liefde. Sommigen leggen het accent op een etnische groepsidentiteit, anderen op hun talent of politieke overtuiging. De dialoog kan een heftig (menings)verschil blootleggen, maar door de persoonlijke uitwisseling kan een dergelijke scheidslijn worden gerespecteerd. Voor veel Indische jongeren van gemengd Indonesisch-Nederlandse herkomst was het in de jaren negentig van de vorige eeuw een statement om hun Indonesische en zelfs Aziatische achtergrond te benadrukken. Onder de gemeenschappelijke noemer Urban Asian bezochten zij – samen met Chinese, Maleisische, Molukse, Vietnamese en Filippijnse jongeren – hippe ‘Asian Parties’, die speciaal voor hen in het uitgaanscircuit werden georganiseerd. Hoewel veruit de meeste Indische jongeren waren geboren en getogen in Nederland, was het spel met imago en identiteit voor hen van belang om zich juist op hun vaak minder bekende afkomst te oriënteren en beroepen. Via internet werd contact met elkaar onderhouden en werd de interesse in Indonesië en Zuidoost-Azië gevoed. De Indische jongeren kozen daarmee bewust voor het benadrukken van de Indonesische en Aziatische componenten in hun identiteit, ook al was hun imago dat zij vooral Nederlanders waren met – vooruit – nog net een vleugje exotisme. Inmiddels is de oriëntatie van Indische jongeren op hun Indonesische en Aziatische achtergrond weer over haar hoogtepunt heen. Het is mogelijk dat zij vervolgens een identiteit als skater of gothic omarmen, waarin etniciteit geen enkele rol speelt. Daarmee blijkt een etnische achtergrond tegenwoordig voor sommige groepen als levensstijl
te kunnen fungeren, die later weer inwisselbaar is voor een andere oriëntatie die op dat moment in de mode is. Maar in dit spel, in deze betekenisgeving, heeft niet iedereen dezelfde speelruimte. Esther Captain: de onvindbare mevrouw Kaptein ‘What’s in a name?’ Het is een vraag die bij me opkwam toen ik in mijn vorige baan op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een pakketje ontving dat de postkamer extra werk had bezorgd. Enkele dagen eerder had ik mijn naam- en adresgegevens verstrekt aan de uitgeverij van een boek, waaraan ik als schrijver had meegewerkt. Het boek was vers van de pers en werd, samen met de uitnodiging voor de boekpresentatie, aan alle auteurs opgestuurd. Maar wat mij vrijwel altijd overkomt als ik tijdens lezingen bij het publiek word aangekondigd, was ook hier gebeurd: mijn Engelse achternaam Captain was vernederlandst tot Kaptein. Mevrouw E. Kaptein bleek echter onvindbaar op de adreslijst van het ministerie waarop zo’n tweeduizend medewerkers prijken. Een kamernummer of afdeling ontbrak op het adresetiket, wat de postkamer nog meer hoofdbrekens bezorgde. Maar men maakte de link tussen Kaptein en Captain en zo belandde het pakketje alsnog (te laat) in mijn postvak.
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 19 MIX Jongeren in Nederland
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 20 MIX Jongeren in Nederland
Mijn Engelse achternaam, geschreven en uitgesproken op zijn Engels, verandert vrijwel automatisch in een Nederlandse variant als ik geen expliciete instructies geef over schrijfwijze en uitspraak. Dat hoeft niet meer dan vervelend of irritant te zijn, vergelijkbaar met mevrouw Janssen die altijd weer zal moeten uitleggen dat haar achternaam met ‘dubbel s’ wordt geschreven. Toch zit er voor mij meer aan vast. Uit de schakeling van Captain naar Kaptein blijkt de hardnekkige neiging om een meervoudige identiteit en het minder bekende om te vormen naar eenduidigheid en het bekende. Mijn Engelse achternaam vindt zijn oorsprong in een Engelse zeekapitein die met zijn schip naar Nederlands-Indië voer. Hier kreeg hij een relatie met een Indonesische vrouw. De gemengde kinderen uit deze Indonesisch-Engelse verhouding werden vernoemd naar hun vader door hen als achternaam Captain te geven. Mijn Engelse achternaam verwijst dus direct naar mijn gemixte (Engelse, Indonesische, Chinese en Nederlandse) herkomst. Voor mij is het van belang dat mijn naam niet wordt vernederlandst, maar dat mensen de moeite nemen om bij twijfel te informeren naar de juiste uitspraak of schrijfwijze ervan. Dineke Stam: de macht van de vanzelfsprekendheid Iedereen behoort tot verschillende groepen. Wat betreft etniciteit behoor ik tot de dominante groep in Nederland. Mijn vader en moeder zijn geboren en getogen in de Betuwe. De een in Ochten, de ander in Dodewaard, twee dorpen aan de rivier de Waal. Het dialect dat zij spraken was bijna hetzelfde en toch waren soms bij ons thuis de aardappels zogezegd ‘doyewerds
gaar’ (nog niet zo doorgekookt als mijn vader van huis uit gewend was). Ook wat betreft sociale klasse ontliepen mijn ouders elkaar weinig: mijn moeder was de oudste dochter van een bakker en kruidenier, mijn vader de tweede zoon van een boer die tevens koster van de Nederlands Hervormde kerk was. Mijn ouders verhuisden van de Betuwe naar de Achterhoek, klommen sociaal op en kregen zes kinderen van wie ik de jongste ben. Ik trok naar de stad toen ik geschiedenis ging studeren. Mijn Nederlandse etniciteit vormt een vanzelfsprekend onderdeel van mijn identiteit, met alle macht van de vanzelfsprekendheid. Mensen herkennen mij als Nederlandse en bij paspoortcontroles of in winkels wordt er niet speciaal op mij gelet. Als vrouw van zekere leeftijd, blond en met blauwe ogen word ik soms bevoordeeld. Ik kan dagelijks mijn moedertaal spreken. Maar etniciteit is maar één onderdeel van mijn identiteit: wat betreft sekse, klasse, seksualiteit of levensovertuiging kan ik tegelijkertijd een minderheidspositie innemen. Het hangt af van plaats, tijd, maatschappelijke en persoonlijke ontwikkelingen welk aspect van identiteit de nadruk krijgt.
Identiteitscirkel van Yvette Elonda, 20 februari 2010
Etnische indeling als politiek proces Ieder kind komt voort uit de menging van twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders en oneindig veel voorouders met verschillende plaatsen van oorsprong. Gemengdheid is dus het uitgangspunt, geen uitzondering. Wel laat de geschiedenis zien dat een bepaalde vorm van gemengdheid in een bepaalde samenleving maatschappelijk meer geaccepteerd wordt dan een andere vorm. Met gemengdheid zijn in de loop van de eeuwen verschillende dingen bedoeld. Een ‘gemengd huwelijk’ stond in het begin van de vorige eeuw in Nederland voor een huwelijk tussen een katholiek en een protestant (dus twee stromingen binnen het christendom). In de koloniën Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen werd met de aanduiding ‘gemengd kind’ volgens de koloniale normen van die tijd naar een ongewenste – en soms ook onwettige – raciale mix verwezen. Zo stond er in Suriname in de achttiende eeuw een straf van twee pond suiker op seks tussen blank en zwart. Desondanks waren er in 1738 al 598 vrije gekleurden en in 1830 3.947 vrije gekleurden en een onbekend aantal mix-slaven uit zo’n ontmoeting voortgekomen (Neus 2007). In de Tweede Wereldoorlog verwees het nazisme met de term ‘gemengd gehuwden’ naar een huwelijk van een jood met een niet-jood. Het behoren tot die groep kon het verschil tussen leven of dood betekenen. In de jaren zestig van de twintigste eeuw sloeg de term gemengdheid vaak op nationaliteit: een huwelijk tussen een Nederlander en een ‘buitenlander’. Tegenwoordig is religie in het debat over gemengdheid weer een belangrijk onderscheid geworden, maar dan tussen islam en christendom.
Hoe krijgt een gemengde etniciteit in de praktijk vorm? De antropoloog Richard Jenkins heeft onderzocht hoe etniciteit werkt. Etniciteit definieert hij als een verschil, waarbij identiteit vorm krijgt in de afwisseling tussen gelijkheid en verschil. Cultuur en etniciteit gaan over betekenisgeving. Betekenissen worden constant gemaakt en gereproduceerd in een uitwisseling. Etniciteit is dus niet vaststaand. Het is zo flexibel als de levenswijze of levensstijl waarin het vorm krijgt of de situatie waarin het wordt gemaakt, zoals ook het voorbeeld hierboven van de derde generatie Indische jongeren laat zien. Etniciteit is zowel collectief als individueel, aldus Jenkins. Je kunt het waarnemen in de sociale interactie en in de categorisering van anderen, en het is geïnternaliseerd in de persoonlijke zelf-identificatie. Zo zijn in Nederland de begrippen autochtoon en allochtoon ingeburgerd in de sociale interactie. In het dagelijks leven wordt een gekleurd iemand vaak als allochtoon beschouwd, dus als ‘de ander’ gecategoriseerd, terwijl een Nederlander vanzelfsprekend met een autochtoon wordt gelijkgesteld. Dat ontkent dat er al sinds eeuwen zwarte en gekleurde Hollanders zijn. Het beeld van en de herkenning van iemand als Nederlander behoeft dus aanpassing. Allochtonen zijn geen etnische groep met een eigen identiteit, maar gelden als het tegenovergestelde van de ‘echte Nederlanders’, als niet-Nederlanders. Allochtoon is een verzamelnaam, waar bijvoorbeeld Turkse en Griekse Nederlanders bien étonné de se trouver ensemble kunnen zijn. Er is geen land dat Allochtonië heet en waar mensen zichzelf mee identificeren. De categorie allochtoon dient vooral om het Nederlanderschap af te bakenen. Volgens het Centraal Bureau voor de
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 21 MIX Jongeren in Nederland
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 22 MIX Jongeren in Nederland
Statistiek (CBS) is iemand ‘van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren’ een allochtoon. Dat betekent dat etnisch gemengde kinderen van wie één ouder migrant is, automatisch als allochtoon worden geclassificeerd. De autochtone ouder telt als het ware niet mee. Dat de categorisering echter aan tijd en plaats onderhevig is, blijkt uit het feit dat de definitie van een allochtoon regelmatig wijzigt. Eerst rekende het CBS ook iemand die in het buitenland was geboren uit in Nederland geboren ouders, tot de groep allochtonen; na 1999 niet meer. Ook het CBS-onderscheid tussen westerse en niet-westerse allochtonen is arbitrair. Zo worden in de huidige definitie mensen uit Indonesië en Japan als westerse allochtonen beschouwd, terwijl Surinamers – die merendeels de Nederlandse nationaliteit hebben en Nederlands spreken – als niet-westerse allochtonen gelden. Hoe dan ook, etnisch gemengden zijn in de statistieken onzichtbaar, want zij gelden allen als allochtoon. In het Verenigd Koninkrijk daarentegen is sinds kort ‘mixed’ een categorie in de volkstelling geworden; een categorie die enorm snel groeit. Uit Brits onderzoek naar de positie van gemengde leerlingen blijkt dat het essentieel is om deze leerlingen niet in de bestaande hokjes te persen, maar om rekening te houden met hun diverse achtergrond. Gemengde kinderen kunnen specifieke taalproblemen hebben, racisme ondervinden en thuis niet leren hoe daarmee om te gaan, of op grond van hun uiterlijk te maken krijgen met een te laag verwachtingspatroon van docenten – iets wat zwarte leerlingen ook meemaken (Tikly 2007). Ook in de gezondheidszorg zou het benoemen van gemengdheid belangrijk zijn, bijvoorbeeld om tijdig sommige genetisch bepaalde allergieën op te sporen (Johnson 2007).
Het machtsaspect van categorisering In zijn boek Rethinking ethnicity (2008) benadrukt de hierboven al genoemde Jenkins dat alle categorisering gepaard gaat met macht. De huidige dominante voorstelling van etniciteit en gemengdheid is te herleiden tot een denken in termen van ‘ras’ en nationale identiteit. Etnische groepen bestaan echter alleen maar omdat mensen erin geloven, aldus Jenkins. Culturele verschillen markeren een groep, maar zijn er niet de oorzaak van. Het kunnen allerlei eigenschappen zijn die ineens belangrijk worden, taal, levensstijl, godsdienst, de geboorteplaats, de gemeenschappelijke geschiedenis en wat al niet. Het delen van een bepaalde etnische afkomst maakt een verzameling van mensen niet tot groep; die groepsvorming is een politiek proces. Met andere woorden, etnische identiteit alleen bepaalt niet wat mensen doen. Individuen maken hun keuzes op grond van complexe processen, waarin diverse aspecten van hun identiteit meespelen. Het idee dat er etnische zuiverheid bestaat, die ook nog eens ‘beter’ zou zijn dan etnische gemengdheid, is historisch gegroeid, zo laat María Elena Martínez zien in haar boek Genealogical fictions (2008). Puurheid van bloed werd door Spaanse katholieken in Castilië in de late middeleeuwen gedefinieerd als de afwezigheid van joodse of ketterse voorouders. Religieuze loyaliteit en afstamming raakten aan elkaar verbonden. In de achttiende eeuw wonnen wetenschappelijke verklaringen voor seksuele en raciale verschillen het van de religieuze. De hiërarchie tussen het ‘blanke ras’ en de andere rassen leek – evenals die tussen mannen en vrouwen – door de natuur gegeven. In de negentiende
eeuw ontwikkelde zich het biologische concept van ras, dat opnieuw vaak gemengd werd met ideeën over sekse, cultuur en klasse. Inmiddels is duidelijk dat meer dan 99 procent van het menselijk DNA identiek is en dat de mensheid één ras is, met onbegrensde mogelijkheden tot vermenging. Met andere woorden, raszuiverheid van bepaalde groepen mensen is een fictie, terwijl er bovendien vele andere verschillen tussen mensen bestaan. Gemengde jongeren vormen geen groep en zijn zeker geen etnische groep. Maar wat is dan de gemeenschappelijke noemer voor etnisch gemengde mensen? Die noemer is de tegenhanger van de fictieve categorie zuiverheid. Gemengdheid doorbreekt het denken in elkaar wederzijds uitsluitende categorieën van ‘wij’ en ‘zij’; in de Nederlandse context vaak allochtoon en autochtoon genoemd. Gemengde kinderen zijn beide. Dat er geen etnische zuiverheid bestaat, doet aan de politieke kracht van het idee van puurheid helaas niets af. Dat huidskleur geen enkele invloed heeft op iemands potenties of kwaliteiten, doet aan de realiteit van racisme helaas ook niets af. Etnisch gemengde kinderen dagen dat racisme en die ideeën over etnische zuiverheid in de kern uit, zo signaleerde Eve Ahmed op de eConference over Mixedrace Britons in 2007 (Ahmed 2007). Niet zij zijn verward, de obsessie van de samenleving met ras en etniciteit is verward. Daarom is het belangrijk gemengdheid zichtbaar te maken op een positieve manier. In onze koloniale geschiedenis is gemengdheid negatief beoordeeld, zoals blijkt uit de essays van Guno Jones en Maayke Botman in dit boek. Jongeren van nu voelen dat alleen al in de woordkeuze zo’n oordeel zit. Zo herinnerde zich een deelnemer
aan de discussieavond Mixed Up in Imagine IC: ‘Toen iemand tegen me zei als kind “halfbloed”, voelde ik me halfleeg.’ De een heeft meer mogelijkheden dan een ander om een gemengd dan wel eenduidig imago naar buiten te brengen. Erkenning van de diversiteit binnen personen en erkenning van de diversiteit onder de inwoners van Nederland is noodzakelijk om aan iedereen gelijke kansen te bieden. Waar ben je thuis? In dit boek concentreren we ons op de gemengdheid van etniciteit. Dat betekent dat mensen die zich een mix van een jongen en een meisje voelen, transgenders, in dit boek geen aparte aandacht krijgen. Geadopteerde kinderen vallen weliswaar buiten de focus van dit boek, maar zullen zeker veel van de thema’s herkennen. Kwesties rond namen of de eeuwige vraag waar je vandaan komt, zijn voor veel geadopteerden dagelijkse kost. Kinderen met twee ouders uit hetzelfde buitenland zijn in zekere zin ook etnisch gemengd te noemen. Zij leven immers in Nederland en hebben behalve met de herkomst van hun ouders ook met de dagelijkse Nederlandse omgeving te maken. Hun schakeling tussen de binnenwereld van thuis en de buitenwereld van school is een andere dan de mix die binnen de familieband zit. Maar migratiegeschiedenissen zorgen ook voor grote overeenkomsten tussen hun verhalen en die van de hoofdpersonen van dit boek. De etnisch gemengde jongeren in dit boek zijn een groep met veel onderlinge verschillen. Het kunnen kinderen zijn met dubbele paspoorten, bijvoorbeeld Duits en Nederlands. Of het zijn jongeren die hun ene ouder niet kennen. Hun ouders kunnen allebei in Nederland zijn geboren,
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 23 MIX Jongeren in Nederland
ESTHER CAPTAIN DINEKE STAM
Hoe gemengd zijn we? 24 MIX Jongeren in Nederland
maar de een had Italiaanse en de ander Surinaamse ouders. Voor de toekomst betekent dit dat steeds meer mensen zullen inzien dat het belangrijk is om vragen naar herkomst op een open manier te stellen. ‘Waar kom je nou écht vandaan?’, ‘ga je terug?’, ‘voel je je Nederlands óf Turks/Surinaams/ Ghanees/Iraans/Chinees etc.’ komt over als de mededeling dat je niet als (geheel) Nederlands wordt gezien, terwijl je dat ook bent. Nederlanders zijn immers al heel lang niet meer blond en blank, maar komen in allerlei variaties en mixen voor. In de grote steden is de kans dat een getinte of donkere persoon in Nederland is geboren en opgegroeid, tegenwoordig misschien wel net zo groot als de kans dat hij of zij uit het buitenland komt. ‘Waarmee voel je je verbonden’ of ‘waar ben je thuis’ zijn vragen die naar een land en/of etniciteit kunnen verwijzen, maar net zo goed naar een stad (‘Koreaanse Rotterdammer’) of een regio (‘Indo-Brabo’ voor Indische Brabander). Ook hoeven de antwoorden helemaal niet letterlijk lokaal te zijn. In de virtuele identiteiten die ons ter beschikking staan, hoeft afkomst of locatie helemaal niet aan de orde te zijn. Op het internet kiest iedereen zijn eigen avatar en kan hij of zij door het virtuele leven gaan als een cyborg (mens-machine), filmster, jonkvrouw of dinosaurus.
‘WAAR KOM JE NOU ECHT VANDAAN?’ VRAGEN ZE DAN
Over dit boek
25 MIX Jongeren in Nederland
IK BEN ZELF OPGEGROEID IN NEDERLAND, DUS BEN IK NEDERLANDER Ik heb eigenlijk nooit last van verwarringen met uiterlijk of cultuur. Ik heb een Chinese vader, maar zie er niet zo Chinees uit. Alleen als ik het vertel, weten mensen dat ik het ben. Een van mijn vrienden noemt me vaak Chinees, grote Chinees en dat soort dingen. Gelukkig vind ik het niet erg vervelend. Ik ben zelf opgegroeid in Nederland, dus ben ik Nederlander. Van mijn familie in China waar we jaarlijks op bezoek gingen, leerde ik ook dingen uit de Chinese cultuur. Vaak begrijpen mensen elkaar niet omdat ze elkaars cultuur niet kennen. Bowen Song (15) Ik weet meer dan anderen over het land waar mijn vader vandaan komt. Ik was een keer in China in de winter, het was ijskoud. Maar in de zomer is het er bloedheet. Ik heb mijn spreekbeurt over Chinees nieuwjaar gedaan. Ik vind het leuk om met kinderen om te gaan die ook ouders uit verschillende landen hebben. Die weten hoe het is. Oliver Song (8) Ik ben zelf ook etnisch gemengd, Nederlands-Nicaraguaans. Van mijn ouders heb ik de gedachte meegekregen dat je een brugfunctie kunt vervullen als je van gemengde afkomst bent. Omdat je beide culturen kent, kun je ze voor elkaar toegankelijk maken. Maar ze hebben mij dat nooit opgedrongen. Bowen wil beter Chinees leren en heeft gezegd dat hij de mensen in de groep waarmee we op reis gaan naar China, kan helpen met dingen uitleggen en met tolken. Het raakt mij om het besef van het mooie van gemengd zijn bij hem te zien ontluiken. Hij moet het zelf doen. Ik sta aan de zijlijn te juichen. Marisa Bantjes (moeder van Bowen en Oliver)
Bowen Song, 15 jaar Oliver Song, 8 jaar Moeder Marisa Bantjes
Janissa Diaby, 11 jaar
Ik zie verschil in hoe mijn ouders eruitzien en de taal die ze spreken. Mijn vader komt uit Ivoorkust en praat soms Frans. Die taal leer ik sneller dan andere kinderen, omdat ik die vaker hoor. Mijn eerste woordje was voiture (‘wateur’) en dat betekent auto. Dat is een voordeel. Een nadeel is dat witte kinderen sneller naar het vwo gaan. Nederlandse vriendinnetjes op school zijn meestal wel nieuwsgierig naar mijn ouders. Bruine mensen zeggen op straat vaak ‘hallo’ tegen mij, terwijl ze mij helemaal niet kennen. Ze zeggen dat omdat ze vinden dat ik een van hen ben. Maar zelf vind ik dat heel raar. Het is leuk om kinderen te leren kennen die ook twee ouders uit verschillende landen hebben. Je ziet dan welke culturen er zijn. Wij kunnen elkaar beter begrijpen, je behandelt elkaar gewoon zoals je bent. Ik vind het leuk dat ik een Afrikaanse vader heb en een Nederlandse moeder, maar soms wil ik helemaal Nederlands zijn. Dan hoor je er sneller bij, want nu hoor je er toch niet helemaal bij. Je hoort er maar voor de helft bij. Soms zou ik er wel helemaal bij willen horen.
Nathan Diaby, 10 jaar
Ik speel honkbal. Dat vind ik leuk, ook omdat zwarte mensen en Nederlandse allemaal door elkaar sporten. Soms zeggen ze dat ik bushbush-haar heb. Ik heb mijn opa en oma uit Ivoorkust nog nooit gezien.
Yvette Mboyo Elonda, 18 jaar
ZE VRAGEN HET WEL VAAK
Op de basisschool besefte ik niet dat mensen mij anders zien dan hoe ik mezelf zie. Ik werd nooit gepest of gediscrimineerd. Maar op de middelbare school had je eerst introductiedagen, en toen vroegen ze me waar ik vandaan kwam en of ik geadopteerd was. Dat vond ik toch zo raar! Het was nog nooit tot me doorgedrongen dat mensen daaraan dachten vanwege mijn huidskleur. Maar zij kunnen ook helemaal niet weten dat ik Nederlands-Congolees ben. Nu ben ik eraan gewend en vertel ik er uit mezelf over. Ik denk dat het veel voordelen heeft als je een halfbloedje bent. Je ouders kunnen je tweetalig opvoeden en je leert mensen kennen uit andere culturen. Via mijn vader kwamen er mensen uit Afrika bij ons. Vriendinnen van mij dachten soms dat mijn vader boos was, want hij praatte niet in het Nederlands en hij sprak luid. Toen vertelde ik ze dat dat meestal zo is bij Afrikanen en dat er geen ruzie was. Op een keer zei mijn vader tegen me: ‘Ja, maar jij bent Afrikaanse.’ Daarvan raakte ik in de war. Ik ben gewoon in Nederland geboren, hoe kan hij dan zeggen dat ik Afrikaans ben. Ik heb nooit in zijn geboorteland gewoond. Ik heb dan wel een kleurtje, maar dat wil niet zeggen dat ik mijn vaders taal spreek en de cultuur ken, terwijl sommige mensen dat wel verwachten. Zo vroeg een tijdje geleden een Somalische vrouw aan mij of ik mijn vaders taal spreek en zij vond het gek dat ik die niet ken. Toen ik een keertje in het winkelcentrum van de Bijlmer rondliep, vond ik het zo interessant om overal donkere mensen te zien. Ik heb in mijn hele leven maar één donkere vriendin gehad. Maar daar zag ik opeens mensen van allerlei etniciteiten, en er waren allerlei toko’s die Afrikaanse of Aziatische producten verkochten. Als ik bij ons in Sneek in het winkelcentrum ben, zie ik maar af en toe iemand die er niet Nederlands uitziet. Daar ben ik wel aan gewend. Het is niet zo dat ik er altijd aan denk als ik in de stad loop, maar het is wel de situatie. Ik snap wel dat mensen vragen waar ik vandaan kom, maar ze vragen het wel vaak.
Amber Denise Kortzorg, 18 jaar
YING YANG Ik heb een Surinaamse vader en een Nederlandse moeder. Maar ‘Surinaams’ zegt niet zoveel, omdat het Surinaamse volk een samensmelting is van vele volken. Mijn vader is Creools, Chinees en Portugees. Dat maakt mij ook tot een mix van vele etniciteiten. ‘Wat heb jij een apart gezicht,’ krijg ik vaak te horen. Als ik dan vertel wat mijn afkomst is, kijken ze verbaasd. ‘Je vader is donker? Maar jij bent zo wit!’ Tja, daar kan ik ook niks aan doen. Grappig is dat Surinaamse mensen mij wel vaak herkennen als een ‘halfbloedje’ (nee, dat is geen scheldwoord!). Ze zien het meteen. Misschien is het een soort van doen, een manier van bewegen, waardoor ze mij herkennen als ‘een van hen’. Toch voel ik mij niet een van hen. Ik voel me noch Surinamer, noch Nederlander. Vroeger had ik het daar best moeilijk mee.
Op de verjaardagsfeestjes van mijn vaders familie waren er altijd veel te veel mensen om in één huis te passen. Er was eten in overvloed, salsa en meringuemuziek, dansende mensen. Ontzettend gezellig. Toch val ik op zo’n feest een beetje buiten de boot. Ik spreek of versta geen Sranan, ik kan niet Surinaams koken. Ik heb geen donkere huidskleur en weet bijna niets van de Surinaamse cultuur af. Ik kan niet trots zijn op mijn afkomst, zoals vele Surinamers dat wel zijn. En dat vind ik jammer. Maar ook op de verjaardagen van mijn Nederlandse familie voel ik me niet helemaal thuis. De sfeer is soms kil en onpersoonlijk. Ik krijg het idee dat Nederlandse mensen zich veel te druk maken om kwesties die er niet zo toe doen. En niet goed weten hoe ze moeten genieten. Echt feesten is er nooit bij. Het is meer in een kringetje zitten met hapjes en praten over politiek en prestaties. Op de middelbare school voelde ik weer die eeuwige tweestrijd in mij tussen de verschillende culturen. Ik zat op het Barlaeusgymnasium, een school met hoogstens vijf procent allochtonen. Ik voelde me daar best wel thuis. Maar wanneer andere kinderen Surinaamse woorden als fatoe, spang en faja gebruikten en ik vrolijk meedeed, voelde dat als een soort verraad. Dit hoorde niet. Dit is mijn taal! De taal van mijn familie. Zij snappen dat natuurlijk niet. Ik nam het ze niet kwalijk, want zelf snapte ik het ook voor de helft niet. Ik ben immers zelf ook een halve Nederlander. Natuurlijk heeft het ook voordelen om een mix te zijn. Je hebt een uniek uiterlijk, je wordt snel bruin, je weet iets van verschillende culturen en je bent al snel interessant voor je omstanders. Want een mengelmoes zijn is hip tegenwoordig, alleen Nederlands zijn is niet goed genoeg. Hoewel ik me nooit honderd procent thuis zal voelen tussen een van mijn twee afkomsten, ben ik ontzettend blij met mijn families en hou ik van ze tot het eind der tijden. Ik zou niet anders willen zijn en er niet anders willen uitzien. Soms is het alleen een beetje moeilijk inschikken. Dus: alle etniciteiten, verenigt u! Voor het ontstaan van een mooiere samenleving en een beter begrip van de wereld. Tang boeng!
WE VIERDEN ALLE FEESTEN Omdat mijn moeder Marokkaans is en mijn vader Antilliaans, was het vroeger altijd feest bij ons. Kerst, Sinterklaas, Suikerfeest, Pasen, Slachtfeest: we vierden alle feesten. En dat was echt heel leuk. Ook heb ik veel familie in het buitenland. Voordat mijn oma was overleden, was het familiehuis in Marokko altijd gezellig. Als we op vakantie gingen, kwam de familie daar bij elkaar. Dat waren leuke tijden, neven, nichten, ooms en tantes – iedereen was er. Als ik daar ben voel ik me buitenlander, ook al spreek ik de taal, omdat de anderen het meteen zien. Ik ben er trots op om Nederlander te zijn en maak ook graag grappen over mijn afkomst. Ook de familie van mijn vader bezochten we vaak. De meeste van die ooms en tantes wonen in Amerika. In 2006 hadden we een feest in Las Vegas. Dat familiefeest zal me altijd bij blijven. Zulke momenten zijn speciaal.
Sabrina Hazel, 18 jaar
KOOS BREUKEL
DE KINDEREN UIT MIJN STAD Toen Ting Chan me benaderde voor een fotoserie over gemengde kinderen, had ik toevallig Julia Romeyn al gefotografeerd. Zij heeft een Chinees-Indische moeder en een Nederlandse vader. Die vader heeft een winkel in maatpakken. De foto was zo mooi dat ik hem groot heb afgedrukt en heb geruild voor een maatpak! Daarmee begon mijn serie. Haar jongere zus Stella en mijn twee buurkinderen met een Deense ouder kwamen erbij. Via-via kwam ik zo in contact met de andere kinderen van de serie, sommigen uit mijn eigen buurt, allemaal uit Amsterdam. Ik geloof in dingen die per ongeluk ontstaan. Pas achteraf zie je het verband. Iedere foto die ik maak is een bewijs van de ontmoeting tussen mijn model en mezelf als fotograaf. Ik zoek naar het beeld dat die ontmoeting het beste weergeeft. Niet naar bepaalde types van mensen, zoals de Duitse fotograaf August Sander dat deed. Het gaat mij om de verbazing. Soms zet ik een foto van een kindsoldaat in Afrika naast het portret van een kind uit Amsterdam en dan passen die beelden goed bij elkaar, omdat ze beide het gevoel oproepen dat ik had toen ik die kinderen ontmoette. Voor deze serie liet ik de jongeren naar mijn studio komen. Ze waren onbevangen, je zag nieuwsgierigheid, soms een beetje angst. Als ze met meer waren, zag je ze soms een beetje stoer doen. Zelf groeide ik op in een Nederlands gezin in Alphen aan den Rijn. Mijn moeder was altijd bezig met foto’s, ze legde haar leven vast in beeld en plakte alles in. Ik ben spelenderwijs met fotograferen begonnen toen ik zestien was. Eerst deed ik ook wel landschappen, maar nu ben ik echt in portretten gespecialiseerd. Mijn eerste portretten waren van Ambonezen in Alphen met wie ik bevriend was. Ik vond hen goed gekleed en wilde hen portretteren. Op die fascinatie voor mensen ben ik doorgegaan.
SUZANNE LIEM
NET ZOALS OBAMA Voor deze serie had ik twee aanleidingen, een persoonlijke en een actuele. De verkiezing van Barack Obama tot president van de Verenigde Staten inspireerde me om op zoek te gaan naar kinderen van een ‘witte’ en een ‘zwarte’ ouder. Toen Obama de eerste ‘zwarte’ president van Amerika werd genoemd, laaide de discussie op: hoe zwart is hij? Zijn moeder was immers blank en zijn vader kwam uit Kenia. Ik werd nieuwsgierig. Mijn persoonlijke ervaring als een van de drie dochters van een Chinese vader uit Indonesië en een Nederlandse moeder was de andere aanleiding. Ik heb me nooit ongemakkelijk of anders gevoeld door mijn afkomst. Als het ter sprake komt, gaat het er altijd over of je ‘het’ wel of niet aan mij kunt zien. Het verschil met mijn zussen wordt graag besproken. De jongste heeft het lichtste haar en de middelste ziet er het meest Chinees uit. Wij zijn voornamelijk in een Hollandse omgeving opgegroeid. Bij mijn nichtjes en oma thuis vond ik wel de Indonesische sfeer in de vorm van meubelen, kleden en vooral het heerlijke Aziatische eten. Voor deze fotoserie vond ik het interessant om kinderen uit hetzelfde gemengde gezin met elkaar te vergelijken, net als dat met mijn zussen en mij vaak gebeurt. De kinderen die ik fotografeerde hebben één ouder uit Nederland en een andere uit Suriname, Curaçao, Bonaire, Sierra Leone, Ghana of de Kaapverdische Eilanden. De ‘donkere’ ouders komen allemaal oorspronkelijk uit Afrika, van sommigen zijn de voorouders Afrikanen die door de slavernij over de hele wereld verspreid zijn geraakt. De kinderen zijn een mix van zwart en wit, net als Obama.
Janissa Diaby, 11 jaar
BRUINE MENSEN DIE IK HELEMAAL NIET KEN, ZEGGEN VAAK HALLO TEGEN MIJ
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ De vorming van een mix-gezin ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 68 MIX Jongeren in Nederland
In 1996 trouwde ik met Omar, een Marokkaan die een paar jaar daarvoor naar Nederland was gekomen en die zijn hoofd boven water hield met afwasbaantjes en het rondbrengen van de krant. Het was een keuze die van ons allebei moed vergde. Ik ben een boerendochter van het Zeeuws-Vlaamse platteland en ben op achttienjarige leeftijd naar de Randstad getrokken om te gaan studeren. In de gehele familie is, op één Belg na, geen allochtoon te bekennen. Angstbeelden die gebaseerd waren op de vooroordelen over trouwen met een moslim, hielden me regelmatig uit de slaap. Nu was hij nog lief en aardig, maar als we eenmaal getrouwd waren zou hij me gaan verplichten een hoofddoek te dragen, ik zou geen andere man meer mogen aankijken en onze toekomstige kinderen zou hij ontvoeren naar Marokko. Ook mijn geliefde was trouwens gewaarschuwd voor een huwelijk met een Nederlandse. ‘Daar word je verliefd op, ze wil een kind van je en dan zet ze je de deur uit,’ had een kennis hem voorspeld. Wij besloten er toch voor te gaan. Dit essay is een verslag van mijn persoonlijke zoektocht bij de vorming van ons ‘gemixte gezin’ door de jaren heen. De ervaringen binnen mijn eigen gezin en de verhalen die ik heb gehoord tijdens mijn werk als trainer en coach voor interculturele relaties en gezinnen, spiegel ik aan onderzoek dat is gedaan naar verschillende aspecten van gemengde huwelijken en etnische gemengdheid.
Naamgeving Een jaar na ons huwelijk werd onze oudste zoon geboren. Al vroeg in de zwangerschap was het wikken en wegen over de juiste naam begonnen. Hoe moest ons kind gaan heten? Ik maakte lijstjes met voorkeursnamen. Zo nu en dan kwam er één bij of werd er één weggestreept. We wilden dat het helemaal ‘klopte’. Een naam is immers geen neutraal identificatielabel, maar kan een markering zijn waarmee iemand in een bepaalde (etnische) groep wordt geplaatst. De keuze voor een naam kan een statement worden, waarmee ouders een stukje van de door hen gewenste identiteit van hun kind bepalen en zichtbaar maken. Tijdens een workshop voor ‘gemixte kids’ in het kader van dit boek1 vroegen we een twintigtal jongeren naar de betekenis en herkomst van hun naam. Het was opvallend dat alle kinderen het verhaal van de totstandkoming van hun eigen naam kenden. Veel namen waren op een creatieve manier samengesteld en de verhalen daarover waren ontroerend: ze vertolkten de zorg waarmee ouders te werk waren gegaan. Zo was er Janissa, genoemd naar haar Nederlandse opa Jan en haar opa Issa uit Ivoorkust. En er was Bowen, een jongen met een Chinese vader en een Nederlands-Nicaraguaanse moeder, wiens naam gevormd werd uit de Chinese karakters Bo en Wen, die staan voor ‘eerste zoon’ en ‘cultuur/ civilisatie’. In haar onderzoek naar voornaamkeuze bij gemengde Nederlandse ouderparen kwam Aniek Smit eenzelfde zorgvuldigheid tegen.2 Zij stelde zich in haar onderzoek de vraag in hoeverre de keuze voor een bepaalde naam tevens een identiteitskeuze is. De gemengde ouderparen die ze heeft gesproken bleken veel belang te hechten aan de wederzijdse familie en de bijbehorende tradities. Dit belang speelde door in de overwegingen die zij maakten bij de voornaamkeuze. Eerlijkheid en gelijkheid, in de zin dat beide kanten vertegenwoordigd worden in de naam, spelen hierbij een rol. Ouders vernoemen veel naar beide families, maar vooral naar de buitenlandse familie die toch al zo ver weg zit, met als doel die op deze manier bij het kind te betrekken. Bovendien houden ze er bij hun keuze rekening mee dat de naam voor beide families uit te spreken moet zijn. Uit vele overwegingen kunnen ouders dus uitkomen op een ‘strategie van de mix’, waarbij ze een voornaam kiezen die de (etnische) gemengdheid van het kind weerspiegelt. Maar hoe precies bepalen ze de mix-naam? Er zijn verschillende mogelijkheden: er worden twee voornamen gekozen; de ouders kiezen een universele, cultuuroverstijgende naam; of de mix wordt gezocht in de combinatie van voor- en achternaam. Vooral het koppelen van een uitgesproken buitenlandse naam aan een meer westers of West-Europees klinkende naam is daarbij populair. Is deze naamkeuze ook een identiteitskeuze? Ja, stelt onderzoekster Aniek Smit: het bewuste, ‘eerlijke’ niet-kiezen van één etnische identiteit impliceert de keuze voor een gemixte identiteit. Daarmee is wat haar betreft een nieuwe etnische identiteit gecreëerd.3
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 69 MIX Jongeren in Nederland
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 70 MIX Jongeren in Nederland
Ook Omar en ik zijn voor de strategie van de mix gegaan. Wij kozen voor onze oudste zoon twee voornamen, Ismael en Cyriel. De achternaam Sagouti kreeg hij van mijn man. De naam Ismael komt uit het Oude Testament en komt behalve bij moslims ook voor bij christenen en joden. Het is daarmee een naam die voor ons de gemeenschappelijkheid van de drie grote religieuze tradities vertegenwoordigt.4 Cyriel was de naam van mijn opa. Het verbindt onze zoon aan het Zeeuws-Vlaamse platteland en mijn boerenafkomst. Uiteindelijk was de naamkwestie hier overigens niet mee afgedaan. Een wonderlijk iets kwam op ons pad. We bleken ons kind niet te kunnen aangeven bij de burgerlijke stand met de namen van onze keuze, omdat de tweede naam Cyriel niet voorkomt op de lijst van Marokkaanse namen zoals die door het consulaat wordt verstrekt, en Ismael volgens diezelfde lijst niet de juiste schrijfwijze heeft. Bizar. Ontgoocheld kwam mijn man weer thuis. ‘Ik kan hem niet aangeven. Ze accepteren de naam niet.’ Kennelijk werd onze pasgeboren zoon één dag na zijn geboorte door de Nederlandse overheid al gedefinieerd als Marokkaan! Als vanzelfsprekend nam men aan dat onze zoon de Marokkaanse nationaliteit had of zou gaan krijgen. Een ander Amsterdams stadsdeelkantoor bleek toleranter en accepteerde de gekozen namen zonder probleem. ‘Gefeliciteerd met de geboorte van uw zoon, meneer,’ zeiden ze. En dat waren de juiste woorden. Later is de naam van onze zoon voor ons als ouders nogmaals een bron van zorg geweest. Dat was in de periode toen de media met regelmaat berichtten dat sollicitatiebrieven voorgeselecteerd werden op naam. Sollicitanten met een Arabische naam zouden beduidend minder kans hebben te worden uitgenodigd voor een gesprek. Ik vond het een beklemmende gedachte dat dit ook voor onze zoon zou gaan gelden. Immers, aan zijn naam is nu niet te zien dat hij ook Nederlands is; zijn voor- en achternaam zijn Arabisch. ‘Laten we hem jouw achternaam geven,’ zei mijn man tegen mij, toen Ismael een jaar of vijf was. We hebben de mogelijkheid onderzocht, maar het veranderen van een achternaam is niet eenvoudig; er moeten zwaarwichtige redenen voor zijn. Buiten dat reageerden onze Nederlandse vrienden boos op onze overwegingen. Een dergelijke knieval naar de ‘hetze’ tegen Marokkanen mochten we niet maken! Ik kan me herinneren dat hun reactie me opluchtte. Hun stellingname vertolkte mijn eigenlijke verontwaardiging, die kennelijk overschaduwd was geraakt door mijn zorg om de toekomst. Het gaf me ook de legitimatie om de kwestie los te mogen laten. Ik kan het eigenlijk niet verdragen me te moeten verhouden tot racisme. De mogelijkheid dat mijn kinderen zullen worden afgewezen vanwege hun naam en hun deels Arabische uiterlijk, vind ik onverdraaglijk. Zo onverdraaglijk dat ik er liever niet bij stilsta. Het probleem rond de dubbele nationaliteit hebben we voor ons uitgeschoven. Hoe en of onze kinderen met de gekozen namen ooit nog de Marokkaanse nationaliteit zullen kunnen verkrijgen, staat nog te bezien. Wel kwam in het voorjaar van 2009 in Nederland een maatschappelijke discussie op gang over het gebruik van de Marokkaanse namenlijst. In hoeverre moest de Nederlandse overheid zich bij de inschrijving in het geboorteregister van eigen onderdanen iets gelegen laten liggen aan de Marokkaanse lijst? Inmiddels lijken steeds minder Nederlandse gemeentes de lijst te gebruiken. Binnen de Marokkaanse wetgeving lijkt de namenlijst echter vooralsnog rotsvast verankerd.
Cultuuroverdracht Voor gemengde ouderparen is het kennelijk van belang dat beide kanten vertegenwoordigd worden en een gemengde identiteit wordt neergezet als het om naamkeuze gaat. Maar in hoeverre blijven zij in de verdere opvoeding en de ontwikkeling van het gezin ook de strategie van de mix volgen? Veel ouders hebben dat verlangen wel in de prille fase van hun ouderschap. Ze koesteren het beeld van een harmonieus gezin waarin de kinderen tweetalig zijn, waarin feesten en tradities van beide kanten in ere worden gehouden, en waarin de gezinsleden elkaars waarden leren delen. Een zeer aantrekkelijk beeld – maar is dat ook hoe het gaat? De praktijk blijkt weerbarstig; het is om allerlei redenen niet eenvoudig om beider afkomst een wezenlijke plek in de opvoeding te geven en bij te laten dragen aan de identiteitsvorming van een kind. Maayke Botman schreef over cultuuroverdracht in interetnische families. Ze baseerde zich daarbij op interviews met mensen die volwassen zijn en terugkijken op hun jeugd.5 Ze stelt dat de overdracht en de overname van culturele elementen afhankelijk zijn van verschillende factoren: de wil van de ouders om over te dragen, de wil van de kinderen om over te nemen en de reacties van de omgeving (familie, buurt, school) op etnisch-culturele verschillen. De uitkomsten van deze processen zijn dus niet eenduidig.6 Botman onderscheidt grofweg drie patronen van cultuuroverdracht. Binnen het eerste patroon is sprake van een overwegend Nederlandse monocultuur. Er wordt vooral Nederlands gesproken, de eetcultuur is Nederlands en ook verder zijn Nederlandse gedragsregels en gebruiken de norm. De cultuurelementen van de migrantenouders spelen binnen deze gezinnen een marginale rol. Dit eerste patroon ziet Botman vooral in gezinnen waarvan de moeder Nederlands is en de migrantenvader zich heeft gevoegd naar de dominante Nederlandse cultuur. Daarnaast komt het voor in situaties van gescheiden ouders als de migrantenvader al vroeg het huis is uitgegaan. Nederlandse moeders blijken veelal verantwoordelijk en daarmee bepalend voor de alledaagse gezinscultuur, aldus Botman. Taal en eten vormen volgens haar zo’n belangrijk onderdeel van het dagelijks leven, dat deze elementen symbool worden voor een hele cultuur. Binnen het tweede patroon worden vooral cultuurelementen van de migrantenouder overgedragen, en dat is dan vaak de vader. Hierbij gaat het meer over de overdracht van levensbeschouwelijke en politieke normen en waarden, of van gedragsregels ten aanzien van vrouwen. Dit is een situatie die minder vaak lijkt voor te komen, maar die bijvoorbeeld optreedt als de migrantenvader belijdend moslim is en de Nederlandse moeder hem daarin gevolgd is. De islam is dan de leidraad voor de keuzes binnen het gezin geworden. Cultuuroverdracht werkt echter in de meeste gevallen complexer dan de twee patronen die hierboven onderscheiden zijn. Het derde patroon dat Botman beschrijft, is intercultureel van aard. De ouders zorgen dan voor overdracht van een verscheidenheid aan culturele gebruiken, of het kind put op eigen initiatief uit de verschillende repertoires van de ouders, de familie en de verdere omgeving. Dit patroon kenmerkt zich door vrijheid, door keuzemogelijkheden en door meertaligheid.7
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 71 MIX Jongeren in Nederland
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 72 MIX Jongeren in Nederland
De drie patronen die Botman aldus onderscheidt bij gemengde gezinnen, zijn herkenbaar bij de stellen die ik zowel beroepsmatig als in mijn privéleven tegenkom. Overigens zie ik met regelmaat een bijzondere variant op deze patronen, waarbij de overdracht uit onverwachte hoek komt. Sommige ouders blijken zich (deels) te vereenzelvigen met de culturele achtergrond van de andere ouder, en maken zich er verantwoordelijk voor juist díe over te dragen. Zo is er de Nederlandse ouder, vaak de moeder, die zich inzet voor de overdracht van de niet-Nederlandse taal en gebruiken, terwijl de migrantenvader daar weinig waarde aan hecht. ‘Omdat mijn man alsmaar geen Farsi8 spreekt met onze dochter, ben ik het maar gaan doen,’ vertelde een moeder mij. Ook de Nederlandse islamitische moeder die na haar bekering veel strikter in de leer is geworden dan de islamitische migrantenvader en die zich verantwoordelijk maakt voor de islamitische opvoeding van haar kinderen, past in dit patroon. Andersom is er de migrantenvader die zijn kind Joris noemt, uitsluitend Nederlands spreekt, het herkomstland niet bezoekt en wil dat zijn kinderen helemaal Nederlands worden en niet herkenbaar zijn als allochtonen. Dit tot ergernis van de moeder, die het een gemis vindt dat de kinderen zo weinig meekrijgen van de andere kant. Als ik de cultuuroverdracht in ons eigen gezin spiegel aan de patronen die hierboven geschetst zijn, wordt de complexiteit van het proces duidelijk. Soms maakten Omar en ik weloverwogen bepaalde keuzes binnen de opvoeding, maar bleken we die niet te kunnen realiseren. Op andere keuzes zijn we bewust teruggekomen. Het proces van cultuuroverdracht blijkt veranderlijk en beweegt mee met de ontwikkeling van ons als ouders, met de ontwikkeling van de kinderen en het gezin als geheel. Aan de hand van drie kwesties uit ons gezin wil ik dit nader belichten. De eerste kwestie: de besnijdenis Al vroeg in de zwangerschap waren Omar en ik het erover eens dat wanneer ons eerste kind een jongetje zou zijn, het besneden zou worden, net zoals Omar besneden is binnen de islamitische traditie. Voor mijn man was dit zo klaar als een klontje, voor mij ook. Tenminste, dat dacht ik... Alles veranderde plotsklaps toen ik Ismael eenmaal in mijn armen had. Ik voelde een grote drang om hem te beschermen tegen welke lichamelijke aantasting dan ook. ‘Ik wil niet dat er in hem gesneden wordt,’ ging het als een mantra door mijn hoofd. De heftige weerstand die ik voelde tegen dit gebruik bij mijn eigen kind verraste me, had ik van tevoren niet kunnen voorspellen en kwam ook voor mijn man als een donderslag bij heldere hemel. Ik schaamde me ook, omdat ik al bij de eerste de beste hobbel veel minder bereid bleek een voor Omar belangrijke traditie te volgen dan ik me had voorgenomen. De kwestie is uiteindelijk geen halszaak binnen ons ouderschap geworden. Net als bij de nationaliteitskwestie hebben we deze beslissing voor ons uitgeschoven. Onze beide zonen krijgen uiteindelijk zelf de keuze om al dan niet in de traditie van hun vader te stappen en zich te laten besnijden. Een beetje laf voelt dat wel, want wij als ouders schenken onszelf hier vrijheid mee, maar de kinderen komen voor een keuze te staan die hen ook kan belasten. In hoeverre wordt dit voor hen een identiteitskeuze die over loyaliteit aan hun vader of hun moeder gaat?
Maar wat bezielde mij? Wat veroorzaakte die plotselinge verandering van mening? Later herkende ik een dergelijke beweging bij andere gemengde ouderparen. Huwelijk en ouderschap vereisen dat partners rekening houden met elkaar en zich tot op zekere hoogte leren voegen naar elkaars eigenaardigheden. Dat kan goed gaan, zelfs als er grote verschillen zijn tussen mensen. Maar bij belangrijke gebeurtenissen als een verhuizing, een geboorte of een overlijden, als de emoties en stress hoog oplopen, blijken we zonder het te willen en zonder het rationeel te kunnen verklaren toch vaak terug te grijpen op de eigen wortels. Rationeel genomen beslissingen kunnen bij de praktische uitwerking ervan een emotionele component krijgen waar je als ouder niet omheen kunt. Eerder gemaakte afspraken blijken dan moeilijk na te komen. Dergelijke life events stellen ieder huwelijk op de proef. Maar zeker binnen een verbintenis waarin de partners een heel verschillende herkomst hebben en hun normen en tradities sterk uiteenlopen, kunnen huwelijk en gezin onder grote druk komen te staan. De familie in Marokko is over het uitstel en wellicht afstel van de besnijdenis niet ingelicht. Dat is volgens mijn man niet te verkopen. Hij ontwijkt het onderwerp handig als het ter sprake komt door veelvuldig de term inshallah9 te gebruiken. En alles leek onder controle tot oma in Marokko een paar jaar geleden het plan opvatte om dan zelf maar de besnijdenis van de jongens te gaan regelen, als verrassing voor ons wanneer we met vakantie kwamen. Een zus van Omar, die kennelijk aanvoelde dat dit toch geen goed plan was, heeft haar moeder daar maar ternauwernood van kunnen weerhouden en wist daarmee een familiedrama te voorkomen. De tweede kwestie: de taal Natuurlijk wilden wij onze kinderen tweetalig opvoeden. Dat stond vast. We waren beiden overtuigd van de waarde van meertaligheid. Het zou Omar de kans geven om met de kinderen te communiceren in de taal waarin hij zich het beste kan uitdrukken. En het zou de kinderen de mogelijkheid bieden tot direct contact met oma en neefjes en nichtjes in Marokko. Bovendien, zo blijkt uit onderzoek van onder meer Maykel Verkuyten en Katerina Pouliasi,10 komt met de verwerving van taal binnen het gezin een stelsel van waarden mee dat verbonden is aan die taal. En hoe jonger met het leren van de taal wordt begonnen, des te vanzelfsprekender wordt de switch tussen de twee talen en waardestelsels. ZĂł vanzelfsprekend, dat in de hersenen die switch niet of nauwelijks meer is aan te tonen. Werkelijke tweetaligheid draagt dus wezenlijk bij aan de vorming van een biculturele identiteit. Goed, we zouden er onmiddellijk mee beginnen. Omar vond het belangrijk dat ik ook Marokkaans zou leren, omdat het volgens hem vreemd zou zijn als ik niet zou begrijpen wat hij en de kinderen bespraken. Zo gezegd, zo gedaan. Ik ging op les en zat daar met acht Nederlandse vrouwen, allen met een Marokkaanse partner en allen met de bedoeling meertaligheid te cultiveren binnen hun (toekomstige) gezin. Inmiddels zijn we ruim tien jaar verder en vraag ik me af hoeveel van deze stellen het Marokkaans-Arabisch ook werkelijk hebben kunnen integreren in hun gezin. Ons is het in ieder geval niet gelukt. De kinderen spreken geen Marokkaans en ze verstaan het ook niet. Uiteindelijk heeft mijn man nooit Marokkaans met ze gesproken. Hij heeft het eigenlijk nooit geprobeerd. Hij is
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 73 MIX Jongeren in Nederland
Nederlands met ze blijven spreken, hoewel hij dat veel minder goed beheerst. ‘Praat nou Marokkaans met ze!’ heb ik mezelf eindeloos horen zeggen. Ik heb de kinderen aangespoord woordjes aan papa te vragen en ik heb kinderliedjes verzameld in Marokko in de hoop dat Omar die dan zou gaan zingen. Het heeft niet geholpen.
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 74 MIX Jongeren in Nederland
Waarom is bij ons het aanleren van de tweede taal niet gelukt en waarom lukt het in veel meer gemengde gezinnen niet? De verwachtingen over de toekomstige tweetaligheid van hun kinderen zijn bij ouders vaak hooggespannen. Maar slechts zelden wordt het niveau gehaald dat men nastreeft, zo blijkt uit onderzoek.11 Het aanleren van een minderheidstaal aan je kinderen kost extra inspanning en volharding, en niet elke ouder kan dat opbrengen. Met name vaders kunnen het een opgaaf vinden. Zij brengen gemiddeld minder tijd door met hun (jonge) kind en besteden gemiddeld minder tijd dan de moeder aan bezigheden waarbij taal belangrijk is, zoals liedjes zingen en verhaaltjes vertellen. Bovendien speelt de maatschappelijke waardering van de betreffende taal een rol. Talen als Engels en Spaans zijn algemeen aanvaard als waardevol en relevant.12 Voor een taal als Marokkaans-Arabisch is dat veel minder het geval, sterker nog, de ouders kunnen angst hebben voor stigmatisering. ‘Ik spreek geen Marokkaans met ze, want ik wil niet dat ze gezien worden als Marokkanen,’ vertelde een vader me. Omar vond het bovendien lastig om in contacten met de kinderen over te schakelen op het Marokkaans, omdat hij dan automatisch ging spreken en denken binnen een waardestelsel dat weliswaar zijn opvoeding had bepaald, maar dat hij niet automatisch wil doorgeven. Zo voelt hij weerzin bij het gebruik van het woord hasjoema,13 dat in het Marokkaans-Arabisch veelvuldig wordt gebruikt om kinderen te corrigeren en dat het kind schaamtegevoel aanleert. Het voelt voor Omar vreemd om in het Marokkaans een werkelijk gesprek te voeren met zijn kinderen, waarin over en weer gedachten en gevoelens worden gedeeld. Hij heeft als kind niet ervaren dat een volwassene met hem sprak op basis van gelijkwaardigheid. Als hij soms na lang aandringen toch weer eens een paar zinnen tegen de kinderen zegt in het Marokkaans, dan zakt zijn stem en volgen er vooral zinnen in de gebiedende wijs: een manier van spreken die hij vanuit zijn gezin van herkomst gewend is. Voor Omars gevoel is zijn eigen taal dus moeilijk verenigbaar met de sfeer waarin hij zijn kinderen wil opvoeden. Uiteindelijk gebruikte hij het argument: ‘Ach, ze zijn tachtig procent Nederlands en twintig procent Marokkaans’, en heeft hij het zo gelaten. Dat Omar zijn eigen kinderen als vooral Nederlands ervaart, begrijp ik wel. De assertiviteit waarmee onze kinderen in het leven staan, herkent hij op geen enkele manier uit zijn eigen jeugd en ziet hij ook niet terug bij de kinderen van zijn broers en zussen in Marokko. De consequenties van Omars keuze zijn groter dan we hadden kunnen voorzien. De kinderen spreken inmiddels (veel) beter Nederlands dan hij. Hij kan onze gesprekken regelmatig niet volgen en wordt om die reden ook minder geraadpleegd door de kinderen. Dat is soms confronterend en frustrerend voor alle partijen. Het legt een druk op evenwichtige machtsverhoudingen binnen ons gezin. Gelukkig kan Omar vanuit zijn professie als worsteltrainer en voormalig worstelkampioen van Marokko positief contact met onze kinderen ook op een
hele fysieke manier invullen. Dat onze kinderen het Marokkaans-Arabisch niet beheersen, heeft ook gevolgen voor de mate waarin zij zich thuis voelen in de Marokkaanse gemeenschap in zowel Nederland als Marokko. Taal is immers een belangrijke voorwaarde om contact te kunnen hebben. Bovendien blijkt de beheersing van de buitenlandse taal in veel gevallen van invloed te zijn op de mate waarin iemand geaccepteerd wordt als lid van die gemeenschap.14 Onze kinderen worden met open armen ontvangen door hun Marokkaanse familie. Maar dat ze niet kunnen spreken met hun neefjes en nichtjes en zich ook buiten de familie op geen enkele manier verstaanbaar kunnen maken in Marokko, belemmert hen meer dan ik had voorzien. Ze voelen zich beperkt en onthand, en blijven daardoor sterk op elkaar aangewezen tijdens de vakanties daar. En wat betekent dit alles voor hun gemengde identiteit: hoe Marokkaans kunnen zij zich uiteindelijk voelen als ze de taal niet spreken? Bij volwassen kinderen uit gemengde gezinnen die de taal van de nietNederlandse ouder niet hebben meegekregen, is vaak sprake van spijt en van een verwijt aan de ouder die de overdracht heeft nagelaten. ‘Ik heb de sleutel niet tot mijn land,’ zei een student mij ooit, die voor een groot deel was opgegroeid bij zijn Vlaamse moeder en nauwelijks bij zijn Tunesische vader. Zijn vader vond dat het zinloos was om hem Arabisch bij te brengen; zijn zoon was immers een Belg. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Deze jongen, opgegroeid in een Vlaamse intellectuele omgeving, ging uiteindelijk Arabisch studeren om toch toegang te krijgen tot zijn roots en tot zijn familie in wat hij ondanks alles ‘zijn land’ noemde. Deze beweging zien we vaker. Vooral na de puberteit, als ze eenmaal op eigen benen staan en min of meer los zijn van hun ouders, gaan veel kinderen van gemengde komaf op zoek naar hun andere ‘bron’. Ze gaan de taal leren als ze die nog niet kennen, ze verdiepen zich soms in de religie, of ze zoeken naar een mogelijkheid een tijdje in het andere land te wonen. De derde kwestie: eten Waar we met de taal het ideaal van de mix niet hebben kunnen realiseren, is dat ons met eten en feesten wel gelukt. Eten is in ons gezin belangrijk en vol van betekenis. Mijn man is dan meestal de kok. Voordat we gaan eten, geven we elkaar in een kring een hand met de woorden ‘smakelijk eten allemaal, bismillah’.15 Iedereen die bij ons komt eten, moet eraan meedoen. De kinderen voelen afwissend gêne en trots daarover. Maar het markeert iedere keer onze gezamenlijkheid. Omar kookt gerechten uit alle windstreken: Turks, Thais of stamppot, al naargelang zijn voorkeur die dag. Maar het eten van Marokkaanse gerechten blijft iets speciaals houden. Omar heeft dan graag dat we met onze handen eten, zoals dat in zijn familie gebruikelijk is. Dan schuiven we met ons vieren om een dampende tagine16 en voelen we een sterke saamhorigheid. Omar nodigt vaak vrienden uit, met name als hij couscous klaarmaakt. ‘Couscous kun je niet alleen eten,’ zegt hij. Als er voedsel over is wordt het gedeeld, gebracht naar vrienden, ongevraagd.
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 75 MIX Jongeren in Nederland
ANNEMIEK BECK
‘Smakelijk eten allemaal, bismillah’ 76 MIX Jongeren in Nederland
En er zijn de feesten die we soms geven ter ere van het Offerfeest, het Suikerfeest, of zomaar. Een slaapkamer wordt de omkleedkamer, waar alle gasten kunnen kiezen uit de stapels jelleba’s17 die we hebben gekregen van de familie in Marokko tijdens onze bezoeken aldaar. Al het eten ligt uitgestald op handbeschilderde schalen die authentiek Marokkaans lijken maar het nauwelijks zijn, omdat ze alleen voor de toeristenindustrie worden vervaardigd. In geen enkel Marokkaans huishouden zijn ze te vinden. Zoals dat ook geldt voor de meeste Marokkaanse muziekinstrumenten die we van vakantie meenemen en op een feest iedere gast in handen geven. Daarmee is ons Marokkaans-zijn gedeeltelijk amusement geworden, folklore. Maar dat deert ons niet; iedereen vindt het geweldig en de kinderen zijn oneindig trots op die feesten en op papa die zo lekker kan koken en die zo mooi op de darbouka18 kan spelen. We dansen op muziek uit alle windstreken, we drinken wijn. Het levert een werkelijke mix op, een vorm van gastvrijheid en ‘vieren’ die heel eigen is geworden aan ons gezin en die ons wonderwel past. Workshopmiddag voor ‘gemengde jongeren’ op 20 februari 2010 in Imagine IC in Amsterdam-Zuidoost, waarop materiaal voor dit boek is verzameld. 2 Smit 2007. 3 Ibidem, p. 69. 4 Ismael was de eerste zoon van Abraham, verwekt bij diens slavin Hagar. Hij werd met zijn moeder Hagar de woestijn ingestuurd, nadat Abrahams wettige zoon Isaac was geboren. Ismael zou volgens het Oude Testament de stamvader van de ‘Ismaelieten’(= moslims) worden. 5 Botman, ‘Eigen: cultuuroverdracht in interetnische families’, 2005. 6 Ibidem, p. 202. 7 Ibidem, p. 211. 8 Farsi: Perzisch, de taal die gesproken wordt in Iran. 9 Inshallah: een term waarmee naar de toekomst wordt verwezen. Letterlijk vertaald: ‘Als God het wil’. 10 Verkuyten en Pouliasi 2006. 11 Vaarkamp 2009, p. 56 12 Ibidem, p. 40. 13 Hasjoema betekent ongeveer schande of schaamte. 14 Van Mierlo 1998, p. 152. 15 Bismillah: in de naam van Allah. 16 Tagine: stoofpan van klei uit Noord-Afrika. 17 Jelleba’s: Marokkaanse kledij voor mannen en vrouwen. 18 Darbouka: Arabisch percussie-instrument. 1
Cherenzo Hunt, 9 jaar
Je bent wie je bent. Op school hebben we een liedje: ‘Iedereen is anders’. Het is bedoeld om te leren dat je elkaar niet moet pesten. Ik vind dat ook belangrijk. Laat iedereen er zijn op zijn eigen manier.
Ismael Sagouti, 10 jaar Ramses Sagouti, 8 jaar
HIJ HAD NET ZO GOED COUSCOUSKOP KUNNEN ZEGGENGEN Eén keer in de twee jaar gaan we voor drie weken naar ons huis in Marokko. Elke ochtend halen we dan voor het ontbijt heerlijk knapperig, dun brood met lekkere kaas. Marokko is een mooi land, maar ook wel arm. Je ziet er veel bedelaars. Soms vragen kinderen op het pleintje voor ons huis: hé, jij bent toch half Marokkaans? Maar dat is dan verder geen punt. Eén keer zei een Marokkaanse man ‘kaaskop’ tegen mijn broer. Maar hij had net zo goed couscouskop kunnen zeggen. Ramses Sagouti (8) In de klas vragen ze soms: waar hoor jij bij? Maar ik kan niet kiezen. Of ze vragen hoeveel procent Nederlands en hoeveel procent Marokkaans ik ben. Dan zeg ik: 100% Nederlands en 100% Marokkaans. Tegen mensen die het raar vinden als je gemengd bent, wil ik zeggen: stel dat je eigen ouders uit verschillende landen komen, dan vind je dat toch ook niet raar? Ismael Sagouti (10)
Mijn ouders hebben andere manieren met eten. In Marokko, het land van mijn vader, eten we soms hele lekkere dingen zoals couscous, dat zijn rijstjes met vlees en brood. In Zweden waar mijn moeder vandaan komt kun je dikke pannenkoeken eten, die zijn goddelijk. Zodra je ze proeft ben je eraan verslaafd, zo lekker. In Marokko mag je gewoon boeren laten na het eten, in Nederland niet. Het is daar lekker warm, je hoeft niet de hele tijd binnen te zitten. Alleen mama kan niet gewend raken aan Marokko en papa is niet gewend aan Zweden. Je ziet aan hun huidskleur dat mijn ouders uit verschillende landen komen. Mijn vader is bruiner dan mijn moeder. Dat komt omdat het in Zweden niet zo warm is als in Marokko. Volgend jaar ga ik een spreekbeurt houden over taal. Zweeds of Marokkaans. Ik ga dan ook een half jaar in Zweden wonen. Mijn moeder praat Marokkaans met bruine mensen. Dat ziet er gek uit. Nederlanders denken vaak dat Marokkaans heel moeilijk is. Vriendjes die bij ons thuis komen, gaan wel eens lachen als mijn vader Marokkaans spreekt. Maar sommigen hebben ook ouders uit andere landen, die weten wel hoe het is.
Dylan Mouzoni, 9 jaar
MIJN OUDERS HEBBEN ANDERE MANIEREN MET ETEN
Mijn ouders hebben elkaar in Utrecht ontmoet. Toen werden ze smoorverliefd op elkaar en zijn ze getrouwd. Ik ben al heel vaak in Zweden en Marokko geweest. In Zweden heb ik in een meer gezwommen. Ook heb ik er adders gezien en een keer een hele grote snoek gevangen. In Marokko kan het heel warm zijn, soms wel 45 graden. Maar dan loopt iedereen gewoon in een korte broek. Sommige mannen dragen jurkjes, net zoals Tarzan. Het maakt me niks uit als mensen iets zeggen over waar mijn ouders vandaan komen, als ze maar niks stouts over die landen zeggen. In mijn klas zijn ze weleens jaloers op me, omdat mijn ouders uit twee verschillende landen komen. Ik kan een paar zinnetjes in het Marokkaans zeggen, zoals ‘deur dicht’ en ‘mond dicht’. Dat zegt mijn vader als hij een beetje boos is. En ik kan ook heel goed Belgisch: wablief? Ik ben er trots op dat ik uit drie landen kom, dan kan ik drie talen leren.
Jonas Mouzoni, 7 jaar
IN MIJN KLAS ZIJN ZE WELEENS JALOERS
IN THE MIDDLE OF NOVAIRE RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 84 MIX Jongeren in Nederland
Vlak voordat in 1999 het manuscript van mijn debuut Reigers in Ca誰ro naar de drukker moest, begon ik te twijfelen. Niet aan de verhalen, maar aan de naam die ik op het boek wilde zetten. Mijn naam is Rashid Novaire Kraan. Dat Rashid is vanwege mijn vader, die komt uit Rabat. Kraan is de naam van mijn Friese opa. De middelste naam hebben mijn ouders ontleend aan de Foster Parentsbaby die ze bij mijn geboorte adopteerden in een ver land. Novaire betekent nieuwe lucht. Ik was net van de middelbare school af. Nu ging ik nieuwe dingen doen: debuteren. Zonder erover na te denken hadden mijn uitgever en ik gekozen voor alleen mijn eerste twee namen op de kaft. Maar, zo vroeg ik me opeens af, was het niet veel interessanter om er rond voor uit te komen dat ik etnisch gemengd ben? Moest ik niet meteen uit de kast komen met mijn onzichtbare Nederlandse bloed? Moest ik niet juist omkijken naar mijn Friese opa, die nooit naar mij had omgekeken, door zijn naam te verbinden aan dat wat ik het liefste deed, een boek publiceren?
De mooiste klank Ik belde resoluut mijn uitgever. Een lange-afstandsrelatie, mijn uitgever woont in het zuiden van Nederland. Van onrust kende ik opeens het nummer niet meer uit mijn hoofd. Ik toetste de cijfers snel in, alsof ik een noodlot moest afwenden. De kiestoon. De zachte g van de receptioniste. Die had genoeg aan mijn voornaam. Meteen werd ik doorverbonden. Beloftes worden doorverbonden met de snelheid van het licht. Ik was een belofte. In de folder voor de boekhandels stond Marianne Fredriksson op de voorpagina, maar had ik de eerste twee pagina’s. Op de rechterpagina van de folder een grote foto van mij met een zilveren kettinkje om, een foto waarop ik volgens mijn witte klasgenoot uit mijn witte schoolklas ‘leek op een echte Marokkaan’. Op de linkerpagina een tekstfragment uit Reigers in Caïro. Uit een verhaal over Marokko. Het enige verhaal in de bundel dat zich in Marokko afspeelt. Een voorteken, schoot het gealarmeerd door me heen, terwijl ik wachtte op de glooiende stem van mijn redacteur. Glooiend, dat wel, maar ze hadden me natuurlijk al helemaal doorgezaagd op de afdeling marketing. Hadden ze me niet ook al zo’n zemelige Novib-cover willen opdringen? Een paar kinderen die zich verveelden in de woestijn met op de achtergrond een zonsondergang. Zoiets. Terwijl ik toch zeker universeel ben, terwijl mijn verhalen zich toch zeker afspelen over de hele wereld. Terwijl mijn eigen leven zich toch zeker had afgespeeld in een doorzonwoning te Amsterdam-Noord. Zie je wel, ik loop in de val, wist ik. Mijn naam is Kraan maar die wordt gewoon weggelaten, verloochend, dichtgedraaid. Omdat ik exotisch moet zijn. Ik wantrouwde de opgewekte stem van mijn redacteur, plotseling. – ‘Wat kan ik voor je doen, Rashid?’ – ‘Is de proefdruk al definitief? Ik wil nog een verandering.’ – ‘Alleen héél belangrijke zaken.’ – ‘Een héél belangrijke vraag: is het niet beter om in plaats van Novaire gewoon mijn echte naam te gebruiken?’ – ‘Maar Novaire is toch ook je echte naam?’ – ‘Ik heet Rashid Kraan. Novaire is mijn tweede voornaam.’ – ‘Waarom begin je daar nu zomaar opeens over?’ Al telefonerend verplaatste ik me naar de keuken. Daar rook ik een brandlucht. Ik boog me over het tostiapparaat. Aangebrand, net als ik. Ja hoor, constateerde ik geprikkeld, hij wil niet eens ingaan op de materie. – ‘Ik heet niet “zomaar”. Ik heet Rashid Kraan. En dát is nou precies een mooie brug tussen Arabisch en oer-Hollands. Tussen autochtoon en...’ – ‘Ik dacht dat jij juist niet met dat soort materie bezig wilde zijn,’ onderbrak mijn redacteur me. ‘Rashid Novaire klinkt gewoon veel mooier.’ Ik viste mijn tosti op. Nog best te eten. Ik voelde me rustiger worden.
RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 85 MIX Jongeren in Nederland
RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 86 MIX Jongeren in Nederland
‘Hij hoorde nergens bij. Alleen bij het verlangen’ Wij bleken hetzelfde, mijn uitgever en ik. Slechts verlangend naar de mooiste klank. Niet naar wat er uit te drukken viel van mijn afkomst. Maar naar wat er te delen viel uit mijn opbrengsten. Want, zeg nou eerlijk, wat was er allemaal in mij gevaren dat ik zo jong, negentien jaar, een verhalenbundel schreef met achttien verhalen op achttien wereldlocaties? Hoe was ik zo overtuigd geraakt van de wildgroei van mijn verbeelding? Ik mocht verzinnen. Misschien móest ik wel verzinnen – als ik andere werelden opriep, wist ik tenminste waar mijn wereld uit bestond. Uit anders zijn. Uit nergens bijhoren. Met een Marokkaanse vader. Een Pools-Duitse oma. En een moeder die hield van donkere mannen en die niet alleen een Neder/Mocro als ik kreeg, maar ook een dochter met een Surinamer. Een van de dwingendste uitspraken over dat anders-zijn is van Nelleke Noordervliet, gevonden in het opschrijfboekje waarin mijn moeder haar mooiste citaten uit de wereldliteratuur neerkrabbelde. ‘Hij hoorde nergens bij. Alleen bij het verlangen.’ Het is het motto geworden van mijn autobiografische roman Afkomst. Van deze uitspraak kun je een formule voor een goed leven maken, als je hem linkt aan een refrein van de – niet toevallig eveneens MarokkaansNederlandse – rapper Raymtzer: ‘Ben je down met ons, zijn we down met jou, vertel het ons en doe het nou.’ Als Noordervliet het intiemste besef onder woorden brengt dat ons kan overvallen tijdens een bloedrode zonsondergang, dan reikt Raymtzer ons de handvatten aan voor een maatschappelijk onderscheidingsvermogen. Want om als mens te kunnen overleven, moet je in staat zijn te leren vertrouwen. Maar wie? Hoe kun je voelen dat iemand down met je is? Voor de mensen met geringe kennis van de straattaal: ‘down met iemand zijn’ betekent niet samen depressief op de bank zitten, maar begaan zijn met elkaar. Ik voelde dat mijn uitgever down met mij was. Weinig auteurs bieden me zo’n vruchtbaar huwelijk als Noordervliet en Raymtzer. Want: o, wat word je vaak op de proef gesteld als je anders bent. Wat word je vaak teruggeworpen op je verlangen. En wat zijn mensen vaak bij voorbaat al niet down met datgene waar ze vragen over moeten stellen om het te kunnen begrijpen. Waar kom ik vandaan? Wat kan ik? Hoe vind ik mijn plek in de samenleving? Hoe vind ik mezelf uit? Die vragen spelen sterker op als je etnisch gemengd bent, zoals ik. Maar als je leeft in een calvinistische cultuur, waar de canon van de nationale spreekwoorden wordt aangevoerd door ‘Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ en ‘Alles op zijn tijd’, dan komen die vragen in de verdrukking. Gelukkig is er, wederom, de troost van de muziek – en wel uit onze recente popgeschiedenis. Alhoewel pop? Hoe heten de liedjes van die gekke normaalste man van Nederland? ‘Heb je even voor mij?’ Als we dat massaal met Frans Bauer meezingen, dan is er misschien hoop op een vruchtbare dialoog. Met vragen en antwoorden. En als je genoeg talent in huis hebt om een artistiek beroep uit te oefenen, dan krijgen antwoorden vorm. Maar daar is wel even tijd voor nodig. Alles op zijn tijd.
Alleente ‘Allemaal gelijk omkleden en dan even de banken bij elkaar. Ik moet iets bespreken, dan kunnen we over vijf minuten gymmen,’ zei de mentor annex gymlerares van mijn brugklas op het Amsterdams Lyceum. Twee maanden was ik al deel van deze groep kinderen. Of liever, ik was geen deel van ze. Ik had last van een onlangs door Paulien Cornelisse geïntroduceerd woord: Alleente. Je zou ook kunnen zeggen dat ik integratieproblemen had. Alleen niet die van de migrant in een nieuwe, westerse samenleving, maar die van een dertienjarige jongen in een pubercontext die in de kantine Express yourself meezong met zijn walkman. Daar gruwden de andere brugklassers van. Het was zaak om over mijn positie in dialoog te gaan. Vandaar dat ik mijn mentor op de hoogte had gesteld van mijn alleente. In de brugklassen kwamen de leerkrachten door alle conflicten die de veranderende samenleving met zich meebracht, helemaal niet toe aan bruggenbouwen. Ze waren vooral bezig niet te verdrinken. Waarschijnlijk vond mijn gymjuf het een frisse aanpak om de zaken snel af te handelen. ‘Nou,’ zei ze toen alle kinderen haar omgekleed en glazig aanstaarden. ‘Leg eens uit, waarom valt Rashid Kraan erbuiten in deze klas?’ Er viel een kleffe stilte. ‘Omdat hij liedjes van Madonna zingt,’ antwoordde een meisje zo vlot, dat het leek alsof ze hier thuis ook al eens over had nagedacht. Ze had gelijk. Eigenlijk hoefde hier niet veel meer aan toegevoegd te worden. Ik was dan wel een bruine jongen, maar in deze integratiegeschiedenis was dat bruine niet het probleem. Het ging hier om iets anders. Want voor een hele of een halve homo maakt het niet meer uit waar je vandaan komt, het maakt alleen nog uit hoe snel je uit de buurt kan blijven. Daar wilde de gymjuf niet aan. ‘Het maakt toch helemaal niet uit of je als jongen van Madonna houdt of niet,’ reageerde ze. Iedereen moest lachen, gemeen en hard. Omdat dingen waar niemand in gelooft maar die toch worden gezegd, om te lachen zijn of om te huilen. Ik weet niet meer wat er in mijn hoofd omging. Waarschijnlijk heb ik op de klok gekeken en gezien dat er al drie minuten waren verstreken. Had ik hiervoor nu snikkend aan de telefoon bekend dat ik in de pauze maar de tram naar het Concertgebouw en weer terug nam, omdat ik op het schoolplein niet bij het groepje jongens én niet bij het groepje meisjes mocht staan? Was dit de manier om de sociale processen in een brugklas te begeleiden? Wie was hier down met wie? Gemengde kinderen in het huis dat Holland heet De strategie van de gymjuf calculeerde op geen enkele wijze meerduidigheid in. In die zin is ze een exponent van de Hollandse cultuur van pappen en nathouden. Honderd jaar kurkdroog vergaderen tot de dijken doorbreken. In Nederland heerst een sterke neiging tot het bagatelliseren van complexiteit. Seksuele complexiteit. Maar zeker ook culturele complexiteit. Met andere woorden: laten we het luchtig houden. Wat we misschien duiden als het talent van de gymjuf om zaken niet op te blazen, om in vijf minuten een dramatische situatie te tackelen, is niet alleen pedagogisch een flater maar is ook exemplarisch voor de situatie van het etnisch gemengde kind. Als dat opkomt voor zijn meerduidigheid, voor de complexiteit
RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 87 MIX Jongeren in Nederland
van zijn eigen culturele geschiedenis, verliest het in Nederland algauw de strijd. Ook omdat juist de leden van minderheidsgroepen er, zoals dat gaat met immigranten en hun kinderen, een handje van hebben om identiteit te reduceren tot een label. Ik heb het allemaal gehoord: ‘Jij hebt niets Marokkaans, want je bent opgegroeid aan de hand van een Nederlandse moeder.’ ‘Jij bent gewoon een Marokkaan omdat je vader ook een Marokkaan is.’ ‘Jij hebt een Marokkaanse kop en een Nederlandse ziel.’ Daarmee doet de omgeving, uit onmacht, een handige poging om te stelen van een potentiële rijkdom. Daarmee wordt het etnisch gemengde kind een zoektocht ontnomen. Echter, een zoektocht kun je iemand ontnemen, verlangen niet.
RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 88 MIX Jongeren in Nederland
Mij was in dit korte kringgesprek te veel ontnomen. Ik verlangde meer tijd om een probleem aan te kaarten. Ik verlangde naar een andere school. In het reguliere onderwijs vond ik niet genoeg ruimte om me te ontplooien. Als gemengde. Als minderheid binnen de minderheid. Als adolescent. Als jongen die anders was. Ik besloot in overleg met mijn moeder me in te schrijven op een antroposofische school. Na zoveel kortzichtigheid snakten mijn moeder en ik naar een bredere onderwijsvisie. Dat moest, dachten we, ook wel meer veiligheid opleveren. Of in ieder geval leerlingen met een bredere blik. Turks fruit Van de tramhalte tot aan de antroposofische school was het zeven minuten lopen. In die tijd werd ik bijgepraat over mijn kansen op maatschappelijk succes. De klasgenoten die ik in de tram had aangetroffen, fluisterden tot me in de ochtendschemering terwijl we langs de plantsoenen liepen van Oud-Zuid. Ik luisterde. – ‘We zagen je naam op de nieuwe leerlingenlijst,’ begon een jongen traag. ‘En toen,’ ging hij verder, ‘riepen al meteen een paar kinderen: wij willen geen Turk in de klas.’ – ‘Maar jij bent geen Turk,’ zei het meisje dat achter ons aan slenterde. ‘Dus ik denk dat het wel goed komt.’ Ik keek naar de grond. Naar de glinstering van mos tussen de stoeptegels. Naar een Marswikkel die waaide door de goot. – ‘Wat ben je eigenlijk?’ vroeg de jongen die naast me liep. Ik hoorde mijn eigen stem stroef mijn keel verlaten. – ‘Ik heb een Marokkaanse vader en een Nederlandse moeder.’ – ‘Kan je Marokkaans?’ – ‘Nee.’ – ‘Zijn je ouders nog bij elkaar?’ – ‘Nee.’ – ‘Heb je je vader weleens ontmoet?’ haakte de jongen daarop in. Terwijl we slenterden over de brug waarop het maanlicht nog druppelde voordat de heldere dag aanbrak, voelde ik me het eenzaamste kind in de stad. Ik was te veel, dacht ik terwijl het schoolgebouw voor me opdoemde, om ergens te mogen blijven. Ik moest voor mezelf opkomen en wist niet waar te beginnen. Maar ik was er ten slotte al. Ik kon alleen maar worden weggestuurd.
Schrijf op: assertiviteit In een tijd waarin we maatschappelijk geobsedeerd zijn door emancipatieprocessen met de daarbij horende assertiviteit – met hol klinkende frasen als ‘Ik zeg altijd wat ik ervan vind!’ en ‘Zo doe ik dat, want zo ben ik!’ – is de emancipatie van het gemengde kind nog in de beginfase. Ook de verkiezing van een etnisch gemengd kind als prominentste wereldleider leidt voornamelijk tot discussie over de emancipatie van de monoculturele zwarte gemeenschap en niet over de identiteit van het gemengde individu. Om daarvoor aandacht te vragen is talent nodig om complexiteit te onderkennen. Talent dat wordt verbeeld in woorden. In verhalen. Het is misschien niet voor niets dat deze meest diverse president van Amerika ook een van de meest eloquente is. Ik stel me voor dat hij al zo lang schipperend naar school heeft moeten lopen. Moest zorgen dat hij niet werd weggestuurd. Zorgen dat zijn verlangens werden getransformeerd tot hoop. Tot succes. De weg naar succes, daar hadden ze op de Vrije School wel een visie op. Na de luchtigheid die ik ervoer binnen het reguliere onderwijs en de vijf minuten nondiscussie voor gym, trof ik op de antroposofische school een renaissance van het denken aan. Van het woord. Want de kinderen werden aan het werk gezet op een wijze die hen zowel in hun eigen zoektocht bevestigde, als in het respect voor de meerduidigheid van anderen. ‘Wát?’ riep de lerares, toen ik haar schuchter op de hoogte stelde van mijn eerste kennismaking. ‘Als ik jou was, zou ik niet eens meer zin hebben om op deze rotschool te komen.’ De volgende dag werd het lesprogramma opzijgezet. Zevenentwintig kinderen van twaalf en dertien jaar oud kregen de opdracht een opstel te schrijven over ‘Waar kom ik vandaan?’ en ‘Hoe zie ik anderen?’, werden gedwongen om een moment afstand te nemen, te kauwen op een potlood, gedachten uit te vinden, te zoeken naar hun eigen verhaal. Enthousiast inhakend op de thematiek schreef een meisje dat je ‘helemaal niet dit of dat hoeft te zijn, want mijn tante was getrouwd en is nu een homo’. Een ander benadrukte: ‘Mijn vader is een Amerikaan en ik ben Nederlander, maar ik hou wel veel van Kentucky Fried.’ Zelf schreef ik ernstig: ‘Mijn naam is Rashid Kraan. Mijn vader zegt dat Rashid in het Arabisch zowel de heerser als de wijze kan betekenen. Waar de naam van mijn moeder vandaan komt, weet ik niet. Waren er al kranen in de tijd van Napoleon?’ Een frisse start. Het is deze noodzaak tot voorbeelden aanhalen, grappen maken en vragen stellen die zou moeten resoneren in de huizen, op de speelpleinen en in het zwembad. Als het even niet gaat over lekkere wijven en kauwgomplaatjes, natuurlijk. Het uitgangspunt van meerduidigheid gaat voor veel meer terreinen op dan etnische afkomst. Ook over onze emoties, beroep, politieke en seksuele voorkeuren wordt veel te eenduidig gesproken. We hebben goede sprekers nodig in woelige tijden. En goede sprekers, die zijn niet in een hokje te plaatsen. Gemengde kinderen hebben een potentiële voorsprong. Ze moeten van huis uit al erkennen dat het lastig is om de som meer te laten zijn dan de delen. Dat het lastig is te onderkennen dat er veel delen zijn die uiteindelijk een geheel moeten vormen. In een Nederlandse calvinistische traditie, waarin het opeisen van complexiteit algauw wordt bestempeld tot een overbodige vorm van pathos,
RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 89 MIX Jongeren in Nederland
waarin het eigen historische bewustzijn en het duiden van de verschillende culturele componenten ervan nog maar zo kort hoog op de agenda staan, waarin helden nooit ouder zijn dan de laatste talkshow, is het een noodzakelijke ontwikkeling dat die gemengde kinderen een groentekistje vinden. Die kinderen zijn het bewijs van de vermenging, waar Nederland voor eeuwig onder gebukt zal gaan en tegelijk door verrijkt zal worden. Ze vormen een nieuwe stem. Ze zijn ambassadeurs van de dialectiek. Ze zijn hier.
RASHID NOVAIRE
In the middle of Novaire 90 MIX Jongeren in Nederland
Bij de mensen thuis Mijn boek kwam uit zonder de achternaam van mijn grootvader. Ik was zuiver een exotische ontdekking. Op feestjes bij de mensen thuis werd beleefd afgewacht tot de grote vraag kon worden gesteld: ‘Waar komt die naam vandaan?’ ‘Het is mijn tweede naam,’ gaf ik als antwoord. ‘Mijn ouders hebben bij mijn geboorte een Foster Parents-kind geadopteerd en die heette Novaire. Ik weet niet zeker of je het uitspreekt op zijn Portugees of op zijn Frans, want ik weet niet wie de kolonisator was in dat deelgebied van Burkina Faso.’ Meer dan eens verslikte de gesprekspartner zich bijna in een bitterbal. Dit was niet wat ze wilden weten. Ze wilden op luchtige wijze hun nieuwsgierigheid bevredigen. Maar te veel uitleg, dat roept vragen op. Dan de literaire kritiek: die schreef over mijn debuut dat het ‘leest als een reis om de wereld en tegelijk een reis door je eigen schedel’. Ik was thuisgekomen
Ychano Hunt, 7 jaar
IK BEN EEN HALF EN EEN HALF EN DAT IS ÉÉN
VENUS VELDHOEN
AFRIKAANSAZIATISCHNEDERLANDSE TIENERS Voor deze fotoserie ging ik op zoek naar mensen die net als ik een Aziatische, Afrikaanse en Europese achtergrond hebben. Ik heb een account aangemaakt op Fiftyfifty.hyves.nl, de zogenaamde halfbloedjes-site. In die community zijn vooral jongeren actief. Ik heb mijn foto erop geplaatst en via een oproep kwam ik met twee jongeren in contact. Daarna ben ik actief op de site gaan zoeken naar kinderen met Afrikaans-Nederlandse of Aziatisch-Nederlandse ouders. De jongeren die ik mocht fotograferen, vond ik in het algemeen heel positief. Ze hadden soms wel extra problemen als hun migrantenouder zich niet zo makkelijk in de samenleving kan handhaven, bijvoorbeeld omdat die gevlucht was voor oorlog, omdat diploma’s hier niet geldig zijn, of omdat deze ouder het Nederlands nog niet goed beheerst. Dat zijn dingen die ik zelf ook ken. Als kind merk je dat natuurlijk wel, maar je wordt er ook sterk van. Ik wilde heel graag jongeren uit heel Nederland portretteren en dat is ook gelukt. Als je fotografeert maak je een connectie met mensen. Ik vind mijn mix een plus, want daardoor kan ik me bij veel verschillende mensen aansluiten. Ik ben gewoon Nederlands, maar ik heb ook iets met Arabische mensen vanwege mijn Somalische familie, of met Chinezen vanwege mijn Vietnamese familie. Mensen vragen mij op grond van mijn uiterlijk: ‘Waar kom je vandaan?’ Aan mijn naam of mijn accent kunnen ze niet zien of horen dat mijn grootouders uit Azië, Afrika en Europa komen. Mijn vader is een Amsterdammer. Soms antwoord ik: ‘Uit de Jordaan’, een andere keer leg ik het uit: mijn moeder is een migrant, en zij had een Somalische vader en een Vietnamese moeder. Mijn Somalische opa ken ik niet, hij was al overleden toen mijn moeder in Nederland kwam. Het Vietnamese overheerst dus thuis, die oma ken ik heel goed. Als in de toekomst meer mensen gemixt zijn, heb je misschien minder conflicten. Dat wens ik ons allen toe.
TING CHAN
GEMENGD AMSTERDAM Mijn fotoserie Double blood uit 2006 toonde families waarvan één ouder Chinees is. Ik was benieuwd naar die kinderen, naar hoe ze eruit zien. Ik heb zelf twee Chinese ouders en ben in Nederland geboren. Omdat ik opgroeide in twee culturen, voel ik me ook vaak gemengd. Het onderwerp ‘gemengde kinderen’ vond ik zo interessant dat ik er een fotoboek over wilde maken. Zo kwam ik in contact met Annemiek Beck. Uiteindelijk kwam dit veel bredere boek eruit voort. Omdat ik zelf twee paspoorten heb en veel heb nagedacht over identiteit, wil ik dat kinderen uit gemengde gezinnen weten dat zij niet de enigen zijn die bezig zijn met de vraag ‘wie ben ik?’. Door de ontmoeting met andere jongeren die ook in twee culturen zijn opgegroeid, kun je je zoektocht delen en een gevoel van thuiskomen krijgen. Dat is in ieder geval mijn ervaring. Ik hoop dat dit boek gemengde kinderen van nu zelfkennis zal opleveren en dat het als een eye-opener gaat werken. Voor het maken van deze serie heb ik op persoonlijke titel bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst een budget verworven. Amsterdam is bij uitstek een stad waar veel nationaliteiten en culturen samenkomen en waar veel gemengde kinderen zijn. Via een advertentie in het stadsblad De Echo (‘fotograaf zoekt gemengde kinderen’) en via het multicultureel castingbureau AmsterdamSpecials heb ik veertig kinderen gevonden. Tijdens de ontmoeting met de ouders en de kinderen herkende ik veel bijzondere verhalen. Ik heb de kinderen gevraagd op de foto te gaan zoals zij zich op dat moment voelden. Er bestaat niets mooiers dan daglicht. Daarom zet ik buiten iets in scène en probeer dan het goede moment te pakken, dat de emotie toont.
Nora Hammidi, 25 jaar
GEMENGD ZIJN IS EEN SOORT BONUS, JE HEBT IETS EXTRA’S TE VERTELLEN
Maya Coelho, 8 jaar
Na de zomervakantie gaan wij in Mexico wonen, bij oma. Mama komt daarvandaan en zij mist Mexico. Zij heeft het ook altijd zo koud. Ik vond het juist in Amsterdam lekker weer. Ik ga mijn vriendinnen en school wel missen. Maar ik vind het ook leuk om naar Mexico te gaan. Ik was er al vaak en spreek de taal goed. Mama praat thuis ook Spaans. Ik wil graag modeontwerpster worden.
Janissa Diaby, 11 jaar
SOMS ZOU IK ER WEL HELEMAAL BIJ WILLEN HOREN
JE HEBT ANDEREN NODIG
Makhily Bayo, 10 jaar
Ik vind de wereld belangrijk. Je kan zelf wel iets belangrijk vinden, maar zonder de rest van de wereld erbij, heb je er niks aan. Je hebt anderen nodig. Mijn familie stuurt elke maand geld naar Senegal. De mensen daar zijn arm, maar als je dat zielig vindt, en je bent rijk, dan kun je daar wat aan doen. We zijn er al vier keer geweest en hebben daar ook een huis. Dat was best leuk. Senegal is groen, maar ook droog. Wanneer een jongetje besneden wordt, komt er een soort verklede man, de kankourang. Die zit achter je aan als je stout bent geweest. Mijn zusje heeft een keer haar slippers verloren toen ze voor hem wegrende. Niemand vindt het raar of stom dat ik een donkere huidskleur heb. Ze zeggen juist dat ik mooie ogen heb. Ik spreek een beetje Senegalees, ik kan bijvoorbeeld iemand groeten en welterusten wensen. Bij mij thuis is het leuk. Ik draag soms als pyjama lange kleren met mooie patronen uit Senegal. Eigenlijk wel gek: wij kopen kleren uit Senegal, maar daar lopen ze juist allemaal in Europese kleren.
IK VIND HET LEUK UIT TWEE LANDEN TE KOMEN, ANDERS IS HET EEN BEETJE SAAI
M’Balou Bayo, 8 jaar
Mijn vader komt uit Senegal en hij is strenger opgevoed dan mijn moeder. Hij heeft andere manieren. Hij vindt bijvoorbeeld dat je met dezelfde hand moet eten waarmee je schrijft en waarmee je dingen krijgt. Mijn vader kookt altijd Afrikaans en mijn moeder Nederlands. Als er vriendinnetjes bij mij thuis komen eten, vragen ze of mijn vader wil koken. Het is leuk om ouders uit verschillende landen te hebben, maar af en toe is het wel moeilijk, want je moet in Senegal Frans spreken. Mijn vader heeft een accent. Hij zegt bijvoorbeeld ‘vies’ in plaats van vis of ‘kiepetje’ in plaats van kippetje. Dat vind ik heel grappig. Mijn vader spreekt soms Afrikaans. Hij wil dat wij dat leren, dat vindt hij leuk. Mijn vader ging naar Nederland omdat zijn broer ook ging, hij was toen achttien. Hij woonde in een klein huisje. Het grappigste vind ik dat mijn vader en moeder elkaar in de disco hebben ontmoet. Ze gingen met elkaar dansen. Toen vroeg mijn vader naar mijn moeders nummer. Maar mijn moeder zei: geef jouw nummer maar. Want ze was bang dat hij de hele tijd ging bellen. Eén keer per twee jaar gaan we naar mijn familie in Afrika. Het is daar heel anders, je hebt geen warme douche en de huizen zijn anders. Mijn Afrikaanse familie is heel groot. Ze wonen in een groot familiehuis, eigenlijk allemaal kleine huisjes bij elkaar. Het is leuk als ze ons komen begroeten. In Nederland is het fijn dat je verjaardag wordt gevierd met taart, dat is daar niet echt. Een voordeel van Afrika is dat je daar heel goedkoop houten meubels kunt kopen. Ik heb thuis ook veel houten beeldjes uit Afrika. Ik vind het leuk om uit twee landen te komen, anders is het wel een beetje saai. Ik ging een keer met mijn moeder naar het zwembad en toen vroeg een vrouw: ‘Ben je geadopteerd?’ Ik wist toen nog niet wat dat was. Toen ze dat uitlegde, zei ik: ‘Nee!’ Ze keek toen wel een beetje raar. Het is fijn om andere kinderen te zien die ook gemixt zijn. Je hebt dan niet het gevoel dat je er niet bij hoort. Dat is wel apart.
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ Een politieke geschiedenis van intieme relaties GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 122 MIX Jongeren in Nederland
‘In Nederland leeft ruim een miljoen mensen van gemengde afkomst.’ Weinigen zullen bij deze uitspraak de wenkbrauwen fronsen. Je kunt immers tellen hoeveel gemengde relaties er zijn? In dit essay zal ik de stelling verdedigen dat ‘gemengdheid’ geen natuurlijk feit is, maar een manier van kijken die gepaard gaat met waardeoordelen.1 Visies op gemengdheid weerspiegelen de maatschappelijke verhoudingen, ze houden deze in stand of ontregelen ze juist. Bij het kijken en oordelen bepalen maatschappelijke codes, die gevormd zijn in een lang historisch proces, hoe je als individu kunt spreken én niet kunt spreken over gemengdheid. Het gaat om een selectie uit kenmerken als uiterlijk, afkomst, religie, klasse, kaste en nationaliteit. Afhankelijk van de historische omstandigheden krijgen deze kenmerken meer of minder sociale betekenis. Als in een lang historisch proces is bepaald welke kenmerken verschil maken, is daarmee ook het gemengde individu uitgevonden. Dit keuzeproces impliceert het negeren van andere kenmerken, die er in een andere tijdsperiode of samenleving juist wel toe doen. Zo is in de Verenigde Staten huidskleur hét kenmerk dat verschil maakt, terwijl dat in Noord-Ierland de geloofsovertuiging is. Een huwelijk tussen een protestant en een katholiek gaat in Noord-Ierland, met zijn gepolariseerde verhoudingen tussen beide religies, door voor een gemengd huwelijk met een gemengd nageslacht.2 Maar als ditzelfde stel zich in de Verenigde Staten vestigt, geldt hun relatie maatschappelijk niet als gemengd en zijn hun kinderen dat evenmin: ze zijn ‘normaal’. Als erfenis van de slavernij associeert men gemengd-zijn in de VS primair met kleurvermenging. Zelfs in 2009 staan zwart-witte koppels in het Amerikaanse zuiden nog zo onder druk, dat een rechter in de staat Louisiana het zich kon permitteren om te weigeren een huwelijk tussen een witte vrouw en een zwarte man te erkennen.3 Het kan dan ook geen toeval zijn dat president Barack Obama, die soms biracial genoemd wordt (maar vaker Afro-Amerikaans), juist in het zuiden van de VS felle weerstand oproept.
Deze voorbeelden illustreren dat men in de ene context gemengd kan zijn, maar in een andere niet. Het gemengde lichaam heeft dus geen zelfstandig bestaan, maar is een politieke en sociale constructie die in woorden en daden tot leven wordt gebracht.4 In dit essay behandel ik de manier waarop de Nederlandse politiek gemengdheid heeft gedefinieerd, zowel in de koloniale tijd als daarna. De variaties hierin illustreren bij uitstek het maatschappelijke en veranderlijke karakter van het begrip gemengdheid. Aan de hand van deze geschiedenis wil ik kritische kanttekeningen plaatsen bij de politieke keuzes om sommige relaties of mensen als ‘gemengd’ te betitelen – keuzes met steeds grote sociale gevolgen. Ik zal achtereenvolgens ingaan op: kleurvermenging in de Nederlandse koloniën; de vroegere bezorgdheid in Nederland om religieus gemengde huwelijken, die later verschoof naar een obsessieve aandacht voor relaties tussen witte Nederlandse vrouwen en gekleurde of buitenlandse mannen; en tot slot de huidige ongemakkelijkheid over het ‘trouwen in eigen kring’ binnen de zogenaamde islamitische bevolkingsgroepen. Gemengdheid wordt steeds op een andere manier gedefinieerd, met variërende waardeoordelen. De politieke constructie van gemengdheid vormde, zoals ik zal laten zien, achtereenvolgens een afspiegeling van maatschappelijke dominantie op basis van kleur of geloof, een middel tot groepsafbakening van het ‘eigen volk’, een kenmerk van ongelijkwaardig seksueel burgerschap en een instrument om ‘anderen’ maatschappelijk buiten te sluiten. De gemengden blijken in deze situaties een steeds veranderende tussengroep waar positieve of (vaker) negatieve eigenschappen op worden
geprojecteerd. Machtsverschil speelt bij die hinderlijke bemoeienis van buiten een belangrijke rol. Het zijn vaak groepen die maatschappelijk de dienst uitmaken die definiëren wat ‘verschil’ is, of dit verschil hiërarchisch is, wie eigen is of vreemd, wie gemengd is en wie niet, en of de gemengde relatie überhaupt toegestaan is. Het idee van de ‘gemengde mens’ kan dus niet los worden gezien van de genormaliseerde mens en diens belangen. Oog hebben voor de repressieve kant van vertogen over gemengdheid wil niet zeggen dat het concept geen progressieve functie kan vervullen. Ik wil niet het kind met het badwater weggooien. Zo kan gemengdheid iemand plaatsen in een stamboom die onlosmakelijk verbonden is met het voortschrijdende proces van globalisering. In de Nederlandse context kan het concept bovendien de hokjesgeest ontregelen die in de tweedeling tussen autochtoon en allochtoon besloten ligt. Het brengt immers personen in beeld die een levende ontkrachting zijn van deze tweedeling. In het huidige politieke klimaat, waarin populisten tamboereren op een ‘authentiek Nederlands volk’, is dat van groot belang. Maar nog belangrijker is hoe we uitdrukking kunnen geven aan meervoudigheid, zonder te vervallen in gereduceerd denken waarin gemengdheid staat voor ‘het product van twee soorten mensen’. Gemengdheid en kleurhiërarchie in de koloniën Nederland was vanaf de zeventiende tot halverwege de twintigste eeuw een koloniale mogendheid, met Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen als koloniën. In de op kleuronderscheid gebaseerde koloniale orde stond de vereniging van zwart/bruin en wit voor ‘gemengd’.
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 123 MIX Jongeren in Nederland
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 124 MIX Jongeren in Nederland
Men beschouwde gemengden niet als mensen die het beste van twee werelden in zich verenigden, zoals tegenwoordig wel te beluisteren valt. Gemengd-zijn was een hachelijke tussensituatie, omdat de koloniale samenlevingen zich kenmerkten door een sociale hiërarchie op basis van huidskleur (vgl. Botman 2005b). Je huidskleur bepaalde in verregaande mate je positie in de koloniale samenleving. In ‘de West’ (Suriname en de Antillen) ontstond deze sterke samenhang tussen kleur en sociale positie tijdens de slavernij, toen zwarte slaven de plantagearbeid verrichtten (witte slaven kwamen in de koloniën niet voor). De slavernij werd gelegitimeerd door ideeën over de onoverbrugbare verschillen tussen zwart en wit. Voor slaven leverde dat een beroerde maatschappelijke positie op omdat ze, zo onderstreepte de Nederlandse regering in de negentiende eeuw bij herhaling, ‘geen personen maar zaken’ waren. Een belangrijk gevolg van de slavernij was dat kleur de maatschappelijke positie van mensen ging bepalen. In ‘de Oost’ (Nederlands-Indië) ging het raciale denken gepaard met een juridisch onderscheid tussen inlander en Europeaan, met ongelijke carrièrekansen en aparte sociale leefwerelden. De koloniale theorieën over onoverbrugbaar rasverschil stonden echter seksuele grensoverschrijdingen niet in de weg. Blanke mannen verwekten zowel in Suriname en de Nederlandse Antillen, als in Nederlands-Indië op grote schaal kinderen bij zwarte en Javaanse vrouwen. Van Lier (1971: 71) stelt in dit verband dat ‘ondanks alle wetten en verbodsbepalingen sedert het begin van de volksplanting een proces van vermenging tussen blanke
heren en hun slavinnen gaande was, dat elke opvatting van een primaire rassenafkeer logenstrafte’. Het aangaan van een gemengde relatie was een praktijk die werd gedoogd voor witte mannen (men beschouwde het voor 1900 zelfs als gunstig voor de koloniale onderneming), maar niet voor witte vrouwen en al helemaal niet voor zwarte mannen. Men zag dit laatste als een omkering van de koloniale hiërarchie. Wekker (2001: 182) observeert dat de autoriteiten in het koloniale Suriname een relatie tussen een witte vrouw en een zwarte man zagen als ‘a serious transgression of racialised sexual boundaries’. De vrouw kon rekenen op zware lichamelijke straf en verbanning, terwijl de man het met de dood moest bekopen. Ook in NederlandsIndië ontmoedigde de koloniale overheid relaties tussen witte vrouwen en inlandse mannen, terwijl het omgekeerde lange tijd normaal gevonden werd (De Hart 2003, Wekker 2001). De sociale positie van het gemengde nageslacht van blanke mannen (in de West sprak men over mulatten, in de Oost over Indo-Europeanen) varieerde sterk per historische periode, maar was in de koloniale tijd nooit gelijk aan die van de ‘blanke bovenlaag’. Een formele status als vrije burger was in de koloniale tijd zeker geen voldoende voorwaarde om sociaal te kunnen stijgen. De historicus Vrij (2005) laat zien hoe het in Suriname tot ongeveer 1750 voor zowel ‘vrije zwarten’ als voor ‘kleurlingen’ erg ingewikkeld was, louter en alleen vanwege hun huidskleur, om in functies van zeker aanzien benoemd te worden. Later in die eeuw ontstond een nadere schifting, waarbij ‘gemengden’ in toenemende mate een tussenpositie
tussen zwart en wit gingen innemen. Op de Nederlandse Antillen was de samenhang tussen kleur en sociale positie zelfs zo sterk dat men er sprak over kleurklassen. Het maatschappelijke belang van kleur betekent overigens niet dat zwarte en gemengde burgers zich in de koloniale tijd simpelweg neerlegden bij de aan hen toegekende plaats, maar wel dat je als individu moeilijk voorbij kon gaan aan het effect van kleuronderscheid voor de sociale rangorde. Dat gold ook voor de koloniale Indische samenleving. Ook daar was een omvangrijke tussenlaag van zogenoemde Indo-Europeanen ontstaan, die juridisch gelijkwaardige burgers waren maar maatschappelijk zeker niet (Captain 2002, Jones 2007). Volgens de socioloog Wertheim (1991: 369) was sprake van discriminatie van Indo-Europeanen, waarbij hun sociale status ‘in hoge mate werd bepaald door uiterlijke kenmerken – de zichtbare bijmenging van Indonesisch bloed’. Hoewel hun positie sinds het begin van de twintigste eeuw duidelijk verbeterde, was er volgens Wertheim ‘aan het eind van de koloniale periode in wezen aan deze discriminatie nog geen eind gekomen’.5 Hoewel de scherpe kantjes van het raciale denken in de loop van de twintigste eeuw naar de achtergrond verdwenen, liet de koloniale hiërarchie op basis van kleur nog vele jaren zijn sporen na. Zo hadden de Indische Nederlanders die Van Leeuwen in 2009 voor De Groene Amsterdammer portretteerde, levendige herinneringen aan de sociale betekenis van kleur in zowel Indië als Nederland. Dat deze erfenis van het kolonialisme nog geen voltooid verleden tijd is, blijkt ook uit het wetenschappelijke taboe op het analyseren van hedendaags racisme in de Nederlandse samenleving. Van
racismeonderzoek schieten velen nog steeds acuut in de kramp. Veel meer ruimte is er vandaag om gemengdheid te vieren. Maar het is goed te beseffen dat aan de driedeling zwart, wit en gemengd ook een minder vrolijke geschiedenis kleeft. Gemengdheid als grensoverschrijding van ‘eigen’ geloof en volk In de Nederlandse samenleving had gemengdheid tussen ongeveer 1900 en 1965 een andere betekenis dan in de (ex-)koloniën, omdat er een andere ontstaansgeschiedenis aan voorafging. Daarom zullen de burgers uit de koloniën die zich in de eerste helft van de twintigste eeuw in Nederland vestigden, opgekeken hebben van wat destijds in het moederland onder gemengd werd verstaan. Een ‘gemengde relatie’ verwees in het verzuilde Nederland van die dagen naar een relatie tussen ‘twee geloven’. En dan had men het niet over een christen en een niet-christen, maar over een katholiek en een protestant (vgl. Altena 2004). Men beschouwde de verschillen tussen deze christelijke geloofsstromingen als bijna onoverbrugbaar, zoals blijkt uit de toen gangbare uitdrukking: ‘Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen.’ Dat het concept gemengd zich in het moederland had gehecht aan het overschrijden van geloofsgrenzen, hing samen met de geschiedenis van ongelijke kansen voor katholieken en protestanten. In de Nederlandse samenleving was daardoor, net als in de Noord-Ierse samenleving van nu, een sociale tweedeling ontstaan tussen mensen uit beide religies, die ook bepalend was voor het intieme leven. De sociale scheidslijn tussen katholieken en protestanten was bovendien erg duurzaam:
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 125 MIX Jongeren in Nederland
pas in 1971 erkenden alle grote kerkgenootschappen het kerkelijk gemengde huwelijk (Hondius 1999).
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 126 MIX Jongeren in Nederland
De maatschappelijke obsessie met geloofsverschil wil niet zeggen dat relaties tussen zwarte of bruine en witte Nederlanders in deze periode algemeen geaccepteerd waren. De aandacht was hier eenvoudigweg nog niet op gericht. De politieke en sociale bemoeienis nam aanzienlijk toe, toen gekleurde burgers uit de koloniën zich in Nederland vestigden en relaties tussen zwart en wit toenamen. In de politieke debatten veranderde de betekenis van gemengdheid toen langzaam maar zeker van een sociale kwestie die samenhing met de concurrentie tussen geloven, in een kwestie die te maken had met de grenzen van ‘het echte Nederlandse volk’. Politici gingen de bevolking vanaf de jaren dertig symbolisch splitsen in ‘echte’ en ‘vreemde’ Nederlanders door relaties tussen gekleurde en witte burgers te problematiseren. Dat de etnisch gemengde relaties een nationale zaak werden, blijkt uit de voorstellen die politici geregeld deden om deze intieme relaties onder publiek toezicht te brengen. Een politieke afwijzing van zwart-witte relaties ging bijvoorbeeld schuil achter Kamerdebatten in 1937 over het intrekken van de vergunning van ‘Surinaamse negers voor de uitoefening van beroep in het amusementsbedrijf’ in Amsterdam en Den Haag.6 Kamer en regering bediscussieerden onder meer een Haagse circulaire van 22 juli 1937, waarin was vastgelegd dat de hoofdcommissaris van politie toestemming moest geven aan ‘negers’ om in de amusementssector te werken.7
Hierop voortbordurend wilden Kamerleden van minister Van Boeijen van Binnenlandse Zaken weten of hij een circulaire aan de gemeenten had gericht om ‘in het vervolg Surinaamse negers geen vergunning meer te verlenen’.8 De minister ontkende dit, maar had de maatregel wel in ‘overweging aanbevolen’, ‘voor zoover het gedrag van Surinaamsche negers zulks noodzakelijk maakte’.9 Kamerlid IJzerman wierp tegen dat ‘op de zwarthuidige Nederlanders een stempel van morele minderwaardigheid wordt gedrukt’ omdat ‘een dergelijke voorwaarde niet wordt gesteld ten aanzien van personen die niet tot het zwarte ras behooren; hoewel toch niemand zal durven beweren, dat de blankhuidigen, die werk zoeken of werk hebben bij dancings e.a. amusementsbedrijven, allen kuische Jozeffen en reine Parcivals zijn.’10 Maar die tegenwerping bracht de minister niet op andere gedachten.11 Toch had Kamerlid IJzerman wel de vinger op de zere plek gelegd. Want al snel werd duidelijk dat de regering zich, net als de Amsterdamse en Haagse stadsbestuurders, niet druk maakte over het gebrek aan kuisheid op zichzelf, maar vooral bezorgd was over relaties tussen ‘Surinaamse negers’ en ‘blanke dochters van Eva’.12 Hennink Monkau diept in De kleurling (2006) deze kwestie uit voor Amsterdam. Hoofdcommissaris Versteeg had op 1 januari 1937 een werkverbod voor ‘negers in cafés, hotels en de muzieksector’ afgekondigd. Volgens hem waren ‘blanke dochters van Eva, die soms leerlingen van goeden huize [zijn], dol op negers vanwege hun mooie figuur en mooie ogen’ (Hennink Monkau 2006: 61). Met de maatregel, die door burgemeester Van de Vlugt werd gesteund, wilde Versteeg de relaties
tussen witte vrouwen en zwarte mannen tegengaan. Kennelijk had dit beleid de instemming van de minister van Binnenlandse Zaken. Dit overheidsingrijpen stond niet op zichzelf, maar kenmerkte ook in de decennia daarna de manier waarop politici tegen relaties tussen zwarte of gekleurde mannen en witte vrouwen aankeken. Wel veranderden de toon en de aard van de politieke bemoeienis. Vooral in de jaren vijftig en zestig, toen zich een groeiend aantal gekleurde burgers uit de koloniën in Nederland vestigde, legden ambtenaren en onderzoekers deze gemengde relaties op instigatie van politici opnieuw onder een vergrootglas (Schuster 1999). Zo besteedde Bayer, die in opdracht van de minister van Maatschappelijk Werk een rapport schreef met als titel Surinaamse arbeiders in Nederland (1965), uitgebreid aandacht aan relaties tussen Creools-Surinaamse arbeiders en ‘Hollandse vrouwen’. Hij typeerde deze relaties niet meer als dusdanig bedreigend dat politiek ingrijpen nodig was, zoals in de jaren dertig, maar zag ze kennelijk nog wel als een afwijking van de norm. Bayer reflecteerde over de details van het liefdesspel, de genitale proporties en potentie van Creoolse mannen, en suggereerde dat Nederlandse vrouwen door de ‘galante hofmakerij’ van Creoolse mannen al te gemakkelijk ingepakt werden. Het valt vooral op wat Bayer niet over zwart-wit relaties schrijft: hij reduceert deze relaties tot erotiek, avontuur en statussymboliek en plaatst ze nergens in het register van de normale romantische liefdesrelatie (Jones 2007). De bezorgdheid om de positie van witte vrouwen binnen deze relaties valt in een breder kader te plaatsen. Hondius (2000) heeft laten zien
dat ‘de overheid in de jaren zestig het etnisch gemengde huwelijk tot probleem verhief’. Zij beschreef hoe de overheid witte Nederlandse vrouwen ontmoedigde om een relatie aan te gaan met Italiaanse, Spaanse of andere gastarbeiders. Deze dubbele standaard vertaalde zich ook juridisch. Volgens De Hart (2003) wierp de Nederlandse politiek door middel van het nationaliteitsrecht vooral drempels op voor relaties tussen vrouwen met de Nederlandse nationaliteit en mannen met een buitenlandse nationaliteit. Anders echter dan bij dit laatste ontmoedigingsbeleid ging het bij de relaties tussen witte vrouwen en zwarte mannen uit de toenmalige koloniën om mensen met dezelfde nationaliteit. Politici trokken in hun geval dus binnen de gemeenschap van Nederlandse staatsburgers symbolische grenzen tussen ‘eigen’ en ‘vreemd’ langs lijnen van kleur en gender. Als we volwaardig seksueel burgerschap definiëren als de vrijheid van burgers om zonder inmenging of druk van buitenaf voor een partner te kiezen, dan heeft het daaraan voor witte Nederlandse vrouwen en gekleurde Nederlandse mannen op gezette tijden ontbroken. Politici legitimeerden hun bemoeienis met deze relaties door witte vrouwen als passieve, weinig bewuste subjecten voor te stellen en zwarte en gekleurde mannen als actieve, onweerstaanbare versierders. Deze stijlfiguur komt door de jaren heen in vele gedaantes terug. De politiek trok dus niet alleen binnen de gemeenschap van Nederlandse staatsburgers grenzen tussen ‘eigen’ en ‘vreemd’ langs lijnen van gender en etniciteit, maar betwistte ook de relationele keuzevrijheid van een deel van de burgers langs dezelfde lijnen. Immers,
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 127 MIX Jongeren in Nederland
de politieke druk op partnerkeuze werd vrijwel uitsluitend uitgeoefend op witte vrouwen en mannen van kleur (en overigens ook op mensen met een homoseksuele voorkeur). Het volwaardige seksuele burgerschap was kennelijk – en hierin zit een parallel met de koloniale tijd – voorbehouden aan heteroseksuele witte of Europese mannen. Voor de relaties van deze mannen hebben politici altijd weinig belangstelling aan de dag gelegd: die werden, gemengd of niet, behandeld als een privézaak.
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 128 MIX Jongeren in Nederland
Islamofobie: geloofsverschil heruitgevonden Vandaag de dag heeft gemengdheid weer een andere maatschappelijke betekenis gekregen. De term verwijst nog steeds naar kleurverschil, maar is nu vooral een van de registers geworden waaruit wordt geput om islamitische Nederlanders uit te sluiten van de Nederlandse samenleving. Dat hangt samen met de heruitvinding van geloofsverschil als sociale en nationale kwestie sinds de aanslagen van 11 september 2001. Tegenwoordig geldt ‘ongemengd trouwen’ in onderzoeksrapporten als een indicator van geringe integratie in Nederland. Schinkel (2008) laat zien dat het Sociaal en Cultureel Planbureau dit criterium in zijn Jaarrapporten integratie selectief toepast. Ongemengd trouwen wordt alleen geproblematiseerd als het gaat om Nederlanders die als allochtonen worden aangemerkt. Als zogenoemde autochtone Nederlanders dit doen, is er niets aan de hand. Integratieonderzoekers plaatsen volgens Schinkel ‘allochtonen’ met behulp van dit soort statistieken symbolisch (via de taal) buiten het Nederlandse volk, terwijl ze hier – gemengd gehuwd of niet – toch onmiskenbaar deel van uitmaken.
Vooral bij islamitische Nederlanders is ‘trouwen in eigen kring’, samen met het fenomeen van de ‘importbruiden’, onderdeel geworden van een vertoog over de onverenigbaarheid van de islam met de Nederlandse cultuur. Daarbij worden cijfers over het percentage gemengd gehuwden onder Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders gebruikt om islamitische Nederlanders indirect te bekritiseren. Citaten zoals de volgende uit een CBS-publicatie zijn wellicht niet als zodanig bedoeld, maar dragen wel die boodschap uit: ‘Anders dan bij Surinamers en Antillianen komen huwelijken met een autochtoon bij Turken en Marokkanen nauwelijks voor.’ (Van Huis 2007) Ironisch genoeg gold de neiging tot gemengd huwen van Surinamers en Antillianen in de jaren zestig als een bedreiging voor het Nederlandse volk. Tegenwoordig wordt die neiging positief geduid als een teken van dichter bij het Nederlandse volk staan. Islamitische Nederlanders bevinden zich wat dit betreft in een catch twenty two: ‘gemengd huwen’ wordt ván hen geëist, maar is mét hen niet gewenst. Want relaties tussen islamitische en niet-islamitische Nederlanders worden niet toegejuicht, helemaal als de eerste een man is en de tweede een vrouw. Dan doemt het stereotype op van de conservatieve islamitische man versus de progressieve autochtone vrouw. Het oude idee van ‘twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’ heeft dus een nieuwe gedaante gekregen. De onoverbrugbaarheid die men in de jaren vijftig toeschreef aan de relatie tussen een katholiek en een protestant, projecteert men nu op relaties tussen moslims en niet-moslims. Dit soort historische én hedendaagse vertogen over vermenging reduceert mensen tot vertegenwoordigers van een
monolithische groep. Identiteit wordt teruggebracht tot één overheersend kenmerk (geloof, huidskleur etc.) waaraan een allesbepalende en eenduidige invloed wordt toegeschreven. Tot slot: het heft in eigen hand nemen Is het zinvol om jezelf te benoemen als ‘gemengd’? Na het bovenstaande zal het de lezer niet verbazen dat mijn antwoord op deze vraag niet zonder meer bevestigend is. Door de historische verwevenheid van gemengdheid met machtsverschil en hiërarchie, kan ik het concept niet zonder reserves omarmen als een basis voor identiteit. Bovendien: waarom zou je een situatie die voor jezelf volstrekt normaal is, abnormaliseren door jezelf als gemengd te betitelen omdat de sociale omgeving één kenmerk leidend maakt en al het andere als niet relevant terzijde schuift? Daaraan toegeven is een vorm van zelfreducering: je brengt jezelf terug tot één criterium, dat weliswaar maatschappelijk van betekenis is, maar voor het functioneren van het gezin waaruit je komt irrelevant is. De meeste stellen zullen de kenmerken die hun relatie en hun kinderen in de ogen van de omgeving tot gemengd maken, als niet doorslaggevend voor hun samenzijn terzijde schuiven. Zo zou ik zelf vanuit een kleurperspectief bestempeld kunnen worden tot een gemengd individu. Maar het verschil in pigmentatie is voor mijn ouders nooit een issue geweest. Hun christelijke geloofsovertuiging, de elkaar aanvullende karakters, hun morele en politieke oriëntaties, hun werkkringen en de liefde voor de natuur verbinden hen hecht met elkaar. Vanuit dat perspectief – de overeenkomsten
tussen mijn ouders – ben ik verre van gemengd. Deze observatie is geen kunstgreep en komt evenmin voort uit maatschappelijke naïviteit. Het is een vorm van subversiviteit tegen een opgelegde identiteit, een keuze voor jezelf. Is er dan helemaal geen rol meer weggelegd voor ‘gemengdheid?’ Ik denk het wel. Gemengdheid kan worden ingezet om het denken in termen van aparte groepen te ontkrachten. Maar nog productiever is het om dit concept los te maken van maatschappelijke coderingen en het te hergebruiken – door ermee te laten zien hoe iedereen in bepaalde opzichten altijd al ‘gemengd’ is... en hoe iedereen in vele andere opzichten niet gemengd is. Volgens Van Dale is een waardeoordeel ‘een mening of uitspraak over de esthetische, ethische, politieke, religieuze enz. betekenis van iemand of iets’. In ons geval gaat het om een mening of uitspraak over kenmerken als uiterlijk, religie, klasse of kaste, die daarmee sociale betekenis krijgen. 2 De auteurs van het rapport Mixed marriages in Nothern Ireland (Morgan et al. 1996) formuleren het als volgt: ‘To readers from outside the province, it is necessary to clarify that in Nothern Ireland the phrase “mixed marriage” is used to describe a marriage between a Catholic and a Protestant.’ (p. 3) Ze wijzen op ‘the intensity of emotions which a marriage between a Protestant and a Catholic can evoke’ in NoordIerland (p. 4). 3 ‘Verbod op gemengd huwelijk VS’. In: NRC Handelsblad, 17-10-2009. 4 Haritaworn (2009) spreekt om die reden over ‘multi-racialized people’ in plaats van ‘multiracial people’. 5 Wertheim 1991, p. 369. 6 Kamerstukken II 1937/38, 2 (V), nr. 7, p. 9; Kamerstukken II 1937/38, 2 (V), nr. 8, pp. 2526; Handelingen II 1937/38, pp. 202, 282-283. 7 Handelingen II 1937/38, p. 202. 8 Kamerstukken II 1937/38, 2 (V), nr. 7, p. 9. 9 Kamerstukken II 1937/38, 2 (V), nr. 8, pp. 25-26. 10 Handelingen II 1937/38, p. 202. 11 Handelingen II 1937/38, pp. 282-283. 12 Handelingen II 1937/38, pp. 202, 282-283. 1
GUNO JONES
De zin en onzin van ‘gemengdheid’ 129 MIX Jongeren in Nederland
Chi-Chi Ihekwoaba, 10 jaar
WAT MAAKT HET NOU UIT WAT VOOR KLEURTJE JE HEBT? Chi-Chi met de tante naar wie zij is vernoemd
We gingen met school naar Artis en mijn vader kwam de klas binnen, helemaal stralend met zijn mooie, donkere bolle gezicht. Ik was zo blij dat hij mijn vader is. De kinderen konden goed met hem opschieten. Toen vond ik het heel leuk dat ik gemengd ben. Een andere keer vond ik het slecht. Toen ik vier jaar was, wilde ik graag eens op zin en onzin het springkussen. Andere kinderen die erDe van speelden zeiden tegen mij dat ik er niet ‘gemengdheid’ op mocht, omdat ik een poepkleurtje had.131 De man die erbij was, gaf hun gelijk. Toen vond ik het naar dat ik een kleurtje had, ik dacht: als ik wit ben, mag ik wel op het springkussen. Ik dacht: god, waarom mag ik niet wit zijn. Wat maakt het nou uit wat voor kleurtje je hebt? GUNO JONES
MIX Jongeren in Nederland
MORAD BOUCHAKOUR
ZONDER TITEL Dat ik voor dit project werd gevraagd, had onder meer als reden dat ik van gemengde afkomst ben. Daar ben ik altijd een beetje dubbel over. Ik vind persoonlijk dat de kwaliteit van de fotograaf of het goede idee voor een serie de doorslag moet geven. Mijn moeder is Nederlands, mijn vader Algerijns. Als mensen mij ontmoeten, denken ze niet meteen dat ik van gemengde afkomst ben. Dat geeft me vrijheid. Als ze mijn achternaam horen, vragen ze wel vaak: ‘Is dat Frans?’ Soms zeg ik dan ja, een andere keer zeg ik: ‘Nee, Nederlands.’ Ik heb niet altijd zin om over Algerije te beginnen. Soms gebruik je het, soms verstop je het. Mijn vader hamerde op het feit dat ik Algerijns ben, daar moest ik trotser op zijn, vond hij. Het werkt twee kanten op. Sommigen zien je als ‘allochtoon’, anderen vinden het meteen interessant: ‘Gaaf hé, een halfbloed’, maar dat vind ik zelf niet bijzonder. Ik wil mensen zien als mens en niet als een categorie, of een mix van categorieën. Er zijn in Nederland al zóveel gemengden. Daarom wilde ik voor deze serie kinderen fotograferen die uit een gemengde relatie voortkomen, maar die daar niet op worden aangesproken, aan wie je het niet direct kunt zien. Via Facebook en een advertentie kwam ik in contact met de kinderen. Er kwamen veel reacties, ook van mensen die ik wel heel herkenbaar gemengd vond. Sommigen waren enorm blij dat er eindelijk aandacht voor dit onderwerp kwam. In de huizen van de kinderen vond ik een onmiskenbaar Nederlandse omgeving, met vaak een duidelijk accent uit een ander land. Een jongen sprak vloeiend Bulgaars, die ouders hadden de moeite genomen het hem te leren. Zo heb ik zelf Frans geleerd, eigenlijk had ik ook wel zo Arabisch willen leren. Ik hoop dat mensen door het uiterlijk heen kijken en zien wat iemand doet en is.
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 144 MIX Jongeren in Nederland
EEN MIX VAN NATIONALITEITEN Selma is de dochter van een Algerijnse vader en een Nederlandse moeder. Ze is geboren in Nederland. Aanvankelijk had ze alleen de Algerijnse nationaliteit van haar vader, maar toen ze ongeveer zes was, heeft haar moeder voor haar ook de Nederlandse nationaliteit aangevraagd. Sindsdien bezit ze beide nationaliteiten. Met haar Algerijnse nationaliteit heeft ze nooit iets gedaan, ze heeft geen Algerijns paspoort. Ze maakt er alleen soms bij sollicitaties melding van, wanneer het gaat om functies waarbij het als belangrijk geldt om open te staan voor meerdere culturen. Dan meldt ze ook dat ze van gemengde afkomst is en in Frankrijk heeft gewoond. Ze heeft met Algerije eigenlijk geen band, ze is er nooit geweest, maar leest het nieuws over het land wel met extra belangstelling. Dat ze zo weinig affiniteit met Algerije heeft, komt mogelijk door haar moeizame relatie met haar vader. Haar ouders zijn gescheiden toen ze drie jaar oud was, haar moeder heeft haar opgevoed.
Met haar dubbele nationaliteit is Selma nooit bezig. De Algerijnse nationaliteit kan ze niet opgeven, maar ze weet ook niet of ze dat zou doen als het wel mogelijk was. Maar ze denkt wel na over haar identiteit. Selma voelt zich Nederlands, maar wordt door haar omgeving aangesproken op haar allochtoon zijn, zowel van allochtone als van Nederlandse zijde. Ze probeert op zulke vragen en opmerkingen vrij direct te reageren, om mensen te laten zien wat ze doen. De vragen die haar vaak worden gesteld, plaatsen haar buiten de Nederlandse ‘wij’: Waar kom je vandaan? Hoe is het bij jullie? Met zulke vragen wordt eigenlijk gezegd: je bent niet van hier, niet een van ons. Ze noemt een voorbeeld. Sinds een tijdje is Selma actief in een linkse politieke partij. Dat stelt haar voor een dilemma: ze wil zich liever niet profileren als allochtoon, maar is toch vooral geïnteresseerd in thema’s rond de multiculturele samenleving. Haar ervaringen daar zijn niet anders dan elders. Als ze tegen iemand zegt niet zo groen te zijn, zegt deze: ja, maar jullie allochtonen zijn ook niet zo groen. Terwijl haar moeder juist heel erg milieubewust is. Daar is ze echt boos over geworden. Hoe vaker ze met dergelijke vragen of opmerkingen te maken krijgt, hoe minder Nederlands ze zich voelt. Selma heeft een internationale vriendenkring en voelt zich het beste op haar plek in een gemixt gezelschap. Ze noemt zichzelf het liefst wereldburger, om niet tot een bepaalde nationaliteits- of bevolkingsgroep te hoeven behoren. Het geeft vrijheid om nergens bij te horen. Ze wil niet in een hokje gestopt worden. Selma identificeert zich als grotendeels Nederlands, maar is toch meer dan dat. Specifiek met Algerije heeft ze niet zoveel, maar ze voelt zich wel emotioneel verbonden met een Arabische identiteit, ook al spreekt ze de taal niet en is ze niet met de Arabische cultuur opgegroeid. Ze heeft de Arabische taal nooit geleerd, omdat haar vader het belangrijk vond dat ze goed Nederlands leerde. Ze vindt dat jammer, maar begrijpt die keuze wel, omdat hij haar wilde behoeden voor de problemen die hij zelf als migrant in Nederland had ondervonden. Selma wordt vaak als Arabisch gezien, maar voelt zich niet Arabisch. Haar basis wordt gevormd door een Nederlandse identiteit. Ze denkt dat ze een brugfunctie kan hebben, omdat ze zowel de Arabische als de Nederlandse kant kan zien en begrijpen. Ze voelt zich niet specifiek aan Nederland gebonden als plek om te wonen, en ervaart een drang om naar het buitenland te gaan, waar de vraag waar je vandaan komt niet wordt gesteld. Korte historische terugblik Op 1 januari 2009 waren er in Nederland 1.121.645 Nederlanders met een dubbele nationaliteit: de Nederlandse en daarnaast een of meerdere andere nationaliteiten.1 Selma behoort tot hen en met haar vele andere nakomelingen uit gemengde relaties of huwelijken. In dit essay behandel ik de vraag wat dubbele nationaliteit betekent voor kinderen uit gemengde relaties. De voorbeelden van Selma en anderen zijn gebaseerd op interviews met inmiddels volwassen kinderen uit gemengde relaties. Ik geef eerst een korte terugblik op de geschiedenis van de nationaliteitsverlening aan kinderen uit gemengde relaties. Hoewel Selma een Nederlandse moeder heeft, kreeg zij bij haar geboorte toch niet de Nederlandse nationaliteit. Dat komt doordat zij voor 1985 is geboren. Tot dat jaar kregen alleen kinderen van een Nederlandse vader en een buitenlandse moeder bij geboorte de Nederlandse nationaliteit. Als ze
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 145 MIX Jongeren in Nederland
daarentegen een Nederlandse moeder hadden en een buitenlandse vader, kregen ze deze nationaliteit niet, ook niet bij geboorte in Nederland. Zij werden gezien als buitenlandse kinderen, als vreemdelingen, omdat ze een buitenlandse vader hadden. Alleen de nationaliteit van de vader was dus bepalend voor de nationaliteit van het kind. In 1985 veranderde dat, vanwege de gelijke behandeling van man en vrouw en met het oog op de integratie van kinderen uit gemengde relaties. Van vreemdelingen werden ze Nederlander. Toch heeft een deel van deze kinderen nog altijd niet de Nederlandse nationaliteit. Hun moeders moesten tijdens een overgangsperiode van drie jaar de Nederlandse nationaliteit alsnog voor hun kinderen aanvragen, maar wisten hier – zeker als ze in het buitenland woonden – vaak niet van. Er is nu een wet aangenomen om deze kinderen, inmiddels volwassen, alsnog een recht op de Nederlandse nationaliteit te geven. Momenteel wordt over deze groep gesproken als ‘latente Nederlanders’. Van vreemdelingen zijn zij bijna-Nederlanders geworden.
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 146 MIX Jongeren in Nederland
Tegenwoordig hebben de meeste kinderen uit gemengde relaties twee nationaliteiten: de Nederlandse via afstamming van de Nederlandse ouder, en de buitenlandse via afstamming van de buitenlandse ouder. Ze hoeven geen keuze te maken, maar kunnen beide nationaliteiten houden, ook als ze meerderjarig worden. Soms kunnen ze niet eens afstand doen van de buitenlandse nationaliteit, omdat de wetgeving van dat land het niet toestaat. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Marokkaanse of Mexicaanse nationaliteit, of voor de Algerijnse zoals in het geval van Selma. Er zijn nog steeds wel situaties waarin het kind niet beide nationaliteiten verkrijgt. Bijvoorbeeld als het kind een buitenlandse moeder heeft en de wetgeving van het land van herkomst discrimineert op basis van sekse, zoals ook de Nederlandse wetgeving tot 1985 deed. Ook hebben landen soms aanvullende voorwaarden voor het verkrijgen van de nationaliteit van de vader, als het gaat om kinderen die geboren zijn uit een buitenechtelijke relatie. Straks komt Michael aan het woord, die daarmee te maken heeft als kind van een Nederlandse moeder en Amerikaanse vader die niet met elkaar getrouwd waren. Minderjarige kinderen kunnen niet zelf hun nationaliteit bepalen. Welke nationaliteiten ze bezitten, is vooral het gevolg van staatspraktijken en deels ook van keuzes van de ouders. Als de buitenlandse ouder de Nederlandse nationaliteit aanvraagt en de vorige nationaliteit opgeeft en vervolgens het kind wordt geboren, zal dit kind alleen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen.2 Maar ouders zijn niet volledig vrij de nationaliteit van hun kinderen te bepalen, omdat nationaliteitsverlening in de eerste plaats een staatspraktijk is. Tegen deze achtergrond is de dubbele nationaliteit als een belangrijke stap vooruit te zien. Immers, tot 1985 waren kinderen van Nederlandse moeders en buitenlandse vaders vreemdelingen, of ze nu in het buitenland of in Nederland waren geboren. Toch zien tegenwoordig sommige ouders een dubbele nationaliteit als nadelig voor hun kinderen. Deze ouders willen alleen de Nederlandse nationaliteit voor hun kinderen, omdat ze vrezen dat hun kind altijd als ‘allochtoon’ gezien zal worden. Zoals een Marokkaanse vader het uitdrukt: ‘Ik dacht dat ik in Nederland woonde en viel onder de Nederlandse wetgeving.
Minister Verdonk zegt dat dubbele nationaliteit niet mag, maar de ambtenaar geeft je dubbele nationaliteit, ook al wil je het niet. Nederland komt gewoon nooit van zijn Marokkanen af.’3 De laatste jaren is in de media en politiek regelmatig aandacht besteed aan het verzet van ouders tegen registratie van de dubbele nationaliteit van hun kinderen in de Gemeentelijke Basisadministratie. Daarin wordt van elk kind dat geboren wordt geregistreerd welke nationaliteiten het bezit. De ambtenaar bepaalt op basis van informatie over het Nederlandse en buitenlandse nationaliteitsrecht welke nationaliteiten dat zijn, ongeacht de voorkeuren van de ouders. Ook als de ouders willen dat het kind alleen de Nederlandse nationaliteit bezit, als ze nooit contacten met het herkomstland van de ouder met een buitenlandse nationaliteit hebben en het kind niet bij de buitenlandse ambassade is gemeld, wordt toch een eventuele tweede nationaliteit geregistreerd.4 De praktijk kan overigens per gemeente en per ambtenaar verschillen. Dubbele nationaliteit als bezitsrecht Het verhaal van Selma leert ons iets over verschillende betekenissen van dubbele nationaliteit. Nationaliteit is in de eerste plaats een juridisch begrip. Nationaliteit is belangrijk omdat het rechten en plichten geeft. Door verlening van nationaliteit bepaalt een staat wie tot zijn bevolking behoort. Voor een individu betekent nationaliteit het recht om in dat land te verblijven, het recht op een paspoort, op kiesrecht en op toegang tot bepaalde beroepen (zo kunnen in Nederland alleen mensen met de Nederlandse nationaliteit rechter of politieagent worden). Nationaliteit biedt mensen dus mogelijkheden, toegang tot rechten en tot een samenleving, maar ook tot plichten. We zouden nationaliteit in deze zin kunnen opvatten als een bezitsrecht dat rechten, kansen en welvaart biedt (Shachar 2005). Bij Selma komt dit niet heel prominent naar voren. Haar Nederlandse nationaliteit, op zesjarige leeftijd verkregen, is voor haar vanzelfsprekend. Van haar Algerijnse nationaliteit maakt zij geen gebruik. Bij het vermelden van haar dubbele nationaliteit in geval van sollicitaties gaat het niet om de formele toegang tot arbeid, maar om de constructie van een gemengde of meervoudige identiteit waarvan Selma hoopt dat die op de arbeidsmarkt in haar voordeel zal zijn. Een aantal andere personen die ik heb geïnterviewd, maakte wel actief gebruik van de dubbele nationaliteit als bezitsrecht. Drie vrouwen met een Nederlandse vader, opgegroeid in het buitenland (Brazilië, Costa Rica en Duitsland), zijn naar Nederland gekomen om te studeren en te werken. Alle drie hebben ze zich inmiddels in Nederland gevestigd. Het is de Nederlandse nationaliteit, ontleend aan hun Nederlandse vader, die hen deze mogelijkheid biedt. Dat geldt bijvoorbeeld voor Maria, dochter van een Nederlandse vader en Braziliaanse moeder, opgegroeid in Brazilië. Ze heeft de Nederlandse en Braziliaanse nationaliteit. Hoewel haar vader, in de jaren vijftig uit Nederland geëmigreerd, alleen negatieve verhalen over Nederland te vertellen had, wilde ze toch zelf een kijkje nemen. Dankzij haar Nederlandse nationaliteit kan Maria in Nederland eenvoudig studeren en vervolgens werken. Haar Braziliaanse echtgenoot volgde haar en beiden werken nu in Nederland. Ze hebben twee
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 147 MIX Jongeren in Nederland
kinderen, die eveneens beide nationaliteiten bezitten. Het omgekeerde kan natuurlijk ook voorkomen: dat kinderen met twee nationaliteiten juist de voordelen van de niet-Nederlandse nationaliteit aanspreken. Zo woont de dochter van een Nederlands-Egyptisch echtpaar die over beide nationaliteiten beschikt, nu in Egypte met haar Egyptische echtgenoot. We kunnen concluderen dat het belang van dubbele nationaliteit voor de kinderen ligt in de toegang tot het land in de vorm van verblijf, studie en werk. Langdurig verblijf in het land van de andere nationaliteit kan er tevens toe leiden dat er een partner gevonden wordt. Door daadwerkelijk in het land van de nationaliteit te wonen, wordt de verbondenheid met dat land en de familie daar versterkt.
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 148 MIX Jongeren in Nederland
Dubbele nationaliteit en gezinsrelaties We kunnen nationaliteit ook opvatten als een uitdrukking van gezinsrelaties (Knop 2001). Dubbele nationaliteit is dan te zien als de juridische vertaling van familiebanden in meer dan ĂŠĂŠn land. Door deze transnationale banden ontstaan gevoelens van verbondenheid met meerdere naties. Dubbele nationaliteit stelt individuen ook op een praktisch niveau in staat familierelaties in meerdere landen te onderhouden, omdat ze eenvoudig toegang hebben tot die landen. Bij Selma zien we deze relationele nationaliteitsbeleving maar beperkt terug. Zij heeft geen banden met Algerije en heeft het land nooit bezocht. Dit is waarschijnlijk mede het gevolg van de moeizame relatie met haar vader. Familierelaties zijn immers niet altijd stabiel of onproblematisch; zij kunnen in de loop der tijd sterker worden, maar ook zwakker. Ute echter is een persoon die zeer hecht aan het bezit van zowel de Nederlandse als de Duitse nationaliteit juist vanwege de relatie met haar ouders, vooral haar moeder. Volgens Ute bepaalt het bezit van de Duitse nationaliteit mede de emotionele kwaliteit van de relatie met haar moeder. Zoals haar moeder haar verbondenheid met haar kinderen gestalte gaf door dezelfde achternaam te blijven voeren, ondanks twee scheidingen, zo ervaart Ute dat het delen van de Duitse nationaliteit een gevoel van gezamenlijkheid geeft met haar moeder: Emotioneel gezien wil ik het gewoon. Mijn moeder is Duits, weet je. Het heeft misschien niets te maken met het paspoort, maar ik zou makkelijker dingen voor haar kunnen regelen als er iets met haar gebeurt. Bovendien, mijn moeder is gescheiden en weer getrouwd en weer gescheiden en die hield dezelfde naam als ik. De naam van mijn vader. Omdat ze niet anders wilde heten dan haar kinderen. Mijn moeder woont in Duitsland, mijn vader trouwens ook. Ik heb het gevoel dat je toch dichterbij kunt blijven als je dezelfde nationaliteit hebt. Maar of een kind de nationaliteit van de ouder wenst, hangt ook af van de relatie met die ouder. Dat wordt duidelijk uit het verhaal van Michael, die niet de Amerikaanse nationaliteit van zijn vader heeft. Zijn ouders waren niet getrouwd toen hij geboren werd, en Michael verkreeg alleen de Nederlandse nationaliteit bij zijn geboorte. Hoewel het mogelijk zou moeten zijn, aldus Michael, om de Amerikaanse nationaliteit te verkrijgen, zou het een grote administratieve rompslomp betekenen, waarbij ook de geboorteakte zou moeten worden veranderd. Lange tijd vond Michael het onbelangrijk, maar op een gegeven
moment begon het wel te wringen. Maar toen hij probeerde uit te zoeken wat hij zou moeten doen om hierin verandering te brengen, begon hij weer te twijfelen: wilde hij wel echt de Amerikaanse nationaliteit en waarom eigenlijk? Ik begon er een beetje over te twijfelen. Want ja, ik voel me uiteindelijk Nederlander, ik voel me niet zozeer Amerikaan. Dus waarom wil ik dan Amerikaans worden? Ik hoef dat ook eigenlijk niet, ik wil gewoon dat mijn vader als mijn vader erkend wordt. Dus uiteindelijk is het plan om het te gaan regelen verwaterd. Een keer in de zoveel tijd denk ik weer: nu ga ik er werk van maken, maar dat heb ik nog niet gedaan. Ik heb ook wel een haatliefdeverhouding met mijn vader, dus dat heb ik dan ook met Amerikaans zijn. Maar ongeacht of ik mijn vader nou een eikel vind of niet, het is wel mijn vader. En daarin zit voor mij ook het principiële punt, omdat ik wel hetzelfde bloed heb als mijn vader. Het is mijn vader. Behalve de relatie met de ouders kan nationaliteit een uitdrukking zijn van een band met de verdere familie. John heeft een Britse vader en een Nederlandse moeder. Zijn vader woont al meer dan dertig jaar in Nederland en spreekt de Nederlandse taal vloeiend, maar heeft alleen de Britse nationaliteit en voelt zich, aldus zijn zoon, nog altijd Brit. John heeft beide nationaliteiten en dat is belangrijk voor hem. Hij heeft een band met Groot-Brittannië door ‘mijn vader, door de taal die er altijd is geweest, en door de familie die ik daar heb’. Maar die band met de Britse familie is in de afgelopen jaren minder sterk geworden. Tijdens zijn jeugd bezocht John met zijn ouders de familie van zijn vader regelmatig. Maar nadat de bindende factor in de familie, zijn oma, was overleden en na een aantal echtscheidingen is de band met deze familie minder hecht geworden. John ziet ze niet vaak meer en gaat niet meer geregeld naar Groot-Brittannië. Hij heeft wel vrienden in dat land en kijkt regelmatig naar de Britse televisie, maar hij voelt weinig verbondenheid met de mensen daar. Zijn verbondenheid betreft Nederland, het land waar hij weliswaar niet is geboren, maar wel is opgegroeid. Dubbele nationaliteit en identiteit Ten slotte kunnen we nationaliteit zien als de uitdrukking van een bepaalde identiteitsconstructie (Gustafson 2002, Frank 1999). Dubbele nationaliteit is dan te zien als een uiting van dubbele, meervoudige of gemengde identiteit. Selma heeft zowel de Nederlandse als de Algerijnse nationaliteit, maar identificeert zich niet met haar Algerijnse nationaliteit. Toch is ook haar Nederlandse identiteit niet eenduidig en haar verhaal is op meerdere punten tegenstrijdig. Ze zegt desgevraagd dat ze zich vooral als Nederlandse identificeert. Maar ze is niet alleen Nederlandse: ze is grotendeels Nederlandse of meer dan alleen Nederlandse. Ze identificeert zich niet als Algerijnse, maar voelt zich wel verbonden met een Arabische identiteit. Selma’s verhaal laat ook zien dat van een vrije identiteitsconstructie op basis van dubbele nationaliteit geen sprake is. Niet alleen omdat zij haar nationaliteiten niet vrij kan kiezen – de Algerijnse nationaliteit heeft zij automatisch gekregen en kan zij niet afstaan – maar ook omdat ze haar identiteit niet volledig vrij kan bepalen. Ook al voelt ze zich in de eerste plaats Nederlandse, heeft ze de Nederlandse nationaliteit, is ze in Nederland opgegroeid
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 149 MIX Jongeren in Nederland
en door haar Nederlandse moeder opgevoed, haar sociale omgeving ziet haar als allochtoon, als niet van hier en niet een van ons. De voortdurende vraag: ‘waar kom je vandaan?’ maakt dat ze zich juist weer minder Nederlandse voelt. Ze weigert een keuze te maken en verzet zich tegen deze opgelegde identiteit door zichzelf wereldburger te noemen. Dit ziet ze als positief: dat ze niet in een hokje past of tot een bepaalde bevolkings- of nationaliteitsgroep behoort, geeft haar ook vrijheid.
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 150 MIX Jongeren in Nederland
Identiteit is niet statisch en is geen objectief gegeven, maar wordt door tijd en plaats bepaald. Maria ervaart in Brazilië als blank te worden beschouwd en in Nederland als zwart. Zowel in Brazilië als in Nederland wordt zij voortdurend voor de keuze gesteld: ben je nu Nederlandse of Braziliaanse? Maria vindt dit een voortdurende strijd. Zij weigert een eenduidige keuze te maken; ze is nu eenmaal beide, ook al is dat niet altijd makkelijk. Haar dubbele nationaliteit is voor haar een uitdrukking van die dubbele identiteit. Maar dit geldt niet voor alle geïnterviewden op dezelfde manier. Het hangt af van de nationaliteit van de betrokkenen. Debatten over dubbele nationaliteit gaan vooral over de ‘etnische ander’ (Turkse en Marokkaanse migranten). Geïnterviewden met een andere Europese of westerse nationaliteit naast de Nederlandse voelen zich niet direct aangesproken door deze politieke en publieke debatten. Toch identificeren sommigen van hen zich wel met immigranten van buiten de Europese Unie. Zij vinden dat het hebben van een dubbele nationaliteit ook voor bijvoorbeeld Marokkaanse Nederlanders – en andere groepen met een niet-westers paspoort naast het Nederlandse – niet geproblematiseerd zou moeten worden. John, met de Nederlandse en Britse nationaliteit, zegt hierover: Om te eisen van een Marokkaan die hier al vijftien jaar woont, dat hij om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen afstand moet doen van zijn Marokkaanse nationaliteit, is voor hem geen weerspiegeling van de werkelijkheid. Ik probeer het altijd te definiëren als een weerspiegeling van de werkelijkheid. Voor mij is die werkelijkheid een mix van identiteiten, een beetje een mix van nationaliteiten. Voor andere mensen is dat nog veel sterker. Die zijn Marokkaan, maar voelen ook een sterke band met Nederland omdat ze hier geboren zijn of hier al heel lang wonen. Die moeten dat weerspiegeld kunnen zien in hun officiële status. Je kunt het niet onder één noemer vatten. Mensen zijn niet of Nederlander of Marokkaan of Canadees, zo voelen ze zich niet. Dus laat die mensen toch. Als ze dat nou willen, als het belangrijk voor ze is. John beschrijft zijn eigen beleving als een mix van identiteiten en nationaliteiten. Dit heeft hij gemeen met Marokkaanse migranten. Vervolgens schept hij afstand tussen zichzelf en de Marokkaanse migranten door te suggereren dat dit voor hen veel sterker geldt. Ook met de uitspraak ‘laat die mensen toch’ schept hij afstand: op dat moment gaat het niet over hem. Zo sluit hij zichzelf uit van de groep die aangesproken wordt en bevestigt hij het belang van etniciteit, dat hij eerst relativeert.
Hier speelt etniciteit wel degelijk een rol. De ene nationaliteit is de andere niet en niet alle dubbele nationaliteiten worden in debatten als problematisch gezien. Er bestaat een hiërarchie van nationaliteiten. Het hebben van een Europese of andere westerse nationaliteit naast de Nederlandse werkt minder stigmatiserend dan het combineren van een Turkse of Marokkaanse nationaliteit met de Nederlandse. Bovendien, omdat personen met een westerse ouder, zoals Ute en John, minder eenvoudig herkenbaar zijn dan personen met een niet-Nederlandse ouder, beschikken ze over meer vrije ruimte voor identiteitsconstructie dan Selma of Maria. Dubbele nationaliteit als middel om uiting te geven aan je individuele identiteit zou wel eens vooral voor deze groep kunnen gelden. Tot slot: betekenis van dubbele nationaliteit Hierboven zijn een paar ervaringen van de ruim één miljoen Nederlanders met dubbele nationaliteit besproken. We hebben gezien dat dubbele nationaliteit vele verschillende betekenissen kan hebben, voor juridische rechten, familierelaties en identiteitsbeleving. Dat iemand de dubbele nationaliteit bezit, zegt op zichzelf nog niets. Dubbele nationaliteit kan betekenen dat iemand de daaruit voortvloeiende rechten in twee landen gebruikt, maar dat hoeft niet. Dubbele nationaliteit kan betekenen dat iemand transnationale familiebanden heeft, maar dat hoeft niet. En hoewel het een uitdrukking kan zijn van meervoudige identiteit, hoeft dat niet het geval te zijn. We moeten dus voorzichtig zijn, ook in het publieke debat, om aan dubbele nationaliteit eenduidig negatieve of positieve betekenissen te verbinden. De juridische werkelijkheid van kinderen uit gemengde relaties stemt niet altijd overeen met hun dagelijks leven en bovendien is die dagelijkse werkelijkheid zeer veranderlijk. Cijfers Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Nederlanders: geslacht, leeftijd en dubbele nationaliteit’, 1 januari 2009. 2 Een buitenlandse man of vrouw die is gehuwd met een Nederlander, hoeft bij naturalisatie de eigen nationaliteit niet op te geven. Ook de Nederlandse echtgenoot of echtgenote kan bij het aanvragen van de nationaliteit van de partner de Nederlandse nationaliteit behouden. Sommigen, zoals Marokkanen, kúnnen hun eerste nationaliteit niet opgeven. 3 Tv-programma Nova, ‘Dubbele nationaliteit stuit op problemen’, 7 december 2004. 4 Vaak denken ouders dat wanneer zij hun kind niet bij de buitenlandse ambassade registreren, het kind ook niet die buitenlandse nationaliteit verkrijgt. Dit is echter in zijn algemeenheid niet juist. Het geldt alleen wanneer registratie van het kind bij de ambassade een voorwaarde is voor verkrijging van de nationaliteit. Dit is bijvoorbeeld wel het geval in de Duitse wetgeving voor kinderen met een Duitse ouder, geboren in het buitenland na 31 december 1999. 1
BETTY DE HART
Een mix van nationaliteiten 151 MIX Jongeren in Nederland
MIXED IN DE MEDIA MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 152 MIX Jongeren in Nederland
In de jaren zeventig en tachtig, toen ik opgroeide, waren er voor mij als kind van gemengde Surinaams-Nederlandse afkomst weinig identificatiemogelijkheden in de media. Als er al iets op televisie verscheen over kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, dan ging het over kinderen die als migrant met hun ouders naar Nederland waren gekomen. In de jaren tachtig veranderde er iets. Als puber was ik bijvoorbeeld fan van de Kameroenees-Franse tennisser Yannick Noah, die halverwege de jaren tachtig furore maakte op de grote tennistoernooien, en van de Nigeriaans-Britse zangeres Sade Adu die in dezelfde periode de hitparade aanvoerde met ‘Smooth Operator’. In de media werd het wel benoemd dat zij van gemengde afkomst waren, maar verder besteedde men daar nauwelijks aandacht aan. Nederlandse stervoetballers uit die tijd als Ruud Gullit en Frank Rijkaard, ook van gemengde afkomst, golden in de media als Surinaamse spelers. Langzamerhand kwam er ook in reclames wat meer kleur. Zo begon Benetton met modellen ‘in alle kleuren van de wereld’. In Nederland had Mexx in 1986 de spraakmakende campagne met zoenende etnisch gemengde stellen, waarbij etnische vermenging als energiek, stedelijk en hip fenomeen werd gerepresenteerd.
Beeldvorming Met representeren bedoel ik het proces van beeldvorming. Objecten, mensen en gebeurtenissen hebben op zichzelf geen betekenis. Ze krijgen betekenis doordat wij die eraan geven. Dat doen we door ze op een bepaalde manier weer te geven, door de woorden die we gebruiken om ze te beschrijven, de verhalen die we erover vertellen, de beelden die we erbij maken, de manier waarop we dingen of mensen classificeren en de waarde die we eraan hechten (Hall 1997). Een verhaal kan op meerdere manieren worden verteld, een foto kan vanuit verschillende hoeken worden genomen met allerlei belichtingen. Er is een voortdurende wisselwerking tussen enerzijds de tekstuele, fotografische en filmische beelden om ons heen, en anderzijds de beelden in ons hoofd, onze mentale beelden zoals ideeën, overtuigingen en associaties. Wat we om ons heen zien en lezen, beïnvloedt onze visie op de werkelijkheid. En andersom: de beelden in ons hoofd zijn van invloed op wat we op papier zetten, fotograferen of filmen (Smelik et al. 1999). Een representatie van een object of persoon is niet hetzelfde als de werkelijkheid, omdat iedereen steeds weer eigen keuzes maakt bij de weergave. Maar niet alleen de intenties van de maker spelen een rol. Lezers en kijkers kunnen de aangeboden beelden weer anders interpreteren vanuit de visie die zij in hun hoofd hebben. Er is een continue wisselwerking tussen makers en gebruikers van beelden, waaruit zich betekenissen vormen. Wel kan een maker bepaalde keuzes maken in de weergave, waardoor de ene betekenis meer voor de hand ligt dan een andere. Bij onderzoek naar beeldvorming in teksten en foto’s gaat het om de betekenissen die gecreëerd
worden. Deze kunnen weer effect hebben op de ideeën en overtuigingen van mensen. Beeldvorming is een belangrijk onderwerp in verband met mensen van gemengde afkomst. Zij zijn steeds zichtbaarder geworden in de media. Zeker vanaf de eeuwwisseling tekent zich een duidelijke trend af dat zij vaker aan bod komen in artikelen of fotoreportages in allerlei bladen. Ook in reclames duiken zij nu geregeld op. Hoewel het aan de ene kant prettig is wanneer gemengde mensen in de media personen tegenkomen zoals zijzelf, zitten er ook allerlei haken en ogen aan dergelijke representaties. Soms zijn de beelden op het eerste gezicht positief, maar zitten er bij nadere analyse problematische kanten aan. Kinderen van gemengde afkomst hebben ervaring met het opgroeien in een interetnisch gezin en met een samenleving die uitgaat van etnische classificaties waarbinnen amper ruimte is voor gemengdheid. Maar niet alleen deze ervaringen hebben invloed op hun identiteitsbeleving, ook de beeldvorming in de media draagt eraan bij. Een analyse van die teksten en foto’s leert ons welke aannames en veronderstellingen er ten grondslag kunnen liggen aan een gemengde identiteit. In dit essay ga ik aan de hand van drie cases in op de beeldvorming over gemengde kinderen en gezinnen in de afgelopen tien, vijftien jaar in de media. Case 1: van halfbloed naar dubbelbloed? Lange tijd verschenen er slechts mondjesmaat beelden in de media van etnisch gemengde personen. Voor het uitdiepen van de consequenties van een gemengde identiteit bestond al helemaal geen aandacht; de ervaringen van de betrokkenen bleven
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 153 MIX Jongeren in Nederland
onderbelicht. Het heersende vertoog over gemengdheid dateerde nog uit de koloniale tijd. Zo was er eigenlijk alleen de koloniale term ‘halfbloed’ om mensen van gemengde afkomst aan te duiden. Die term riep vooral het beeld op van kinderen die geboren waren uit buitenechtelijke, ongelijke relaties tussen witte Europese mannen en zwarte of gekleurde slavinnen en concubines.
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 154 MIX Jongeren in Nederland
De term is problematisch omdat hij naar ‘ras’ en naar ‘ras(on)zuiverheid’ verwijst. ‘Halfbloeden’ werden in de Nederlandse koloniën veelal niet voor vol aangezien en er heerste allerlei negatieve, stereotiepe beeldvorming over hen (Bosma en Raben 2003). In Indische romans zijn daar volop voorbeelden van te vinden. Zo werden Indische personages, met name vrouwen, enerzijds als mooi, sensueel en erotisch afgeschilderd. Anderzijds golden zij als tragische figuren, die tussen wal en schip vielen, minderwaardigheidsgevoelens hadden omdat zij nergens thuis zouden horen en zowel in biologisch als cultureel opzicht gedegenereerd waren (Cottaar en Willems 1984). Ook in de Surinaamse koloniale literatuur zien we dergelijke beeldvorming terug (Botman 2005b). Tegen de term halfbloed kwam vanaf eind jaren tachtig een tegenreactie, van de kant van moeders van etnisch gemengde gezinnen en van mensen van gemengde afkomst zelf (Timmerije 1993, Kortram 1995). De term ‘dubbelbloed’ raakte in omloop. In 1987 bracht Stichting Lawine, de landelijke organisatie van en voor biculturele relaties en gezinnen, de publicatie Van halfbloed tot dubbelbloed uit. Deze bevatte allerlei persoonlijke verhalen van vrouwen in gemengde relaties met kinderen. In de
inleiding wordt gesteld dat kinderen van gemengde afkomst kampen met loyaliteits- en identiteitsconflicten, omdat gemengde relaties en de daaruit geboren kinderen niet positief worden gewaardeerd in de Nederlandse samenleving. ‘Het meest duidelijk blijkt dit uit de term “halfbloed”. Zij worden beschouwd als zijnde óf Nederlands óf buitenlands.’ Werd er in het koloniale en nazivertoog uitgegaan van de biologie als verklaring voor de problemen van etnisch gemengden, in dit citaat ligt het accent op etnische gemengdheid als een sociaal en psychologisch probleem (Haritaworn 2007). De term ‘dubbelbloed’ wordt in deze publicatie niet met zoveel woorden toegelicht, maar duidelijk is wel dat de term ‘halfbloed’ in de ogen van de samenstellers uitgaat van de onvolwaardigheid van gemengde kinderen, die bovendien zouden moeten kiezen tussen etniciteiten. Deze term brengt dus de interculturele leefwereld van een gemengd kind niet tot uitdrukking. De term ‘dubbelbloed’ zou kennelijk meer recht doen aan het gegeven dat een gemengd kind verschillende culturele tradities met elkaar weet te verbinden. Het kind zou zowel het een als het ander zijn. Deze visie klinkt ook door in een van de eerste tijdschriftartikelen die ik aantrof over jongeren van gemengde afkomst. Het blad RôOf, cross cultural magazine publiceerde in 1998 het verhaal ‘Dubbelbloed, best of both worlds’.1 Hierin staat de vraag centraal of deze jongeren tussen wal en schip vallen omdat ze nergens thuishoren (een halfbloed-vertoog), of dat ze juist van twee walletjes eten en het beste uit beide etnische tradities weten te combineren (een dubbelbloedvertoog).
Het artikel gaat echter nog een stap verder dan de hierboven behandelde discussie. Daarin stond de gedachte centraal dat gemengde kinderen kunnen putten uit een meervoudige etnische achtergrond. In het RôOfartikel wordt verondersteld dat er zoiets bestaat als een slechte en een goede mix. Alsof er een keuze is tussen het verenigen van slechte of van goede ‘etnische’ eigenschappen. Hoewel het positief is dat wordt uitgegaan van de handelingsruimte en keuzes die gemengde jongeren zelf kunnen maken, is het tegelijkertijd naïef om te veronderstellen dat deze mogelijkheden tot daden en keuzes in een vacuüm plaatsvinden. Ook jongeren van gemengde afkomst worden beïnvloed door de vertogen over ‘ras’ en etniciteit om hen heen. Inmiddels heeft de term ‘dubbelbloed’ zodanig ingang gevonden dat we hem in steeds meer tijdschriftartikelen tegenkomen. Ook gemengde jongeren zelf hanteren deze benaming. Zo vormden zij in november 2006 op de netwerksite Hyves de groep ‘Dubbelbloedjes!’. Maar met haar 1.300 leden blijft deze community ver achter bij de Hyves-groep ‘Halfbloedjes!’, opgericht in januari van datzelfde jaar en inmiddels de 34.000 leden gepasseerd.2 Het lijkt er dus op dat het lastig is ons van de problematische term ‘halfbloed’ te ontdoen, omdat deze term veel meer ingeburgerd is dan ‘dubbelbloed’ – ook onder mensen van gemengde afkomst. Er kunnen ook kanttekeningen worden gezet bij de introductie van de term ‘dubbelbloed’. Een positieve kant is dat deze term de volwaardigheid accentueert van mensen met een etnisch gemengde afkomst en dat er een zekere meervoudigheid uit spreekt. Maar tegelijk is het problematisch
dat deze term gestoeld blijft op een raciaal vertoog van Blut und Boden. Het begrip ‘halfbloed’ dat verwijst naar negatief beladen vermenging en minderwaardigheid, en het begrip ‘dubbelbloed’ dat de positieve betekenis van vermenging en de meerwaarde wil benadrukken, zijn twee kanten van dezelfde medaille. Beide termen blijven uitgaan van rasdenken. Mensen van gemengde afkomst zijn niet minder, maar ook niet meer dan ‘niet-gemengde’ anderen. Case 2: reclames met gemengde kinderen en interetnische gezinnen De Nederlandse samenleving krijgt een steeds multi-etnischer karakter en het is geen wonder dat bedrijven daarop willen inspelen. Een nieuw potentieel aan klanten dient zich aan, die aan merken en producten verbonden kunnen worden. Advertenties en televisiereclames moeten allerlei culturele en etnische groepen kunnen bereiken. Uit recent marketingonderzoek blijkt dat Nederlanders met een migrantenachtergrond merendeels niet aangesproken willen worden op hun etnische achtergrond, maar wel herkenning willen vinden in advertenties (Pels 2009). De afgelopen jaren doken dan ook steeds meer gekleurde mensen op in reclames. Vaak zie je gemengde gezinnen, jonge lichtgekleurde meiden met donker sterk krullend haar, of kleine kinderen van gemengde afkomst. De Hema is kampioen in het neerzetten van een divers beeld. In de reclamekrantjes vind je oud en jong, dik en dun, man en vrouw en zwart en wit door elkaar heen. Met grote regelmaat staan er gemengde families en kinderen van gemengde afkomst in de folders. Maar ook andere bedrijven
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 155 MIX Jongeren in Nederland
In Nederland worden beelden van mensen van gemengde afkomst, met name gezinnen en kinderen, ingezet als zogeheten branding tool: als instrument om producten aan de man/vrouw te brengen, ongeacht de etnische achtergrond van de consument. Opvallend is dat het vooral gaat om kinderen met een Afroachtergrond. Meisjes en jongetjes die zeer licht van kleur zijn, soms blauwe ogen hebben met blond kroeshaar.
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 156 MIX Jongeren in Nederland
maken gebruik van deze beelden (zie Essent hierboven). Anders dan in de Verenigde Staten, waar etnomarketing veelal specifiek gericht is op de multiracial klantgroepen, lijkt het gebruik van etnisch gemengde modellen in de Nederlandse reclames niet tot doel te hebben om specifiek consumenten met een gemengde afkomst te binden. Daarvoor is die doelgroep in Nederland waarschijnlijk te klein. Wel is ook bij ons de internationale trend in de media zichtbaar om ethnic ambiguity en de multiracial generation of remix generation als trendy en kosmopolitisch neer te zetten. Gemengdheid is handelswaar geworden. Internationale sterren van gemengde afkomst als Mariah Carey, Halle Berry, Tiger Woods en Leona Lewis komen via de televisie ook de Nederlandse huiskamer binnen. Etnisch gemengde modellen als Devon Aoki (Lancôme), Noémie Lenoir (onder meer L’Oréal), Christy Turlington (Calvin Klein) en Helena Christensen (onder andere H&M) vinden we eveneens in de Nederlandse glossy’s terug.
Ook in geval van gezinnen is meestal een ouder of kind toegevoegd met een Afro-achtergrond. Ik kwam nog geen voorbeelden tegen van een gemengd gezin met bijvoorbeeld een ouder die een hoofddoek draagt of van Aziatische afkomst is. Wellicht zijn relaties van witte Nederlanders met Surinamers of Antillianen maatschappelijk geaccepteerder dan relaties met bijvoorbeeld Turken of Marokkanen. Maar een andere verklaring is dat reclamemakers verschil visueel zo extreem mogelijk willen neerzetten en daarom met de uitersten van ‘wit’ en ‘zwart’ werken. Waarom zijn beelden van gemengde gezinnen en gemengde kindjes nu zo aantrekkelijk om in te zetten in reclame? Mijn hypothese is dat deze beelden reclamemakers de mogelijkheid bieden een nietbedreigend beeld van multicultureel Nederland neer te zetten, dat ook witte consumenten aanspreekt of waarmee zij zich ook kunnen identificeren. Een beeld dat ver afstaat van etnische polarisatie en andere negatieve aspecten van de multi-etnische samenleving. Reclames met enkel mensen van kleur zouden witte consumenten kunnen buitensluiten. Hoewel consumenten
van kleur zichzelf al decennialang niet herkennen in de media en in reclame, zou dit voor witte consumenten zeer ongebruikelijk zijn. Door gemengde gezinnen en kinderen in te zetten wordt iedereen tevreden gehouden. Er is nog een reden. Die heeft te maken met de associaties die gemengdheid oproept. Enerzijds wordt voortgeborduurd op de oude koloniale beeldvorming, waarin met name gemengde vrouwen golden als sensueel, erotisch en mooi. In hedendaagse reclames zijn dan ook opvallend veel jonge, lichtgekleurde meiden met donker kroezend haar aan te treffen, zoals in de bekende reclame van de Nederlandse Energie Maatschappij met Frans Bauer. Anderzijds krijgt gemengdheid ook nieuwe betekenissen. Het koloniale beeld van de gemengde als aantrekkelijk zien we terug in hedendaagse beeldvorming van etnisch gemengde kinderen. Zij worden vaak als schattig en mooi gezien. Zo had het Volkskrant Magazine van 9 februari 2002 een cover van een gemengd meisje met als kop ‘Mooi gemixt’.3
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 157 MIX Jongeren in Nederland
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 158 MIX Jongeren in Nederland
Dat verwees naar een fotoreportage over gemengde kinderen met daarbij een artikel over de multiculturele samenleving. In Viva Baby van november/december 2004 stond de Russisch-Kameroenese actrice Anousha Nzumé op de cover met een van haar dochters. Het bijbehorende artikel werd aangekondigd met de slagzin: ‘Mooie mix! 3 multi-culti baby’s’.4 In 2006 kopte het blad Sen
boven een artikel: ‘Multiculti-kids: de Nederlanders van de toekomst! Het mooiste uit twee werelden’.5 In dit verhaal vertellen ouders over hun gemengde relatie en de opvoeding van hun kinderen. In tegenstelling tot het koloniale stereotype van de gemengde die tegelijkertijd als mooi en als tragisch wordt gezien vanwege de
gemengde achtergrond, worden deze kinderen niet als tragische figuren gerepresenteerd. In al deze gevallen zien we het beeld terug van de ‘goede’ mix. Steeds gaat het overigens over kinderen van gemengde afkomst zonder dat zij zelf aan het woord komen. In een aflevering van de Britse comedyserie Absolutely fabulous wordt een grap gemaakt over de relatie tussen de beeldvorming van gemengde kinderen als schattig en mooi en de hedendaagse consumentencultuur. Edina, die op het punt staat oma te worden van een gemengd kleinkind, zegt tegen Patsy: ‘A mixed race baby is the finest accessory you can have; it’s the Chanel amongst babies.’ Met andere woorden, het beeld van een schattig gemengd kind in reclames straalt af op het product. Net zoals een mooie Chaneltas allure meegeeft aan de draagster.
harmonie te verbeelden (Streeter 2003). Daarmee zijn we ook beland bij datgene wat niet in beeld wordt gebracht. Achter het rooskleurige ideaalplaatje verdwijnen de werkelijke ervaringen van de betrokkenen. In interetnische gezinnen kunnen zich naast culturele uitwisseling ook cultuurbotsingen voordoen. In de maatschappij kampen gemengde mensen met uitsluitingsmechanismen, of moeten altijd maar verantwoording afleggen over hun herkomst. Het is dan ook de vraag of deze trend om gemengde mensen in de media positief op te voeren, als zouden zij de voorbode zijn van een conflictloze multiculturele samenleving, ook daadwerkelijk iets verandert aan maatschappelijke uitsluitingsmechanismen (Streeter 2003).
Zoals eerder gezegd worden er pogingen gedaan het stereotiepe koloniale beeld los te laten, waardoor gemengdheid nieuwe betekenissen krijgt. Kimberly McClain DaCosta stelt in haar boek Making multiracials (2007) dat mensen van gemengde afkomst als symbool van ‘het nieuwe’ worden ingezet. Zij representeren het moderne, jeugdige en urban aspect, terwijl een cast met enkel witte mensen een conventionele uitstraling heeft. Een doorsnee wit Nederlands gezin valt niet meer op in de reclame, terwijl etnisch gemengde gezinnen het idee oproepen van iets nieuws en moderns. Kinderen van gemengde afkomst zijn de ultieme representatie van het nieuwe. Staan kinderen altijd al symbool voor de toekomst, gemengde kinderen representeren een ideaalbeeld van toekomstig Nederland waarin alle etnoraciale verschillen overbrugd zijn. Zo noemde het blad Sen hen ‘de Nederlanders van de toekomst’. Omdat gemengde kinderen als schattig worden gezien, zijn zij uitermate geschikt om raciale
Case 3: de Nieuwe Kaaskop en de som der delen Op 5 februari 1994 verscheen op de cover van opinieblad Elsevier een foto van een ogenschijnlijk zongebruind meisje met steil naar achter gekamd blond-lichtbruin (zie volgende pagina).6 Haar ogen lijken grijzig, ze heeft een kleine neus en volle lippen. Zo op het eerste gezicht niets bijzonders. De kop luidt: ‘De Nieuwe Kaaskop’ met daaronder de smaakmaker: ‘Een natie verschiet van kleur. Er zijn steeds meer “dubbelbloed” Nederlanders, geboren uit een gemengde relatie’. In het artikel zelf, ‘De Nieuwe Kaaskop – Nederlanders krijgen steeds exotischer trekken’, wordt al snel onthuld dat het omslagmeisje een door de computer gemanipuleerd beeld is, totstandgekomen door zes foto’s van Nederlanders met uiteenlopende gelaatstrekken met elkaar te mengen. Het virtuele meisje lijkt opgebouwd uit het haar van een donkerblonde witte vrouw, de mond van een vrouw met een Afro-achtergrond, de ogen van een
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 159 MIX Jongeren in Nederland
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 160 MIX Jongeren in Nederland
heel lichtbruin meisje, de vorm van het gezicht van een witte vrouw (brunette), de neus van een witte man en de oren van een man met Afro-wortels. In 1993 maakte het Amerikaanse tijdschrift Time een soortgelijke cover, ‘The new face of America’, maar dan op een geavanceerdere manier. Time gebruikte veertien modellen van uiteenlopende etnische achtergrond, die met het computerprogramma Morph 2.0 tot één gemengde ‘Eve’ werden gemorphed. Elsevier gebruikte bij het mixen geen personen met een heel donkere huidskleur, kroeshaar of een Aziatisch uiterlijk, zoals Time dat wel deed. Maar in beide gevallen is het opmerkelijk dat het merendeel van de gebruikte modellen wit is. Dit is tegenstrijdig met het verschieten van kleur van de Nederlandse natie, zoals op de cover van Elsevier staat, en de toenemende invloed van migratie op de Nederlandse populatie die beschreven wordt in het bijbehorende artikel. Het door de computer samengestelde meisje is bijna wit. In die zin is zij niet bedreigend; hoewel het artikel ingaat op de etnischculturele veranderingen door de komst van migranten, lijkt de machtspositie van witte Nederlanders gewaarborgd.
Deze computergemanipuleerde omslagbeelden spelen in op de ambiguïteit die vaak geassocieerd wordt met gemengdheid. Je moet een paar keer goed kijken om te zien wat er uitgebeeld wordt. De kijkervaring sluit zo aan bij de dominante manier van kijken naar gemengde mensen, waar vaak meteen de vraag op volgt: wat ben jij eigenlijk? De compositiebeelden gaan alleen uit van de oppervlakte en focussen op vermeende zichtbare raciale verschillen. Het lichaam van de etnisch gemengde wordt in stukken geknipt en ontleed: elk lichaamsdeel zoals ogen, haar of huidskleur krijgt een raciale betekenis. Dit noem ik raciale fragmentatie. Op deze manier blijft raciale categorisering in stand, terwijl we daar nu juist los van willen komen. Deze raciale fragmentatie zie ik als kenmerkend voor de beeldvorming over etnisch gemengde mensen in de media. Zij worden als ambigue personen voorgesteld, die gecategoriseerd moeten worden zodat duidelijk wordt wat men is. Om te categoriseren worden raciale kenmerken ontleed en bij elkaar opgeteld. Dat zie je terug in een term als ‘dubbelbloed’, maar ook in uitdrukkingen als ‘het beste uit
twee werelden’ (Haritaworn 2009). De geschiedenis laat zien dat een dergelijke fragmentatie niet onschuldig is. Zo werd in de meeste Europese koloniën de maatschappelijke positie bepaald door het percentage nietEuropees bloed, met als uitgangspunt hoe Europeser, hoe beter. Onder het nationaal-socialisme werd op basis van het aantal Joodse grootouders bepaald of iemand Joods was, met alle gevolgen van dien. Zowel binnen de koloniale samenleving als onder het nationaalsocialisme vertegenwoordigden ‘halfbloeden’ of ‘Mischlinge’ (niet alleen half-Joden maar ook Afro-Duitsers) het slechtste van twee werelden. Het kijken naar het percentage ‘ander bloed’ kwam ik ook tegen in het blad Viva van 15 juni 2003.7 Het gemengde model Touriya Haoud prijkt op de cover. De kop ‘Wat is jouw mix?’ verwijst naar een artikel over drie meiden van gemengde afkomst, met als titel ‘Wat voel je je het meest?’. Zowel de coverleuze als de titel van het artikel lijkt te impliceren dat mensen van gemengde afkomst een keuze hebben in ‘wat’ ze wel of niet zijn. Ook hier is sprake van raciale fragmentatie. Bij elke foto staat een verdeling in percentages: 60% Nederlands en 40% Marokkaans; 65% Antilliaans en 35% Nederlands; 90% Nederlands en 10% Chinees. Bij de laatste, Kim Kuipers, komt het beeld van de lichamelijke fragmentatie het best tot uitdrukking. Haar interview begint met de volgende introductie: ‘Haar bruine ogen zijn misschien wat smaller dan die van de meeste Nederlanders, haar donkere haar is niet steil maar heeft slag. De meeste mensen zien dat ze niet 100% Nederlands is, maar dat ze half Chinees is, is niet meteen duidelijk.’ De beeldvorming in het artikel gaat ook uit van culturele fragmentatie. De geïnterviewden beschrijven alle drie wat typisch Nederlands is in hun opvoedingsmilieu en welke typisch Marokkaanse, Arubaanse of Chinese gewoonten ze van
huis uit meekregen. Hiermee worden mensen van gemengde afkomst een optelsom van culturele tradities. Hoewel het bij de Elsevier-cover om een futuristisch fenomeen lijkt te gaan, zowel door de gebruikte techniek als door het beeld zelf, leert de geschiedenis dat dit niet het geval is. Ten eerste is dit geen meisje van de toekomst, want er vindt al sinds jaar en dag etnische vermenging plaats. Ten tweede werd dit soort compositiefoto’s al door fysisch-antropologen aan het eind van de negentiende eeuw gemaakt. In hun zoektocht naar raszuiverheid en pure, van elkaar te onderscheiden rassen werd de frequentie van een aantal lichamelijke kenmerken in bepaalde regio’s of populaties vastgesteld, om daaruit constante kenmerken te kunnen destilleren. Op deze manier hoopte men zuivere rassen te reconstrueren. ‘Zo stelde men soms compositiefoto’s samen, waarin de gelaatskenmerken van een aantal individuen tot één ras of “type” waren samengesmolten’ (De Rooy 1996: 51). Fotografie werd aldus in de fysische antropologie gebruikt voor wat Piet de Rooy ‘diepteboringen naar raciale fundamenten’ noemt. In deze zelfde
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 161 MIX Jongeren in Nederland
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 162 MIX Jongeren in Nederland
periode bouwden volkenkundige musea en wetenschappelijke instituten fotocollecties op, die als doel hadden raciale verscheidenheid en raciale hiërarchie weer te geven. Al snel werd duidelijk dat de foto’s eerder rasvermenging lieten zien dan raszuiverheid. Ook bij de compositiefoto’s stuitte men op het probleem welke kenmerken als belangrijkste gezien moesten worden. Het criterium van veel voorkomende kenmerken in een bepaalde regio – bijvoorbeeld schedelvorm, haartype en oogkleur – bleek niet toereikend, omdat nergens individuen te vinden waren die dan alle drie de kenmerken in zuivere vorm vertoonden (De Rooy 1996). Veel van de huidige visuele representaties in de media over etnische gemengdheid doen denken aan deze volkenkundige foto’s, die nog tot halverwege de vorige eeuw in wetenschappelijke kringen werden gebruikt (Eickhoff et al. 2000). Neem de eerder genoemde reportage met tien fotoportretten van etnisch gemengde kinderen in Volkskrant Magazine van 9 februari 2002. Na de kop ‘Tussen allo en auto’ volgt als intro: ‘Hier zijn de mengkinderen van het koninkrijk: raad uit welk land een van de ouders komt.’ De oplossing vindt de lezer aan het eind. De foto’s van de kinderen zijn niet gemakkelijk te duiden. Met een haast antropologische blik zou de kijker moeten bestuderen waar de niet-Nederlandse wortels van deze kinderen liggen. Ze worden neergezet als een nog niet eerder ontdekte menselijke soort. Hoe divers en uiteenlopend ze er ook uitzien. Enerzijds ontkrachten de foto’s de raciale ideologie dat fysieke kenmerken aantonen wat iemands raciale achtergrond is, omdat het vrijwel onmogelijk blijkt om het goede antwoord te raden. Anderzijds wordt de raciale ideologie ook weer bevestigd. We zijn onbewust zo doordrongen van het denken en kijken in termen van ‘rassen’, dat we bij een aantal portretten in één oogopslag Aziatische of Afrikaanse trekken kunnen onderscheiden.
Net als bij de begrippen ‘halfbloed’ en ‘dubbelbloed’ is hier sprake van twee zijden van dezelfde medaille. In het ene geval worden visuele ‘raciale’ fragmenten gebruikt om raszuiverheid te creëren, in het andere geval juist om raciale vermenging zichtbaar te maken. In het negentiende-eeuwse wetenschappelijke vertoog was rasvermenging onwenselijk, in het hedendaagse idealistische multiculturele vertoog is het juist wenselijk. In beide gevallen echter vormt etnoraciale categorisering de basis. Hoewel het Elsevier-artikel ook ingaat op de culturele invloed van migrantenjongeren in het algemeen, dus zonder dat zij een etnisch gemengde achtergrond hebben, mondt het verhaal uit in het ideaalbeeld van de etnisch gemengde mens die als een soort brug tussen de volkeren alle problemen van de multiculturele samenleving oplost. Maar in één adem wordt dit stereotiepe beeld ook weer negatief bijgesteld door het problematiseren van een gemengde identiteit. Leven met twee culturele achtergronden zou verwarrend zijn, bovendien eindigen veel gemengde relaties in een scheiding waardoor gemengde kinderen relatief vaak opgroeien in een eenoudergezin. Hier zien we opnieuw dat een gemengde identiteit niet meer geldt als een biologisch probleem, zoals in de negentiende eeuw, maar als een psychologisch probleem. Het artikel eindigt ermee dat het eigenlijk wel meevalt (of tegenvalt) met die etnische vermenging, aangezien de meeste kinderen van gemengde afkomst door hun Nederlandse moeder worden opgevoed. Waarschijnlijk bedoelt de auteur hiermee dat deze kinderen een monoculturele opvoeding krijgen, al wordt deze aanname nergens onderbouwd. Het Elsevier-artikel poneert twee extreme beelden die met elkaar tegenstrijdig zijn: enerzijds zouden individuen met een gemengde achtergrond de problemen van de multiculturele samenleving oplossen, en anderzijds juist niet omdat opgroeien in een etnisch gemengd gezin problemen
geeft en dus het overbruggen van etnische verschillen onmogelijk maakt. Enige nuance lijkt te ontbreken. Het al dan niet kunnen overbruggen van etnische verschillen wordt bovendien bij etnisch gemengde individuen zelf en hun ouders neergelegd. Het wordt een individuele in plaats van een maatschappelijke verantwoordelijkheid om etnische polarisatie, racisme en discriminatie tegen te gaan. In het beschouwende deel van het artikel worden de ervaringen van gemengde kinderen niet geplaatst binnen de maatschappelijke context waarin etnische verschillen betekenis krijgen. De problemen die de auteur opsomt kunnen namelijk ook beïnvloed of zelfs gecreëerd worden door de maatschappelijke posities van de ouders van deze kinderen op basis van hun etniciteit. Zo kan de manier waarop de buitenwereld aankijkt tegen gemengde relaties en gezinnen invloed hebben. Zowel de betreffende ouders als hun kinderen kunnen te maken krijgen met alledaags racisme en discriminatie. De door Elsevier geïnterviewde jongeren zeggen bijna allemaal wel iets over vooroordelen en racisme waar ze mee te maken krijgen buiten hun gezin. In de beeldvorming die uit het artikel als geheel oprijst, overheerst echter toch het beeld van etnische vermenging als een probleem van de betrokkenen zelf of hun ouders. Tot slot Zoals uit deze voorbeelden blijkt, kleven aan de toenemende zichtbaarheid van kinderen uit interetnische gezinnen in de media ook problematische kanten. Veel beeldvorming focust nog steeds op gemengdheid op basis van de oude noties van ras. Wanneer gemengdheid wordt ingezet als marketinginstrument, ligt de nadruk op zichtbaar raciaal verschil. In reclames krijgen we geen beeld van het werkelijke leven van gemengde kinderen, zoals dat schuilgaat achter de schattige verkoopplaatjes.
Tegelijk echter vormt het inzetten van beelden van etnische gemengdheid in reclames wel een belangrijke verandering. Het negatieve beeld van de halfbloed als minderwaardig mens is veranderd in een positief beeld van een superieure mens. Gemengde kinderen gelden in de media als de kinderen van de toekomst, de kosmopolitische wereldburgers die het beste van verschillende etnische achtergronden in zich verenigen. Zij zouden de voorbodes zijn van een harmonieuze multiculturele samenleving, waarin ‘ras’ en etniciteit geen betekenis meer hebben. Etnisch gemengde kinderen kunnen echter niet gezien worden als de oplossing voor problemen in de multiculturele samenleving, of als de weerlegging van racisme. Daarmee bedoel ik niet dat ze ‘mislukt’ zouden zijn in het zich eigen maken van de verschillende etnische tradities waarin ze opgroeien. Maar iedereen, met of zonder gemengde achtergrond, is verantwoordelijk voor het tegengaan van uitsluitingsmechanismen, het overbruggen van etnische verschillen en het mogelijk maken van culturele uitwisseling. 1 M. Fun, ‘Dubbelbloed. Best of both worlds’. In: RôOf. Cross cultural magazine, maart/april 1998. 2 Zie dubbelbloed.hyves.nl en fiftyfifty.hyves.nl, bezocht op 15 april 2010. 3 B. Haveman, ‘Tussen allo en auto’. In: Volkskrant Magazine, 9 februari 2002. 4 Chr. Jansen, ‘Mooie mix’. In: Viva Baby, november/december 2004. 5 T. Vezo, ‘Multiculti-kids: de Nederlanders van de toekomst! Het mooiste uit twee werelden’. In: Sen. De glossy met een mediterraan tintje, 3 (2006) 3, pp. 14-23. 6 D. Hermans, ‘De nieuwe kaaskop. Nederlanders krijgen steeds exotischer trekken’. In: Elsevier, 5 februari 1994. 7 K. van Dam, ‘Wat voel je je het meest?’. In: Viva, 15 juni 2003.
MAAYKE BOTMAN
Mixed in de media 163 MIX Jongeren in Nederland
Fotoserie KOOS BREUKEL Jelle Kerseboom (8) moeder Nederlands, vader Nederlands-Indisch. Casper Bommezij (13) moeder Nederlands-Indisch, vader Nederlands-Deens. Somo Lenkadiyo (9) moeder Nederlands, vader Keniaans. Tara Fregeres (9) moeder Nederlands, vader Surinaams. Stella Romeyn (9) moeder Chinees-Indisch, vader Nederlands.
Verantwoording foto’s en citaten 164 MIX Jongeren in Nederland
Noah Monnereau (10) moeder Nederlands, vader Costa Ricaans. Marilou Coutty (17) moeder Nederlands, vader Martinikaans. Sijmen Bommezij (17) moeder Nederlands-Indisch, vader Nederlands-Deens. Julia Romeyn (9) moeder Chinees-Indisch, vader Nederlands. Rijk Poelmans (16) moeder Nederlands-Indisch, vader Nederlands.
Deze jongeren wonen allemaal in Amsterdam. Alle foto’s van de professionele fotografen dateren uit 2009 en 2010.
Fotoserie SUZANNE LIEM Daan en Roel Gisolf, tweeling (10), Amsterdam moeder Nederlands, vader Surinaams Jip en Sanne Douglas (5 en 7), Rotterdam moeder Nederlands, vader Surinaams. Alicia, Sharella en Robert Spil (7, 2 en 9), Rotterdam moeder Nederlands, vader Antilliaans Rugia en Amina Bangura (3 en 8), Rotterdam moeder Nederlands, vader Sierra Leoons Angio, Gianna en Micaella Pellegrino (7, 12 en 8), Delft moeder Kaapverdisch, vader Italiaans-Nederlands. Sam en Bas Domatilia (12 en 8), Den Bommel moeder Nederlands, vader Antilliaans-Nederlands. Amina en Zahra Dammada (5 en 8), Delft moeder Nederlands vader Ghanees-Malinees. Robbert en Glenn Friendwijk, tweeling (11), Den Haag moeder Nederlands, vader Surinaams. Lisa en Jayci Bernadina (11 en 8), Den Haag moeder Nederlands, vader Antilliaans.
Fotoserie VENUS VELDHOEN Isabelle Christiane en Stephany Louise van de Pol, tweeling (15), Appingedam moeder Nederlands, vader Braziliaans-Arabisch. Toye Afolabia (17), Sneek moeder Nederlands, vader Nigeriaans. Stefanie van Vonderen (17), Gemert moeder Tanzaniaans, vader Nederlands. Met haar vriendje Vincent van Heusden (17), moeder Nederlands, vader Indisch. Yvette Mboyo Elonda (18), Sneek – moeder Nederlands, vader Congolees. Johanna Mirella Adora de Ruiter (15), Sliedrecht moeder Somalisch, vader Nederlands. Amalia Landtow (17), Amsterdam-Zuidoost moeder Ambonees, vader Indisch-Zwitsers. Jabril Abdulle (18), Breda, moeder Somalisch, vader Saoedi-Arabisch. Cristal Anne Samson (15), Alphen aan den Rijn moeder Filipijns, vader Chinees-Spaans. Viviane Isembange Elonda (16), Sneek moeder Nederlands, vader Congolees. Claudia Van Oortmerssen (18), Eindhoven– moeder Indisch, vader Zwitsers-Nederlands.
Fotoserie TING CHAN Kim Kramer (5) – moeder Nederlands, vader FransAustralisch-Nederlands. David de Lange (15) moeder Afro-AmerikaansNederlands, vader joods-Nederlands. Maya en Clara Coelho (8 en 4) – moeder Mexicaans, vader Nederlands. Jacqueline Wolff (17) moeder Braziliaans, vader Nederlands. Macy Raven (6) moeder Afro-Amerikaans, vader Nederlands-Indisch. Amandla Knoppel (17) moeder Frans, vader Surinaams. Sabrina Hazel (18) moeder Marokkaans, vader Antilliaans. Kiete van der Laan (8) moeder Indisch, vader Nederlands. Kes Raven (12), moeder AfroAmerikaans-Nederlands, vader Indisch.
Deze jongeren wonen allemaal in Amsterdam.
Verantwoording foto’s en citaten 165 MIX Jongeren in Nederland
Fotoserie MORAD BOUCHAKOUR Natanael Simao Soares van Buytene (5), Berkel en Rodenrijs – moeder Kaapverdisch, vader Nederlands. Max Beunk (15), Lieren (bij Apeldoorn) – moeder Pools, vader Nederlands. Easy May Walker (14), Amsterdam – moeder Nederlands, vader Engels. Ruby Macnack (6), Alphen aan den Rijn – moeder Nederlands, vader SurinaamsNederlands.
Verantwoording foto’s en citaten 166 MIX Jongeren in Nederland
Michaela Raymakers (9), Landsmeer – moeder Italiaans, vader Nederlands. Calvin Voll (16), Amsterdam moeder Nederlands, vader Indonesisch. Amber Denise Kortzorg (18), Amsterdam moeder Nederlands, vader Surinaams. Nemo Groendendijk (9), Amsterdam moeder Bulgaars, vader Nederlands. Tyrone Slegers (15), Amsterdam – moeder Nederlands, vader Surinaams.
Essay ‘Mixed in de media’ van Maayke Botman In volgorde zijn hierbij de volgende illustraties afgedrukt: Reclame Essent, 2005 Folder Bijenkorf, 2008 Folder V&D, 2006 Reclame Koopmans, 2004 Volkskrant Magazine, 9 februari 2002, © foto Sasha Lambert © SEN magazine, mei 2006, foto Judith Dekker Viva Baby, november/december 2004, © foto Anja Robertus © Elsevier, 5 februari 1994 Time, 18 november 1993 Viva, 15 juni 2003
Teksten en foto’s jongeren
116 Makhily Bayo (10), moeder 8-9 Foto en quote van avond in Imagine IC op 19 maart 2009. Foto Jeroen Nederlands, vader Senegalees. Lauwers. Familiefoto met Makhily helemaal 13 Leonardo Meijer (10), moeder rechts. Nederlands, vader Egyptisch. 118 M’Balou Bayo (8), moeder Foto Ting Chan. Nederlands, vader Senegalees. 25 Bowen Song (15), moeder Familiefoto met M’Balou links. Nederlands-Nicaraguaans, vader 128 Chi-Chi Ihekwoaba (10), Chinees. moeder Nederlands, vader Oliver Song (8), moeder NederlandsNigeriaans. Nicaraguaans, vader Chinees. Familiefoto met haar tante. Moeder Marisa Bantjes. Foto Ting Chan. 26 Janissa Diaby (11), moeder Nederlands, vader Ivoriaans. Foto Ting Chan. 27 Nathan Diaby (10), moeder Nederlands, vader Ivoriaans. 28 Yvette Mboyo Elonda (18), moeder Nederlands, vader Congolees. Foto gemaakt door haar moeder. 30 Amber Denise Kortzorg (18), moeder Nederlands, vader Surinaams. Familiefoto met Amber in het midden. 33 Sabrina Hazel (18), moeder Marokkaans, vader Antilliaans. Foto Ting Chan. 74 Het gezin Sagouti. Foto Ting Chan. 75 Cherenzo Hunt (9), moeder Nederlands, vader Antilliaans. 76 Ismael Sagouti (10), moeder Nederlands, vader Marokkaans. Ramses Sagouti (8), moeder Nederlands, vader Marokkaans. Foto Ting Chan. 79 Dylan Mouzoni (9), moeder ZweedsNederlands, vader Marokkaans. Foto Jeroen Lauwers. 81 Jonas Mouzoni (7), moeder ZweedsNederlands, vader Marokkaans. Foto Jeroen Lauwers. 89 Ychano Hunt (7), moeder Nederlands, vader Antilliaans. Foto Jeroen Lauwers. 113 Nora Hammidi (25), moeder Nederlands, vader Marokkaans. 114 Maya Coelho (8), moeder Mexicaans, vader Nederlands. Familiefoto met haar moeder en jongere zusje Clara (4).
Verantwoording foto’s en citaten 167 MIX Jongeren in Nederland
Literatuur 168 MIX Jongeren in Nederland
Abram, Ido en Jenny Wesly, Elkaar leren kennen = leren van elkaar. Eigen identiteit en interculturele dialoog. Utrecht: Forum/Ger Guijs, 2006 (zie ook www. identiteitscirkels.nl). Ahmed, Eve, ‘First person: Eve Ahmed’. In: Mixedness & mixing. New perspectives on mixed-race Britons. eConference van de Commission for Racial Equality, 4-6 september 2007, http://mixedness.millipedia.net. Altena, Marga, ‘Acceptatie door confrontatie. Het “zwart-witte huwelijk” van Joseph Sylvester en Marie Borchert (1928-1955)’. In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 121 (2008) 1, pp. 22-39. Amersfoort, J.M.M. van, Surinamers in de Lage Landen. De ontwikkeling en problematiek van de Surinaamse migratie naar Nederland. Den Haag: Staatsuitgeverij, 1968. Bayer, A.E., Surinaamse arbeiders in Nederland. Assen: Van Gorcum, 1965. Bosma, Ulbe en Remco Raben, De oude Indische wereld, 1500-1920. Amsterdam: Bert Bakker, 2003. Botman, Maayke, ‘Eigen: cultuuroverdracht in interetnische families’. In: Isabel Hoving, Hester Dibbits en Marlou Schrover (red.), Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingen van het alledaagse 1950-2000. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005a, pp. 197-223. Botman, Maayke, ‘Jetta: de tragische mulattin tussen barbaarsheid en beschaving’. In: OSO. Tijdschrift voor Surinamistiek, 24 (2005b) 1, pp. 52-65. Captain, Esther, Achter het kawat was Nederland. Indische oorlogservaringen en -herinneringen, 1942-1995. Kampen: Kok, 2002. Captain, Esther, ‘Indo rulez! De Indische derde generatie in de Nederlandse letteren’. In: Indische Letteren. Tijdschrift van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, 18 (2003) 4, pp. 257-271.
Captain, Esther en Halleh Ghorashi, ‘Tot behoud van mijn identiteit. Identiteitsvorming binnen de zmv-vrouwenbeweging’. In: Maayke Botman, Nancy Jouwe en Gloria Wekker (red.), Caleidoscopische visies. De zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwenbeweging in Nederland. Amsterdam: KIT Publishers, 2001, pp. 153-185. Cottaar, Annemarie en Wim Willems, Indische Nederlanders. Een onderzoek naar beeldvorming. Den Haag: Moesson, 1984. Eickhoff, Martijn, Barbara Henkes en Frank van Vree (red.), Volkseigen. Ras, cultuur en wetenschap in Nederland, 1900-1950. NIOD Jaarboek 11. Zutphen: Walburg Pers, 2000. Franck, Thomas M., The empowered self. Law and society in the age of individualism. New York: Oxford University Press, 1999. Gustafson, Per, ‘Globalisation, multiculturalism and individualism. The Swedish debate on dual citizenship’. In: Journal of Ethnic and Migration Studies, 28 (2002) 3, pp. 463-481. Hall, Stuart, Representation. Cultural representations and signifying practices. London: Sage, 1997. Haritaworn, Jin, ‘Mixed-race theory for everyone’. In: Mixedness & mixing. New perspectives on mixedrace Britons. eConference van de Commission for Racial Equality, 4-6 september 2007, http://mixedness. millipedia.net. Haritaworn, Jin, ‘“Caucasian and Thai make a good mix”. Gender, ambivalence and the “mixed-race” body’. In: European Journal of Cultural Studies, 12 (2009) 1, pp. 59-77. Hart, Betty de, Onbezonnen vrouwen. Gemengde relaties in het nationaliteitsrecht en het vreemdelingenrecht. Amsterdam: Aksant, 2003.
Hennink Monkau, Herman, De kleurling. Amsterdam: Prometheus, 2006. Hondius, Dienke, Gemengde huwelijken, gemengde gevoelens. Aanvaarding en ontwijking van etnisch en religieus verschil in Nederland sinds 1945. Den Haag: Sdu Uitgevers, 1999, 2001 (herziene editie). Hondius, Dienke, ‘De “trouwlustige gastarbeider” en het Hollandse meisje. De bezorgde ontmoediging van Italiaans- en Spaans-Nederlandse huwelijken, 1956-1972’. In: Migrantenstudies, 16 (2000) 4, pp. 229-245. Huis, Mila van, ‘Partnerkeuze van allochtonen’. In: Bevolkingstrends. Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland, 55 (2007) 4, pp. 25-31. Jenkins, Richard P., Rethinking ethnicity. Arguments and explorations. London: Sage, 1997, 2008 (herziene editie). Johnson, Mark R.D., ‘Mixed heritage: perspectives on health and welfare’. In: Mixedness & mixing. New perspectives on mixed-race Britons. eConference van de Commission for Racial Equality, 4-6 september 2007, http://mixedness.millipedia.net. Jones, Guno, Tussen onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders. Nederlandse politici over burgers uit Oost & West en Nederland, 1945-2005. Amsterdam: Rozenberg, 2007. Knop, Karen, ‘Relational nationality. On gender and nationality in international law’. In: T.A. Aleinikoff en D. Klusmeyer (red.), Citizenship today. Washington: Carnegie Endowment, 2001, pp. 89-124. Kortram, L.H., Van Nederlandse bodem: biculturaliteit en naamgevingsvraagstukken. Oosterbeek: MAPS, 1995. Leeuwen, Lizzy van, ‘Wreker van zijn Indische grootouders. De politieke roots van Geert Wilders’. In: De Groene Amsterdammer, 4 september
2009. Leeuwen, Lizzy van, ‘“Jij hebt geen land”. Het verhaal van de Indo’s.’ In: De Groene Amsterdammer, 9 oktober 2009. Lier, R. van, Samenleving in een grensgebied. Een sociaal-historische studie van Suriname. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1971. Lois, George, Ali Rap. Muhammad Ali, the first heavyweight champion of rap. Köln/London: Taschen, 2006. Martínez, María Elena, Genealogical fictions. Limpieza de sangre, religion and gender in colonial Mexico. Stanford: Stanford University Press, 2008. McClain DaCosta, Kimberly, Making multiracials. State, family, and the market in the redrawing of the color line. Stanford: Stanford University Press, 2007. Mierlo, Marije van, ‘Biculturele mensen in Amsterdam: een ambivalente identiteit’. In: Irene van Eerd en Bernie Hermes (red.), Pluriform Amsterdam. Essays. Amsterdam: AUP, 1998. Morgan, Valerie et al., Mixed marriages in Northern Ireland. Institutional responses. Colraine: University of Ulster, 1996. Neus, Hilde, ‘Ras of ratio. Verbod op het huwelijk tussen zwarte mannen en witte vrouwen’. In: OSO. Tijdschrift voor Surinamistiek, 26 (2007) 2, pp. 306-322. Oostindie, Gert, Postkoloniaal Nederland. Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen. Amsterdam: Bert Bakker, 2010. Pels, Dorien, ‘Hoe bereik je de allochtone klant?’. In: Trouw, 7 mei 2009. Rooy, Piet de, ‘De flessehals van de wetenschap. Opvattingen over “ras” rond de eeuwwisseling’. In: Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie, 2 (1996) 4, pp. 47-64. Schinkel, Willem, Denken in een tijd
Literatuur 169 MIX Jongeren in Nederland
Literatuur 170 MIX Jongeren in Nederland
van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement, 2008. Schuster, John, Poortwachters over immigranten. Het debat over immigratie in het naoorlogse GrootBrittannië en Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis, 1999. Shachar, Ayelet, ‘Children of a lesser state: sustaining global inequality through citizenship laws’. In: S. Macedo en I.M. Young (red.), Child, family and state. New York/London: New York University Press, 2005, pp. 345-397. Smelik, Anneke, Rosemarie Buikema en Maaike Meijer, Effectief beeldvormen. Theorie, analyse en praktijk van beeldvormingsprocessen. Assen: Van Gorcum, 1999. Smit, Aniek, Sjafira, Sanne of Sara? Voornaamkeuze als identiteitskeuze? Welke overwegingen maken gemengde ouderparen bij de voornaamkeuze van hun kind? Bachelorscriptie sociale geschiedenis, Universiteit Leiden, 2007. Stichting Lawine, Van halfbloed tot dubbelbloed. Amsterdam: Lawine, 1987. Streeter, Caroline, ‘The hazards of visibility. “Biracial” women, media images, and narratives of identity’. In: Herman DeBose en Loretta Winters (red.), New faces in a changing America. Multiracial identity in the 21st century. Thousand Oaks/London: Sage, 2003, pp. 301-322. Tikly, Leon, ‘Meeting the educational needs of mixed heritage pupils. Challenges for policy and practice’. In: Mixedness & mixing. New perspectives on mixed-race Britons. eConference van de Commission for Racial Equality, 4-6 september 2007, http://mixedness.millipedia.net. Timmerije, Anneloes, Gemengde gevoelens. Erfenis van twee culturen. Bloemendaal: Aramith Uitgevers, 1993.
Vaarkamp, Anouk, ‘Papa, mag ik pindacheese?’ Tweetalig opvoeden in het biculturele gezin. Afstudeerscriptie Educatieve Hogeschool van Amsterdam, 2009. Verkuyten, Maykel en Katerina Pouliasi, ‘Biculturalism and group identification. The mediating role of identification in cultural frameswitching’. In: Journal of CrossCultural Psychology, 37 (2006) 3, pp. 312-326. Vrij, Jean Jacques, ‘Kleur en status in vroegmodern Suriname. De schutterij van Paramaribo als case study’. In: OSO. Tijdschrift voor Surinamistiek, 24 (2005) 1, pp. 20-38. Wekker, Gloria, ‘Of mimic men and unruly women: family, sexuality and gender’. In: R. Hoefte en P. Meel (red.), 20th century Suriname. Continuities and discontinuities in a new world society. Leiden: KITLV Press, 2001, pp. 174-197. Wertheim, W.F., ‘Koloniaal racisme in Indonesië: ons onverwerkt verleden?’ In: De Gids, 154 (1991) 5/6, pp. 367-385.
Annemiek Beck (Hulst, 1961) studeerde af als kunsthistoricus aan de Universiteit van Amsterdam. Zij werkt als zelfstandig trainer, coach en adviseur op het gebied van interculturele relaties en gezinnen, interculturele communicatie, internationale kinderontvoering en relationeel geweld. Ze doet dat vanuit haar bureau Wereldpartners. Van 2001 tot 2004 was zij voorzitter van Stichting Lawine. Binnen deze stichting ontwikkelde ze workshops en cursussen voor partners in gemengde huwelijken. Ze droeg zorg voor de overdracht van de kennis van Stichting Lawine naar het in 2006 opgerichte Centrum voor Internationale Kinderontvoering. Momenteel heeft ze zitting in de raad van advies van het Centrum. www.wereldpartners.nl.
Morad Bouchakour (Brussel, 1965) studeerde in 1995 af aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag en vestigde zich daarna als freelance fotograaf in New York. Voor zijn portretten en reportages reist hij sindsdien de hele wereld af. Zijn werk werd in diverse tijdschriften gepubliceerd en veelvuldig bekroond. Het Rijksmuseum in Amsterdam selecteerde hem in 2002 voor de jaarlijkse foto-opdracht Document Nederland, die resulteerde in de solotentoonstelling Feest!. Hij exposeerde in Londen, Lissabon, New York en Parijs en publiceerde drie fotoboeken, waaronder het meest recente Menhattan naar aanleiding van de tentoonstelling in het Museum of the City of New York. www.moradbouchakour.com.
Maayke Botman (Nijverdal, 1969) werkt als adviseur bij het Oranjefonds en is als promovenda verbonden aan het Graduate Gender Programme, binnen het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht. Haar proefschrift zal gaan over representaties van etnisch gemengde identiteit in hedendaagse Nederlandse cultuuruitingen als literatuur, geschreven media en visuele cultuur. Zij houdt zich bezig met vraagstukken op het gebied van gender en etniciteit, en heeft jarenlang voor E-Quality, Experts in Gender en Etniciteit gewerkt. Samen met Nancy Jouwe en Gloria Wekker stelde zij een boek over de Nederlandse migrantenvrouwenbeweging samen: Caleidoscopische visies (2001).
Koos Breukel (Den Haag, 1962) maakt ingetogen portretfoto’s. In zijn foto’s staat altijd de mens centraal. Hij publiceert in Oog (magazine van het Rijksmuseum), Vrij Nederland, NRC-Focus en Volkskrant Magazine. Hij studeerde aan de School voor Fotografie in Den Haag. Daarna gaf hij les op de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Tegenwoordig wordt hij, naast Rineke Dijkstra, gezien als een van de belangrijkste Nederlandse portretfotografen. In september 2010 start een overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Maison Européenne de la Photographie in Parijs, samengesteld door Willem van Soetendaal. www.koos-breukel.com.
Biografieën
Fotografen en auteurs 171 MIX Jongeren in Nederland
Biografieën
Fotografen en auteurs 172 MIX Jongeren in Nederland
Esther Captain (Uden,1969) is programmaleider en onderzoeker bij het Centre for the Humanities aan de Universiteit Utrecht en postdoconderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Ze maakt als historica deel uit van het onderzoeksprogramma ‘Oorlog, erfgoed en herinnering’ van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Haar postdoc-onderzoek zal resulteren in het boek Oorlogserfgoed overzee. De erfenis van de Tweede Wereldoorlog in Aruba, Curaçao, Indonesië en Suriname (met Guno Jones, september 2010). Van 2007 tot 2010 was zij projectleider Indisch Erfgoed bij het programma Erfgoed van de Oorlog van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ze is auteur van De smaak van verlangen. Droomrecepten en herinneringen uit bezet Nederlands-Indië (2007) en Achter het kawat was Nederland: Indische oorlogservaringen en -herinneringen 1942–1995 (2002). Ook was ze redacteur van Vertrouwd en vreemd: ontmoetingen tussen Nederland, Indië en Indonesië (met Marieke Hellevoort en Marian van der Klein, 2000) en schreef ze tal van artikelen over de gemengde Indische identiteit, met name van de Indische derde generatie. Ting Chan (Velsen, 1972) is fotograaf en documentairemaker. Zij studeerde aan de Hogeschool van de Kunsten in Utrecht en de Post St. Joost in Breda. Ze liep stage bij Erwin Olaf en volgde masterclasses bij Paul Huf. Haar werk was te zien op diverse plekken in Nederland: het Naarden Fotofestival, Melkweg Gallery, Imagine IC, het Muziekgebouw aan het IJ en Huis Marseille. Haar documentaire About love, Mr and Mrs Chan vertelt over het huwelijk van haar ouders dat al vijftig jaar standhoudt, en was te zien op het International Documentary Film Festival Amsterdam. www.tingchanfotografie.nl.
Betty de Hart (Alkmaar, 1964) is universitair hoofddocent bij het Centrum voor Migratierecht en het Instituut voor Rechtssociologie van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij is juriste en rechtssociologe en is geïnteresseerd in de invloed van recht op het dagelijks leven van mensen en in gemengde relaties en recht. Haar huidige onderzoeksprogramma gaat over de ervaringen van NederlandsMarokkaanse en NederlandsEgyptische gezinnen met Nederlands en islamitisch familierecht. Haar proefschrift uit 2003 handelt over Nederlanders met een buitenlandse partner in het vreemdelingenrecht (Onbezonnen vrouwen. Gemengde relaties in het nationaliteitsrecht en het vreemdelingenrecht). Daarnaast is zij auteur van het boek Internationale kinderontvoering. Oorzaken, preventie en oplossingen (2002). Zij werkt momenteel aan een boek over dubbele nationaliteit. In het verleden was zij in verschillende hoedanigheden betrokken bij de Stichting Lawine. Guno Jones (Moengo, 1968) is postdoc-onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Eerder was hij als promovendus verbonden aan de Vrije Universiteit. In 2007 verscheen zijn proefschrift Tussen onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders. Nederlandse politici over burgers uit Oost & West en Nederland, 1945-2005. Daarin stonden de Nederlandse politieke vertogen over het nationale toebehoren van (overzeese) burgers uit de voormalige koloniën centraal. Hij doet onderzoek naar en publiceerde over etnische en nationale identiteitsvorming, postkoloniale migratie en burgerschap, en de geschiedenis van de herinnering aan en herdenking van de Tweede Wereldoorlog.
Suzanne Liem (Delft, 1965) kreeg haar eerste fotocamera van haar vader toen ze acht jaar was. In 2002 besloot ze naar de Fotoacademie in Amsterdam te gaan. Ze studeerde in 2006 af en specialiseerde zich in het maken van dubbelportretten. Daarin wordt de relatie tussen de gefotografeerden, of het gebrek daaraan, zichtbaar gemaakt. De omgeving speelt vaak een grote rol in wat zij haar ‘documentaire portretten’ noemt. Daarnaast maakt ze sociale reportages. Haar werk was te zien op diverse tentoonstellingen en in een serie over broers en zussen in NRC Handelsblad. www.suzanneliem.com. Corine van Middelkoop (Middelburg, 1981) is beleidsmedewerker bij FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken. Zij studeerde sociale en interculturele psychologie aan de Universiteit Utrecht. Bij FORUM houdt zij zich met name bezig met onderzoek en projecten op het gebied van jongeren en identiteit. Rashid Novaire (Amsterdam, 1979) debuteerde op zijn negentiende met de verhalenbundel Reigers in Caïro. Zijn gemengde achtergrond – zijn vader is Marokkaans, zijn moeder is Nederlands-Duits – werd de inspiratiebron voor de roman Afkomst. Maar ook in andere romans, zoals Het lied van de rog dat zich afspeelt in het China van de elfde eeuw voor Christus, onderzoekt hij met zijn verbeelding een niet-Nederlandse culturele arena. Met zijn scenario De straten van Mefta in opdracht van de Nederlandse Filmstichting won hij de European Broadcasting Union-prijs. Daarnaast schreef hij voor theater (Blanco als lunchpauzevoorstelling in Bellevue en de eenakter De zwemmende hofdame voor de groep Hollandse Nieuwe). In 2004 stond hij op de shortlist voor de Libris Literatuurprijs met de roman Maïsroest.
Dineke Stam (Dinxperlo, 1958) studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (1985 cum laude). Zij werkte als tentoonstellingsmaker en researcher bij de Anne Frank Stichting en was projectleider Interculturele Programma’s erfgoedbreed bij de Nederlandse Museumvereniging. In 2005 begon zij als zelfstandige met Intercultural Museum and Heritage Projects. Ze maakte tentoonstellingen, brochures of websites over Aletta Jacobs, het homomonument, Pom en Kinderen in Slavernij. Voor de Nationale UNESCO Commissie schreef ze Immaterieel erfgoed in Nederland. Dineke Stam is mede-oprichter van Cultuur & Co, een netwerk van zelfstandigen in de culturele sector met verstand van diversiteit. www.imhp.eu en www.cultuurenco.nl. Venus Veldhoen (Amsterdam, 1968) studeerde fotografie aan de Rietveld Academie en kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit. Ze publiceerde portretten, reis- en modereportages in onder andere Quote, ELLE, Marie Claire, Opzij, Elegance, Elsevier Thema, Esquire, Living, Volkskrant Magazine, M en Kunstbeeld. Ook maakte ze fotografisch werk in opdracht van het Amsterdams Historisch Museum, het Stadsarchief Amsterdam, de provincie NoordHolland, de filmmaatschappij Independent Pictures, Artsen Zonder Grenzen, de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF en de VPRO. www.venusveldhoen.com
Biografieën
Fotografen en auteurs 173 MIX Jongeren in Nederland
Uitgave FORUM Instituut voor Multiculturele Vraagstukken Postbus 201 3500 AE Utrecht www.forum.nl Uitgeverij d’jonge Hond Postbus 1353 8001 BJ Zwolle www.dejongehond.nl Redactie Dineke Stam (hoofdredactie), Annemiek Beck, Betty de Hart en Corine van Middelkoop Beeldredactie Ting Chan Eindredactie Hansje Galesloot
Colofon 174 MIX Jongeren in Nederland
Ontwerp Richard van der Horst riezz.biz Druk Thieme MediaCenter Zwolle © Foto’s omslag Voorzijde: Koos Breukel Achterzijde: Morad Bouchakour ISBN 978-90-89101-79-2
© 2010 FORUM en Uitgeverij d’jonge Hond © Het copyright van de essays en fotoseries berust bij de betreffende auteurs en fotografen.
FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Aan de totstandkoming van dit boek werkten vele mensen mee. Wij bedanken: alle gefotografeerde en geïnterviewde jongeren en hun ouders/verzorgers; Lorraine Wernsing; Heleen de Vaan; de jongerenredactie en voorts Evelyn Raat, Leyla Çakir, Angela, Kenneth en Donna Lee van Imagine IC; Jeroen Lauwers; Eva Bogerd, Maarten Das en Frank Siddiqui (jongerenteksten); Liane van der Linden (Kosmopolis Rotterdam); Suzanne Dechert (Melkweg Galerie Amsterdam); Simon Kool (tentoonstellingsmaker); Natasja Reeuwijk (casting, research en editing fotoserie Morad Bouchakour); Amsterdams Fonds voor de Kunst (financiering fotoserie Ting Chan).
De samenstellers hebben getracht alle rechthebbenden op fotografisch materiaal te achterhalen. Wie meent nog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met Uitgeverij d’jonge Hond.
MIX, Jongeren in Nederland toont een groeiende en gevarieerde ‘groep’ in de bevolking: etnisch gemengde kinderen. Een rijk spectrum aan ervaringen krijgt grondige aandacht. Bekende fotografen geven hun visie in beeld. Publicisten presenteren hun originele onderzoek in levendige essays. Vooral de verhalen van jongeren zelf zijn onthullend. Voor hen zijn meerduidige roots vanzelfsprekend. ‘Waar kom je nou ĂŠcht vandaan?’ Nou, gewoon uit Nederland.
www.dejongehond.nl ISBN 978-908910159-4
$% $ 101594