KERN Nederlands vmbo-theoretisch/havo 1

Page 1


Inhoud

Leesvaardigheid

1 Globaal lezen

2 Zoekend lezen

3 Intensief en lerend lezen

4 Tekst Leesproblemen

Leesvaardigheid

15 Tekstdoel Informeren

16 Tekstdoel Overtuigen

17 Tekstdoel Activeren

18 Tekst Kook eens wat vaker vegetarisch

Grammatica

5 Zelfstandig naamwoord en lidwoord

6 Bijvoeglijke naamwoorden en telwoorden

Fictie

7 Genres

8 Fictietekst Alaska

Schrijfvaardigheid

9 Praten met iemand die er niet is

10 Een informeel bericht schrijven

Spelling

11 Meervoudsvormen

12 Bijzondere meervoudsvormen

13 Hoofdletters

Spreekvaardigheid

14 Gesprekken voeren

Grammatica

19 Werkwoorden herkennen

20 Persoonsvorm

21 Onderwerp

Fictie

22 Personages

23 Fictietekst Dat stomme boek

Schrijfvaardigheid

24 Duidelijk en leesbaar schrijven

25 Een recensie schrijven

Spelling

26 Persoonsvorm tegenwoordige tijd

27 Persoonsvorm verleden tijd

Spreekvaardigheid

28 Luisteren en aantekeningen maken

Leesvaardigheid

29 Standaardtekststructuur

30 Hoofd- en bijzaken

31 Samenvatten

32 Tekst Waarom spreken we in Nederland Nederlands?

Grammatica

33 Werkwoordelijk gezegde

34 Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Fictie

35 Spanning Vertelperspectief

36 Fictietekst Boy 7

Schrijfvaardigheid

37 Tekstopbouw: inleiding, kern en slot

38 Een formeel bericht schrijven

Spelling

39 Voltooid deelwoord

40 Onregelmatige werkwoorden

41 Engelse werkwoorden

Spreekvaardigheid

42 Feedback geven en ontvangen

Leesvaardigheid

43 Moeilijke woorden

44 Woordenboek

45 Moeilijke zinnen

46 Tekst Begint de schooldag te vroeg?

Grammatica

47 Voorzetsel

48 Persoonlijk voornaamwoord

49 Bezittelijk voornaamwoord

Fictie

50 Spanning Tijd

51 Fictietekst Lang zal ze leven

Schrijfvaardigheid

52 Goede zinnen schrijven

53 Zinnen mooier maken

Spelling

54 Bijvoeglijk naamwoord

55 Trappen van vergelijking

Spreekvaardigheid

56 Overleggen en discussiëren

Leesvaardigheid

57 Signaalwoorden

58 Tekstverbanden tijd, opsomming en tegenstelling

59 Tekstverbanden oorzaak – gevolg en doel – middel

60 Tekst Hoe WhatsApp het briefje op de keukentafel heeft verslagen

Grammatica

61 Aanwijzend voornaamwoord

62 Betrekkelijk voornaamwoord

Fictie

63 Spanning Ruimte

64 Fictietekst Shock

Schrijfvaardigheid

65 Alinea-indeling

66 Alinea- en zinsverbanden

Spelling

67 Samenstellingen Aaneenschrijven

68 Samenstellingen — Tussenklanken

69 Samenstellingen — Koppelteken

Spreekvaardigheid

70 Presenteren

Leesvaardigheid

71 Kritisch lezen en betrouwbare bronnen

72 Informatie zoeken op internet

73 Beeldtaal

74 Tekst — Professioneel gamen is topsport

Grammatica

75 Lijdend voorwerp

76 Meewerkend voorwerp

77 Bijwoordelijke bepaling

Fictie

78 Spanning — Plot

79 Fictietekst — Broergeheim

Schrijfvaardigheid

80 Een verslag schrijven

81 Inhoudsopgave en bronnenlijst

Spelling

82 Leestekens – I

83 Leestekens – II

Spreekvaardigheid

84 Interviewen

Globaal lezen 1

doel

Q Je leert wat leesstrategieën zijn en hoe je globaal een tekst kunt lezen.

Leesstrategie

Hoe je een tekst leest, hangt af van je doel. Wil je weten of een tekst interessant is voor een werkstuk? Lees je ter ontspanning? Lees je omdat je iets moet leren voor een toets? Of wil je weten of een bepaalde uitspraak wel klopt? Zodra je je leesdoel voor ogen hebt, weet je welke leesstrategie je toe moet passen.

Globaal lezen

Soms wil je snel weten waar een tekst over gaat om te kijken of deze interessant voor je is. Je hoeft de tekst dan niet helemaal precies te lezen. In één minuut kun je al een goed idee krijgen van waar een tekst over gaat. Het snel bekijken van een tekst noem je globaal lezen.

U Globaal lezen doe je in vijf stappen:

x Stap 1 – Lees de titel en de tussenkopjes van een tekst.

x Stap 2 – Lees de inleiding en bekijk de afbeeldingen.

x Stap 3 – Lees de eerste zin van elke alinea en de slotalinea.

x Stap 4 – Bedenk wat je al weet over het onderwerp.

x Stap 5 – Bedenk dan waar de tekst over zou kunnen gaan.

Let op: de schrijver plaatst vaak de belangrijkste boodschap van een tekst in de inleiding of in de slotalinea.

Opdrachten

1 Wanneer ga je globaal een tekst lezen? Bedenk zelf twee voorbeelden. t2

2 Naar welke dingen kijk je als je een tekst snel wilt lezen? Noteer vijf dingen. r

3 Lees de titel en de tussenkopjes van de tekst ‘Mobiel dieet’. Waar gaat de tekst over, denk je? t1

4 Lees de inleiding. Is je idee waar de tekst over gaat nu veranderd? Leg uit waarom. t1

5 Heeft de inleiding je geholpen bij het globaal lezen van de tekst? Leg je antwoord uit. t2

6 Wat weet je zelf al over dit onderwerp? t1

7 Welke informatie verwacht je in alinea 5? t2

8 Lees de tekst globaal volgens de vijf stappen en leg kort uit waar de tekst over gaat. i

Woorden Les 1

x het brein hersenen

x definiëren met woorden aangeven hoe, of wat het is

x het experiment proef om uit te vinden hoe iets werkt

x iets voor ogen hebben een bepaald toekomstbeeld of plan hebben

x permanent de hele tijd

x de strategie goed doordacht plan om een doel te bereiken

x uitgebalanceerd in de juiste verhouding

x voedzaam met veel voedingstoffen erin

Mobiel dieet

[1] Het voortdurend checken van onze smartphone levert veel stress op. Moeten we dan maar helemaal offline gaan? Welnee, zegt psychologe Jocelyn Brewer. We doen ons brein meer plezier met een bewust smartphone-dieet.

[2] De zenuwen als je batterij bijna leeg is. De onrust vanwege het permanent bereikbaar willen zijn voor je vrienden. De constante sociale druk van likes en shares. Hoe handig de smartphone ook is, hij bezorgt ons op allerlei manieren stress.

Smartphones en stress

[3] De wetenschap legt steeds duidelijker het verband tussen smartphones en stress. Een onderzoek uit 2015 liet zien dat proefpersonen die een week geen Facebook mochten gebruiken, gelukkiger werden en minder stress hadden.

[4] Veel mensen proberen hun smartphone te ontvluchten door hem af en toe helemaal weg te leggen. Ook komen er allerlei apps uit die toegang tot apps en telefoon blokkeren. Maar is dat wel de slimste manier om te minderen?

Uitgebalanceerd dieet

[5] De Australische psychologe Jocelyn Brewer heeft een andere methode. Het werkt als een uitgebalanceerd, gezond dieet. Volgens Brewer kun je ook bij je smartphone een onderscheid maken tussen ‘junkfood’ en ‘vitamines’. Ze noemt drie aspecten die nodig zijn om digitaal voedzaam bezig te zijn: mindful (je bewust zijn van je smartphonegebruik), meaningful (telkens duidelijk maken waaróm je je smartphone pakt) en moderate (matig je gebruik).

[6] Maar ook met de drie M’s van Brewer blijft het lastig om gedisciplineerd te blijven en echt rust te krijgen. Verleiding en gemakzucht liggen altijd op de loer. Wat dat betreft is een digitaal dieet net als elk ander dieet.

naar:

Silke (21) droeg 10 dagen een hoofddoek als experiment

Eerste alinea: ‘Mijn vriendenkring is voor driekwart uitgedund, maar wie zijn overgebleven, zijn wel echte vrienden. Zij beseffen dat je als persoon niet alleen wordt gedefinieerd door je religie.’ Als sociaal experiment besloot Silke Raats uit Wilrijk (België) 10 dagen lang een hoofddoek te dragen. En wat waren de reacties?

[...]

Laatste alinea: Het resultaat schokte Silke, niet alleen van kennissen kwamen negatieve reacties, maar ook van vrienden. Ze kreeg scheve blikken, maar werd ook genegeerd door sommige vrienden. Ze wilde het experiment een maand lang volhouden, maar ze stopte na 10 dagen vanwege de vele negatieve reacties.

9 Hierboven staan de titel en de eerste en laatste alinea van een artikel over Silke. Lees de tekst globaal. Waarover gaat de tekst? i

10 Welke informatie verwacht je in de rest van het artikel? i

11 Hoe bepaal jij welke berichten op sociale media je interessant genoeg vindt om helemaal te lezen? i

Doel bereikt?

x Ik weet wat leesstrategieën zijn en hoe je globaal een tekst leest. r

x Ik kan de onderdelen die je nodig hebt voor globaal lezen vinden in een tekst. t1

x Ik kan uitleggen wanneer je de leesstrategie globaal lezen toepast. t2

x Ik kan na globaal lezen kort uitleggen waar een tekst over gaat. i

Zoekend lezen

doel

Q Je leert hoe je een tekst zoekend kunt lezen en snel een antwoord op een bepaalde vraag kunt vinden.

Zoekend lezen

Soms lees je een tekst omdat je hieruit informatie nodig hebt, bijvoorbeeld omdat je een werkstuk moet maken.

Als je op zoek bent naar een antwoord op een vraag of naar een tekst die je kunt gebruiken voor een onderzoek, lees je eerst zoekend.

U Waar let je op bij zoekend lezen?

x Bedenk eerst wat belangrijke zoekwoorden of trefwoorden zijn bij jouw vraag.

Voorbeeld: Je wilt weten welk effect koffie heeft op je gezondheid. Zoek dan op koffie en gezondheid.

x Zoek met deze trefwoorden op internet of in de catalogus van de bibliotheek.

x Scan door de zoekresultaten heen, op zoek naar de juiste trefwoorden.

x Heb je een boek of een artikel gevonden? Scan de inhoudsopgave, de (tussen)kopjes en eventuele vetgedrukte begrippen op je zoekwoorden.

x Lees de alinea waarin je denkt dat het antwoord staat.

x Niet gevonden? Zoek dan naar andere belangrijke woorden.

x Ben je op zoek naar jaartallen, tijden of aantallen? Let dan op cijfers of schema’s in de tekst.

Opdrachten

1 Wat was de laatste keer dat jij zoekend hebt gelezen? Wat was hierbij je doel? t2

2 Waar begin je mee als je zoekend gaat lezen? r

3 Bedenk trefwoorden bij de volgende onderwerpen voor werkstukken: t1

a Wat zijn de voor- en nadelen van vloggen?

b De geschiedenis van Nederlandstalige muziek

c Wat zijn de gevolgen van de vergrijzing voor onze samenleving?

4 Stel, je maakt een werkstuk over walvissen en je wilt weten waarom walvissen zich soms op het strand werpen. Hiernaast staat een artikel over walvissen. Kun je deze tekst gebruiken om je vraag te beantwoorden? Leg uit waarom. i

5 Je wilt weten hoeveel walvissen er zijn gestrand tussen 1960 en 2004. Bij welk kopje zou jij kijken? t1

6 In de titel staat het woord ‘decompressieziekte’. Je wilt weten wat dat is. Moet je daarvoor de hele tekst lezen? Of kan je zoekend lezen? Leg je antwoord uit. t2

7 Waar in de tekst staat het antwoord op de vraag wat ‘decompressieziekte’ is? t1

8 Leg uit hoe jij het antwoord hebt gevonden. t2

9 Welk effect heeft het verbod op militaire oefeningen gehad op het stranden van walvissen? i

10 Stel, je moet een presentatie voorbereiden over orgaandonatie. Bedenk wat je wilt weten. Noteer een vraag over orgaandonatie in je schrift. Welke trefwoorden kun je gebruiken om hierover informatie te vinden? t1

11 Zoek twee geschikte artikelen over orgaandonatie op internet. Waarom heb je voor deze artikelen gekozen? t2

12 Zoek het antwoord op je vraag over orgaandonatie in de artikelen die je bij vraag 11 hebt gevonden. i

Walvissen krijgen decompressieziekte van sonar

Wetenschappers hebben ontdekt waarom sommige walvissen zich op het strand werpen om daar een langzame dood te sterven. Dat de walvissen dit vaak doen nadat ze zijn blootgesteld aan de sonars van schepen, was al bekend. Nu hebben 21 experts ontdekt waarom de dieren last hebben van sonar: ze krijgen er decompressieziekte van.

Walvissen kunnen kilometers diep duiken en urenlang onder water blijven op zoek naar voedsel. Hun hartslag vertraagt en zuurstof wordt zorgvuldig opgeslagen in hun lichaam. En toch kunnen ze volgens de studie ook last krijgen van stikstofbellen in hun bloed (decompressieziekte), net als duikers. De oorzaak is pure angst.

Stress

Volgens Yara Bernaldo de Quiros van de universiteit van Las Palmas op Gran Canaria krijgen walvissen erg veel stress van de sonar en zwemmen ze zo snel mogelijk weg bij de bron van het geluid. Hierdoor veranderen ze hun duikpatroon. Hun stress wint het van hun duiktechniek en daardoor krijgen ze stikstof in het bloed.

Woorden Les 2

Sonar

In de jaren vijftig werden sonars ontwikkeld om duikboten op te sporen. Met name deze sonars jagen de walvissen angst aan. De sonars worden ook nu nog gebruikt voor patrouilles op zee en militaire oefeningen.

In de jaren zestig begonnen schepen onderwatersignalen uit te sturen. En dat is het moment dat spitssnuitdolfijnen zich – zeker in de Middellandse Zee –massaal op stranden begonnen te gooien.

Strandingen

Tussen 1960 en 2004 vonden 121 strandingen plaats. In meer dan 40 gevallen was er een directe link tussen de strandingen en militaire activiteiten in de buurt.

De ergste strandingen vonden plaats in 2002. Toen strandden 14 spitssnuitdolfijnen in een periode van 36 uur op de Canarische Eilanden tijdens een oefening van de NAVO in de buurt. Uitwendig vertoonden ze geen tekenen van ziekte of beschadiging. Autopsie toonde echter aan dat er inwendig een probleem was bij de dieren. Ze vonden stikstofbellen in de aders van de dieren

x de catalogus lijst met opsomming van voorwerpen

x de samenleving de mensen die samen in een land wonen en hoe ze met elkaar omgaan

x scannen snel nakijken

x het trefwoord kenmerkend woord

x uitwendig aan de buitenkant

x de vergrijzing toename van het aantal ouderen

x vertonen laten zien

x de zuurstof gas zonder reuk of kleur dat nodig is voor de ademhaling

en hun hersenen waren aangetast door bloedingen. Ze hadden ook schade aan andere organen en hun zenuwsysteem.

Verbod op militaire oefeningen

Na dit incident en een artikel in het tijdschrift Nature dat de mogelijke link legde tussen de suïcidale walvissen en sonar, nam Spanje maatregelen. Sinds 2004 zijn rond de Canarische Eilanden geen militaire oefeningen op zee meer toegestaan. “Tot 2004 waren de eilanden een hotspot voor walvissen die zich op het strand smeten”, aldus Yara Bernaldo de Quiros. “Sinds het verbod op militaire oefeningen is er geen enkel geval meer waargenomen.”

De onderzoekers pleiten er nu voor om het verbod ook uit te breiden naar andere gebieden waar walvisstrandingen voorkomen.

Doel bereikt?

x Ik weet hoe je zoekend een tekst leest. r

x Ik kan met zoekend lezen het antwoord op een vraag in een tekst vinden en goede trefwoorden bedenken. t1

x Ik kan uitleggen wanneer je de leesstrategie zoekend lezen toepast. t2

x Ik kan zelf informatie vinden die ik nodig heb door zoekend te lezen. i

Intensief en lerend lezen

doel

Q Je leert hoe en wanneer je een tekst intensief of lerend moet lezen.

Intensief en lerend lezen

Intensief lezen

Je leest een tekst intensief als je deze goed wilt begrijpen.

Intensief lezen noem je ook wel nauwkeurig lezen.

U Hoe lees je een tekst intensief?

Intensief lezen betekent dat je:

x de tekst van begin tot eind leest;

x elke zin probeert te begrijpen;

x woorden die je niet snapt opzoekt in een woordenboek of op internet.

U Wanneer lees je een tekst intensief?

x Als je de informatie nodig hebt om iets uit te voeren. Denk aan een handleiding.

x Als je een samenvatting van een tekst moet maken.

x Als je een verhaal of een boek leest.

x Als je een tekst voor Nederlands of een ander vak leest omdat je er vragen over moet beantwoorden.

Lerend lezen

Je leest een tekst lerend als je belangrijke informatie wilt onthouden. Bijvoorbeeld voor een toets geschiedenis.

U Lerend lezen doe je in drie stappen:

x Stap 1 – Lees de tekst globaal.

x Stap 2 – Lees de tekst intensief.

x Stap 3 – Maak een samenvatting of markeer de belangrijkste punten van de tekst.

Opdrachten

1 Wanneer ga je een tekst intensief lezen? Noteer de letter(s). t1

A Je gebruikt een recept om muffins te bakken.

B Je zoekt in de spelregels van een bordspel hoeveel kaarten elke speler moet krijgen.

C Je leest een boek van Carry Slee.

2 Lees de tekst op de pagina hiernaast globaal. Waar denk je dat de tekst over gaat? t1

3 Lijkt de tekst je interessant? Leg uit waarom. t1

4 Lees de tekst nu intensief. Wat is ‘rebound spelen’? t1

5 Waarom is spelen goed voor je? Noem drie dingen. t1

6 Waarom is het goed om ook op latere leeftijd te blijven spelen? t1

7 Welke zinnen zou je in deze leestekst markeren als je de tekst moest leren voor een toets? Schrijf het nummer van de alinea en de eerste en de laatste twee woorden van de zinnen op. t2

Woorden

Les 3

x bevorderen het beter laten verlopen

x essentieel heel belangrijk

x mentaal alles dat met denken en voelen te maken heeft

x nauwkeurig met veel aandacht en op de kleine dingen lettend

x neurologisch wat te maken heeft met je hersenen en zenuwen

x de souplesse buigzaamheid, lenigheid

x vatbaar snel ziek worden

Spelen verbetert

de hersenen

[1] Kijk ze stoeien, die kleine rakkers. Rollebollen en doen alsof, gewoon voor het plezier. Vrijwel alle jonge en warmbloedige dieren spelen dat het een lieve lust is. Maar zelfs gifpijlkikkers, wespen en sommige vissen houden van donderjagen. Net als kinderen die een tijd in een schoolbankje of autostoeltje hebben ‘vastgezeten’ gaan dieren die een poosje niet mogen spelen zelfs ‘rebound spelen’: extra hard klieren en wildebrassen om hun speeltekort in te halen. Spelen is blijkbaar ook heel erg belangrijk.

[2] Goed voor je hoofd

We oefenen niet alleen met vaardigheden die we in de toekomst nodig hebben voor serieuze zaken, zoals vluchten en jagen.

Wie speelt maakt stofjes aan die zenuwgroei in de hersenen bevorderen, vooral in gebieden die essentieel zijn voor het verwerken van emoties en het nemen van beslissingen. Spelen leidt tot mentale souplesse, probleemoplossend vermogen en sociale vaardigheden.

[3] Blijven spelen

Als de hersenen zijn volgroeid, stoppen de meeste dieren en mensen met spelen. Maar wie tot op hoge leeftijd speels weet te blijven, is minder vatbaar voor neurologische problemen en mentale roest. Neem dus een voorbeeld aan het volwassen nijlpaard dat onder water koprollen maakt, aan de kraai die zich krijsend langs een besneeuwd dak laat roetsjen en de bejaarde poes die zich nog laat verleiden om te voetballen met een kurk. Het leven wordt er ook nog eens een stuk plezieriger van.

8 Welke drie stappen neem je als je een tekst lerend leest? r

9 Wat was de laatste keer dat je, buiten school om, intensief hebt gelezen? Wat heb je toen gelezen? En waarom besloot je de tekst intensief te lezen? t2

10 Lees onderstaande situatieomschrijvingen. Geef bij elke situatie aan welke leesstrategie je toepast. i

Kies uit: globaal / zoekend / intensief / lerend lezen

a Je hebt voor je verjaardag een sporthorloge gekregen waarbij een app hoort die je kunt installeren op je smartphone of je tablet. In de bijbehorende handleiding kun je lezen hoe dat moet.

b Voor school moet je een werkstuk maken over de invloed van reclame op kinderen. Je moet minstens drie geschikte artikelen van internet gebruiken als bron.

c Voor een toets biologie moet je twee hoofdstukken lezen over de werking van het menselijk lichaam.

d Je moet een presentatie houden over een boek uit de leeslijst.

Doel bereikt?

x Ik weet hoe en wanneer ik een tekst intensief of lerend moet lezen. r

x Ik kan na intensief of lerend lezen detailvragen over een tekst beantwoorden. t1

x Ik kan uitleggen wanneer je de leesstrategie intensief lezen of lerend lezen toepast. t2

x Ik kan zelf bepalen welke leesstrategie ik toepas in een gegeven situatie. i

Tekst — Leesproblemen

doel Q Je oefent met het kiezen vaan een leesstrategie bij het leesdoel dat je hebt.

Opdrachten

1 Lees de tekst hiernaast globaal. Waar gaat de tekst over? t1

2 Lees de tekst nu zoekend aan de hand van de vraag: ‘Hoe komt het dat sommige mensen leesproblemen hebben?’

Waar in de tekst denk je dat je het antwoord op deze vraag kunt vinden? t1

3 Lees alinea 1 tot en met 3 nu intensief. Wat is het antwoord op de vraag in vraag 2? Noem minimaal drie oorzaken. t1

4 Wat is het verschil tussen technisch lezen en begrijpend lezen? t1

5 Waarom wordt er zo ontzettend veel geoefend met begrijpend lezen op de basisschool? t1

6 Waarom zouden juist immigranten vaker analfabeet zijn? i

7 Welke leesstrategie kies je als je de vraag ‘Kun je wat doen aan dyslexie?’ moet beantwoorden? Leg uit. t2

A globaal lezen

B zoekend lezen

C intensief lezen

D lerend lezen

8 Kun je wat doen aan dyslexie? t1

9 Hoeveel mensen hebben last van dyslexie? i

Woorden Les 4

x afronden — ervoor zorgen dat iets klaar is

x het analfabetisme — het niet kunnen lezen en schrijven

x chronisch — langdurig

x de immigrant — iemand van buiten die in het land komt wonen

x de laaggeletterde — iemand die moeite heeft met het begrijpen van teksten

x het symptoom — verschijnsel waaraan een ziekte of een probleem te herkennen is

10 Welke leesstrategie heb je gebruikt om vraag 9 te kunnen beantwoorden? Leg uit. t2

11 Peil in je klas hoeveel mensen dyslexie hebben. Komt het percentage dyslecten van jullie klas overeen met het landelijk gemiddelde? t1

12 Lees alinea 4 tot en met 7 intensief. Hoe worden mensen met dyslexie geholpen? Noem minstens drie dingen die aan de orde komen in een training of behandeling. t1

13 Leg uit wat het verschil is tussen dyslexie en laaggeletterdheid en gebruik in je uitleg de termen technisch lezen en begrijpend lezen. i

14 Stel dat je deze tekst moest leren voor een toets. Welke zinnen zou je markeren bij het lerend lezen? Noteer van elke alinea de eerste en de laatste twee woorden van de zinnen die je markeert. t2

15 Tegen welke dagelijkse problemen loop je aan als je niet goed kunt lezen? Bedenk minimaal vier voorbeelden. i

Doel bereikt?

x Ik weet wat leesstrategieën zijn en hoe je globaal, zoekend, intensief of lerend een tekst leest. r

x Ik kan een gegeven leesstrategie gebruiken bij het beantwoorden van vragen over een tekst. t1

x Ik kan uitleggen wanneer ik een gegeven leesstrategie gebruik. t2

x Ik kan kiezen welke leesstrategie ik gebruik bij het lezen van een tekst en het beantwoorden van vragen erover. i

Leesproblemen

Leren lezen op de basisschool

[1] Op de basisschool leren we allemaal lezen in groep 3. Je koppelt klanken aan letters en deze klanken en letters vormen samen woorden. Dit noem je ‘technisch’ lezen. Zodra je woorden in een zin of een tekstje probeert te begrijpen, ben je bezig met ‘begrijpend lezen’. Op de basisschool oefen je ontzettend veel met begrijpend lezen. Je leraren willen namelijk dat je aan het einde van de basisschool een bepaald leesniveau bereikt, zodat je klaar bent voor de middelbare school. Toch heeft 9 tot 16% van de leerlingen aan het einde van de basisschool niet het gewenste leesniveau bereikt. Als deze kinderen niet de extra steun krijgen die ze nodig hebben om het gewenste leesniveau te bereiken, kunnen ze later als volwassene dagelijks tegen problemen aanlopen.

Laaggeletterdheid

[2] Iemand die laaggeletterd is, kan wel lezen en schrijven, maar heeft moeite met het begrijpen van teksten. Het lezen van ondertiteling en het invullen van formulieren gaan bijvoorbeeld moeizaam. Hoewel er meer laaggeletterden op het vmbo zitten dan op het vwo, is toch 2,5 % van de studenten die een universitaire opleiding afronden, laaggeletterd. In totaal is ongeveer 12 % van de Nederlandse bevolking laaggeletterd. Laaggeletterdheid is iets anders dan analfabetisme (ongeletterdheid). Een analfabeet heeft namelijk nooit leren lezen en schrijven. Omdat kinderen in Nederland een leerplicht hebben, zijn er maar weinig analfabeten: ongeveer 250.000. Dit aantal bestaat vooral uit immigranten en mensen met een verstandelijke beperking.

Oorzaken van leesproblemen [3] Er zijn verschillende oorzaken voor het hebben van een leesprobleem. Dit kan met de thuissituatie van het kind te maken hebben, met het onderwijs of met persoonlijke oorzaken. Ouders hebben grote invloed op de leesontwikkeling van hun kind. Kinderen nemen het taalgebruik van hun ouders over. Als je ouders veel moeilijke woorden gebruiken, dan pik je die woorden snel op. En als je ouders veel lezen, dan zal je deze gewoonte sneller overnemen dan wanneer je in een gezin opgroeit waar niet veel gelezen wordt.

Op school krijgt niet iedere leerling altijd de aandacht die hij nodig heeft om het leesniveau van de klas bij te kunnen houden.

Leerlingen die het standaardtempo van de lessen niet bij kunnen benen, lopen al snel een achterstand op die ze niet zomaar in kunnen halen.

Er zijn ook oorzaken van leesproblemen die niets met de ouders of school te maken hebben. Denk aan een verstandelijke beperking of een ernstige of chronische ziekte. Een andere persoonlijke oorzaak is de leesstoornis dyslexie.

Dyslexie

[4] Dyslexie is een aangeboren leesstoornis. Terwijl veel laaggeletterden geholpen zijn met een cursus leesvaardigheid, heeft iemand met dyslexie na extra training en ondersteuning nog steeds moeite met technisch lezen en spellen. Dyslecten moeten veel harder werken en meer oefenen om het niveau van hun klasgenoten te bereiken. Dyslexie komt voor bij alle intelligentieniveaus. De intelligentie van het kind heeft dus niks met dyslexie te maken.

Onderzoek

[5] Ondanks dat er al veel onderzoek gedaan is naar dyslexie, is er nog steeds geen duidelijke oorzaak gevonden. Er is een aantal symptomen waaraan je kunt merken dat iemand dyslectisch is. Zo ziet de een bijvoorbeeld letters over het papier dansen en de ander niet. Andere symptomen zijn: je moe voelen na het lezen, moeite hebben met netjes schrijven, slecht versjes kunnen onthouden en het maken van spelfouten.

Cijfers

[6] Het is niet precies bekend hoeveel mensen dyslectisch zijn, maar geschat wordt dat 5 tot 10 % van de mensen last heeft van deze leesstoornis. Jongens hebben vaker dyslexie dan meisjes. Ook komt dyslexie in sommige families vaker voor dan in andere. Als een van je ouders dyslexie heeft, dan heb jij ongeveer 50% kans op dyslexie.

Trainingen

[7] Er zijn persoonlijke trainingen en behandelingen voor kinderen met dyslexie, waarbij de aandacht vooral gericht is op technisch lezen en spelling. Daarnaast leren dyslecten ook omgaan met hulpmiddelen om het lezen en spellen makkelijker te maken. Veel dyslecten kunnen onzeker worden als ze merken dat ze slechter zijn in lezen en spelling dan hun klasgenoten. Om deze reden bestaat de behandeling van dyslexie vaak ook uit emotionele begeleiding. Ondanks deze inspanningen gaat lezen en spellen bij dyslecten nooit zo vlot en moeiteloos als bij mensen die niet dyslectisch zijn.

Zelfstandig naamwoord en lidwoord 5

doel Q Je leert hoe je zelfstandige naamwoorden en lidwoorden herkent in een zin.

Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Zelfstandige naamwoorden geven een ‘naam’ aan ‘zelfstandige’ dingen. Het zijn: x namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen); Ronnie Flex, Volvo, Assen, Pinkpop x woorden voor concrete zaken; chocola, app, verf x woorden voor abstracte zaken; angst, keuze, lef

U Zo herken je het zelfstandig naamwoord:

x Je kunt er vaak de, het of een voor zetten. de filmster, het chocopastapotje, een festival

x Je kunt er vaak een enkelvoud of meervoud van maken. stoel – stoelen, theater – theaters

x Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken. ventieldop – ventieldopje

Let op: sommige zelfstandige naamwoorden zijn afgeleid van werkwoorden. Zwemmen is een watersport.

Lidwoord

Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Lidwoorden komen nooit zelfstandig voor, maar zijn ‘lid’ van een woordgroep. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.

U Zo herken je het lidwoord:

x Het bepaald lidwoord de hoort bij mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden de man, de vrouw

x Het bepaald lidwoord het hoort bij onzijdige zelfstandige naamwoorden en verkleinwoorden. het huis, de stad – het stadje

x Het onbepaald lidwoord een hoort bij mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden een man, een huis

x Tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord kunnen een of meer andere woorden staan. de oude man, het nog op te knappen huis

Opdrachten

1 Noteer van de onderstaande zinnen alle zelfstandige naamwoorden. t1

a De Nederlander Frans Duijts zingt soms in het Engels.

b Uit onderzoek blijkt dat de helft van de Nederlandse jongeren wel eens vrijwilligerswerk doet.

c Code geel in Limburg vanwege kans op gladde wegen door sneeuw.

d Yoghurtdrinks en chocolademelkdrinkpakjes bevatten nog steeds veel suiker.

e De overstap van voetballer Frenkie de Jong van Ajax naar FC Barcelona is de duurste transfer in de geschiedenis van het Nederlandse voetbal.

f Nikkie de Jager is niet alleen in Nederland een bekende vlogger, ook in het buitenland is ze beroemd.

2 Noteer van onderstaande zinnen alle lidwoorden. t1

a De Nederlandse kustwacht waarschuwt voor een onbemand zeiljacht op de Noordzee.

b De eigenaar werd gisteren van boord gehaald, sindsdien dobbert het schip stuurloos rond.

c Esther, het miniatuurbiggetje van een Canadees koppel, bleek toch niet zo mini te zijn: ze groeide uit tot een big van maar liefst 150 kilo.

d Een korte video van een toerist in Australië gaat viraal.

e Op de beelden is te zien hoe de man een kleine octopus in de hand houdt.

f De toerist beseft niet dat het diertje uiterst dodelijk is.

3 Geef bij alle lidwoorden van vraag 2 aan of het een bepaald of onbepaald lidwoord is. t1

4 Lees het fragment uit Schaduwspits hiernaast. Welke zelfstandige naamwoorden kom je tegen? Schrijf ze op. t1

5 Kijk naar de zelfstandige naamwoorden die je bij vraag 4 hebt genoteerd. Welke bepaalde lidwoorden horen daarbij? t2

6 Bij welk zelfstandig naamwoord uit vraag 4 kon je geen lidwoord zetten? Hoe komt dat, denk je? i

fragment

Schaduwspits

Mijn moeder gilde beneden aan de trap. ‘Geen ballen in huis!’ Zacht vloekend wipte ik de bal nog een keer omhoog en ving hem daarna op, klemvast tussen voet en scheenbeen. Ik hinkte naar mijn bed, verstopte de bal onder het dekbed en zette mijn televisie wat harder. Want niemand mocht Marco van Basten overstemmen.

7 Hieronder staat een zin in vijf verschillende talen. Welke zelfstandige naamwoorden kom je tegen? t1

De vrouw speelt met de hond in het park. (Nederlands)

Die Frau spielt mit dem Hund im Park. (Duits)

La femme joue avec le chien dans le parc. (Frans)

The woman plays with the dog in the park. (Engels)

La mujer juega con el perro en el parque. (Spaans)

8 Wat valt je op aan de zelfstandige naamwoorden in het Duits? t2

9 Kijk nog eens naar de zinnen hierboven. Noteer alle lidwoorden. t1

Woorden Les 5

x abstract — wat je niet kunt zien of aanraken

x beseffen — het je bewust zijn, het in de gaten hebben

x concreet — duidelijk, zodat je er niet naar hoeft te raden

x onzijdig — niet mannelijk of vrouwelijk

x overstemmen — met de stem meer geluid maken dan anderen

x de transfer — overdracht, overstap

x viraal — iets dat zich snel verspreidt via het internet

x het vrijwilligerswerk — werk dat iemand vrijwillig doet, zonder ervoor betaald te krijgen

10 Schrijf de volgende zin in je schrift en onderstreep alle zelfstandige naamwoorden. Hoeveel heb je er gevonden? t1 Als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.

11 Hoe helpt het Duits je om vraag 10 te beantwoorden? i Wenn hinter Fliegen Fliegen fliegen, fliegen Fliegen Fliegen nach.

12 In welke van de onderstaande zinnen is het woord schaatsen een zelfstandig naamwoord? t1

A Schaatsen is een populaire sport.

B Wij schaatsen graag op natuurijs.

C IJshockeyers gebruiken andere schaatsen dan shorttrackers.

13 Leg uit hoe je wist dat het bij vraag 12 om een zelfstandig naamwoord ging. i

Doel bereikt?

x Ik weet wat zelfstandige naamwoorden en lidwoorden zijn. r

x Ik kan in een zin zelfstandige naamwoorden en bepaalde en onbepaalde lidwoorden herkennen. t1

x Ik kan het juiste lidwoord kiezen bij een gegeven zelfstandig naamwoord. t2

x Ik kan uitleggen waarom een woord wel of niet een zelfstandig naamwoord of lidwoord is. i

Bijvoeglijke naamwoorden

doel Q Je leert hoe je bijvoeglijke naamwoorden herkent en gebruikt in een zin.

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie bij een zelfstandig naamwoord. Er wordt dus informatie ‘bijgevoegd’.

U Zo herken je het bijvoeglijk naamwoord:

Een bijvoeglijk naamwoord:

x zegt iets over een zelfstandig naamwoord; de schatrijke filmster

x heeft soms een verbogen vorm; rood – rode, mooi – mooie

x krijgt bij stoffen en materialen –en erachter; het houten huis, de wollen trui

x staat soms direct voor het zelfstandig naamwoord; de rode Volvo

x staat soms achter het zelfstandig naamwoord; De Volvo is rood.

x kan zelfstandig worden gebruikt, dan kun je er de, het of een voor zetten; Ik wil graag een blauwe.

x heeft vaak trappen van vergelijking. groot, groter, grootst

Ook vormen van werkwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. de piepende deur, de gesloten deur

Opdrachten

1 Noteer van de onderstaande zinnen alle bijvoeglijke naamwoorden. t1

a Op onze website vindt u uitgebreide informatie over activiteiten in uw buurt.

b De knalharde muziek werd pas om 03.00 uur uitgezet.

c Het filmpje dat hij me deze week liet zien was echt het stomste ooit.

d De lichtmetalen velgen zijn een opvallend detail van de racewagen.

e Met loeiende sirenes voert de politie actie voor een betere cao.

f De Britse komiek oogstte vooral bekendheid door zijn huwelijk met de Amerikaanse zangeres Katy Perry.

g In het programma De rijdende rechter beschuldigt de ene buur de andere van gluren.

h De nieuwste Star Wars was slaapverwekkend.

i De Nederlandse Martin Garrix behoort met zijn populaire dancemuziek tot de invloedrijkste dj’s van de wereld.

2 Geef voor de onderstaande zinnen aan of het onderstreepte woord een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord is. Leg je antwoord uit. t2

a Ik wil geen kleine maar een grote.

b De grootte van het vakantiehuisje viel een beetje tegen.

c De Noren hebben een blauw schaatspak en die van de Nederlanders is grotendeels oranje.

d Oranje wint oefenduel van Zuid-Afrika.

e Het bedrog in dit voetbalschandaal is nog groter dan men eerst gedacht had.

f Bedrogen klanten eisen hun geld terug.

3 Welke van de volgende beweringen is waar? r

Een bijvoeglijk naamwoord:

A zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

B eindigt altijd op –en.

C staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord.

4 Wat wordt er in deze reclame over de kaas gezegd? Zijn dit allemaal bijvoeglijke naamwoorden? Leg je antwoord uit. t1

5 Noteer van de onderstreepte woorden over welk woord ze iets zeggen en geef aan of ze een bijvoeglijk naamwoord zijn. t2

a De auto rijdt hard.

b De appel is hard

c Het water is kokendheet .

Woorden Les 6

x de activiteit iets waarmee je bezig bent x behoren tot ertoe gerekend worden

x beschuldigen zeggen dat iemand het gedaan heeft

x de cao collectieve arbeidsovereenkomst: afspraken die vakbonden namens werknemers hebben gemaakt met werkgevers

x enthousiast als je iets heel goed of interessant vindt x gluren nieuwsgierig kijken

x invloedrijk met veel invloed of macht

6 Welke bijvoeglijke naamwoorden gebruik jij om aan te geven dat je heel enthousiast over iets bent? Noteer ze in je schrift. t2

7 Wat voor woorden gebruiken je ouders als ze enthousiast over iets zijn? En je opa en oma? t2

8 Beschrijf je eigen kleding. Gebruik minstens zeven bijvoeglijke naamwoorden. Denk bijvoorbeeld aan kleur en materiaal. i

9 Ruil je schrift met dat van een klasgenoot. Controleer elkaars kledingbeschrijving. Is alles goed geschreven? Verbeter eventuele fouten. t2

la femme intelligente — de intelligente vrouw le pantalon bleu — de blauwe broek

10 Hierboven staan twee zinsdelen uit het Frans. Wat valt je op? t2

11 Beschrijf in minimaal drie zinnen je favoriete serie of film zónder bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken. i

12 Bespreek de zinnen van vraag 11 met de klas. Waar loop je tegenaan? Hoe komt dat? i

Doel bereikt?

x Ik weet wat de kenmerken en functie zijn van een bijvoeglijk naamwoord in een zin. r

x Ik kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen in een zin. t1

x Ik kan bijzonderheden met bijvoeglijke naamwoorden in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen. t2

x Ik kan zelf zinnen maken waarin ik bijvoeglijke naamwoorden gebruik. i

doel Q Je leert welke verhaalgenres er zijn.

Soorten boeken

Als je een boek gaat lezen, kun je kiezen uit verschillende soorten verhalen. Deze verschillende soorten boeken en verhalen noem je genres.

Door verhalen in te delen, kun je makkelijker een boek kiezen dat bij je past en gerichter op zoek gaan. Wat vind je leuk?

Waarin ben je geïnteresseerd?

U Verhaalgenres

x Met het woord genre wordt meestal het ‘soort’ verhaal bedoeld. Bijvoorbeeld: avontuur, griezel, psychologisch, sciencefiction, detective, fantasy.

x Verhalen binnen een genre verschillen vaak, maar hebben wel dezelfde kenmerken: in een detective wordt gezocht naar de oplossing van een misdaad, in een griezelverhaal gebeuren (heel) enge dingen en bij een psychologisch verhaal ligt de nadruk op het innerlijk van personages.

x In een verhaal kunnen genres elkaar ook overlappen. Een verhaal dat zich afspeelt in de middeleeuwen kan bijvoorbeeld ook gaan over verliefdheid en de spannende avonturen van de hoofdpersonen.

x Verhaalgenres kunnen op verschillende manieren vorm krijgen: bijvoorbeeld als roman, maar ook in een film of als graphic novel.

x Tegenwoordig bestaan er ook genres voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld ‘young adult’: romans over en voor jongvolwassenen.

U Tijd- en plaatsgebonden

De populariteit van genres kan tijd- en plaatsgebonden zijn. In de 19e eeuw ontstond bijvoorbeeld de gothic novel: boeken waarin mysterie, horror en romantiek werden vermengd. Zo waren Frankenstein en Dracula in die tijd erg populair in Engeland en Duitsland, maar niet in Nederland. In de 20e eeuw werden de verhalen opnieuw populair doordat er bioscoopfilms van werden gemaakt.

Opdrachten

1 De pictogrammen hieronder zijn van een bibliotheek en worden gebruikt om de genres aan te geven. Welke genres horen bij specifieke doelgroepen? Noem er twee en ook de bijbehorende doelgroep. t1

2 Kun je aan de volgende boektitels zien bij welk genre het boek hoort? Noteer het juiste genre. t2

a Het leven van een loser

b Twilight: een levensgevaarlijke liefde

c Balbezit

d Gevarenzone

e De brief voor de koning

f Cyberboy

g Ik overleefde Auschwitz

h Razend

i Assepoester

j De scheepsjongens van Bontekoe

3 Wat zijn genres? r

4 Kijk naar de boekomslagen op de volgende pagina. Geef van iedere omslag aan wat voor soort verhaal jij denkt dat erbij hoort. t2

Woorden Les 7

x de biografie beschrijving van het leven van een persoon

x de detective verhaal over het oplossen van een misdaad

x het genre soort verhaal of stijl van bijvoorbeeld een boek of een film

x historisch uit de geschiedenis

x het innerlijk binnenste van een mens, zijn gedachten en gevoelens

x het personage persoon die in een boek, film of toneelstuk voorkomt

x het pictogram een eenvoudig plaatje om iets aan te geven

x sciencefiction genre dat zich afspeelt in een verzonnen toekomst

Als Marten voor de eerste keer een voetbalwedstrijd in het stadion bijwoont, is hij meteen verkocht.

Hij koopt een seizoenskaart en samen met zijn vrienden gaat hij naar iedere thuiswedstrijd toe. Zijn ouders vinden het niets, maar Marten voelt zich helemaal opgenomen in de groep en hij wordt een rasechte supporter. Ondanks opmerkingen van zijn buurmeisje Dana, op wie hij smoorverliefd is, raakt hij verzeild in supportersrellen. Het loopt uit op een drama.

5 Lees hierboven de omslagtekst van De eerste steen van Rom Molemaker. Kun je dit verhaal bij één of bij meerdere genres indelen? Leg uit bij welk genre of welke genres het boek volgens jou hoort. t2

6 Bekijk het overzicht met pictogrammen nog eens. Van welke genres heb jij wel eens een boek gelezen en van welke genres heb je wel eens een film gezien? Geef bij elk genre een voorbeeld. i

7 Vertel je klasgenoot over een boek en een film die je bij vraag 6 hebt genoemd. Laat hem of haar bedenken bij welk genre het boek en de film horen en waarom. Zijn jullie het met elkaar eens? i Draai daarna de rollen om.

8 Zoek op internet meer informatie over de gothic novel Beschrijf of ontwerp een pictogram dat bij dit genre past. i

Doel bereikt?

x Ik weet wat genres zijn en welke verhaalgenres er zijn. r

x Ik kan op een website of in een bibliotheek pictogrammen voor verschillende genres herkennen. t1

x Ik kan op basis van de titel, de voorkant of een korte beschrijving van een boek of film inschatten bij welk genre het hoort. t2

x Ik kan van een boek dat ik zelf heb gelezen of een film die ik zelf heb gezien uitleggen bij welk genre het hoort. i

Fictietekst — Alaska

doel Q Je gaat een fictietekst lezen en oefent met het herkennen van genres.

Opdrachten

1 Lees de flaptekst van Alaska hieronder. Wat voor soort verhaal zou dit kunnen zijn? t2

Op de eerste dag van het schooljaar weet Sven het zeker: hij moet een briljante stunt uithalen. Anders is hij meteen die zielige jongen uit 1b. Parker wil juist onzichtbaar zijn. Ze heeft net de ergste zomer van haar leven achter de rug en vertrouwt niemand meer. Dan ontdekt ze dat Alaska, de hond die eerst van háár was, nu bij Sven woont – als zijn hulphond. Overdag wil Parker niks te maken hebben met Sven, dus er zit maar één ding op. Als ze Alaska ooit nog wil zien, moet dat ’s nachts.

2 Lees het fragment uit Alaska op de pagina hiernaast. Voor welke doelgroep is dit verhaal geschreven, denk je? t1

3 Waarom is Sven bang dat zijn nieuwe klasgenoten hem een zielige jongen zullen vinden? t2

4 Vindt Parker het erg dat niemand van haar klasgenoten haar kent? Waarom denk je dat? t2

5 Sven en Parker hebben elk hun eigen verhaal. Welk verhaal spreekt jou het meeste aan? Leg uit waarom. t2

Woorden Les 8

x briljant heel erg knap (slim)

x douwen dringen, duwen

x de introductie eerste kennismaking

x je schouders ophalen laten zien dat het je niet kan schelen

x de meute grote groep mensen

x oorverdovend ontzettend hard

x het trappenhuis deel van een gebouw waar de trappen zijn

x uitbarsten plotseling en hevig beginnen

6 Als je één genre moet kiezen, bij welk genre denk jij dat Alaska hoort? Leg uit waarom. t1

7 Bedenk zelf een verhaal over een eerste schooldag. Zorg dat het verhaal past binnen een bepaald genre. Kies uit: griezelverhaal / romantisch verhaal / sciencefiction Schrijf je verhaal in vijf regels op. i

8 Ruil je verhaal met een klasgenoot. Laat de ander vertellen bij welk genre jouw verhaal hoort en waarom. Zijn jullie het eens? Wissel daarna van rol. t2

Doel bereikt?

x Ik weet wat genres zijn en welke verhaalgenres er zijn. r

x Ik kan in een gegeven verhaal het genre herkennen. t1

x Ik kan op basis van de titel, de voorkant of een korte beschrijving van een boek of film inschatten bij welk genre het hoort. t2

x Ik kan zelf een verhaal bedenken binnen een bepaald genre. i

Fragment Alaska

Sven

Dit is het plan voor vandaag: in de eerste vijf uur iets zó briljants doen, dat de hele school meteen weet wie ik ben. Ze moeten me kennen, voordat ze over me horen. Ik heb geen idee hoe ik het ga doen. Natuurlijk wil ik niet meteen op dag één van school gestuurd worden. Maar het moet groot zijn. Als ik niks doe, dan ben ik binnen een week die zielige jongen uit 1b. De jongen die elke dag door zijn vader naar school wordt gebracht en door zijn moeder wordt opgehaald. Die nooit alleen mag zijn. Die gast met zo’n horloge dat om de paar uur piept omdat er weer medicijnen in gegooid moeten worden. Dat ga ik niet laten gebeuren.

[...]

Terwijl ik het schoolgebouw binnenloop, denk ik niet aan mijn vrienden die nu nog vakantie hebben. Aan de andere kant van het land gaan ze volgende week pas naar school. Zij zitten straks allemaal in de tweede. En ik begin weer van voren af aan in de eerste.

Ik loop de school in en doe alsof ik gewoon ben. De vloeren zijn zwart met wit. De kluisjes zijn groen en geel. Negenhonderd scholieren bij elkaar, dat is een kudde. Een schreeuwende meute met tassen die overal tegenaan beuken, vuisten die douwen, pukkels die op knappen staan, mobieltjes die trillen zodra ze de schoolwifi herkennen. Ik ben niet bang. Ik ben nooit bang. Maar als ik het trappenhuis zie, met drie verdiepingen keiharde betonnen treden, dan sta ik toch even stil. Toen mijn moeder tegen de schooldirecteur begon over die trappen, kon ik haar wel vermoorden. En toen ik vorige week een mail kreeg met alle regels voor mijn speciale liftsleutel, heb ik de rest van de dag met de deuren gesmeten. Maar het ergste is dit. Nu ik hier sta – bij dat kale beton, al die verdiepingen – ben ik blij. Ik ben dertien, geen tachtig. Maar ik ben blij dat ik een speciale liftsleutel heb. Een bel dreunt oorverdovend door het gebouw. Het klinkt alsof het heelal in brand staat. Nu zie je pas goed wie er nieuw is. De bruggers kijken verschrikt op en beginnen te draven. De rest loopt geen centimeter harder. De liftsleutel heb ik in mijn hand. Maar waar is de lift?

Parker

We zitten doodstil naar de leraar Frans te kijken, maar ik weet zeker dat het bij iedereen vanbinnen net zo hard bonkt en bruist als bij mij. Misschien wordt dat meisje vooraan, met de zwarte krullen, wel mijn beste vriendin. Misschien ben ik straks verliefd op die jongen met de sproeten. Alle kinderen uit mijn oude klas gingen naar andere scholen. Niemand die me hier kent, niemand die weet wat er deze zomer gebeurd is. Dit is een nieuw begin,

zeg ik tegen mezelf. [...] ‘Bienvenue!’ roept meneer Gomes. Hij draagt een geruit overhemd met korte mouwen. Over zijn onderarm kronkelt een getatoeëerde draak. ‘J’espère que vous avez tous passé de bonnes vacances.’ Ik durf me niet te bewegen. Ben ik de enige die hier niets van snapt? Hadden we al huiswerk voor vandaag? En dan zwaait de deur van het lokaal open. Op de drempel staat een jongen met stug blond haar en een verwassen spijkerbroek. Ik weet het meteen: dit is hem. De achtentwintigste 1b’er – de jongen die tijdens de introductiedag ziek was. Zo snel mogelijk probeer ik alles tegelijk te onthouden: blauwe ogen, normaal postuur, grijs T-shirt, pleister op zijn kin, iets langer dan ik, vuile sportschoenen. ‘Alors!’ roept meneer Gomes. ‘Vous êtes en retard. Que s’est-il passé?’ ‘Uhm,’ zegt de jongen in de deuropening. Hij kijkt de leraar vragend aan. ‘Une baguette si’il vous-plaît?’ Het voelt alsof we colaflessen zijn die al uren door elkaar geschud worden. En nu draait die blonde jongen in één beweging alle zevenentwintig doppen los. We barsten allemaal tegelijk in lachen uit.

[...]

We blijven maar lachen en opeens zijn we geen losse kinderen meer, maar een klas. ‘Sorry...’ De jongen in de deuropening haalt zijn schouders op. ‘Vorig jaar stond ik een drie voor Frans. Ik ben Sven.’ Meneer Gomes pakt een briefje van zijn bureau. Zijn ogen vliegen langs de woorden. ‘Sven Beekman?’ De jongen knikt. ‘Aha,’ zegt Gomes. ‘Juist...’ Er is opeens iets voorzichtigs in zijn stem. ‘Oké Sven, ga zitten.’ En dan kijkt hij naar ons en is de toon alsof hij een ei toespreekt weer verdwenen. ‘Luister goed, 1b! Hoe kun je nou Frans leren als je net bent gedropt in een klas vol nieuwe kinderen? Precies. Dat kan helemaal niet. We gaan elkaar dus eerst leren kennen.’ We moeten allemaal drie grappige dingen over onszelf opschrijven. Twee dingen die waar zijn. En één leugen.

[...]

Terwijl om me heen pennen klikken en schriften voor de allereerste keer opengaan, kijk ik naar de reusachtige zwartwitfoto aan de muur: de Eiffeltoren in de regen. Ik zoek in mijn hersens naar grappige dingen, maar meteen kom ik bij filmpjes die ik helemaal niet wil zien. Ze zijn absoluut voor boven de zestien, en toch zitten ze al weken in mijn hoofd. Want zo werkt het dus. Verzonnen dingen zoals films en games, daar zetten ze dreigend een stempel op: pas op, geweld! Scheldwoorden! Van die rare zoenende voeten! Maar als er écht iets gebeurt, dan is er nergens een stempel te bekennen. Misdadigers houden zich niet aan de Kijkwijzer.

Praten met iemand die er niet is 9

doel Q Je leert dat je bij het schrijven van een tekst altijd rekening houdt met de lezer.

Een tekst schrijven

Iets aan iemand vertellen is meestal makkelijker dan iets aan iemand schrijven. Door de lichaamstaal van de ander zie je meteen of hij het begrijpt en nog geïnteresseerd is. Als je een tekst schrijft (bijvoorbeeld een nieuwsbericht of een uitnodiging), zie je dat niet. Je moet je dan voorstellen dat degene aan wie je schrijft tegenover je zit. Bedenk wat je lezer al weet en graag zou willen weten.

U Een heldere tekst schrijf je zo:

x Neem iemand in gedachten voor wie je schrijft. Bijvoorbeeld een klasgenoot of je docent.

x Bedenk wat het belangrijkste is dat je wilt zeggen. Spreek de zin uit en schrijf hem op. Zorg dat de zin goed ‘klinkt’.

x Bedenk na elke zin of je lezer je nog snapt en wat hij je hierna zou vragen.

x Beantwoord die vraag. Spreek de zin weer hardop uit en schrijf hem daarna pas op. Zo voer je dus een gesprek met iemand die er niet is.

x Herhaal dit vraag-en-antwoord-spel tot je tekst klaar is.

Opdrachten

1 Hoe begin je het schrijven van een bericht of een korte tekst? r

2 Lees de volgende beginzinnen. Noteer de eerste vraag die bij je opkomt. t1

a Het feest van Marnix gaat morgen niet door.

b Bij sommige vakken is het handig om je smartphone te gebruiken.

c Door de droogte is er een risico dat er scheuren ontstaan in de dijken.

d Bij opgravingen is een schedel gevonden die zeker 1000 jaar oud blijkt te zijn.

e Nederlandse dancemuziek is extreem populair in het buitenland.

3 Bedenk bij elke vraag die je bij vraag 2 hebt genoteerd een mogelijk antwoord. t1

4 Lees onderstaande bijsluitertekst bij het medicijn

Paracetamol. Schrijf bij elke zin de vraag op die wordt beantwoord. t1

Paracetamol

Paracetamol stilt de pijn en verlaagt de koorts.

Dit middel helpt bij verschillende soorten pijn, zoals: hoofdpijn, migraine, keelpijn, oorpijn, spierpijn, gewrichtspijn, artrose en menstruatieklachten.

Ook te gebruiken bij koorts, griep en verkoudheid. Tabletten, capsules en drank werken binnen een half uur, zetpillen binnen 1 uur.

5 Bedenk zelf nog een vraag waar de bijsluitertekst geen antwoord op geeft. t2

6 Ook posters beantwoorden vragen van lezers. Op welke vragen geeft de poster hierboven antwoord? t1

7 Bedenk twee vragen die niet beantwoord worden op de poster. t2

Woorden Les 9

x de artrose slijtage van gewrichten

x blijken duidelijk worden

x de capsule omhulsel voor medicijn in poedervorm

x de migraine hevige hoofdpijn die telkens terugkeert

x de opgraving het uit de grond tevoorschijn brengen

x het risico gevaar voor schade of verlies

x de schedel beenderen van het hoofd

x stillen verzachten

8 Op sociale media zoals Facebook, Instagram, Twitter of WhatsApp, plaats je allerlei berichten over jezelf. Noem twee vragen waarop dit soort berichten vaak antwoord geven. t2

9 Stel, je plaatst een bericht op sociale media over iets leuks wat je hebt meegemaakt. Bedenk twee lezersvragen die je in het bericht kunt beantwoorden en schrijf dan het bericht. i

10 Lees het Twitterbericht van de politie hieronder. Welke vragen worden in dit bericht niet beantwoord? t2

Politie zoekt wielrenner die getuige was van straatroof in fietstunnel op donderdag 22 november. Tips en contact via tel. 0900-8844.

11 Bedenk zelf de antwoorden op je vragen uit vraag 10. Herschrijf het bericht zo dat al je vragen worden beantwoord. i

Doel bereikt?

x Ik weet dat een schrijver van een goede tekst rekening houdt met de lezer. r

x Ik kan in een tekst aanwijzen welke vragen van de lezer beantwoord worden. t1

x Ik kan beoordelen of een tekst duidelijk is voor de lezer. t2

x Ik kan zelf een korte tekst schrijven waarin ik rekening houd met de lezer. i

Een informeel bericht schrijven

doel Q Je leert hoe je een duidelijk bericht schrijft aan iemand die je kent

Informeel

bericht of informele uitnodiging

U Een informeel bericht schrijven

Als je een bericht schrijft, bepaalt de lezer niet alleen wát je vertelt maar ook hóe je het vertelt.

x Ken je iemand goed? Dan schrijf je een informeel bericht. In een informeel bericht spreek je iemand persoonlijk aan. Je zegt bijvoorbeeld je en noemt de lezer bij zijn of haar voornaam.

Voorbeelden van informele berichten zijn: chatberichtjes, e-mails en uitnodigingen die je stuurt aan vrienden, familie en bekenden.

U Waar let je op bij een informeel bericht?

x Je schrijft alsof je met iemand praat.

x Je spreekt de ander aan met je.

x Je gebruikt een persoonlijke aanhef en afsluiting.

U Een uitnodiging schrijven

Als je een uitnodiging schrijft, moet je bedenken wat de ander allemaal moet weten.

Zet in ieder geval deze informatie in de uitnodiging:

x Wat is het?

x Wanneer is het? Welke dag en hoe laat?

x Waar is het?

x Hoe ziet het programma eruit?

x Moet je iets meenemen?

x Moet je laten weten of je komt?

Laat ook merken dat je het fijn vindt als de ander wil komen.

Opdrachten

1 Welke berichten zijn informeel? Schrijf de letter(s) op. t1

A Een e-mail aan een webshop met een klacht over een artikel dat je online gekocht hebt.

B Een verjaardagskaart voor je oma.

C Een uitnodiging aan een bekende schrijver om een presentatie te komen geven in de klas.

D Een uitnodiging aan alle brugklassers voor het schoolfeest.

2 Lees het bericht van Mark aan Lisa hieronder. Wie is Lisa?

Geef aan hoe je dit weet. t1 Mark Hoi Lisa. Wil jij ff naar de winkel voor ma?

Ze vroeg mij omdat ze zelf laat thuis komt. Maar ik ga sporten met Rick. Jij shopt toch graag?! Bedankt, zusje! 15:33

3 Wat is de belangrijkste boodschap van Mark? t1

4 Mark stelt Lisa een vraag. Wat zou Lisa willen weten als ze die vraag leest? t2

5 Schrijf een e-mail van maximaal 100 woorden aan een oud-klasgenoot van de basisschool. Vertel hoe het gaat op je nieuwe school. i Let op de volgende punten: x gebruik een persoonlijke aanhef en afsluiting x bedenk wat je oud-klasgenoot zou willen weten x schrijf alsof je met de ander praat

6 Ruil je e-mail met een klasgenoot. Heeft hij of zij goed op de punten bij vraag 5 gelet? Geef elkaar een tip en een top. t2

7 Noem vijf zaken die je in ieder geval in een uitnodiging zet. r

8 Welke zinnen passen in een informele uitnodiging? t1

A De lasergamehal is aan het begin van de Hoofdstraat, tegenover de Jumbo.

B Wilt u alstublieft laten weten of wij op u mogen rekenen.

C Verkleden mag! We vinden het leuk als je in kostuum komt.

D U wordt uiterlijk om 19:00 uur verwacht.

E Het is nog een verrassing wat we gaan doen.

F Ik zou het fijn vinden als je er ook bij kunt zijn.

G Ik heb heel lang gezeurd om een feestje te mogen houden.

H Als je niet kunt komen, wil je dat dan even laten weten?

9 Bekijk de zinnen die je niet hebt gekozen bij vraag 8. Leg per zin uit waarom deze niet in een informele uitnodiging past. t2

10 Lees de uitnodiging hiernaast.

Op welke vragen geeft deze uitnodiging antwoord?

Noteer minimaal vier vragen in je schrift. t1

11 Met welke vraag blijf je als lezer nog zitten? t2

Woorden Les 10

x de aanhef groet aan het begin van een brief

x de commissie groep mensen met een opdracht

x informeel niet deftig, niet officieel

x het kostuum nette broek met jasje voor mannen

x op vertoon van het tonen of laten zien

x uiterlijk op zijn laatst

U I T N O D I G I N G

Aan alle leerlingen van klas 1 en 2

Op vrijdagavond 8 oktober organiseren wij het eerste schoolfeest van het schooljaar. Het feest is in de kantine van de school. Het duurt tot ongeveer 23.00 uur. Je mag alleen naar binnen op vertoon van je schoolpas.

We zullen de hele avond muziek draaien en er is gratis frisdrank en chips. We hopen dat jullie allemaal komen, zodat het een te gek schoolfeest wordt!

Tot ziens, de feestcommissie.

12 Volgende week is één van je vriend(inn)en jarig. Je wilt als verrassing voor hem / haar een feestje organiseren. In een groepsapp nodig je iedereen in jullie vriendengroep uit.

Schrijf een korte uitnodiging waar alle belangrijke informatie in staat. i

13 Ruil je schrift met een klasgenoot en lees zijn of haar uitnodiging. Geef aan of alle punten uit de theorie er in staan. t2

14 Wat vind je van de toon van de uitnodiging van je klasgenoot? t2

Doel bereikt?

x Ik weet waar ik op moet letten als ik een informeel bericht of een informele uitnodiging schrijf. r

x Ik kan bedenken welke informatie past in een informeel bericht of een informele uitnodiging. t1

x Ik kan uitleggen wat er wel en niet goed is aan een informeel bericht of een informele uitnodiging. t2

x Ik kan zelf een informeel bericht of een informele uitnodiging schrijven. i

Meervoudsvormen

doel Q Je leert de spelling van het meervoud van zelfstandige naamwoorden.

Meervoudsvormen

De meeste Nederlandse zelfstandige naamwoorden kun je in het enkelvoud en het meervoud zetten. Je schrijft het meervoud meestal met –en of –s.

U Meervouden op –n, –en of –’en

x De meeste woorden hebben een meervoud op –en. bord – borden

x Bij sommige woorden wordt een klinker weggelaten of verdubbelt de medeklinker. boot – boten, bot – botten

x Bij woorden die eindigen op –ik verdubbelt de medeklinker alleen als daar de klemtoon op valt. strík – strikken, pérzik – perziken

x Als een woord eindigt op een –s of een –f, veranderen die in het meervoud meestal in een z en een v kaas – kazen (maar: mens – mensen) schaaf – schaven (maar: elf – elfen)

x Ook woorden die eindigen op –s of –x hebben een meervoud op –en, maar let op: afkortingen op –s of –x krijgen in het meervoud een apostrof: –’en. box – boxen, gps – gps’en

U Meervouden op –s of –’s

x Behalve op –en kunnen woorden in het meervoud eindigen op –s. lepel – lepels, café – cafés, reserve –reserves

x Ook Engelse en Franse leenwoorden eindigen in het meervoud op –s. cowboy – cowboys, salon – salons

x Woorden die eindigen op –a, –i, –o, –u, –y en waarbij anders de uitspraak verandert, krijgen in het meervoud een apostrof: –’s. auto – auto’s, taxi – taxi’s, jury – jury’s

x Afkortingen die niet eindigen op een -s of -x krijgen in het meervoud ook –’s. dvd – dvd’s, cv – cv’s

U Meervouden op –n, –en én –s

x Sommige woorden hebben een meervoud op –en én op –s. Beide vormen zijn goed. aardappel – aardappelen / aardappels groente – groenten / groentes

Opdrachten

1 Lees de krantenkoppen hieronder. Welke zelfstandige naamwoorden staan in het meervoud? Noteer ze onder elkaar in je schrift. t1

a Topkoks protesteren tegen aan banden leggen jacht

b Surfers gaan massaal voor hoge golven Hawaii

c Amsterdam gaat verkeerd geparkeerde auto’s en bussen ook ’s nachts verwijderen

d Politie onderzoekt vondst ruim honderd tuinkabouters in Britse tuin

e Regering sluit steeds meer scholen en bibliotheken op het platteland

f Burgemeester maakt onnodig dure reizen

2 Noteer achter de meervoudsvormen bij vraag 1 ook de enkelvoudsvormen van de woorden. t1

3 Noteer het meervoud van de volgende woorden. t1

a muis

b blik

c brief d akkoord e krot f peen g boerin h BMX i twijg j havik

4 Noteer het meervoud van de volgende woorden. t1

a wc

b logé

c capuchon

d baby

e milieu f gedachte g warming-up h tante i racket j menu

5 Wanneer schrijf je woorden in het meervoud met een –’s? r

6 Noteer het meervoud van de woorden ‘donor’ en ‘keus’. t1

7 Wat is er bijzonder aan de meervouden van de woorden bij vraag 6? Leg uit. t2

8 Bedenk of zoek nog twee zelfstandige naamwoorden die een meervoud hebben op –en én op –s. i

9 Bekijk de woorden hieronder. Bedenk bij elk groepje woorden nog een woord met dezelfde meervoudsvorm en noteer het. i a pizza’s, paraplu’s, ……… b bedden, deurknoppen, ……… c schuren, kelen, d druiven, bedrijven, ………

10 Noteer het meervoud van ‘tik’, ‘blik’, ‘griepprik’ en ‘valstrik’. Wat gebeurt er met het aantal medeklinkers? t2

11 Welke zelfstandige naamwoorden eindigen ook op –ik, maar zijn een uitzondering op de regel die je bij vraag 10 hebt beschreven?

Geef drie voorbeelden. i

12 Noteer de volgende woorden in je schrift en zet het meervoud erachter. t1 grot / vlag / mus / sloot / laag / muur

13 Beschrijf wat er verandert in het aantal klinkers en medeklinkers van de zelfstandige naamwoorden die je bij vraag 12 hebt genoteerd. t2

Woorden Les 11

x de capuchon muts die aan een jas vastzit

x massaal met veel tegelijk

x de twijg buigzame tak

x de uitzondering als iets níet geldt, terwijl het gewoonlijk wél geldt

x de valstrik gemene poging om iemand in de problemen te brengen

x de vondst iets wat je gevonden of bedacht hebt

x de warming-up het doen van oefeningen vóór het sporten om de spieren los te maken

14 Wat is de reden dat in het meervoud soms klinkers worden weggelaten of de medeklinker verdubbelt? t2

15 Kijk naar de foto’s hierboven. In de tekst staat een fout. Welke? Waarom is dit fout geschreven denk je? t2

Doel bereikt?

x Ik weet wat de regels zijn voor het schrijven van zelfstandige naamwoorden die in het meervoud eindigen op -n, -en, -’en, -s of -’s. r

x Ik kan kiezen of een gegeven woord in het meervoud -n, -en, -’en, -s of -’s krijgt. t1

x Ik kan bijzonderheden met het meervoud van een zelfstandig naamwoord op -n, -en, -’en, -s of -’s uitleggen. t2

x Ik kan zelf nieuwe voorbeelden bedenken van meervouden op -n, -en, -’en, -s of -’s. i

Bijzondere meervoudsvormen

doel Q Je leert de spelling van zelfstandige naamwoorden met een bijzonder meervoud.

Bijzondere meervoudsvormen

Sommige woorden hebben een bijzondere meervoudsvorm.

x Woorden die eindigen op –ie of –ee kunnen een meervoud hebben op –s. De –s schrijf je dan aan het woord vast. kanarie – kanaries, portemonnee – portemonnees

x Woorden die eindigen op –ie met de klemtoon op –ie schrijf je in het meervoud met –ieën knie – knieën

x Woorden die eindigen op –ie zonder klemtoon op –ie schrijf je in het meervoud op –iën. bacterie – bacteriën

x Woorden die eindigen op –ee schrijf je in het meervoud met –eeën. trofee – trofeeën

x Bij sommige woorden verandert in het meervoud de klinker. stad – steden –heid › –heden: schoonheid – schoonheden –lid › –leden: gezinslid – gezinsleden

x Sommige woorden hebben een meervoud op –eren. kind – kinderen, lam - lammeren

x Leenwoorden uit het Latijn die eindigen op –icus krijgen in het meervoud –ici. technicus – technici, musicus – musici

x Leenwoorden uit het Latijn op –um hebben soms twee meervoudsvormen: hun oorspronkelijke op –a en een vernederlandste meervoudsvorm. museum – musea / museums

x Er bestaan ook onregelmatige meervoudsvormen. koe – koeien

Opdrachten

1 Noteer het meervoud van de volgende woorden. t1

a melodie

b overheid

c vlo

d lied e catalogus f lam g porie h abonnee i smid j orchidee

2 Noteer het meervoud van de volgende woorden. t1

a roos

b rund

c circus

d injectie

e filosofie f laser g bangerik h rondedans i cadeau j sponsor

3 Wanneer krijgt een woord op –ie in het meervoud –iën? r

4 Welk woord past in de zin? Noteer de woorden in het meervoud. Kies uit: t1

schip / industrie / ei / windstoot / bacterie / kind / snelheid

a Tijdens storm gemeten met van 130 km/u.

b Rechtszaak over ……… zoeken tijdens broedseizoen.

c Meer ……… gevonden op smartphone dan op wc-bril.

d op Noordzee in moeilijkheden door zware storm.

e Controleren internetgedrag ……… door ouders essentieel.

f Opbrengst Nederlandse in 2018 verder gestegen.

5 Noteer alle meervouden die je kunt bedenken of vinden van de woorden ‘blad’, ‘pad’ en ‘stad’. t1

6 Wat is het verschil tussen de meervouden van de woorden bij vraag 5? Leg uit. t2

7 Bekijk de afbeelding hierboven. Noteer de regel uit de theorie waarover dit gaat. t1

8 De woorden ‘heelal’, ‘meubilair’ en ‘zilver’ hebben geen meervoud. Zoek of bedenk nog drie zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben. i

Woorden Les 12

x de bacterie klein organisme van één cel dat zich snel kan vermenigvuldigen

x het heelal de ruimte

x de filosofie wetenschap die zich bezighoudt met de betekenis van dingen

x het meubilair alle meubels bij elkaar

x de porie heel kleine opening in de huid bij mensen en dieren

x de sponsor iemand die geld of producten geeft, meestal om daardoor zelf meer bekendheid te krijgen

x de trofee beker of schaal die je krijgt als je hebt gewonnen

9 Er bestaan ook zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben, zoals ‘hersenen’. Geef zelf nog een voorbeeld. i

10 Kijk naar onderstaande bijzondere meervouden. Bedenk bij elk soort meervoud een ander voorbeeld. Je mag daarbij ook in de les zoeken. i a kanaries

b portemonnees c knieën

d bacteriën e trofeeën f schoonheden g gezinsleden h schepen i technici j data

11 Schrijf een rap of gedicht van minimaal vier regels. Het laatste woord van elke regel is het meervoud van een zelfstandig naamwoord. Zorg ervoor dat elke twee regels rijmen. Gebruik in ieder geval een woord dat eindigt op –ie of –ee. Je mag woorden gebruiken die je in deze les al bent tegengekomen. i

Doel bereikt?

x Ik weet op welke manieren een meervoud van een zelfstandig naamwoord gevormd kan worden. r

x Ik kan het juiste meervoud van een zelfstandig naamwoord maken. t1

x Ik kan bijzonderheden met het meervoud van een zelfstandig naamwoord uitleggen. t2

x Ik kan zelf nieuwe voorbeelden vinden of bedenken van woorden met bijzondere meervouden. i

doel Q Je leert de spellingregels over het gebruik van hoofdletters.

Hoofdletters

U Wanneer schrijf je een hoofdletter?

x Aan het begin van een zin.

De school begint om halfnegen ’s ochtends.

x Als een zin met een apostrof (’) begint, krijgt de eerste letter van het woord daarna de hoofdletter.

’s Nachts zijn kerkuilen veel actiever dan overdag.

x Eigennamen krijgen een hoofdletter.

Eigennamen zijn namen van:

x personen – Johan Cruijff, Najib Amhali

x instituten – Voedingscentrum

x merken en bedrijven – Calvé, Adidas, Samsung

x historische gebeurtenissen – Holocaust

x feestdagen – Bevrijdingsdag, Pasen

x Tussenvoegsels bij namen schrijf je met een kleine letter, tenzij de voornaam of voorletter niet genoemd is.

Hans van der Laan – meneer Van der Laan

x Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan krijgen een hoofdletter.

Rotterdam, West-Friesland, Nederlands, Grieken

x Heilige namen – God, Allah, Boeddha

x Titels van boeken en films – Honderd uur nacht, Star Wars

U Wanneer schrijf je geen hoofdletter?

x Bij namen van:

x maanden – januari

x dagen – donderdag

x windstreken – zuidoosten

x historische tijdperken – middeleeuwen

x woorden afgeleid van feestdagen – kerstvakantie

Opdrachten

1 Welke van onderstaande woorden schrijf je met een hoofdletter? Schrijf die woorden opnieuw in de juiste spelling. t1

a verenigde staten

b levi’s

c minister-president

d vaderdag

e fitnesscentrum

f jan jaap van der wal

g suikerfeest

h tweede wereldoorlog

i kruistocht in spijkerbroek

j zwitserse kaas

2 Neem de zinnen over en vul op de juiste plek hoofdletters in. t1

a op het platteland hebben criminelen vaak vrij spel.

b ’s avonds laat het internetgebruik een piek zien.

c je bent vrij om te geloven in god, boeddha of allah.

d ‘trotse’ de vries onttroont bosker en is nederlands kampioen allround.

e albert heijn, jumbo en aldi zijn bekende supermarkten.

f met pinksteren gaan we waarschijnlijk naar het zuiden van het land.

3 Zijn er in de volgende zinnen hoofdletters vergeten?

Of staan ze juist op de verkeerde plek? Leg uit. t2

a Paleis noordeinde tijdelijk telefonisch onbereikbaar

b beloning voor goed gedrag met Oud & nieuw

c mogelijk de koudste olympische spelen in 30 jaar

d Nederlandse jesper eet met de Premier van georgië

e ’S ochtends vroeg naar school officieel ongezond

4 Wanneer schrijf je altijd een hoofdletter? Noteer drie situaties. r

5 Niet in alle teksten worden de spellingregels voor hoofdlettergebruik gevolgd. In reclames of belangrijke uitingen worden soms alle letters van een woord of zin met hoofdletters geschreven. Wat is het effect hiervan? Leg je antwoord uit. t2

6 Wanneer schrijf je zelf woorden of zinnen met alleen maar hoofdletters? Noem een voorbeeld en leg uit waarom je dit doet. i

7 Maak van de volgende zinnen een goede tekst door hoofdletters te gebruiken waar het nodig is. t1

rafael nadal is voor de vijfde keer doorgedrongen tot de finale van de australian open. de spanjaard liet in de halve finales met 6-2, 6-4, 6-0 niets heel van stefanos tsitsipas, de griek die in de vierde ronde roger federer had uitgeschakeld. er werd naar aanleiding van zijn opmars gesproken over ‘de wisseling van de wacht’, maar die belofte kon tsitsipas tegen nadal bij lange na niet inlossen. als nadal, onder andere gesponsord door nike, de australian open voor de tweede keer in zijn loopbaan wint, komt hij op achttien grandslamtitels.

8 Maak het volgende chatgesprek af. Schrijf in hele zinnen en gebruik hoofdletters. i

a Hey, hoe heet jouw docent voor Nederlands ook al weer?

b Oh ja, ik was weer mijn boeken vergeten. Zo! Welke vakken heb jij ’s middags?

c Ok. Check dit nummer op YouTube. Vind je leuk. Wat liet jij me laatst ook al weer horen?

d Tof was dat. Wanneer was dat ook al weer?

e Als zij naar Nederland zouden komen voor een optreden. Wie zou je dan meenemen?

f Volgende uur begint. Zie je!

9 Laat je klasgenoot het chatgesprek nakijken. Heb je de hoofdletters goed gebruikt? Leg aan elkaar uit wat er niet goed was en verbeter de fouten. t2

10 Leg uit waarom ‘westen’ in a met een kleine letter wordt geschreven, maar in b met een hoofdletter. t2

a De astronauten trainden in de woestijn in het westen van de Verenigde Staten.

b Vluchtelingen komen naar het Westen omdat ze denken daar gelukkig te worden.

Woorden Les 13

x de crimineel de misdadiger

x een belofte inlossen doen wat je beloofd hebt

x de opmars belangrijker worden

x de piek het hoogtepunt

x de uiting het laten blijken van iets x uitschakelen onschadelijk maken

x vrij spel hebben ongestoord kunnen doen wat je wil

Doel bereikt?

x Ik weet wanneer je een hoofdletter schrijft. r

x Ik kan in een zin de juiste hoofdletters invullen. t1

x Ik kan uitleggen wanneer je wel en niet een hoofdletter moet schrijven. t2

x Ik kan zelf goede zinnen schrijven met het juiste gebruik van hoofdletters. i

Gesprekken voeren

doel Q Je leert vaardigheden die belangrijk zijn bij het voeren van gesprekken.

Soorten gesprekken

Er zijn verschillende soorten gesprekken: informele gesprekken met bijvoorbeeld familie, vrienden of klasgenoten en formele gesprekken met onbekenden. Denk aan een sollicitatiegesprek of een interview. In elk gesprek brengt de spreker een boodschap over. De luisteraar hoort de boodschap, maar kan ook reageren door bijvoorbeeld in te stemmen, af te wijzen of door te vragen. In een goed gesprek hebben spreker en luisteraar beiden een actieve rol.

U Een informeel gesprek

In een informeel gesprek let je op het volgende:

x Houd rekening met de persoon met wie je praat. Vraag je altijd af: wat weet de persoon al en wat begrijpt hij of zij wel of niet?

x Maak oogcontact als je met elkaar praat.

x Let tijdens het gesprek goed op de ander. Snapt hij het? Luistert hij wel? Is hij geïnteresseerd?

U Een formeel gesprek

Een formeel gesprek voer je anders dan een informeel gesprek. Zo gebruik je ‘u’ in plaats van ‘jij’ en praat je beleefd.

x Het gesprek beginnen

x Stel jezelf netjes voor.

x Maak een opmerking over de situatie (het weer, het gebouw waar je bent).

x Het gesprek gaande houden

x Luister goed naar wat de ander zegt.

x Stel open vragen (op open vragen kun je niet met ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden)

x Kijk de ander regelmatig aan en glimlach.

x Spreek rustig en duidelijk en geef de ander de kans na te denken of te reageren.

x Let op je non-verbale communicatie (houding, gebaren en gezichtsuitdrukking). Zorg ervoor dat je een actieve en geïnteresseerde houding hebt.

x Is de ander niet geïnteresseerd, sluit het gesprek dan af.

x Het gesprek afronden

x Bedank de ander voor het gesprek.

x Geef een hand en glimlach.

Opdrachten

1 Bekijk de volgende situaties. Welke van deze gesprekken zijn formeel en welke zijn informeel? t1

a een docent geeft uitleg aan een klas

b een discussie met je ouders over hoe laat je thuis mag komen na afloop van een schoolfeest

c een gesprek met je beste vriend over het huiswerk voor de volgende dag

d een arts vertelt een patiënt welke ziekte hij of zij heeft

e een voorbijganger vraagt je de weg naar het station

f je belt naar de bioscoop om kaartjes te reserveren

2 Mensen laten op allerlei manieren merken of ze wel of niet met je willen praten. Hieronder zie je een aantal signalen. Geef met een + of een – aan of je denkt dat de ander wel of niet geïnteresseerd is. t1

De ander:

a kijkt steeds om zich heen;

b glimlacht regelmatig naar je;

c stelt vragen aan jou;

d luistert niet naar wat je zegt;

e geeft uitgebreid antwoord op jouw vragen;

f kijkt af en toe op zijn of haar smartphone terwijl jullie in gesprek zijn.

3 In een gesprek is het belangrijk dat de ander voldoende informatie heeft om het gesprek te kunnen begrijpen.

Wat is belangrijk om te vermelden in de volgende gesprekssituaties? t1

a Je brengt iets terug naar de winkel om te ruilen.

b Je vertelt je zusje van tien over de middagpauze bij jullie op school.

c Je vertelt een klasgenoot over het feest bij jullie in de wijk, dat afgelopen weekend is gevierd.

d Bij de incheckbalie op het vliegveld doe je navraag naar de vertraging van je vlucht.

4 Wat is een open vraag? r

Hé, hoe is het? Heb je die nieuwe game ook al gespeeld? Ik wel, echt gaaf. Ik zat meteen in het hoogste level. Ik had het meteen door.

Weet je waar hij goedkoop is? Moet je even kijken op die site van games.nl.

Eh, nee. Ik houd niet van gamen.

Level 4 is grappig joh. Kom je allemaal aliens tegen die je dan vragen gaan stellen en dan moet je een opdracht uitvoeren en dan zijn ze opeens weer weg. Oh, wacht, ik krijg een appje …

Oh, was niks, mijn moeder of ik mijn voetbalschoenen niet vergeet op te halen. Hé, was gezellig je even te spreken. Tot later!

Ja, tot later.

5 Lees het gesprek hierboven. Wat gaat er mis? Leg uit. t2

6 Is het een open of gesloten vraag? Noteer in je schrift. t1

a Ben jij tegen de bio-industrie?

b Waarom gaat u graag vissen in het weekend?

c Wat vindt u van deze school?

d Vind jij de indeling van de sportdag goed zo?

e Is het eten in dat restaurant lekker?

f Hoe heb je dat probleem opgelost?

Woorden Les 14

x er niet aan tornen iets niet veranderen

x formeel netjes en officieel

x het interview vraaggesprek waarbij de één vragen stelt en de ander antwoordt

x de navraag het informeren naar iets

x non-verbaal zonder woorden

x het oogcontact contact via de ogen, niet met woorden of gebaren

7 Formuleer een reactie op de volgende opmerkingen waarbij je (op een vriendelijke manier) doorvraagt. i

Voorbeeld:

‘Begrijp je?’ Reactie: ‘Nee, ik begrijp het nog niet helemaal. Kunt u die laatste stap nog eens uitleggen?’

a ‘Ik heb nu geen tijd meer, helaas’.

b ‘Nou gewoon, het mag nu eenmaal niet. Daar valt verder niet aan te tornen’.

c ‘Je kunt dit vak beter laten vallen volgend jaar’.

8 Geef een voorbeeld van een situatie waarin je je formeel voorstelt en van een situatie waarin je je informeel voorstelt. t1

9 Wat zijn volgens jou de belangrijkste verschillen tussen beide manieren van voorstellen? t2

10 Noteer twee dingen die jij belangrijk vindt om op te letten als je jezelf voorstelt. i

11 Oefen met een klasgenoot. Kies één van de volgende situaties. Spreek af wie wie is. Voer het gesprek. Kies daarna een nieuwe situatie en draai de rollen om. Zorg ervoor dat je het gesprek goed begint, gaande houdt en weer afrondt. i

Situatie 1: Je komt een juf of meester van de basisschool tegen op straat.

Situatie 2: Je zit in de bus. De vader van een goede vriend of vriendin komt naast je zitten.

Situatie 3: Je bent op de bruiloft van je neef. Er komt een onbekende mevrouw bij je aan tafel zitten.

12 Bespreek met elkaar hoe het ging. Schrijf op wat jij wel en niet goed deed. t2

Doel bereikt?

x Ik weet waar ik op moet letten bij het voeren van gesprekken. r

x Ik kan herkennen of iemand verder wil praten en wat open en gesloten vragen zijn. t1

x Ik kan beoordelen wat iemand anders wel en niet goed doet als hij een gesprek voert. t2

x Ik kan op een goede manier een gesprek beginnen, gaande houden en afronden. i

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.