Bladerboekje sportitude

Page 1

Hoofdstukindeling Inleiding 1. Algemene Vaardigheden 1.1 Communiceren 1.2 Presenteren 1.3 Samenwerken 1.4 Fair play en omgaan met winst en verlies 2. Regelende rollen 2.1 Observator, instructeur en coach 2.2 De spelleider 2.3 De scheidsrechter en de instructeur 2.4 Warming‐up 3. Gezond bewegen 3.1 Gezonde leefstijl en voeding 3.2 Bewegingsapparaat 3.3 Blessurepreventie 3.4 Eerste hulp verlenen 4. Organiseren 4.1 Toernooiorganisatie 5. Trainen 5.1 Testen van je eigen fitheid 5.2 Krachttraining 5.3 Duurtraining 6. Samenleving 6.1 Huidige bewegingscultuur en sportoriëntatie en motieven 6.2 Organisatie van Sport 6.3 Beroepspraktijkvorming (stage)


Nieuwe methode voor LO2: SPORTITUDE


Inleiding

Van houding naar beroepshouding Het examenvak Lichamelijke Opvoeding 2 (LO2) is een praktisch vak waarbij je de nodige kennis en vaardigheden leert. Je bent gemotiveerd om veel te bewegen en om veel over bewegen te leren. Dit boek gaat over alle kennis en vaardigheden die je daarbij nodig hebt. Je vindt geen spelregels of oefeningen voor basketbal, polsstokhoogspringen of dansen. Wel een schat aan informatie die voor jou begrijpelijk wordt beschreven. De methode Sportitude bestaat uit een boek en de website www.sportitude.nl. Je vindt op deze website staan de opdrachten waar elk hoofdstuk mee start. Leren doe je bij voorkeur door opdrachten uit te voeren. De kennis die je daarbij nodig hebt, staat in dit boek. Om te controleren of je alles kent, zijn er ook toetsvragen gemaakt. Voor de toets kun je oefenen met voorbereidende toetsen. Het boek bestaat uit zes hoofdstukken met elk een andere kleur.  Hoofdstuk 1 begint met algemene vaardigheden: communiceren, samenwerken, presenteren en eerlijk spelen.  Hoofdstuk 2 gaat over hoe je goed leidinggeeft.  Hoofdstuk 3 gaat over gezond bewegen: Hoe gezond is je leefstijl? Hoe werkt je lichaam? Hoe behandel en voorkom je blessures?  Hoofdstuk 4 gaat over organiseren.  Hoofdstuk 5 gaat over trainen: van fitheid testen tot kracht‐ en duurtraining.  Hoofdstuk 6 gaat over bewegen en samenleving: motieven, bewegingscultuur en de afsluitende stage in je eigen sport.

2


Alle opdrachten worden op dezelfde wijze beschreven in drie stappen: 1. voorbereiden Dit houdt in dat je doelen vaststelt, informatie zoekt en plant wanneer je wat doet. 2. uitvoeren Je gaat met die informatie aan de slag en rondt de opdracht op tijd en goed af. 3. terugkijken Na afloop kijk je terug of je de opdracht goed hebt aangepakt, wat je hebt geleerd en wat je een volgende keer kunt verbeteren. De opdrachten hebben dezelfde kleuren als de hoofdstukken in het boek. Als je na twee jaar LO2 afsluit, heb je onder andere geleerd hoe je leidinggeeft, hoe je een activiteit moet organiseren, hoe je blessures behandelt en voorkomt, hoe je jezelf traint en welke plaats sport en bewegen voor jou inneemt. Kortom, je start met een enthousiaste en gemotiveerde houding en je gaat na twee jaar met een goede sportieve beroepshouding naar een vervolgopleiding. Sportitude, sporten met de juiste houding Auteurs: Koen Anthoni, Wessel van de Kamp, Oscar Linde, Eric Swinkels, Dennis Witsiers

3


4


4. Organiseren

4.1 Toernooiorganisatie In het derde jaar ga je met een groepje een toernooitje in je LO2‐klas organiseren. De verschillende groepjes bieden diverse organisatievormen aan, zodat je in de lessen LO2 al kennismaakt met de organisatievormen die behandeld worden in dit hoofdstuk. In je examenjaar mag je zelfs een toernooi voor een onderbouwgroep of jaarlaag organiseren. De opdrachten vind je op de site onder: opdracht 4.1 ‘Het organiseren van een toernooi in LO2‐klas’ en opdracht 4.2 ‘Het organiseren van een toernooi in een onderbouwklas of jaarlaag’.

Een toernooi is een georganiseerd evenement waarbij deelnemers of teams onderling wedstrijden spelen om uiteindelijk tot een eindwinnaar te komen.

In de volgende tekst maak je kennis met verschillende toernooivormen. Verder leer je waar je allemaal rekening mee moet houden voor een succesvolle organisatie van een toernooi.

Klas 4 LO2 doet de uitleg van het toernooi. 4.1 Toernooiorganisatie

1


Inleiding: ‘de toernooidirectie’ Het samen organiseren van een toernooi is een uitdaging. Het geeft veel voldoening wanneer het succesvol verloopt en iedereen tevreden naar huis gaat. Het is een hele klus om zo’n organisatie samen met je team perfect uit te voeren. Een goede onderlinge samenwerking is dan ook van groot belang. Er wordt overlegd, afspraken worden gemaakt, besluiten worden genomen en de taken worden onderling verdeeld. Alle organisatie en begeleidingstaken, zoals scheidsrechteren, de tijdswaarneming en het bijhouden van de scores, worden door jullie geregeld. In hoofdstuk 1 kun je meer lezen over samenwerken. In hoofdstuk 2 kun je meer lezen over het begeleiden van activiteiten. Voordat je een sporttoernooi gaat organiseren, moet je een paar zaken helder krijgen:  Wat is het doel van het sporttoernooi?  Welke sport(en) staat of staan centraal?  Welke informatie is onmisbaar voor een goede organisatie van een toernooi?  Welke organisatievorm past bij het sporttoernooi? Hierna worden deze punt één voor één uitgewerkt.

Doel van het toernooi? Als organisator van een toernooi moet je eerst bepalen wat het doel van jullie toernooi is. Bijvoorbeeld tijdens de kennismakingsweek van de brugklas zal het doel onderlinge kennismaking zijn. Een spellencircuit is dan een goede optie. Bij een stratenvolleybaltoernooi komen de teams voor gezelligheid maar ook voor de sportieve eer. Een halve competitie of een poulesysteem met finales zijn in die situatie juist erg geschikt.

Welke sport staat centraal? De sport of activiteit waar je voor kiest, is vaak afhankelijk van de doelgroep. De uitdaging voor jullie is om maatwerk te leveren! Bij het maken van keuzes voor de sport of activiteit moet je vooraf een aantal vragen beantwoorden: 2

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


 Wat is de vaardigheid (beweegniveau) van de doelgroep? Met een brugklas zes tegen zes volleyballen, wordt geen succes. Speel dan juist met kleinere aantallen op een kleiner veld met een paar aangepaste, eenvoudige regels.  Waar ligt de interesse van de deelnemers? Probeer zo veel mogelijk aan te sluiten bij de interesse en belevingswereld van de deelnemers. Floorball zal de groep vast aanspreken wanneer er veel leerlingen op hockey zitten.  Welke spelersaantallen en veldafmetingen kies je? Dit heeft direct te maken met de beschikbare ruimte en het aantal teams of deelnemers. Op een groot veld volleyballen, betekent dat er maximaal 12 leerlingen in een zaaltje spelen. Ga je op drie kleine veldjes in diezelfde zaal spelen, dan kun je dubbel zo veel deelnemers tegelijk laten spelen.

Onmisbare informatie Voordat je kunt beginnen met de voorbereidingen voor de organisatie van het sporttoernooi moet je de volgende organisatorische zaken in ieder geval helder hebben: 1. Hoeveel deelnemers of teams doen er mee aan jullie toernooi? 2. Hoeveel ruimte heb je? Hoeveel speelvelden en materiaal zijn er beschikbaar in de zaal of op het veld? 3. Hoeveel tijd heb je voor de uitvoering van het toernooi? Wat is de aanvangs‐ en eindtijd van het toernooi?

4.1 Toernooiorganisatie

3


De organisatievorm Probeer een spannend toernooi in elkaar te draaien. Deel bijvoorbeeld de poules zo in dat je mogelijke kanshebbers voor de felbegeerde titel verspreidt over de verschillende poules. Teams uit dezelfde klas ontmoeten elkaar bij voorkeur pas later in het toernooi. Voorkom langwachttijden in je schema’s en bied alle deelnemers of teams voldoende speeltijd. Zoek daarom naar een goede balans tussen het aantal wedstrijden, de speeltijd en wachttijden. Kies voor je toernooi een passende organisatievorm. Hieronder krijg je inzicht in verschillende bruikbare organisatievormen voor jullie toernooi. Er zijn wedstrijdgerichte organisatievormen. Dit zijn vormen die uiteindelijk tot een winnaar leiden. Daarnaast zijn er ook niet‐wedstrijdgerichte organisatievormen. Hierbij is meedoen belangrijker dan winnen. Het gaat meer om samen gezellig sporten en bewegen in plaats van onderlinge strijd en winst. Wedstrijdgerichte organisatie vormen: a. hele en halve competitie b. play‐offs c. poulesysteem (halve of hele competitie) d. knock‐outcompetitie Uitdaagsystemen e. waslijnsysteem f. laddercompetitie g. piramidecompetitie h. schoorsteensysteem i. doorlopende systemen j. ‘move up, move down’ k. ‘king of the court’. Niet wedstrijdgerichte organisatievormen: l. instuif m. roulatiesystemen 4

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


a. Hele en halve competitie Bij een halve competitie spelen de teams één keer tegen elkaar, bij een hele competitie twee keer. Een voorbeeld van een hele competitie is de eredivisie voetbal; elk team speelt één keer uit en één keer thuis. Tijdens toernooien wordt vaak gebruikgemaakt van een halve competitie. Er is geen sprake van een thuisvoordeel en het scheelt in tijd. Het bepalen van de volgorde van de wedstrijden Om het speelschema in elkaar te kunnen zetten, moet je uit zoeken wie tegen wie moet spelen. Dit is met een groot aantal teams een behoorlijke puzzel. Door middel van een rotatiesysteem kun je dit makkelijker bepalen. In het volgende voorbeeld is ploeg 1 vastgezet. Draai de andere ploegen steeds één plaatsje door tegen de klok in, totdat je weer bij het eerste rijtje bent. Voorbeeld van het rotatiesysteem bij vier teams op twee velden, halve competitie: Ronde 1 Ronde 2 Ronde 3 1 – 2 3 – 4

1 – 4 2 – 3

1 – 3 4 – 2

Bij een oneven aantal teams voeg je een niet‐bestaande ploeg X in, waarmee je het aantal teams weer even maakt. Het team dat tegen X speelt, heeft die speelronde vrij. Hierna een voorbeeld voor vijf teams op twee velden. Ronde 1 Ronde 2 Ronde 3 Ronde 4 Ronde 5 1 – X 1 – 3 1 – 5 1 – 4 1 – 2 2 – 3 X – 5 3 – 4 5 – 2 4 – X 4 – 5 2 – 4 X – 2 3 – X 5 – 3 4.1 Toernooiorganisatie

5


Uitslag verwerking in scorematrixen In een scorematrix kun je de stand bijhouden. Hierna zie de resultaten van team 1, die vervolgens in de scorematrix zijn ingevuld. 1 ‐ 2 : 10 ‐ 14 1 ‐ 3 : 8 ‐ 8 1 ‐ 4 : 12 ‐ 6 Methode 1 Teams

1

2

3

4

Totaal punten

1

0 (‐4)

1 (0)

2 (+6)

3 (+2)

2

2 (+4)

3

1 (0)

4

0 (‐6)

Wanneer team 1 van team 2 met 10 – 14 verliest, dan krijgt team 2 twee wedstrijdpunten. (Je kunt ook voor drie punten per gewonnen wedstrijd kiezen.) Team 1 krijgt nul punten. Je kunt in het vakje tevens het doelsaldo bijhouden. Team 2 krijgt +4 en team 1 krijgt ‐4. In de kolom ‘Totaal punten’ kun je na alle gespeelde wedstrijden het totaal aantal wedstrijdpunten uitrekenen door in de horizontale rij achter het team de punten bij elkaar op te tellen. Tussen haakjes kun je het totale doelsaldo vermelden. Na het berekenen van het totaal aantal punten kun je vervolgens de uitslag bepalen. Methode 2 Uitslagen hockey toernooi: 1 ‐ 2 : 5 ‐ 6 3 ‐ 4 : 0 ‐ 0 1 ‐ 4 : 6 ‐ 0 2 ‐ 3 : 7 ‐ 3 1 ‐ 3 : 3 ‐ 0 4 ‐ 2 : 2 ‐ 2 6

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


1e 2e wedstrijd wedstrijd

3e wedstrijd

Totaal punten

Team 1

0 (‐1)

3 (+6)

3 (+3)

6 (+8)

Team 2

3 (+1)

3 (+4)

1

7 (+4)

Team 3

1

0 (‐4)

0 (‐3)

1 (‐7)

Team 4

1

0 (‐6)

1

2 (‐6)

Er is gekozen voor drie wedstrijdpunten bij winst, één bij verlies en nul bij verlies. Elke ploeg speelt drie wedstrijden in een poule van vier. De score van de eerste wedstrijd verwerk je in de eerste kolom, de score van de tweede wedstrijd in de tweede kolom en de score van de derde wedstrijd in de derde kolom. Voor de einduitslag tel je de wedstrijdpunten en de doelsaldo’s in de rij achter het team bij elkaar op. Het is belangrijk om van tevoren te vermelden hoe er gehandeld wordt bij gelijk eindigen in wedstrijdpunten. Je kunt ervoor kiezen om te kijken naar het onderlinge resultaat en vervolgens naar doelsaldo. Als dit gelijk is, kijk je naar het aantal gescoorde punten. Hoe meer doelpunten je hebt gescoord hoe beter. In sommige gevallen kan er ook voor een beslissingswedstrijd worden gekozen.

Strafschoppen moeten de beslissing brengen; Manny stopt! 4.1 Toernooiorganisatie

7


b. ‘Play‐offs’ Een hele of halve competitie kan heel goed afgesloten worden met een ‘play offs’. Nadat je een hele of halve competitie hebt gespeeld, bepaal je welk team eerste is geworden, welk team tweede enzovoort. De winnaar speelt in de play‐offs tegen de nummer vier. De nummer twee tegen de nummer drie. De winnaars spelen vervolgens de finale.

c. Het poulesysteem Wanneer je grotere aantallen teams of deelnemers hebt en niet zo veel tijd, kun je geen hele of halve competitie spelen. Een poulesysteem is dan vaak een goede oplossing. Het gaat bij een poulesysteem eigenlijk om enkele minicompetities die tegelijkertijd worden afgewerkt. De deelnemers of teams worden verdeeld in groepen. In deze groep wordt vervolgens een halve competitie gespeeld. Voorbeeld poulesysteem EK voetbal Poule A Poule B Poule C Poule D Zwitserland Oostenrijk Nederland Griekenland Tsjechiё Kroatiё Italiё Zweden Portugal Duitsland Roemeniё Spanje Turkije Polen Frankrijk Rusland Wedstrijdschema: Poule A Uitslag Poule B Uitslag Zwitserland ‐ Tsjechiё 3 ‐ 1 Oostenrijk ‐ Kroatiё 2 ‐ 3 Portugal ‐ Turkije 2 ‐ 2 Duitsland – Polen 3 ‐ 3 Zwitserland ‐ Turkije 1 ‐ 2 Oostenrijk – Polen 1 ‐ 3 Tsjechiё – Portugal 1 ‐ 2 Kroatiё – Duitsland 2 ‐ 2 Zwitserland – Portugal 2 ‐ 1 Oostenrijk – Duitsland 1 ‐ 1 Tsjechiё – Turkije 3 ‐ 1 Kroatiё – Polen 1 ‐ 1 8

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


Uitslag verwerking: Poule A

Zwi

Tsj

Por

Tur

Totaal punten

Zwi

3 (+2)

3 (+1)

0 (‐1)

6 (+2)

Tsj

0 (‐2)

0 (‐1)

3 (+2)

3 (‐1)

Por

0 (‐1)

3 (+1)

1 (0)

4 (0)

Tur

3 (+1)

0 (‐2)

1 (0)

4 (‐1)

Poule B

Oos

Kro

Dui

Pol

Totaal punten

Oos

0 (‐1)

1 (0)

0 (‐2)

1 (‐3)

Kro

3 (+1)

1(0)

1 (0)

5 (+1)

Dui

1 (0)

1 (0)

1 (0)

3 (0)

Pol

3 (+2)

1 (0)

1 (0)

5 (+2)

In Poule A is Zwitserland eerste geworden met 6 punten en een doelsaldo van +2. In Poule A is Portugal tweede geworden met 4 punten en een doelsaldo van 0. In Poule B is Polen eerste geworden met 5 punten en een doelsaldo van +2. In Poule B is Kroatiё tweede geworden met 5 punten en een doelsaldo van +1.

4.1 Toernooiorganisatie

9


Nadat alle wedstrijden in een poule zijn gespeeld, kan er met behulp van het bijhouden van scorematrices een stand worden opgemaakt. In het geval van twee poules kunnen de twee beste spelers of teams doorgaan met kruisfinales. De nummers 1 spelen tegen de nummers 2. De winnaars van deze twee wedstrijden spelen tegen elkaar in de finale. Je kunt in het geval van meerdere poules ook verder in een kwartfinale, halve finale en gevolgd door de finale.

d. Knock‐out competitie Als er veel deelnemers zijn, dan is de knock‐outcompetitie een organisatievorm waarbij je in tamelijk korte tijd tot een winnaar komt. Het winnende team gaat steeds verder en de verliezer valt af. Elke speelronde wordt het aantal deelnemers dus gehalveerd. Het knock‐outsysteem wordt veel bij tennistoernooien gebruikt, maar ook in het vervolg van veel voetbaltoernooien. De sterkere teams worden eerlijk verdeeld over het knock‐outschema. Een poulewinnaar speelt de eerste wedstrijd in het knock‐outsysteem altijd tegen een nummer 2. De beste ploegen blijven over en spelen uiteindelijk de finale. Het poulesysteem wordt bij het EK voetbal gevolgd door een knock‐out systeem:

10

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


Het grote nadeel van een knock‐ outcompetitie is dat je bij een verliespartij direct uit het toernooi bent en dat er in het geval van een schooltoernooi veel leerlingen ‘werkloos’ langs de kant komen te zitten. Dit laatste wil je als organisatie voorkomen. Het knock‐out systeem kan ook een spannende finale van een toernooi zijn.

Uitdaagsystemen De volgende vier organisatievormen zijn uitdaagsystemen: het waslijnsysteem, de laddercompetitie, de piramidecompetitie en het schoorsteensysteem. Het principe van uitdaagsystemen is dat Tijdens tennistoernooien wordt het knock‐out systeem vaak gebruikt. een hoger geplaatste tegenstander wordt uitgedaagd. Niemand wordt uitgeschakeld, de competitie blijft gaande en spannend tot het eind. Wat je nog meer moet weten over uitdaagsystemen:  Door loting bepaal je op welke trede de deelnemers moeten beginnen. Je kunt ook de sterkere spelers of teams laag in de piramide laten beginnen. Dit geeft een spannender toernooiverloop.  Uitdaagsystemen kennen geen gelijkspel.  De systemen kennen weinig voorbereiding. Het toernooi verloopt, na het opstarten, eigenlijk vanzelf.  Je hebt geen speelschema’s of uitslagverwerking.  De competitie moet niet te lang duren. Dezelfde ploegen spelen dan steeds om de bovenste plekken in de rangschikking.  Dit zijn ideale organisatievormen voor bijvoorbeeld campingtoernooitjes, een familiedag of naschoolse sport.

4.1 Toernooiorganisatie

11


e. waslijnsysteem Bij het waslijnsysteem daag je een tegenstander, die maximaal twee plekken rechts naast je aan de waslijn hangt, uit. Win je van je tegenstander, dan wissel je van plaats aan de lijn. Verlies je, dan blijft de rangorde ongewijzigd. Het doel is om aan het eind van een van tevoren afgesproken tijd of aantal wedstrijden rechts aan de waslijn te hangen. Het is leuk om een echte waslijn te spannen en briefjes met de namen met een knijper aan de lijn te hangen.

Michel en Jurjen dagen Matthijs en Lars uit en winnen van dit tweetal. Michel en Jurjen schuiven een plekje op en Matthijs en Lars schuiven een plekje terug aan de waslijn.

Michel en Jurjen dagen Mathijs en Lars uit.

12

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


f. Laddercompetitie Bij de laddercompetitie daag je een tegenstander, die maximaal twee treden boven je op de ladder staat, uit. Win je van je tegenstander, dan wissel je van plaats op de ladder. Verlies je, dan blijft de rangorde ongewijzigd. Het doel is om aan het eind van een van tevoren afgesproken tijd of aantal wedstrijden op de hoogste trede te staan.

Naam

Aart Sien Baasje Lotte Hakim Tommie Hier zie je een voorbeeld van een laddercompetitie schaken in een straat. Hakim heeft Buurman Baasje uitgedaagd. Buurman Baasje slaat de aanval op zijn positie af. De rangschikking blijft ongewijzigd.

Esther verwerkt de nieuwe stand in de laddercompetitie. 4.1 Toernooiorganisatie

13


g. Piramidecompetitie Bij de piramidecompetitie daag je een willekeurige tegenstander die een trede hoger dan jij staat uit. Win je van je tegenstander, dan wissel je van plaats op de piramide. Verlies je, dan blijft de rangorde ongewijzigd. Soms is het nodig om af te spreken dat je pas weer iemand mag uitdagen als je zelf uitgedaagd bent. Het doel is om uiteindelijk op de hoogste trede te staan.

11

7

2 8

4 12

1 5 13

3 9

6 14

10

15

Elke speler krijgt een nummer. Nummer 8 daagt nummer 4 uit, nummer 8 wint, 8 neemt de plek van 4 in en andersom.

14

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


h. schoorsteensysteem Bij een schoorsteensysteem combineer je de piramidecompetitie met de laddercompetitie. Je kunt in het schoorsteensysteem veel deelnemers kwijt. 1

2 3

24 22 20 18 17 4 5

14 19 6 7

16 21 8 9

23 10 11

12 13

15

i. ‘Move up move down’ ‘Move up, move down’ is een uitdagende en gemakkelijk te organiseren toernooivorm. De activiteit verloopt, na het opstarten, eigenlijk vanzelf. Je hebt geen speelschema’s of uitslagverwerking. Spelers of teams komen op bijvoorbeeld zes verschillende velden tegen elkaar uit. Wanneer je wint, schuif je een veld op. Verlies je, dan ga je een veldje terug. Elke ploeg krijgt dan een nieuwe tegenstander. Welke ploegen spelen aan het eind van de van tevoren afgesproken tijd op het finaleveld? Speelronde 1 Finaleveld

Veld 5

De Barbies

‘Tegen‐ Stand’

TZN

‘Meppers’

Veld 4

Veld 3

Veld 2

Veld 1

Smash

The Losers

BC Drop shot

Lovegame

‘Bikkels’

‘Oerend hard!’

Jekkell & Hyde

space shuttles

4.1 Toernooiorganisatie

15


Speelronde 2 Finaleveld ‘Tegen‐ Stand’

TZN

Veld 5

Veld 4

‘Oerend De barbies hard!’

Smash

Veld 3 BC ‘Drop shot’

Veld 2

Veld 1

Lovegame

Jekkell & Hyde

Meppers Bikkels The Losers

DUO

Hiervoor zie je een voorbeeld van een badmintontoernooi voor dubbels. Er doen dertien tweetallen mee en er worden tien rondes van acht minuten gespeeld. Na speelronde 1 hebben de onderstreepte teams de wedstrijd gewonnen. (Gelijkspel kan bij deze toernooivorm niet.) TZN heeft gewonnen van de Barbies. De Barbies schuiven één veld terug. TZN blijft staan en krijgt ‘Tegenstand’ als nieuwe opponent. De spaceshuttles gaan naar de wisselplek en DUO komt nieuw op veld 1.

16

De trotse winnaars van het 7 tegen 7 voetbaltoernooi uit 2 TL. 4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


j. ‘King of the court’ ‘King of the court’ (koning van het speelveld) is een systeem dat door de deelnemers gemakkelijk op gang te houden is. Op een veldje wordt een wedstrijd gespeeld. De winnaar blijft steeds staan, de verliezer gaat eruit en sluit achteraan bij de wachters. Je kunt de afspraak maken dat de winnaar maximaal drie keer achtereen blijft staan. FC Twente tegen Ajax

PSV Feyenoord

Hiervoor zie je een voorbeeld van een zaalvoetbaltoernooitje van de F‐pupillen van de plaatselijke voetbalclub volgens ‘King of the court’. Een team wint wanneer ze twee keer hebben gescoord. FC Twente wordt door Ajax verslagen. FC Twente sluit achteraan. PSV komt tegen Ajax te spelen. Zij krijgen de bal uit en starten het spel weer op. Feyenoord is de volgende ploeg die in het veld komt.

k. Instuif Bij een instuif staan in een zaal of op een veld spelletjes of activiteiten die uitnodigen tot bewegen uitgestald. De deelnemers mogen zelf een activiteit kiezen. Het gaat bij een instuif niet om het winnen, maar om plezier, lekker sporten of kennismaking met bepaalde activiteiten. Wat je nog meer moet weten over een instuif:  De veiligheid van de deelnemers moet optimaal zijn. Richt de ruimte zorgvuldig in. 4.1 Toernooiorganisatie

17


 Kies afwisselende, eenvoudige en aansprekende activiteiten.  Zorg voor voldoende toezicht en begeleiding.  Maak goede afspraken met de deelnemers; veiligheid, omgang met materialen, maximaal aantal deelnemers per activiteit, ter voorkoming van chaos.  Voorkom wachtrijen.  Deze organisatievorm is heel geschikt voor een open avond, een kennismakingsmiddag of een sportieve middag op een basisschool.

l. Roulatiesystemen Het roulatiesysteem is uiterst geschikt voor kennismakingsactiviteiten, zeskampen, een leuke spelmiddag enzovoort. Hierna zie je een voorbeeld van een activiteitenmiddag met strand‐ en waterspelen. Elke groep doet iedere activiteit één keer een kwartier. Beachsoccer Groep 1 Zwemmen Groep 4

Beachvolleybal Groep 2

Beachball Groep 3

Vlotbouwen Groep 5

Rubberbotenrace Groep 6

In het volgende voorbeeld zie je een sportmiddag van 3 GL. Er zijn vier activiteiten: voetbal, softbal, frisbee en flagfootball. De bovenste oneven genummerde teams draaien naar links door. De onderste even genummerde teams draaien naar rechts door. 18

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


voetbal team 1 tegen team 2

softbal team 3 tegen team 4

frisbee team 5 tegen team 6

flagfootball team 7 tegen team 8

Het nadeel van dit schema is dat je, in dit geval na twee wedstrijden, dezelfde tegenstander weer treft. In de volgende roulatieschema’s speelt iedereen wel steeds tegen een andere tegenstander en doet ook steeds een andere activiteit. Voorbeeld van een 3–6 schema voor 6 teams of deelnemers: ronde

volleybal

voetbal

basketbal

1

1‐4

2‐5

3‐6

2

3‐5

1‐6

2‐4

3

2‐6

3‐4

1‐5

Alle teams schuiven steeds een veld op. De teams 1 tot 3 naar rechts en de andere teams naar links.

4.1 Toernooiorganisatie

19


Voorbeeld 4‐8 schema voor 8 teams of deelnemers: ronde

unihockey

trefbal

voetbal

volleybal

1

1‐5

2‐6

3‐7

4‐8

2

2‐7

1‐8

4‐5

3‐6

3

3‐8

4‐7

1‐6

2‐5

4

4‐6

3‐5

2‐8

1‐7

Voorbeeld 5 – 10 schema voor 10 teams of deelnemers

flagfootball

softbal

voetbal

hockey

frisbee

1

1 ‐ 10

2 ‐9

3 ‐ 8

4 ‐ 7

5 ‐ 6

2

2 ‐ 6

3 ‐ 10

4 ‐ 9

5 ‐ 8

1 ‐ 7

3

3 ‐ 7

4 ‐ 6

5 ‐ 10

1 ‐9

2 ‐ 8

4

4 ‐ 8

5 ‐ 7

1 ‐ 6

10 ‐ 2

3 ‐ 9

5

5 ‐ 9

1 ‐ 8

2 ‐ 7

3 ‐ 6

10 ‐ 4

20

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


Het toernooi Bij de organisatie van een toernooi of activiteit gaat veel werk in de voorbereiding zitten. Voor elk toernooi wordt en draaiboek gemaakt. Een draaiboek bevat alle informatie die nodig is om het toernooi in goede banen te leiden. Je kunt hierbij denken aan de taakverdeling, de plattegrond, de tijdschema’s, de wedstrijdronden, de scorematrices, de spelregels, het scheidsrechterschema enzovoort. Het is belangrijk dat elk lid van het organisatieteam weet wat er van hem of haar verwacht wordt tijdens de voorbereiding en uitvoering van het sporttoernooi. Iedereen heeft één of meerdere taken en is verantwoordelijkheid voor de correcte uitvoering van deze taken.

Tim verzamelt de scores. Ook tijdens de uitvoerende fase moet je de touwtjes goed in handen hebben. Wat doe je als er een team incompleet is, een deelnemer of team niet komt opdagen, een sporter geblesseerd raakt, een bal lek is of wanneer het op het veld gaat regenen? Houd bij het maken van het draaiboek rekening met dit soort onvoorziene zaken. Tijdens het toernooi of de sportactiviteit ben je als organisatieteam duidelijk aanwezig en herkenbaar. Het dragen van gelijke sportieve kleding of shirts straalt professionaliteit uit. Je bent gastheer/vrouw, je doet het welkomstwoord, je reikt de prijzen uit, je moet allerlei vragen van deelnemers beantwoorden en je moet soms lastige beslissingen nemen.

4.1 Toernooiorganisatie

21


Een toernooiorganisatie is betrokken bij de deelnemers en scheidsrechters. Maak er wat moois van!

Wat heb je geleerd? Om een toernooi of activiteit te organiseren moet je een aantal zaken op een rijtje krijgen. 1. Wat is het doel van het sporttoernooi?  Welke sport of activiteit is geschikt voor onze doelgroep?  Wat is de vaardigheid van de doelgroep?  Waar ligt de interesse van de deelnemers?  Welke spelersaantallen en veldafmetingen kies je? 2. Welke informatie heb je sowieso nodig om een toernooi te organiseren?  Hoeveel deelnemers of teams doen er mee aan jullie toernooi?  Hoeveel ruimte heb je?  Hoeveel tijd heb je voor de uitvoering van het toernooi? 3. Welke organisatievorm past bij het toernooi of de activiteit?  Wedstrijdgerichte organisatie vormen: - competitievormen: hele en halve competitie, poulesysteem, knock‐outcompetitie en play‐offs - uitdaagsystemen: waslijnsysteem, laddercompetitie, piramidecompetitie en schoorsteensysteem - doorlopende systemen: ‘move up, move down’ en ‘king of the court’.  Niet‐wedstrijdgerichte organisatievormen: - instuif en roulatiesystemen.

22

4.1 Wat houdt onderzoek doen in?


Opdracht 4.1.1: Organiseren toernooi in de LO2‐groep Opdracht: Organiseer een toernooi voor je LO2‐klas waarbij je alle organisatie‐ en begeleidingstaken uitvoert.

Stap 1 Voorbereiden Wat moeten we precies doen?

Stap 2 Uitvoeren van het toernooi

Informatie die je nodig hebt voor de organisatie van een sporttoernooi: o Lees hoofdstuk 4 uit het methodeboek LO2. o Bekijk op de site de beoordelingscriteria voor het organiseren van een toernooi voor LO2‐klas. Draaiboek maken: o Wat is het doel van het toernooi? o Welke sport(en) is/zijn geschikt voor het sporttoernooi? o Hoeveel tijd heb je? o Hoeveel velden/ruimte heb je? o Hoeveel deelnemers of teams heb je? o Taakverdeling: wie doet wat? o Welke organisatievorm past het best bij het sporttoernooi? o Met welke regels speel je? o Maak een plattegrond van de velden. o Maak de wedstrijdschema’s. o Maak de scorematrices om de standen bij te houden. o Deel de scheidsrechters in en maak scheidsrechterbriefjes. Laat het draaiboek van jullie sporttoernooi, minimaal drie dagen van tevoren, door je docent controleren. o Je (goedgekeurde) draaiboek komt samen met de beoordelingscriteria en een beoordelingsformulier in een mapje. o Neem je mapje met je draaiboek met schema’s, scorematrices, beoordelingscriteria en beoordelingsformulier mee naar de les. o Doe je sportkleding aan. o Je bent ruim op tijd aanwezig om alles klaar te maken voor het sporttoernooi. o Zet de materialen, toestellen, wedstrijdtafel, veldjes enzovoort klaar. o Leg het toernooi uit aan de deelnemers. o Houd de scores van de wedstrijden bij. o Begeleid/fluit de wedstrijden. o Verwerk de scores en standen. o Maak een uitslag bekend. o Doe de prijsuitreiking o Ruim de zaal of het veld op.


Stap 3 Terugkijken Hoe ging het sporttoernooi?

Maak een verslag: o Wat ging goed en wat ging minder goed bij de voorbereiding? o Noem enkele dingen die goed gingen tijdens de uitvoering? o Noem minstens één ding waar je teleurgesteld over bent bij de uitvoering? o Wat vindt de klas van het georganiseerde sporttoernooi? o Wat vindt de docent van het georganiseerde sporttoernooi? o Wat je vond je van je eigen rol als organisator? o Wat heb je geleerd? o Wat zou je de volgende keer anders doen? o Beoordeel jezelf aan de hand van de beoordelingscriteria. o Lever verslag en draaiboek binnen vijf werkdagen in. o De docent beoordeelt je prestatie aan de hand van de beoordelingscriteria.


Opdracht 4.1.2: Organisatie toernooi onderbouwklas/jaarlaag Opdracht: Organiseer een toernooi voor een onderbouwklas of jaarlaag.

Stap 1 Voorbereiden Wat moeten we precies doen?

Stap 2 Uitvoeren van het toernooi

Informatie die je nodig hebt voor de organisatie van een sporttoernooi: o Lees hoofdstuk 4 uit het methodeboek LO2. o Bekijk op de site de beoordelingscriteria voor het organiseren van een toernooi voor een onderbouwklas of jaarlaag. Draaiboek maken: o Wat is het doel van het toernooi? o Welke sport(en) is/zijn geschikt voor het sporttoernooi? o Hoeveel tijd heb je? o Hoeveel velden/ruimte heb je? o Hoeveel deelnemers of teams heb je? o Taakverdeling: wie doet wat? o Welke organisatievorm past het best bij het sporttoernooi? o Met welke regels speel je? o Maak een plattegrond van de velden. o Maak de wedstrijdschema’s. o Maak de scorematrices om de standen bij te houden. o Deel de scheidsrechters in en maak scheidsrechterbriefjes. Laat het draaiboek van jullie sporttoernooi, minimaal drie dagen van tevoren, door je docent controleren. o Je draaiboek komt samen met de beoordelingscriteria en een beoordelingsformulier in een mapje. o Neem je mapje met jullie draaiboek, schema’s, scorematrices, beoordelingscriteria en beoordelingsformulier mee naar het sporttoernooi. o Doe je sportkleding aan. o Je bent ruim op tijd aanwezig om alles klaar te maken voor het sporttoernooi. o Zet de materialen, toestellen, wedstrijdtafel, veldjes enzovoort klaar. o Leg het toernooi uit aan de deelnemers. o Houd de scores van de wedstrijden bij. o Begeleid/fluit de wedstrijden. o Verwerk de scores en standen. o Maak een uitslag bekend. o Doe de prijsuitreiking o Ruim de zaal of het veld op.


Stap 3 Terugkijken Hoe ging het sporttoernooi?

Maak een verslag: o Wat ging goed en wat ging minder goed bij de voorbereiding? o Noem enkele dingen die goed gingen tijdens de uitvoering? o Noem minstens één ding waar je teleurgesteld over bent bij de uitvoering? o Wat vindt de klas van het georganiseerde sporttoernooi? o Wat vindt de docent van het georganiseerde sporttoernooi? o Wat je vond je van je eigen rol als organisator? o Wat heb je geleerd? o Wat zou je de volgende keer anders doen? o Beoordeel jezelf aan de hand van de beoordelingscriteria en beargumenteer je beoordeling. o Lever het verslag met draaiboek binnen vijf werkdagen in. o De docent beoordeelt je prestatie aan de hand van de beoordelingscriteria.


Beoordelingsmatrix voor Het organiseren van een toernooi in je klas

Onvoldoende (<5,5)

Voldoende (5.5 ‐ 7)

Goed (7 ‐ 8,5)

1. Voorbereiden Draaiboek Schema’s 2. Samenwerken

Het toernooi is niet of nauwelijks voorbereid. Het draaiboek is gebrekkig of ontbreekt. De wedstrijdschema’s zijn niet logisch en of onduidelijk en of gebrekkig.

Het toernooi is voorbereid. Het draaiboek is eenvoudig, maar de belangrijke zaken zijn vermeld. De wedstrijdschema’s zijn logisch en duidelijk.

Er lijken nauwelijks afspraken te zijn gemaakt. Het toernooi kan alleen plaatsvinden na correcties in de organisatie.

Er zijn afspraken gemaakt.

Het toernooi is goed voorbereid. Het draaiboek is volledig, overzichtelijk en uitgebreid. De wedstrijdschema’s zijn logisch en duidelijk en passen goed bij de organisatievorm. Er is een goede samenwerking.

3. Organiseren

4. Klaarzetten

5. Op gang brengen van het toernooi 6. Op gang houden van het toernooi

7. Afsluiten van het toernooi

8. Terugkijken

9. Presteren van de leerling (individueel)

De leerlingen zijn laat aanwezig. Materialen, wedstrijdtafel, schema’s en velden zijn niet tijdig gereed. De instructies voor deelnemers zijn gebrekkig. Bij de verwerking en het berekenen van de uitslagen, standen en de tijdswaarneming worden fouten gemaakt. De leerlingen sluiten de activiteit niet af. Deelnemers weten niet waar ze geëindigd zijn in de eindrangschikking. Het reflectieverslag is niet of te laat ingeleverd. Voert taken slecht uit. Laat anderen het werk doen. Is nauwelijks zichtbaar. Neemt geen initiatief. Is niet op de hoogte van wat er moet gebeuren.

Het toernooi kan plaatsvinden met enkele aansturingen in de organisatie. Materialen, wedstrijdtafel, schema’s en velden zijn voor aanvang van het toernooi gereed. Deelnemers krijgen eenvoudige instructie. De uitslagen worden verwerkt, tijd en standen worden bijgehouden.

Het toernooi is goed georganiseerd. Aansturing zat in kleine details. De leerlingen nemen de tijd om alles rustig bij langs te lopen. Deelnemers worden ontvangen en krijgen een heldere instructie. De organisatie heeft oog voor de deelnemers en scheidsrechters.

De leerlingen sluiten de activiteit af. Deelnemers weten waar ze zijn geëindigd in de eindrangschikking.

Deelnemers en scheidsrechters worden bedankt voor hun inzet.

In het reflectieverslagje worden de vragen van stap 3 van de opdracht beantwoord. Voert de taken in de voorbereiding en uitvoering uit.

Het reflectieverslag geeft de geleverde prestatie prima weer. Trekt taken naar zich toe. Neemt initiatief. Weet precies wat er moet gebeuren. Is duidelijk organisator van het toernooi.


Beoordelingsformulier Organiseren Namen: Criteria 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Voorbereiden (3X) Samenwerken Organiseren Klaarzetten Op gang brengen van het toernooi Op gang houden van het toernooi Afsluiten van het toernooi Terugkijken Presteren van de leerling Naam: Naam: Naam: Naam: Cijfer Naam: Naam: Naam: Naam:

Datum:

Beoordeling O

V

G

U

Opmerkingen

Onvoldoende (tot 5,5); voldoende (tot 7,0); goed (tot 8,5); uitstekend (t/m 10) Beoordeeld door: Opmerkingen:

Datum:

Paraaf docent:

Cijfer:


5.1 Testen van je eigen fitheid Hoe fit ben jij?

Inleiding Je gaat binnenkort deelnemen aan een trainingsprogramma. De reden waarvoor je traint, kan verschillend zijn. In een trainingsprogramma beschrijf je hoe je je trainingsdoel gaat bereiken. Het kan zijn dat je gaat trainen voor een hardloopevenement of dat je je spierkracht gaat trainen. Of je kunt bijvoorbeeld trainen om je gewicht onder controle te houden. Maar voor je gaat trainen, moet je eerst meten wat je fitheid is. Fitnesscentra en trainers van sportverenigingen gebruiken fitheidstesten om je lichamelijke fitheid te meten. Dat heet je beginsituatie. In deze paragraaf leer je hoe je fitheid kunt meten. Daar gebruik je fitheidstesten voor.

Fitheid Fitheid kan worden beschreven als het algemene vermogen om lichamelijke prestaties te leveren. Fitheid zegt dus niet hoe fit of gezond je bent. Want als je ziek bent, ben je niet fit, maar kun je op bepaalde testonderdelen toch nog redelijk goed scoren. Je kunt fitheid verdelen in vijf verschillende eigenschappen. Dit zijn de grondmotorische eigenschappen:  Coördinatie  Lenigheid  Uithoudingsvermogen  Kracht  Snelheid. Daar wordt ook wel de volgende afkorting voor gebruikt: ‘CLUKS’. Voor je gaat trainen, is het belangrijk om deze eigenschappen eerst te meten. De uitslag van je fitheidstest helpt je bepalen wat je beginniveau is

5.1 Testen van je eigen fitheid

7


(de beginsituatie). Dat is het uitgangspunt hoe vaak (frequentie) en hoelang (tijd) en met welke intensiteit je moet gaan trainen. Naast deze genoemde eigenschappen kunnen er nog andere persoonlijke eigenschappen getest worden. Voorbeelden hiervan zijn je lengte, je gewicht, je vetpercentage en je bloeddruk. Deze worden met een moeilijk woord antropometrische eigenschappen genoemd.

Grondmotorische eigenschappen Tijdens het meten van je fitheid ga je dus je grondmotorische eigenschappen meten. Ze worden hier kort uitgelegd volgens de afkorting CLUKS: C Coördinatie zorgt ervoor dat bewegingen met precies de juiste snelheid en kracht worden uitgevoerd. L Lenigheid is de bewegingsmogelijkheid van een gewricht waarover een spier of spiergroep loopt. Dit wordt ook wel flexibiliteit genoemd. U Uithoudingsvermogen is de mogelijkheid om een bepaalde lichamelijke belasting vol te houden. Er zijn twee soorten uithoudingsvermogen, namelijk:  aeroob (met zuurstof) uithoudingsvermogen  anaeroob (zonder zuurstof) uithoudingsvermogen. K Kracht wordt veroorzaakt door een beweging of bewegingsverandering. Bij sport wordt hier vaak spierkracht mee bedoeld en wordt dit uitgedrukt in newton (N) of in kilogram (kg). S Snelheid is de afstand die er binnen een bepaalde tijd wordt afgelegd. Bij sport wordt hier vaak loopsnelheid mee bedoeld. Snelheid wordt uitgedrukt in meters per seconde (m/s) of kilometers per uur (km/u).

‘Meten is weten’ De term ‘meten is weten’ wordt vaak gebruikt. Zowel in de sport als in de wetenschap. Als je je fitheid aan het testen bent, ben je aan het meten. Je meet namelijk wat jouw fitheid is. Als je zeker wilt zijn dat je metingen betrouwbaar zijn, moet je een test meerdere malen moeten uitvoeren. 8

5.1 Testen van je eigen fitheid


Dan pas kun je controleren of de resultaten elke keer hetzelfde zijn. Als je elke keer hetzelfde test met elke keer dezelfde uitkomst, is je test zeer betrouwbaar. Nadat je je fitheid gemeten hebt, kan er een trainingsdoel opgesteld worden. Dit doel moet zo omschreven worden dat je dit ook kunt meten. Een voorbeeld van een trainingsdoel kan zijn: als je het trainingsprogramma 10 weken volgt, kun je daarna 5 kilometer hardlopen in 25 minuten. Dit doel is meetbaar, want je kunt 5 kilometer gaan hardlopen en met een stopwatch meten hoelang je erover doet.

De Eurofittest In deze paragraaf zal de Eurofittest kort beschreven worden. Uiteindelijk zal je docent uitmaken welke test(onderdelen) je daadwerkelijk gaat doen. De Eurofittest is een combinatie van allerlei testen waarbij alle grondmotorische eigenschappen (CLUKS) getest worden en je meer te weten komt over je fitheid. De Eurofittest bestaat uit tien onderdelen: C Coördinatie Voor het meten van je coördinatie (of balans) wordt gebruikgemaakt van de: 1. Flamingo Balans test.

5.1 Testen van je eigen fitheid

9


L Lenigheid wordt gemeten door de: 2. Sit‐and‐reach‐test. Dit wordt ook wel ‘reiken in langzit’ genoemd.

U Uithoudingsvermogen Om je uithoudingsvermogen te meten zijn er twee onderdelen: 3. de Shuttlerun‐test Je loopt als ‘een shuttle’ zo lang mogelijk heen en weer tussen twee lijnen op 20 meter afstand. Je start met 8 km/u. Iedere minuut gaat de snelheid met 0,5 km/u ophoog. 4. de fietsergometertest Deze test wordt bijna nooit op scholen gedaan, omdat een fietsergometer erg duur is en er elke keer maar één persoon tegelijk gemeten kan worden.

10

5.1 Testen van je eigen fitheid


K

Kracht Tijdens deze krachttesten meet je: 5. explosieve kracht van je benen. Dit meet je met verspringen. Hierbij spring je zonder aanloop met twee voeten zo ver mogelijk en moet je bij het neerkomen in balans blijven staan. 6. handknijpkracht Deze meet je om de knijpkracht van je voorkeurshand te meten. 7. krachtuithoudingsvermogen Met de buighangtest meet je hoelang je met gebogen armen aan een rekstok kunt blijven hangen.

8. buikspierkracht Deze meet je door zo veel mogelijk sit‐ups te doen in 30 seconden. 5.1 Testen van je eigen fitheid

11


S

Snelheid Om je snelheid te testen zijn er twee testen, namelijk: 9. het sneltikken met één hand

10. de 10 x 5 meter sprint. Naast deze tien onderdelen bestaat de Eurofittest ook uit het meten van:  je gewicht  je lengte  je bloeddruk en  je vetpercentage (door middel van huidplooimeting). Hierdoor krijg je een compleet beeld van je fitheid. Ter verduidelijking staat er ook nog een kort filmpje van de Eurofittest op de website van Sportitude.

12

5.1 Testen van je eigen fitheid


Body Mass Index Met de gegevens van je gewicht en je lengte kun je je Body Mass Index (BMI) berekenen. De BMI geeft aan of je ondergewicht, normaal gewicht of overgewicht hebt. Dat doe je door het gewicht in kilogram te delen door het kwadraat van de lengte in meter. Dus de formule is: gewicht in kilogram / (lengte in meter x lengte in meter) Een voorbeeld: Oscar weegt 75 kilo en is 1,85 m. 75 / (1,85 x 1,85) = 75 / 3,42 = 21,9 In de tabel op de website van Sportitude kun je zien of je ondergewicht, normaal gewicht of overgewicht hebt.

5.1 Testen van je eigen fitheid

13


‘Wat heb je geleerd?’ Voor je wilt gaan trainen, moet je eerst je beginsituatie bepalen. Dat doe je door middel van een fitheidstest.  Je hebt geleerd wat fitheid is.  Met de Eurofittest kun je de vijf grondmotorische eigenschappen meten.  Deze grondmotorische eigenschappen worden ook wel CLUKS genoemd: Coördinatie, Lenigheid, Uithoudingsvermogen, Kracht en Snelheid.  In de Eurofittest meet je ook je gewicht, je lengte, je vetpercentage (door middel van huidplooimeting) en je bloeddruk.  Met de Body Mass Index bepaal je of je ondergewicht, normaal gewicht of overgewicht hebt.

14

5.1 Testen van je eigen fitheid


Opdracht § 5.1 Meten van je fitheid Opdracht: Meet samen met een klasgenootje elkaars fitheid.

Stap 1 Voorbereiden

o Lees paragraaf 5.1 goed door. o Bekijk het instructiefilmpje op www.sportitude.nl. o Zorg dat je een pen en je scoreformulier hebt.

Stap 2 Uitvoeren

o Maak tweetallen en lees de mediakaart per onderdeel goed door. o Meet samen met je klasgenoot elkaars fitheid op en zorg dat je elke oefening goed uitvoert. o Zet elke keer je beste score per onderdeel op het testformulier.

Stap 3 Terugkijken

o o o o

Hulp

Heb je vragen, dan kijk je eerst in het boek. Heb je dan nog hulp nodig, vraag dan de hulp‐kaart.

Ga na wat je scores op de grondmotorische eigenschappen (CLUKS) zijn. Ga na waar je goed scoort en waar je lager scoort dan het landelijke gemiddelde (zie tabel)? Ga na wat dit betekent voor je trainingsdoelen? Wat heb je geleerd?


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.