FORUM Geschiedenis voorbeeldkatern gymnasium/vwo+ opdrachtenboek 1

Page 1


FO R U M GESCHIEDENIS

Veel plezier met het gebruik van dit voorbeeldkatern.

We zijn benieuwd wat jullie ervan vinden.

Uitgeverij & auteurs,

Arie Wilschut

Dick van Straaten

Marcel van Riessen

Inhoud

Onderbouw gymnasium, leerboek, deel 1

A Wat is geschiedenis ?

1 Verhalen over mensen van vroeger en nu 8

2 Reizen in de tijd 12

B Tijdvakken — sociaal-economisch

1 Jagers & boeren 20

2 Grieken & Romeinen 28

3 Monniken & ridders 36

4 Steden & staten 44

5 Ontdekkers & hervormers 52

6 Regenten & vorsten 60

7 Pruiken & revoluties 68

8 Burgers & stoommachines 76

9 Wereldoorlogen & crisis 84

10 Televisie & computer 92

C Onderzoeken & vergelijken

1 mysterie — De ondergang van het Romeinse Rijk 102

2 mysterie — De moord op graaf Floris V 108

3 vergelijking — Chinezen en Europeanen op wereldreis 114

4 vergelijking — Kinderarbeid voor en na de Industriële Revolutie 128

5 mysterie — De verdwijning van Amelia Earhart 140

6 door de tijd heen — Arm & rijk 148

Verhalen over mensen van vroeger en nu 1

Wat is geschiedenis? Waarom is geschiedenis belangrijk en wat kun je ermee? Hoe kom je te weten wat er vroeger echt gebeurd is? Welke vragen over het verleden kun je stellen? In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waarom je op school geschiedenis moet leren.

Mensen op aarde

Geschiedenis is een vak over mensen. Het gaat over wat mensen vroeger hebben meegemaakt en wat ze tegenwoordig nog steeds meemaken. Vergeleken met het bestaan van de aarde zijn er pas kort mensen. De aarde is ongeveer 4,5 miljard jaar oud. Mensen bestaan pas 300 duizend jaar. Dat is één vijftienduizendste deel van het bestaan van de aarde: bijna niets dus. Omdat geschiedenis over mensen gaat, hoort 99,99 % van het bestaan van de aarde er niet bij. Wie wat wil weten over het heelal, moet geen geschiedenis gaan studeren, maar sterrenkunde. Wie wat wil weten over dieren uit de oertijd, is ook niet bezig met geschiedenis, maar met biologie.

Geschiedenis gaat alleen over mensen zoals wij. Zulke mensen zijn in Oost­Afrika ontstaan uit eerdere soorten mensachtigen. Mensen zoals wij worden ‘denkende mensen’ genoemd, in het Latijn: homo sapiens. Een groot verschil tussen mensen en andere levende wezens is dat mensen kunnen nadenken over zichzelf en de wereld. Ze herinneren zich het verhaal van hun eigen leven en de verhalen van de levens van andere mensen. Over zulke verhalen gaat geschiedenis. We hebben het dan alleen over de laatste 300 000 jaar, omdat er daarvóór geen mensen waren.

Vergeleken met het verleden van de aarde is 300 000 jaar misschien bijna niets, maar vergeleken met je eigen leven is het weer ontzettend lang. De meeste mensen worden minder dan honderd jaar oud. Het is heel moeilijk om je voor te stellen hoe lang een tijd is die meer dan drieduizend keer zo lang is als je eigen leven. Geschiedenis gaat dus over een korte, maar toch ook weer een ongelooflijk lange tijd. Het vak gaat je helpen om iets te weten te komen over de duizenden jaren waarin er mensen op aarde zijn.

Mensen zijn heel langzamerhand uit eerdere mensachtige dieren ontstaan. Helemaal rechts de homo sapiens

Belangrijke verhalen

Waarom is het belangrijk om iets te weten over de tijd waarin er mensen op aarde zijn? Dat is toch allemaal al voorbij? Veel mensen houden zich liever bezig met de toekomst. Maar we kunnen de toekomst niet voorspellen. Het enige wat we zeker weten, is wat er tot nu toe is gebeurd.

Als je iets wilt weten over de toekomst, kan dat alleen door te kijken naar het verleden. Iedereen die zich op de toekomst voorbereidt, doet dat. Als je iets nieuws wilt kopen en je wilt weten wat een goed merk is, vraag je je af hoe zo’n merk bekend staat : hebben ze tot nu toe goede spullen geleverd? Als je bang bent dat er in de toekomst misschien een oorlog zal uitbreken, vraag je je af hoe dat vroeger is gegaan. Hoe kwam het dat er een oorlog uitbrak? En wat is de mensen toen overkomen? Als je wilt weten hoe mensen reageren als er een ramp gebeurt, kijk je naar vroegere rampen. Hoe hebben de mensen zich kunnen redden? En hoeveel hebben zich niet kunnen redden? Alles wat we weten, alles wat we kunnen, alles wat we zeggen en denken — alles komt uit het verleden.

Als je niets van het verleden weet, heb je eigenlijk last van geheugenverlies. Mensen die hun herinneringen kwijt zijn, kunnen soms bijna niet meer verder leven. Ze weten niet wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Soms kennen ze niet eens hun eigen naam. Als je je niets herinnert, kun je weinig beginnen. Als je geen geschiedenis kent, is het ook heel moeilijk om te begrijpen wie je bent en in wat voor wereld je leeft. Het is dan ook onmogelijk om je iets voor te stellen bij de toekomst.

Betrouwbare verhalen

Het is belangrijk om te weten wat er vroeger echt gebeurd is. Anders ga je uit van verkeerde ideeën. Wie zomaar wat verzint over oorlogen, rampen of feesten van vroeger, kan ook nooit goed weten hoe het misschien verder zal gaan. Verkeerde gedachten over het verleden zorgen ook voor verkeerde gedachten over de toekomst.

Alles wat je gebruikt om iets over het verleden te weten te komen, noem je een bron. Als je bijvoorbeeld ergens Romeinse munten vindt, is dat een bewijs dat daar Romeinen zijn geweest, of dat mensen daar vroeger contact hebben gehad met de Romeinen. De munten zijn een bron om iets te kunnen zeggen over de Romeinen.

Van de Romeinen zijn veel meer dingen overgebleven dan alleen munten. Het belangrijkste is wat de mensen vroeger hebben opgeschreven. Daarmee kun je niet alleen zien wat ze hebben gemaakt, maar ook waarom en wat ze erbij dachten. Daarom maken we bij geschiedenis onderscheid tussen ongeschreven en geschreven bronnen. In dit geschiedenisboek gebruiken we regelmatig bronnen van elk van die twee soorten.

Bij geschreven bronnen kan het voorkomen dat de schrijvers niet de waarheid spraken of dat ze niet goed wisten wat er werkelijk aan de hand was. Dan kun je niet zomaar geloven wat er in een bron staat. Je moet dus niet alleen geschreven en ongeschreven bronnen hebben om iets te bewijzen, maar je moet ook weten of die bronnen betrouwbaar zijn. Met betrouwbare bronnen bedoelen we : bronnen die goed laten zien wat er in werkelijkheid aan de hand was.

Het is vaak niet zo eenvoudig om te beoordelen of een geschreven bron betrouwbaar is. Je kunt kijken

Voorbeeld van een ongeschreven bron: een Romeinse munt uit 28 v.C.

naar de schrijver van een bron. Wist die waar hij het over had? Had hij genoeg informatie? Was hij een ooggetuige of had hij zijn informatie van horen zeggen? Je kunt ook speciaal letten op de bedoelingen van de schrijver. Wilde hij de waarheid spreken of wilde hij ergens propaganda voor maken? Iemand die ergens propaganda voor maakt, overdrijft al gauw, of spreekt zelfs met opzet onwaarheid. Maar iemand die een verslag schrijft, wil graag dat het klopt. Schrijvers van officiële documenten, zoals een wet voor een land, schrijven daarin precies wat ze willen dat er gebeurt en niets anders.

Vragen aan het verleden

Over het verleden valt heel veel te vertellen. Zó veel, dat het moeilijk is om te weten wat er nu belangrijk was. Daarom moet je je bij geschiedenis steeds afvragen wát je precies wilt weten. Je vertelt niet zomaar wat over vroeger, maar je zoekt antwoord op bepaalde vragen. Dat kunnen allerlei vragen zijn, bijvoorbeeld: in wat voor huizen mensen woonden, of: welke apparaten ze gebruikten. Vier soorten vragen zijn heel belangrijk. Je kunt ze bij elke tijd uit de geschiedenis steeds weer gebruiken.

v Economische vragen Waar leefden de mensen van? Wat voor werk deden ze? Welke producten maakten ze en hoe verdienden ze daarmee hun brood? Deze vragen hebben te maken met dingen die mensen maakten en verhandelden. Een ander woord daarvoor is economie: alles wat te maken heeft met beroepen, handel, geld en dingen maken.

v Sociale vragen Hoe leefden de mensen samen? Waren er armen en rijken? Hoe gingen mannen en vrouwen met elkaar om? Werden er mensen gediscrimineerd? Deze vragen hebben te maken met de manier waarop groepen mensen met elkaar omgaan. Een ander woord daarvoor is sociaal: alles wat gaat over het samenleven van mensen met elkaar. Soms betekent sociaal ook dat je góéd met elkaar omgaat. Als je dat niet doet, heet dat asociaal.

v Culturele vragen Waar geloofden de mensen in? Hadden ze een godsdienst? Welke verhalen vertelden ze en wat betekenden die? Wat vonden mensen mooi of lelijk? Deze vragen hebben te maken met wat mensen denken en hoe ze iets maken, bijvoorbeeld een kunstwerk of muziek Een ander woord daarvoor is cultuur: alles wat te maken heeft met wat mensen bedenken, waar ze in geloven, wat hun gewoonten zijn en wat ze mooi of lelijk vinden.

v Politieke vragen Hoe bestuurden de mensen hun land? Wie had de macht? Waren er ruzies of oorlogen over wie de macht moest hebben? Deze vragen hebben te maken met de manier waarop mensen werden bestuurd en hoe ze hun conflicten oplosten. Een ander woord daarvoor is politiek: alles wat te maken heeft met besturen, macht uitoefenen en conflicten of oorlogen uitvechten.

Dit geschiedenisboek

In dit geschiedenisboek voor de eerste klas hebben we het vooral over economische en sociale vragen. De culturele en de politieke vragen komen meer aan de orde in de geschiedenisboeken voor de tweede en de derde klas.

Je kunt op verschillende manieren met geschiedenis omgaan. Je kunt door alle tijden heen gaan : van de oudste tijden tot nu. Je kunt ook een speciaal onderwerp bestuderen of een probleem uitzoeken dat je interessant lijkt. In dit boek gebeurt dat allebei. Deel B gaat over tien tijdvakken vanaf de eerste mensen tot het heden. Daarbij bekijken we telkens hoe het economische en sociale leven in de verschillende tijdvakken eruitzag.

In deel C komen speciale onderwerpen aan de orde: hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Wat kunnen we hiervan leren voor de tijd waarin we nu leven? Waarom is het in het ene land anders gegaan dan in het andere? Hoe gingen mensen vroeger om met dingen die nu nog steeds belangrijk zijn, zoals ziekte en gezondheid, armoede en rijkdom, oorlog en vrede? In de kolom hiernaast zie je een paar voorbeelden van vragen die we in deel C van dit boek proberen te beantwoorden. Sommige van die vragen zijn nog nooit echt opgelost: het zijn historische mysteries

Zulke vragen zijn leerzaam voor het heden en de toekomst. Dat is ook de reden waarom je op school geschiedenis leert.

Begrippen & woorden

v geschiedenis

v homo sapiens

v voorspellen

v geheugenverlies

v bron

v geschreven bron

v ongeschreven bron

v betrouwbare bron

v ooggetuige

v propaganda

v sociaal

v economie

v cultuur

v politiek

v mysterie

De pionierpiloot Amelia Earhart verdween in 1937 tijdens een wereldreis. Wat is er met haar gebeurd?

Het machtige Romeinse Rijk ging in honderd jaar ten onder. Hoe kon zo’n groot, machtig rijk zomaar verdwijen?
De populaire Hollandse graaf Floris V werd in 1296 vermoord door zijn edelen. Hoe kon dat zo gebeuren?

Bij geschiedenis is tijd heel belangrijk. Zoals je in het vorige hoofdstuk kon lezen, gaat het om een lange tijd van vele duizenden jaren. Hoe krijg je daar vat op? In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de jaren bij geschiedenis worden geteld en hoe de tijd wordt ingedeeld.

Reizen in de tijd

Wie met geschiedenis bezig is, maakt eigenlijk een soort reizen in de tijd. Net zoals bij andere reizen heb je goede hulpmiddelen nodig om te weten waar je bent. Voor reizen in de ruimte gebruiken we daarvoor atlassen, kaarten of navigatieapparaten. Voor geschiedenis gebruiken we de jaartelling, eeuwen, perioden, keerpunten en tijdvakken.

De jaartelling

Om te weten in welk jaar iets is gebeurd, heeft elk jaar een nummer. Het nummeren van jaren noem je jaartelling. We leven nu in het jaar tweeduizendzoveel. Het lijkt daardoor net of de geschiedenis pas ruim tweeduizend jaar lang is, maar dat klopt niet. Er zijn al honderdduizenden jaren mensen op aarde. Pas heel laat zijn ze begonnen de jaren te tellen. Ze kozen een jaar waarin iets gebeurde wat

zó belangrijk was, dat volgens hen de geschiedenis opnieuw begon. De mensen die onze jaartelling hebben bedacht, vonden de geboorte van Jezus Christus het begin van een nieuwe tijd.

Het jaar van Christus’ geboorte noemden ze het eerste jaar van Christus, of, zoals we meestal zeggen: ná Christus (= na Christus’ geboorte, afgekort n. C.). In het Latijn is dat: Anno Domini ( het jaar van de Heer ). De jaren vóór Christus’ geboorte werden toen het eerste, tweede, derde, (enzovoort) jaar vóór Christus genoemd (afgekort v. C.). Het jaar nul bestaat dus niet: na het jaar 1 v. C. komt meteen het jaar 1 n. C.

Het lastige met jaren vóór Christus is dat ze terugtellen: hoe dichter bij het heden, hoe kleiner het getal. Bij de jaren ná Christus is dat precies andersom.

Tegenwoordig vinden veel mensen de geboorte van Christus niet echt de belangrijkste gebeurtenis uit de geschiedenis. Andere jaartellingen gaan uit van andere godsdiensten, bijvoorbeeld de islamitische of de joodse. Maar je zou ook best nog een heel ander beginpunt kunnen kiezen en de jaren heel anders gaan tellen. Dat gebeurt niet, omdat we er nu eenmaal aan gewend zijn om de christelijke jaartelling te gebruiken. Trouwens: in bijna de hele wereld wordt de jaartelling gebruikt zoals wij hem kennen. Het zou heel ingewikkeld zijn om dat te veranderen.

Het principe van de jaartelling.

jaar van de geboorte van Christus
jaren na Christus (n.C.) jaren voor Christus (v. C.)

Eeuwen

Een periode van honderd jaar noem je een eeuw De eerste eeuw van onze jaartelling liep dus van 1 tot en met 100, enzovoort. Zo kom je erop uit dat we nu in een eenentwintigste eeuw leven, die duurt van 2001 tot en met 2100. Lastig is dat hierdoor jaartallen altijd beginnen met een getal dat één lager is dan de eeuw: jaartallen uit de eenentwintigste eeuw beginnen met twintig, jaartallen uit de twintigste eeuw met negentien, enzovoort. Het jaar 1673 was dus niet in de zestiende, maar in de zeventiende eeuw.

Perioden

Omdat een eeuw honderd jaar duurt, begint er een nieuwe eeuw als er honderd jaar voorbij zijn. Het maakt niet uit of er dan iets belangrijks gebeurt of verandert. Meestal is dat niet zo: belangrijke veranderingen gebeuren nu eenmaal niet omdat het jaar toevallig 1700, 1900 of 2000 is.

Een andere manier om de tijd in te delen is: kijken naar wat er in een bepaalde tijd aan de hand was. Waren er belangrijke veranderingen? Dan begint er een nieuwe periode. Daarbij maakt het niet uit welke eeuw het is.

Zo zijn er vijf grote perioden vastgesteld voor de geschiedenis van Europa, waar dit geschiedenisboek vooral over gaat. Deze indeling wordt in veel landen gebruikt en wordt daarom bijna overal herkend.

v Prehistorie ( tot ongeveer 3000 v.C.)

De eerste periode is de tijd waarin mensen nog niet konden schrijven en waaruit we dus geen geschreven bronnen hebben. We kennen deze tijd alleen uit overblijfselen en opgravingen. Zo weten we dat de eerste mensen honderdduizenden jaren lang leefden als jager­verzamelaars en uiteindelijk de landbouw uitvonden.

v Oudheid (ongeveer 3000 v.C. – 500 n.C.)

In de tweede periode konden de mensen wel schrijven. Dit is de tijd van grote rijken en oude beschavingen, zoals Egypte in de tijd van

de piramiden, Griekenland in de tijd van de oude tempels en het grote wereldrijk van de Romeinen.

v Middeleeuwen (ongeveer 500 – 1500 n.C.)

De derde periode is de tijd van ridders, burchten, steden met stadsmuren en hoge kerktorens, Vikingen en Arabische veroveraars.

v Vroegmoderne Tijd (ongeveer 1500 – 1800 n.C.)

Dit is de tijd waarin de wereld steeds meer één geheel werd doordat er reizen werden gemaakt naar alle werelddelen. De wereldhandel kwam op gang. Het is ook een tijd van veel oorlogen en slavenhandel.

v Moderne Tijd (ongeveer 1800 – nu)

Dit is de tijd dat fabrieken werden gebouwd en er steeds meer machines kwamen. Er werden veel uitvindingen gedaan en er werd steeds meer techniek gebruikt. De wereldbevolking groeide enorm. Er kwamen miljoenensteden. Het is ook de tijd van twee verwoestende wereldoorlogen.

Omdat het handig is om te leren, hebben we het begin en eind van de perioden precies afgerond op eeuwen. In werkelijkheid duurde de overgang van de ene periode naar de andere heel lang. Wanneer het precies Middeleeuwen of Oudheid of Vroegmoderne Tijd was, kun je dus niet zo makkelijk zeggen.

Keerpunten

Soms gebeurt er iets wat de wereld verandert : de tijd ervóór was heel anders dan de tijd erná. Zo’n gebeurtenis noem je een keerpunt. Bijvoorbeeld: door de computer veranderde er veel. Dat gebeurde niet op één dag, maar na een paar jaar was wel duidelijk: dit gaat grote gevolgen hebben. De uitvinding van de computer was dus een keerpunt. Keerpunten moet je onthouden met een jaartal : 1943, uitvinding van de computer.

Tijdvakken

Om de tijd nog wat duidelijker in te delen, zijn voor Nederlandse leerlingen tien tijdvakken bedacht.

De naam van een tijdvak zegt meteen iets over wat er in een tijd aan de hand was. Dat is een verschil met de namen van de vijf perioden.

In het volgende overzicht zie je links de tijdvakken. Daaronder staan telkens de belangrijkste kenmerken van elk tijdvak. De kenmerken die in dit boek voor de eerste klas worden besproken zijn blauw gedrukt. De kenmerken die in de geschiedenisboeken voor klas 2 en 3 aan de beurt komen zijn grijs

Tijdvak

1

Jagers & boeren tot 800 v. C.

v jager­verzamelaars v eerste boeren v eerste stedelijke beschavingen

Dit tijdvak heet zo, want … In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak

De eerste mensen leefden van het jagen op dieren en het verzamelen van voedsel in de natuur. Dat was de tijd van jagers.

Toen de landbouw werd uitgevonden, konden de mensen zélf voedsel produceren en werd het dus niet meer in de natuur verzameld. De mensen werden boeren.

Wat waren verschillen tussen het leven van jager­verzamelaars en het leven van de eerste boeren?

2 Grieken & Romeinen

800 v.C. – 500 n.C.

v Griekse stadstaat v klassieke stijl v Romeinse wereldrijk v Romeinen en Germanen v jodendom en christendom

De Grieken waren een volk dat ongeveer twee en een half duizend jaar geleden leefde. Zij hebben veel dingen bedacht waar Europeanen later vaak gebruik van maakten.

De Romeinen leefden ongeveer tweeduizend jaar geleden. Zij veroverden een groot rijk. Wat de Grieken hadden bedacht, werd in dat rijk verspreid over een groot deel van Europa.

Hoe konden de Romeinen zo’n groot rijk veroveren en hoe was het leven in dat rijk?

Welke verschillen waren er tussen de Romeinen en andere volken, zoals de Germanen, en hoe gingen ze met elkaar om?

prehistorie

Tijdvak Dit tijdvak heet zo, want …

3

Monniken & ridders

500 – 1000 n. C.

v Europa wordt christelijk

v islam

v hofstelsel en horigheid v feodaliteit

4

Steden & staten

1000 – 1400 n. C.

v opkomst van handel en ambacht

v steden met stadsrecht

v strijd tussen kerk en staat v kruistochten

v begin van staten

5

Ontdekkers & hervormers

1400 – 1600 n. C.

v ontdekkingsreizen

v nieuwe wetenschappelijke belangstelling

v Renaissance

v Reformatie

v Nederlandse Opstand

De monniken hebben gezorgd voor de verspreiding van het christendom in heel Europa. Het christendom was een godsdienst waar alle Europeanen eeuwenlang aanhanger van waren.

De ridders woonden in burchten en hadden zo de macht over het land dat door boeren werd bewerkt. Er waren dus heren en boeren. In deze tijd was er geen groot rijk meer zoals het Romeinse. Ridders beheersten de omgeving van hun burcht.

In deze tijd zijn veel Europese steden ontstaan. Bijna alle Nederlandse steden zijn in deze tijd gesticht. Tussen de steden werd handel gedreven. De burgers van de steden werden een nieuwe groep machtigen naast de ridders.

Staten zijn grotere gebieden onder één regering, zoals het Romeinse Rijk. In deze tijd groeiden staten die er nu nog steeds zijn, zoals Engeland en Frankrijk. De staatsregeringen zorgden ervoor dat de ridders in hun burchten veel minder machtig werden.

Europese reizigers waagden zich met hun schepen voor het eerst buiten Europa. Zo werden ze ontdekkers van delen van de wereld waar ze nog nooit geweest waren: Afrika, Azië en Amerika.

Binnen Europa ontstonden nieuwe manieren van denken, zowel binnen als buiten het geloof. De gedachten van de mensen werden door hervormers vernieuwd.

In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak

Hoe leefden boeren en heren op de domeinen rondom burchten en kloosters? Hoe belangrijk waren de boeren voor de middeleeuwse economie?

Hoe werkten de ambachtslieden en de handelaren en hoe was het leven in een middeleeuwse stad?

Waarom gingen Europese ontdekkers op reis en in welke landen kwamen ze? Wat waren daarvan de gevolgen?

Tijdvak

6

Regenten & vorsten

1600 – 1700 n. C.

v absolutisme

v Gouden Eeuw

v handelskapitalisme en wereldeconomie

v wetenschappelijke revolutie

Dit tijdvak heet zo, want …

De regenten waren rijke burgers die in deze tijd de macht hadden in Nederland. Er was toen in Nederland geen koning. Daarom was Nederland een bijzonder land.

In andere Europese landen waren juist wél heel machtige koningen. Zij regeerden in de staten die in tijdvak 4 waren gevormd. Niemand kon zich tegen deze vorsten verzetten.

In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak

Hoe werd Nederland in de zeventiende eeuw rijk door de handel en hoe ontwikkelden rijke burgers zich tot regenten?

7 Pruiken & revoluties

1700 – 1800 n. C.

v Verlichting

v verlicht absolutisme

v plantages en slavernij

v democratische revoluties

8

Burgers & stoommachines

1800 – 1900 n. C.

v Industriële Revolutie

v sociale kwestie

v modern imperialisme v emancipatiebewegingen v democratisering v politieke stromingen

In deze tijd droegen zowel mannen als vrouwen graag pruiken. In de hoofden onder die pruiken groeiden nieuwe gedachten die de ideeën van de hervormers uit tijdvak 5 verder ontwikkelden.

De nieuwe gedachten gingen onder andere over democratie. Daarom kwam er verzet tegen de machtige vorsten. Als een vorst wordt afgezet, noem je dat een revolutie

In een land waarin democratie bestaat, hebben de bewoners inspraak. Na de revoluties was dat in Europa zo geworden. Mensen die meepraten over het bestuur van hun land, noem je burgers

In Europa werd industrie ingevoerd. In de oudste fabrieken werd de aandrijfkracht geleverd door stoommachines. Er kwamen ook stoomtreinen en stoomschepen.

Hoe begonnen de Europeanen in slaven te handelen en wat deden ze met die slaven? Hoe maakten ze een eind aan de slavernij?

Wat waren de gevolgen van de Industriële Revolutie voor het leven in Europa? En voor de macht van Europa in de wereld?

Tijdvak

9

Wereldoorlogen & crisis

1900 – 1950 n. C.

v massaorganisatie

v totalitaire systemen

v economische wereldcrisis

v Eerste en Tweede Wereldoorlog

v volkenmoord

v Duitse bezetting van Nederland

v totale oorlog

v opkomst van nationalisme in koloniën

Dit tijdvak heet zo, want …

De Eerste en de Tweede Wereldoorlog waren de grootste oorlogen die de wereld ooit gekend had. Ze ontstonden kort na elkaar. Enorme verwoestingen en miljoenen slachtoffers waren het gevolg.

In de korte tijd tussen de wereldoorlogen was er een grote achteruitgang in handel en industrie, waardoor miljoenen mensen werkloos werden. Dat noem je een crisis

In dit boek stellen we deze vragen over dit tijdvak

Waarom raakten de industrielanden in een economische crisis? Welke gevolgen had de crisis voor de koloniën?

10

Televisie & computer

1950 n. C. – nu

v Koude Oorlog v dekolonisatie

v Europese eenwording

v ‘jaren zestig’ v pluriforme samenlevingen

Na de Tweede Wereldoorlog groeide in de westerse wereld grote rijkdom, waardoor iedereen daar een televisie, en later ook een computer kon kopen. Zoveel rijkdom was er nog nooit eerder geweest.

Door de televisie en de computer kon kennis over de wereld veel beter en sneller verspreid worden. Daardoor werd de wereld langzamerhand één geheel. Iedereen wist overal wel wat van.

Hoe zijn de koloniën na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk geworden?

Begrippen & woorden

v jaartelling

v eeuw

v periode

v keerpunt

v Prehistorie

v Oudheid

v Middeleeuwen

v Vroegmoderne Tijd

v Moderne Tijd

v tijdvak

v Opkomst van handel en ambacht

In dit tijdvak groeiden de oude steden in Europa en werden nieuwe steden gesticht. Ambachtslieden maakten daar allerlei producten. Tussen de steden groeide de handel. Hoe werkten ambachtslieden en handelaren en hoe was het leven in een middeleeuwse stad?

A — De groei van steden

Een stad was in de Middeleeuwen heel klein vergeleken met steden van nu. Van de ene poort naar de andere liep je er binnen vijf minuten doorheen. Er woonden maar een paar duizend mensen. Toch was zo’n stad veel groter dan de boerendorpjes uit het vorige tijdvak. Die waren er in dit tijdvak ook nog steeds. In de meeste dorpjes woonden minder dan honderd mensen. Om de stad heen was een muur gebouwd en daar weer omheen lag een gracht. Die dienden om de stad te verdedigen. De stadsmuur was ook een duidelijke grens tussen stad en platteland. Als je de poort binnenging, kwam je in een andere wereld.

Stadsbewoners produceerden geen voedsel. Daarom kon een stad alleen bestaan als het land eromheen méér opbracht dan de boeren zelf nodig hadden. Na het jaar 1000 werden in de landbouw nieuwe uitvindingen ingevoerd, zoals een betere ploeg. Daardoor stegen de opbrengsten. Omdat er nu altijd genoeg voedsel was, stierven minder kinderen van honger en ziekte. De mensen werden ook ouder. Zo groeide de bevolking. Steeds meer mensen konden ander werk gaan doen dan boerenwerk. Zo kwamen er meer ambachtslieden: mensen die iets met handwerk maken. Voor

hen was het gemakkelijk en veilig om bij elkaar te wonen op een plaats waar ze hun producten goed konden verkopen. Vaak was dat langs een rivier of bij een kruispunt van wegen. Liefst op een plek in de buurt van een kasteel of een klooster. Op afbeelding 2 zie je hoe Wijk bij Duurstede is gebouwd waar de Rijn zich splitste in een brede en een smalle stroom. Daar was ook een kasteel. Het was een goede plek om een haventje aan te leggen. Ambachtslieden gingen er wonen omdat het veilig was en goederen goed vervoerd konden worden. Zo groeide er een stad.

B — Ambachten en gilden

Langs smalle straten waren de huizen dicht naast elkaar gebouwd. De meeste waren van hout, of van houten balken met leem ertussen, een soort gedroogde klei. In veel huizen, of op straat ervóór, zag je ambachtslieden aan het werk: schoenmakers, kleermakers, timmerlieden, smeden, enzovoort.

Ambachtslieden die hetzelfde werk deden, waren lid van een gilde, een vereniging die voor hun belangen opkwam. Het gilde regelde hoe iets moest worden gemaakt en hoe duur het moest zijn. Gildeleden hielpen elkaar ook, bijvoorbeeld bij ziekte en ouderdom. Het gilde organiseerde feesten en plechtigheden. Dit zijn gilderegels uit een Engelse stad:

Als een gildebroeder sterft, zullen allen die tot het gilde behoren en in de stad zijn, de dodendienst bijwonen. De gildebroeders zullen het lichaam dragen en naar de begraafplaats brengen. Wie dit niet doet, moet twee penningen boete betalen die aan de armen zullen worden gegeven.

kerken

Gilden hadden dus niet alleen een economisch doel (producten, prijzen), maar ook een sociaal doel (elkaar helpen, samenleven). Het derde doel van gilden was opleiden: een educatief doel. Wie een vak wilde leren, meldde zich als leerling bij een meester­ambachtsman. Na een paar jaar werd de leerling gezel: iemand die het vak al aardig kende, maar nog geen eigen bedrijf mocht beginnen. Op afbeelding 3 zie je een meester met zijn gezellen en een leerling bezig met het maken van munten. Een gezel die meester wilde worden, moest een meesterproef doen. Hij moest een werkstuk maken waaruit bleek dat hij het vak goed beheerste: een meesterstuk. Een timmerman moest bijvoorbeeld een heel mooi bewerkte kast maken met veel deuren en laatjes. Pas als een gezel voor zijn meesterproef geslaagd was, mocht hij een eigen bedrijf beginnen.

kasteel
stadsmuur
rivier

C — Markten, handel en geld

Van tijd tot tijd werd er een markt gehouden. Boeren kwamen op marktdagen naar de stad om opbrengsten van hun land te verkopen. Daarvoor kregen ze dan geld, waarmee ze weer producten van ambachtslieden konden kopen. Ambachtslieden kochten op hun beurt voedsel van de boeren. Op een markt was dus geld nodig als ruilmiddel. Op het platteland had je bijna geen geld nodig, omdat er weinig handel was.

Marktdagen waren voor de boeren ook een uitje. In de stad was van alles te beleven wat op het platteland niet bestond. Soms werd er een kermis gehouden. Er werden toneelstukjes opgevoerd, of goochelaars vertoonden hun kunsten.

In de stad kwamen de boeren mensen tegen uit allerlei plaatsen. Van hen konden ze horen wat er ergens anders gebeurd was. Zo kon via de stad het nieuws zich verspreiden. In een boerendorp hoorde je nooit iets over de buitenwereld.

Ook was er in de stad een grote kerk die er in de ogen van de boeren wondermooi uitzag. Er konden heiligen worden vereerd. De boeren dachten dat die hen konden helpen, bijvoorbeeld bij ziekte. Of ze konden de heiligen vragen om hulp voor een goede oogst. Er waren steden met grote markten die eens per jaar gehouden werden: jaarmarkten. De jaarmarkten van het graafschap Champagne in Frankrijk — ten oosten van Parijs — waren belangrijk voor heel Europa. Ze lagen halverwege op de route van Engeland en Nederland naar Italië. Kooplieden uit NoordwestEuropa konden er in contact komen met kooplieden uit Zuid­Europa. Zo werden tussen 1100 en 1300 de internationale handelscontacten hersteld die na de ondergang van het Romeinse Rijk verdwenen waren.

Mensen moesten ver reizen om op een jaarmarkt te komen. Dat was gevaarlijk, want je kon van je geld of goederen beroofd worden. Daarom begon graaf Thibault II van Champagne (r. 1125 – 1152) vanaf 1148 reizigers naar zijn jaarmarkten te beschermen. Hij begreep dat het in zijn belang was als de handel in zijn streek bloeide. Dat was een keerpunt in de geschiedenis van de handel. Vroeger hielden ridders en vorsten zich meer bezig met roven en plunderen dan met openbare veiligheid.

Aan de stadsrekeningen kun je zien hoe het stadsbestuur met geld omging. Alle inkomsten en uitgaven van de stad werden erin genoteerd. Op deze twee bladzijden uit de stadsrekening van Zutphen uit 1440 staan de namen van degenen die geld hadden geleend aan het stadsbestuur om de stadsmuur te bouwen. Bovenaan de rechterbladzijde staat:

5

Willem vanden Korenmerct ende Aelbert sin brueder 50 lb. Als oerre ein stirft so sin sie halff quijt.

( Willem van de Korenmarkt en Albert, zijn broer: vijftig pond. Als van hen één sterft, dan zijn ze de helft kwijt )

6

Sommige stadsbewoners specialiseerden zich in de handel. Ze haalden producten uit andere steden die niet in de stad zelf gemaakt werden, bijvoorbeeld luxe soorten textiel. Deze handelaren of kooplieden maakten soms grote winsten. Maar handel kon ook gevaarlijk zijn. Er moesten verre reizen voor worden gemaakt. Als de wegen onveilig waren door rovers, was dat riskant. Handel kon alleen bestaan als er goed onderhouden wegen waren, of goede verbindingen over water. Na het jaar 1000 zorgden vorsten daar steeds beter voor. Daardoor ontwikkelden sommige steden zich tot belangrijke handelscentra. Omdat veel steden eigen munten maakten, was geld wisselen belangrijk. Ook moest een handelaar soms geld lenen. Mensen die zich daarin specialiseerden, werden bankiers genoemd. Van geldhandel kon je behoorlijk rijk worden door hoge rentes voor leningen. Daarom waren bankiers vaak niet zo populair.

D — Trotse burgers

Stadsbewoners keken soms een beetje neer op de boeren die er ruw en armoedig uitzagen en niet konden lezen en schrijven. Als burgers van de stad voelden zij zich beter dan het plattelandsvolk. Op afbeelding 7 zie je boeren op weg naar de stad. Ze komen een rijk burgergezelschap tegen dat juist de poort uitkomt en letterlijk op hen neerkijkt.

Rijke stadsburgers voelden zich op den duur net zo belangrijk als de adel en de geestelijkheid

Zij waren ook ‘mensen van stand’. Zo vormden ze de derde stand naast de adel en de geestelijkheid. De bevoorrechte standen waren de aanzienlijken van de middeleeuwse standenmaatschappij: een samenleving waarin ervan uitgegaan wordt dat mensen niet gelijk zijn. Elke stand had zijn eigen rechten; mensen zonder stand hadden bijna geen rechten. Iedereen moest volgens zijn stand behandeld worden. Als je geboren werd als kind van een arme boer of een arme stadsbewoner, was het vrijwel onmogelijk om op te klimmen tot een ‘mens van stand’. Maar een kind van een edelman of een rijke burger wist zeker dat het ook een rijk leven zou hebben met voorrechten 7 7

8

De grootste trots van de stadsbewoners was hun grote kerk of kathedraal. Daar werd zó lang aan gebouwd, dat veel mensen nooit meemaakten dat hij af was. Aan het enorme gebouw dat hoog boven de huisjes uitstak kon je zien dat het christelijke geloof erg belangrijk was. Maar steden probeerden ook om het hardst de hoogste en mooiste kathedralen te bouwen om de rijkdom en macht van hun stad te tonen.

E — Geschiedenis nu

Veel Europese steden zijn in de latere Middeleeuwen gesticht. Ze hebben vaak nog een oud centrum met soms mooie gebouwen, en in elk geval een oude grote kerk. Zulke binnensteden vindt bijna iedereen tegenwoordig ‘gezellig’. De voornaamste straten zijn vaak winkelstraten geworden waar mensen graag komen, hoewel het handiger is om in een modern overdekt winkelcentrum te winkelen.

Zo heeft een stad nog steeds een functie die al eeuwen bij steden hoort: een marktfunctie, een plaats om te kopen en verkopen. Maar de stad is niet meer de voornaamste marktplaats. Buiten de stad zijn winkelgebieden met grote parkeerplaatsen. En via je computer kun je heel gemakkelijk dingen kopen op een digitale markt. Hoe zou het dan komen dat zo’n oud stadscentrum nog steeds mensen aantrekt?

En dan de andere functies van de stad. Is het nog steeds een plaats waar je nieuws kunt horen? In cafés ontmoeten mensen elkaar en wisselen hun persoonlijke nieuwtjes uit. Maar dat kan ook via de sociale media. En het ‘echte nieuws’ lees je in de krant of zie je op de televisie.

De oude grote kerk is geen plek meer waar mensen heiligen vereren. Vaak worden de oude kerkgebouwen niet eens meer als kerk gebruikt. Toch peinst nie­

Begrippen & woorden

v stadsmuur

v ambachtsman *

v gilde

v economie *

v sociaal *

v educatie

v leerling

v meester

v gezel

v meesterstuk

v markt

v geld *

v handel *

v jaarmarkt

v stadsrekening

v specialiseren

v handelaar

v koopman *

v handelscentrum

v bankier

v burger

v neerkijken

v adel *

v geestelijkheid *

v derde stand

v kathedraal

v standenmaatschappij

v voorrecht *

mand erover om zo’n onhandig oud gebouw af te breken. We zijn tegenwoordig zuinig op monumentale gebouwen. Dat is niet altijd zo geweest. In de loop van eeuwen is er heel veel afgebroken en vervangen door iets nieuws. Zo is een stad tegenwoordig een mix van allerlei gebouwen uit allerlei tijden. Let daar maar eens op als je er doorheen loopt. Een groot verschil tussen de Middeleeuwen en nu is dat tegenwoordig meer dan de helft van de mensen in een stad woont. In de Middeleeuwen was dat nog geen 10 procent. Steden waren veel kleiner. Amsterdam bijvoorbeeld telde omstreeks het jaar 1400 ongeveer 4500 inwoners. Tegenwoordig zijn dat er ongeveer 825 000, dat is meer dan 180 keer zo veel. Steden in de Middeleeuwen waren meestal plaatsen waar iedereen elkaar kende. Tegenwoordig is een stad juist groot en anoniem: je kunt er rondlopen zonder dat iemand weet wie je bent. Het verschil tussen stad en platteland was in de Middeleeuwen heel groot. Tegenwoordig woont bijna iedereen in grotere en kleinere plaatsen ongeveer op dezelfde manier. Meestal in een wijk die gebouwd is na 1975, met rijtjeshuizen die er allemaal ongeveer hetzelfde uitzien. Het winkelcentrum ligt er op loopof fietsafstand. Moet je wat verderop zijn, dan ga je met de auto. De wereld is vergeleken met de Middeleeuwen steeds meer één geheel geworden.

Keerpunt

1148

Graaf Thibault II van Champagne begint de reizigers naar de jaarmarkten in zijn graafschap te beschermen.

Mensen uit dit tijdvak Zonen van rijke kooplieden

v Franciscus van Assisi (1181–1226) v Jacques Coeur (1395–1456)

De zonen van rijke kooplieden erfden soms grote rijkdommen. Wat deden zij met die erfenis? De Italiaan Franciscus en de Fransman Jacques maakten verschillende keuzes.

v Franciscus koos voor armoede

Franciscus werd geboren in de Italiaanse stad Assisi als zoon van de rijke lakenkoopman Pietro di Bernardone. Toen hij ter wereld kwam, was zijn vader net op zakenreis naar Frankrijk. Daarom gaf hij hem bij terugkomst de naam Francesco (‘Fransman’). De jongen had een onbezorgde en rijke jeugd.

Hij was knap, geestig, moedig, dol op mooie kleren en gaf veel geld uit. Hij wilde muzikant of ridder worden.

In 1202 vocht hij mee in een oorlog tussen Assisi en Perugia. Hij raakte krijgsgevangen, maar werd vrijgekocht door zijn vader. Daarna werd hij een tijd ernstig ziek. Daardoor kreeg hij meer aandacht voor andere zieken, vooral voor de leprozen die toen helemaal buiten de samenleving werden gesloten. Leprozen hebben een besmettelijke huid­ en zenuwziekte. Iedereen bleef op grote afstand van hen, behalve Franciscus.

Toen hij eens in een vervallen kerkje zat, verbeeldde hij zich dat een kruisbeeld tegen hem begon te spreken. ‘Herstel mijn kerk’, zou het beeld gezegd hebben. Franciscus dacht dat dat letterlijk bedoeld was en repareerde het vervallen kerkje. Hij ging meer in de Bijbel studeren. Daar las hij wat Jezus van Nazareth ( 4 v.C. – 33 n.C.) ooit zei tegen een rijke jongeman: ‘Als je volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat je bezit en geef de opbrengst

aan de armen; dan zul je een schat in de hemel bezitten’ (Matteüs 19:21). In het Bijbelverhaal deed de rijke jongeman dat niet, want hij had geen zin om zijn rijkdom af te staan. Maar Franciscus deed het wel. Hij leefde voortaan als bedelaar.

Zijn vader dacht dat hij gek geworden was. Hij probeerde uit alle macht zijn zoon weer ‘normaal’ te laten leven. Maar Franciscus deed precies het tegenovergestelde. Midden op het marktplein trok hij al zijn kleren uit en gooide ze aan de voeten van zijn vader. ‘Nu ben ik echt een kind van onze vader in de hemel’, zei Franciscus. De rest van zijn leven trok hij bedelend en predikend rond. Hij werd de stichter van de monnikenorde van de franciscanen of minderbroeders: monniken die in armoede leven als bedelaars.

oudst bekende portret van Franciscus.

Het
Fresco in het klooster van San Benedetto in Subiaco, Italië.

v Jacques bouwde een grote handelsonderneming op

Jacques werd geboren in de Franse stad Bourges als zoon van de rijke bonthandelaar Pierre Coeur. Hij leerde zichzelf met geld omgaan en keek van zijn vader af hoe je een succesvol koopman moest zijn. Maar hij had veel grotere plannen dan zijn vader. Hij reisde naar het Midden­Oosten om er nieuwe handelscontacten te leggen. De producten liet hij over de Middellandse Zee naar Frankrijk vervoeren. In de Zuid­Franse stad Montpellier stichtte hij een tweede kantoor. Enige jaren later vestigde hij zich ook in Marseille en zorgde ervoor dat dat de belangrijkste havenstad van Frankrijk werd — wat tot op vandaag nog steeds zo is.

De handel van Jacques Coeur ging zó goed, dat hij al gauw de rijkste man van Frankrijk werd. Hij kon gemakkelijk concurreren met de hele Republiek Venetië in Italië. In zijn woonplaats Bourges liet hij een schitterend paleis bouwen in gotische stijl. Het leek wel op het paleis van een edelman of koning. Tot op vandaag is het een toeristische trekpleister.

De koning van Frankrijk, Karel VII (r. 1422–1461), maakte graag gebruik van iemand die zó goed met geld kon omgaan. Hij maakte Jacques een soort ‘minister van financiën’ die moest zorgen voor het binnenhalen van meer belastingen. De koning had het geld hard nodig omdat hij al jarenlang oorlog voerde met de koning van Engeland. Hij beloonde Jacques Coeur met een adellijke titel.

Als iemand zo veel succes heeft, worden anderen vaak jaloers. Franse edelen konden het niet uitstaan dat zo’n ‘burgermannetje’ meer succes had dan zij en dat hij zelfs in de adelstand was verheven. Daarom bedachten ze een list om hem bij de koning zwart te maken. In 1450 overleed plotseling Agnes

Sorel (1422–1450), een minnares van de koning waar hij heel dol op was. De vijanden van Coeur zeiden dat hij de schuld had: hij zou Agnes vergiftigd hebben.

Zo belandde hij in de gevangenis, maar het lukte hem te ontsnappen en naar Italië te vluchten. Daar gaf de paus hem de leiding van een militaire expeditie tegen de Turken. Maar onderweg werd hij ziek en overleed op het Griekse eiland Chios.

Andere mensen uit dit tijdvak

v Clara van Assisi (1194–1253) was een volgeling en vertrouweling van Franciscus die net als hij koos voor armoede en een kloosterorde stichtte voor vrouwen die als bedelaressen wilden leven.

v Francesco Datini (1335–1410) was een succesvolle Italiaanse koopman over wie veel bekend is omdat zijn complete boekhouding is teruggevonden.

v Jeanne d’Arc (1412–1431) verbeeldde zich als jong meisje net als Franciscus dat zij werd aangesproken door God. Als man gewapend voerde ze het Franse leger aan om haar land te redden.

v Jakob Fugger (1459–1525) uit Augsburg was zo succesvol in de handel, dat hij enorm rijk werd en als bankier veel geld kon uitlenen. Zelfs vorsten waren in zijn tijd afhankelijk van zijn leningen.

Beeld van Jacques Coeur in Bourges, Frankrijk.

C

Onderzoeken & vergelijken

Historisch mysterie De moord op graaf Floris V

In 1296 werd graaf Floris V van Holland (r. 1256–1296) door zijn edelen vermoord. Floris was heel geliefd bij zijn onderdanen. Hij was bijna net zo machtig als de koningen van Engeland en Frankrijk. Het is erg schokkend als zo iemand wordt vermoord. Waarom brachten de edelen hun vorst om het leven? Wat had Floris hun aangedaan? Wat wilden de edelen bereiken? Het zijn lastige vragen, omdat er maar weinig bronnen over de moord zijn. Toch proberen we het mysterie op te lossen.

A — De moord

‘Uw hoge sprongen zijn gedaan! ’ Op 23 juni 1296 was graaf Floris V voor zaken in de stad Utrecht. Zijn edelen Gijsbrecht van Amstel (1230–1303) en Herman van Woerden (1240–1304) hadden schulden gemaakt bij een andere edelman. Floris V leende hun vierhonderd pond waarmee zij hun schuld konden aflossen. De besprekingen werden feestelijk afgesloten met een rijke maaltijd waar zo’n twintig edelen aan deelnamen. Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden zaten tevreden naast Floris aan tafel, die zich de maaltijd goed liet smaken.

Later in de middag zouden de edelen met de graaf op valkenjacht gaan even buiten de stad. Maar doordat Floris zich na het eten even terugtrok voor een middagdutje, miste hij de afgesproken tijd waarop ze zouden vertrekken. Gijsbrecht van Amstel maakte hem wakker en zei dat hij te lang had geslapen. De anderen waren al weg. Zelf ging hij nu ook alvast. De graaf zei dat hij zo snel mogelijk zou volgen.

Met twee schildknapen reed Floris even later naar het valkenveld waar ze hadden afgesproken. Toen hij daar aankwam, zag hij dat niet alleen Gijsbrecht en Herman hem opwachtten, maar ook Gerard van

Velsen (?–1296) en nog een flink aantal andere edelen. Dat verbaasde Floris, want vergeleken met de andere hoge edelen was Gerard maar een onbelangrijke man. Wat deed hij hier? Zou er iets aan de hand zijn?

Plotseling reed Herman van Woerden uit het groepje op Floris af. Hij greep de teugels van het paard van de graaf en riep: ‘Uw hoge sprongen zijn gedaan! Heer meester, gij moet hier blijven, gij bent onze gevangene, of gij het nu leuk vindt of niet!’ Floris dacht dat Herman een grap maakte. Maar een andere edelman pakte zomaar de roofvogel van zijn hand af! Het was blijkbaar helemaal geen grap, het was bittere ernst !

De graaf trok zijn zwaard om zich te verdedigen. Daarop dreigde Gerard van Velsen hem de ‘schedel tot aan de tanden toe’ in te slaan als hij zich zou verzetten. Eén van de schildknapen probeerde Floris nog te bevrijden, maar de edelen sloegen op hem in en verwondden zijn paard. Toch wist hij samen met de andere schildknaap te ontkomen. In Utrecht waarschuwden ze edelen die Floris V trouw waren gebleven. Het nieuws van de gevangenneming verspreidde zich als een lopend vuurtje.

Diepe wonden De ontvoerders brachten de graaf naar het Muiderslot, een kasteel dat hij nota bene zelf had laten bouwen. Boze boeren en burgers verzamelden zich bij het slot om hun graaf te bevrijden. Vissers voeren met boten heen en weer op de Zuiderzee om te voorkomen dat de graaf via het water zou worden weggevoerd.

De drie ontvoerders voelden zich niet meer veilig in het slot. Ze besloten te proberen stiekem langs de boeren en burgers te ontsnappen. Om de graaf onherkenbaar te maken, deden ze hem een grijze mantel om. Ze boeiden zijn handen, bonden zijn voeten onder de buik van het paard aan elkaar vast en stopten een handschoen in zijn mond. Zo reden ze zo onopvallend mogelijk weg.

1 Het Muiderslot tegenwoordig. Op de achtergrond het IJsselmeer, dat toen nog een zee was.

De

2 Op deze schoolplaat uit 1975 wordt Floris door zijn edelen aangehouden. Hij draagt een roofvogel op zijn arm. Rechts een van zijn schildknapen en zijn hazewindhonden die vervaarlijk naar de samenzweerders blaffen.

edelen wilden Floris V misschien over zee naar Engeland of Brabant brengen.

3 Prent van de moord op Floris V uit de 18de eeuw. Op de achtergrond ligt het Muiderslot.

Wat er toen gebeurde, is niet precies duidelijk. Volgens één bron werden ze tegengehouden door een groep mannen uit Naarden die hun graaf wilden bevrijden. Dat wilde Gerard van Velsen niet laten gebeuren. Hij probeerde Floris dood te steken. Maar de graaf spoorde zijn paard aan om over een sloot te springen. Omdat hij geboeid was, kon hij het paard niet echt goed besturen. Zo mislukte de sprong. Paard en ruiter vielen in de sloot. Gerard van Velsen sprong er achteraan. Met de twee andere ontvoerders stak hij op de graaf in. Meer dan twintig diepe steekwonden kreeg hij, volgens deze bron. Dat overleefde Floris niet.

Volgens een andere bron kwam het niet door mannen uit Naarden. De ontvoerders sprongen gewoon over een brede sloot om zo snel mogelijk

bij het kasteel weg te zijn. Maar het paard van Floris was oud en zwak, waardoor het de overkant niet haalde en in de modder bleef steken. Omdat er toen een woedende menigte op hen afkwam, brachten de ontvoerders in blinde paniek Floris V met zwaardhouwen om het leven. Ze maakten dat ze wegkwamen en lieten de dode Floris in de sloot liggen.

De aanstormende mannen brachten het lichaam van hun heer in veiligheid. Ze balsemden het en legden het in een kist. Floris werd per schip naar Alkmaar overgebracht waar hij in de Grote Kerk werd begraven. Zijn twee windhonden bleven de hele reis trouw naast de kist liggen. Na een paar jaar werd hij herbegraven in het klooster van Rijnsburg.

B — Verklaringen

Waarom hebben de edelen hun graaf ontvoerd? Waarom werd hij zo genadeloos door Gerard van Velsen doodgestoken?

Waarom schoten boeren en vissers uit de omgeving hun graaf te hulp? Allemaal vragen die van de moord op Floris V een mysterie maken. Er zijn verschillende verklaringen die voor de moord kunnen worden gegeven.

Verklaring 1

De graaf bevoordeelde boeren en stedelingen

De edelen noemden graaf Floris vaak spottend ‘der keerlen God’. Volgens hen was Floris een soort god voor het gewone volk (de ‘kerels’) van zijn graafschap. De graaf gedroeg zich niet als een echte trotse edelman, maar sloofde zich uit voor ‘boerenpummels’.

Was Floris V echt zo geliefd bij zijn onderdanen?

In elk geval niet bij de West­Friezen die in het noorden van Holland woonden. Die had hij met harde hand onderworpen. In heel West­Friesland bouwde hij dwangburchten om de bevolking te overheersen.

Maar de graaf was niet alleen een heerser en veroveraar. Hij liet stevige dijken bouwen om de bevolking tegen het zeewater te beschermen.  Hij liet dorpelingen zelf rechtspreken zoals ze dat altijd al hadden gedaan. Hij gaf de steden voordelen waardoor handel en de ambachten konden opbloeien. De stadsburgers waren daarom wel blij met zo’n vorst.

Maar de edelen waren niet blij. Ze vonden dat de graaf de stedelijke burgerij voortrok boven de adel. Edelen hadden het toch al moeilijk, omdat er voor hen steeds minder grond beschikbaar was. Daarom probeerden ze zich zo weinig mogelijk van de graaf aan te trekken en gewoon hun gang te gaan.

Maar Floris V was een nieuw soort vorst die het niet langer pikte dat edelen zomaar hun gang

gingen. Tegen opstandige edelen voerde hij oorlog. Bijvoorbeeld tegen Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden. Hij belegerde hun kastelen en nam hun land in. Later verzoende Floris zich wel met Gijsbrecht en Herman, maar die vergaten niet hoe ze door hem vernederd waren.

Verklaring 2

De koning van Engeland zat erachter

Na de moord werd alleen Gerard van Velsen opgepakt en ter dood gebracht. Herman van Woerden en Gijsbrecht van Amstel vluchtten naar Brabant. De hertog van Brabant bood hun niet alleen onderdak, maar hij vroeg ook aan koning Edward van Engeland (r. 1272 – 1307) om ‘zijn vrienden’ Herman en Gijsbrecht te helpen. Dat was opmerkelijk. Koning Edward en graaf Floris waren namelijk altijd trouwe bondgenoten van elkaar geweest. Als koning Edward oorlog voerde met de Franse koning, dan hielp Floris hem altijd. En Edward had nogal vaak oorlog met Frankrijk. Op zijn beurt hielp koning Edward altijd graaf Floris als hij ruzie had met de graaf van Vlaanderen. Dat kwam ook vaak voor, omdat de graven allebei Zeeland wilden hebben. De vriendschap tussen Edward en Floris ging zelf zó ver dat ze afspraken dat hun kinderen met elkaar zouden trouwen. Daarom werd Floris’ zoon Jan (1284–1299) — die in 1296 pas twaalf jaar oud was — aan het hof van koning Edward in Londen opgevoed om later met koningsdochter Elizabeth (1282–1316) te kunnen trouwen.

In 1294 was er weer eens oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Maar deze keer hielp Floris koning Edward niet. In 1296 reisde hij met zijn edelen naar Parijs om daar een verdrag te sluiten met de Franse koning tégen Engeland. Floris had namelijk ontdekt dat Edward achter zijn rug om contact had gehad met de graaf van Vlaanderen. Edward wilde Vlaanderen als bondgenoot tegen Frankrijk. Ook Brabant sloot zich daarbij aan. Edward beloonde de Brabantse hertog door de Engelse wol voortaan naar de Brabantse stad Mechelen te sturen. Tot op dat moment ging die wol altijd naar Dordrecht. Dat was dus een fikse tegenvaller voor graaf Floris V.

Hij voelde zich niet alleen verraden en bedrogen door zijn Engelse bondgenoot, hij verdiende nu ook minder geld aan de handel van Dordrecht. Floris zag geen andere keus: hij besloot over te lopen naar de Franse koning. Daar waren sommige edelen in zijn graafschap erg kwaad over. Zij waren vóór Engeland en vonden dat hun graaf verraad had gepleegd. Ook Edward was boos. De edelen en Edward zouden daarom een plan hebben bedacht om Floris naar Engeland te ontvoeren. In zijn plaats zouden ze zijn zoon Jan graaf van Holland maken. De twaalfjarige Jan woonde toen immers aan het Engelse hof. Zo’n jong graafje zou koning Edward en de Engelsgezinde edelen zeker gehoorzamen.

Verklaring 3

De graaf had ruzie met Gerard van Velsen

De drie samenzweerders vormden een hechte groep. Herman van Woerden was getrouwd met de zus van Gijsbrecht van Amstel. Gerard van Velsen, de man die waarschijnlijk begonnen was met het vermoorden van de graaf, was getrouwd met de dochter van Herman van Woerden. Gijsbrecht van Amstel was zijn oom. Hoewel Gerard minder aanzienlijk was dan de anderen, hoorde hij dus echt bij de groep. Maar waarom begon hij als eerste de graaf dood te steken?

De belangrijkste bron over de moord is de Rijmkroniek van Holland. De schrijver is Melis Stoke ( 1235–1305 ), een trouwe ambtenaar van graaf Floris die goed op de hoogte was. Hij woonde in Dordrecht,

in die tijd de voornaamste stad van Holland. De burgers hadden er veel voordeel van het bestuur van de graaf dat handel en ambacht bevorderde. Het was ook de stad waar Gerard van Velsen na zijn arrestatie naar toegevoerd werd. Hij werd er gemarteld en berecht en Gerard bekende wat hij gedaan had. Melis Stoke moet daarbij aanwezig geweest zijn. Hij noemt hem een ‘felle moordenaar’: iemand die echt op de graaf gebeten was.

Waarom was Gerard zo fel tegen Floris V? Toen de ontvoerders hem in het Muiderslot gevangenhielden, maakte Herman van Woerden ruzie met de graaf. Hij beschuldigde hem ervan dat hij een neef van Gerard van Velsen ten onrechte ter dood had gebracht. Floris zei dat die neef voor het oog van de rechter iemand had doodgeslagen én de rechter zelf had verwond. Daarom had hij hem laten onthoofden. Het is onbekend wie deze neef is geweest en of dit verhaal klopt. Maar als het waar is, had Gerard van Velsen een reden om de eer van zijn neef te wreken. En dan was er ook nog het gerucht dat Floris de vrouw van Gerard van Velsen, een zekere Machteld, had verkracht. Dat wordt gezegd in een volksliedje uit de veertiende eeuw. Zou Gerard misschien deze schanddaad hebben willen wreken? De verkrachting komt niet voor in het boek van Melis Stoke, maar hij schrijft wel dat Floris de edelen iets had misdaan. Wat is dat dan geweest? Het afnemen van hun land en kastelen? Maar dat gold voor Herman van Woerden en Gijsbrecht van Amstel, niet voor Gerard van Velsen. Wilde Gerard wraak nemen om een van die twee andere dingen? Of was hij gewoon een driftkop met losse handjes die erop los sloeg?

5 Ligging van Holland (met Dordrecht), Brabant (met Mechelen) en Vlaanderen. Ertussenin Zeeland waar Vlaanderen en Holland ruzie over hadden. Met Engeland en Frankrijk had Floris V internationale contacten.

4 Gerard van Velsen kreeg de doodstraf. Op deze 17de­eeuwse prent wordt hij in een ton met spijkers door de straten van Leiden gerold. Er is geen bewijs dat dit echt gebeurd is. Gerard werd waarschijnlijk geradbraakt. De veroordeelde werd dan op een karrenwiel gelegd waarna de beul met een ijzeren staaf al zijn ledematen kapot sloeg en het lichaam tussen de spaken vouwde.

friezen

noordzee

engeland

Londen

holland

zeeland

vlaanderen

frankrijk

henegouwen

Muiderslot

utrecht

Dordrecht

brabant

Mechelen

luik

gelre

utrecht

luxemburg

duitse rijk

AUTEURS

ARIE WILSCHUT

DICK VAN STRAATEN

MARCEL VAN RIESSEN

boomvoortgezetonderwijs.nl

December 2020

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.