FORUM Geschiedenis inkijkexemplaar opdrachtenboek havo bovenbouw

Page 1


Inhoud

A Hoe wordt geschiedenis gebruikt?

1 Is geschiedenis belangrijk? 8

2 Geschiedenis & politiek 10

3 Geschiedenis als richtlijn voor goed & kwaad 12

4 Geschiedenis als praktische les 14

5 Geschiedenis als entertainment 16

B Hoe werkt geschiedenis?

1 Chronologie 18

2 Continuïteit & verandering 20

3 Verklaringen, toeval & onvoorspelbaarheid 22

4 Waarden & oordelen 24

5 Bron & vraagstelling 26

6 Interpretaties 28

7 Taal 30

C Oriëntatiekennis

1 Jagers & boeren 32

2 Grieken & Romeinen 34

3 Monniken & ridders 37

4 Steden & staten 42

5 Ontdekkers & hervormers 46

6 Regenten & vorsten 51

7 Pruiken & revoluties 54

8 Burgers & stoommachines 57

9 Wereldoorlogen & crisis 62

10 Televisie & computer 69

11 Door de tijd heen 74

D Thema's

1 Het slavernijverleden van Nederland 80

2 Energietransities 94

3 De Eerste & de Derde Wereldoorlog 113

4 Monumenten & herdenken 130

5 Rechtsstaat & democratie 144

E Historische contexten

1 Industrie & kolonialisme in het Britse Rijk 162

2 Democratie & dictatuur in Duitsland 180

3 Nederland van emigratieland tot immigratieland 198

Beeldverantwoording 216

Hoe werkt dit opdrachtenboek?

Dit opdrachtenboek kent dezelfde vijf onderdelen als het leerboek. Per onderdeel zijn er verschillende soorten opdrachten. Hieronder zie je wat de functie van die opdrachten is. Zo kun je (in overleg met je docent) zelf dingen overslaan en accenten leggen.

A Hoe wordt geschiedenis gebruikt?

verwerken

Deze opdrachten helpen je de inhoud van deel a te verwerken. Het is geen examenstof.

verdiepen Hier pas je de inzichten uit deel a toe op kleine, losse onderwerpen. De inhoud van die onderwerpen is interessant, maar niet bedoeld om te leren. Het zijn slechts voorbeelden. Het is geen examenstof.

B Hoe werkt geschiedenis?

verwerken

verdiepen

Deze opdrachten helpen je met het begrijpen van de uitleg bij de onderdelen van historisch denken. Die onderdelen zitten ook in het centraal examen (ce ).

Hier pas je de onderdelen van historisch denken toe op kleine, losse onderwerpen. Het gaat niet om de inhoud van die onderwerpen, dat zijn slechts voorbeelden. Oefenen met historische denkwijzen is wel een goede voorbereiding op je examen. Dat oefenen zit overigens ook in deel d en e .

C Oriëntatiekennis

verwerken Deze opdrachten helpen je de inhoud van de kenmerkende aspecten te begrijpen en herkennen. De eerste vier tijdvakken (ka 1-17) zitten niet in het centraal examen. In Forum worden ze wel behandeld. Zo heb je een compleet historisch overzicht.

examentraining Precies zoals de vragen in het centraal examen. Uitgezonderd tijdvak 1-4, want die zitten dus niet in het centraal examen. In hoofdstuk 11 staan vragen die over meerdere tijdvakken gaan, zoals volgordevragen.

D

verwerken

oriëntatiekennis

verdiepen

E

verwerken

oriëntatiekennis

verdiepen

Thema's

Deze opdrachten helpen je de inhoud van de tekst te verwerken. Als je de tekst ook zo al begrijpt, zou je ze (af en toe) kunnen overslaan.

Deze opdrachten laten zien met welke kenmerkende aspecten het thema te maken heeft. ka 38 verwijst naar kenmerkend aspect 38 in deel c van het leerboek. Soms moet je de kenmerken zelf opsporen: dan staat er niets.

Onderdelen uit het hoofdstuk, nader onder de loep genomen. Zo kom je over het thema nog meer interessante dingen te weten. Ook oefen je tussendoor met onderdelen uit deel a (Hoe wordt geschiedenis gebruikt) en deel b (Hoe werkt geschiedenis) van het leerboek. Je herkent dat aan verwijzingen als v a2 en v b3 .

Historische contexten

Deze opdrachten helpen je de inhoud van de tekst te verwerken.

In deze opdrachten oefen je met de kenmerkende aspecten die bij deze historische context van belang zijn. Ze horen bij de examenstof.

Onderdelen uit het hoofdstuk, nader onder de loep genomen. Zo kom je over het thema nog meer interessante dingen te weten. Ook oefen je tussendoor met onderdelen uit deel a (Hoe wordt geschiedenis gebruikt) en deel b (Hoe werkt geschiedenis) van het leerboek. Je herkent dat aan verwijzingen als v a2 en v b3

examentraining Deze opdrachten zijn van precies dezelfde soort als de opdrachten die je op het eindexamen krijgt. Je kunt er dus goed mee oefenen voor het eindexamen.

Vanuit dit opdrachtenboek wordt naar het leerboek verwezen met blauwe tekens: naar de corresponderende paragraaf uit het leerboek, naar hoofdstukken uit deel a , b en c , en naar afbeeldingen uit het leerboek. Met bruine tekens wordt verwezen naar teksten, afbeeldingen en bronnen binnen dit opdrachtenboek.

1 Is geschiedenis belangrijk?

doel v je leert waarom geschiedenis belangrijk is.

verwerken

lees v a1 Is geschiedenis belangrijk?

1 Leg met behulp van een voorbeeld uit waarom je geschiedenis nodig hebt om je op de toekomst voor te bereiden. T1

2 Beschrijf hoe geschiedenis duidelijk maakt dat er een klimaatprobleem is. T1

3 Hoe kan geschiedenis in het geval van het klimaatprobleem ons iets duidelijk maken over de toekomst? T1

4 Omdat iedereen vanzelf al gebruikmaakt van het verleden, kun je je afvragen waarom het schoolvak geschiedenis nodig is. Leg uit wat de functie van het schoolvak geschiedenis is. T2

verdiepen

lees v a1 Waarom is geschiedenis belangrijk? en v leerlingen en het nut van geschiedenis

5 Leg uit met welke reactie van een leerling je het eens bent. T2

6 Is er ook een reactie waarmee je het oneens bent? Zo ja, leg uit waarom. T2

lees v a1 Waarom is geschiedenis belangrijk? en v historische mythen

7 Waarom is het militair gezien onwaarschijnlijk dat de Vikingen gehoornde helmen droegen? T1

8 Leg uit hoe de mythe van de gehoornde Vikinghelm verklaard kan worden. T1

9 Stel dat de Zweedse voetbalsupporters op de foto verteld zou worden dat de Vikingen dat soort helmen nooit gedragen hebben. Zouden ze de helm niet langer dragen? Leg je antwoord uit. T2

leerlingen en het nut van geschiedenis

een brits onderzoek uit 2004 toonde aan dat 69% van ruim 1700 brugklasleerlingen geschiedenis ‘nuttig’ vond en 31% ‘niet heel nuttig’. Dit zijn enkele reacties van leerlingen:

A ‘Ik denk dat het belangrijk is om geschiedenis te leren omdat je iets moet weten van dingen als kerken en kastelen, omdat als niemand meer weet waar die vandaan komen en hoe mensen toen leefden, ze mogelijk gesloopt zullen worden.’

B ‘Het is best wel belangrijk, niet zo belangrijk als andere vakken, maar je moet van het verleden leren zodat dezelfde dingen, zoals de Holocaust of de oorlog, niet nog een keer gebeuren.’

C ‘Ik denk dat geschiedenis zinloos is. Waarom zou je over het verleden leren als je je moet concentreren op de toekomst? Ik dacht dat dat het doel van school was, dat we een betere toekomst krijgen.’

D ‘Ik denk dat geschiedenis nuttig is omdat je erdoor leert waarderen hoe goed we het nu hebben en dat dit niet vanzelfsprekend is als je kijkt naar de slechte omstandigheden waarin mensen vroeger leefden.’

E ‘Geschiedenis verklaart hoe het land en de wereld waarin we leven zo geworden zijn zoals ze zijn.’

historische mythen

er zijn veel historische mythen in omloop Bijvoorbeeld het onjuiste verhaal dat de middeleeuwers dachten dat de aarde plat is en dat Columbus op reis ging om te bewijzen dat de aarde rond is. Of de mythe dat Hitler de Amerikaanse atleet Jesse Owens, die bij de Olympische Spelen in Berlijn in 1936 vier keer goud won, weigerde de hand te schudden omdat hij zwart was. (In werkelijkheid verbood het Internationaal Olympisch Comité (IOC) staatshoofden om atleten persoonlijk te feliciteren.)

Dat Vikingen gehoornde helmen droegen is ook een mythe. Het tijdschrift Geschiedenis Magazine schrijft daar het volgende over:

‘Er zijn relatief weinig archeologische vondsten gedaan die kennis bieden over het wapentuig van de Vikingen. Het is echter zeker dat lang niet alle Vikingen helmen droegen. De meer vermogende Vikingen, die een uitgebreide uitrusting konden betalen, deden dat wel, maar er zijn geen bewijzen dat Vikingen gehoornde helmen in de strijd droegen. Vikingen vochten vaak vanuit een smal schip en op land vochten ze schouder aan schouder, waarbij hoorns in de weg zouden zitten. Het idee van Noorse krijgers met hoorns op hun helmen ontstond voor het eerst toen schrijvers in de

klassieke oudheid de Germaanse volkeren beschreven. De Grieken en Romeinen waren onder de indruk van de vechtlus van de noordelijke stammen. De Griekse historicus Plutarchus schreef dat zowel de Germaanse als de Keltische stammen de strijd aangingen met allerlei versiersels op hun helmen. Volgens hem waren dat niet alleen hoorns, maar ook vleugels en geweien. Archeologische vondsten uit Duitsland en Scandinavië bevestigen dit, maar de laatste vondsten dateren uit de 7e eeuw, ruim een eeuw voordat de Vikingen naar Europa voeren.

Aan het einde van de 18e eeuw kwam de Romantiek op. Deze kunststroming zette zich af tegen de rationalisering van de natuur, die de opkomst van de wetenschap met zich meebracht. Met figuratieve afbeeldingen, zowel schilderijen als beeldhouwwerken, maar ook literatuur, werden uiterst poëtische schouwspellen afgebeeld. Romantische kunstenaars gingen op zoek naar historische gebeurtenissen om te kunnen gebruiken in het uiten van deze kunstvorm. De Viking werd een dankbaar onderwerp van de romantici en omdat er weinig bekend was over het voorkomen van de Vikingen, gebruikten zij bronnen uit de Oudheid over de Germanen als voorbeeld. Zo kreeg de Viking zijn gehoornde helm.’

1 Chronologie

doel v je leert wat chronologie is en hoe je chronologie gebruikt.

verwerken

lees v b1 Chronologie

1 Laat aan de hand van twee voorbeelden zien dat jaartellingen cultuurgebonden zijn. T1

2 Waarom besloot men de Nieuwe Tijd onder te verdelen in de Vroegmoderne en Moderne Tijd? R

3 Met welke historische gebeurtenis eindigt de Oudheid en beginnen de Middeleeuwen? Kies uit:

a De val van het West-Romeinse Rijk.

b De moord op Julius Caesar in Rome.

c De kruisiging van Jezus van Nazareth.

d De tocht van Mohammed van Mekka naar Medina. R

4 Maak combinaties van perioden en tijdvakken die bij elkaar horen. Noteer steeds de nummers en bijbehorende letters.

1 Prehistorie a Pruiken en revoluties

2 Oudheid b Burgers en stoommachines

3 Middeleeuwen c Jagers en boeren

4 Vroegmoderne Tijd d Grieken en Romeinen

5 Moderne Tijd e Steden en staten T1

5 Bekijk de indeling in tijdvakken die in het Nederlandse geschiedenisonderwijs wordt gebruikt. Leg aan de hand van één van de tijdvakken uit waarom deze indeling goed past bij de Europese geschiedenis en minder goed bij de geschiedenis van andere werelddelen. T1

6 Ooit gaan mensen besluiten dat de Moderne Tijd of het tijdvak van televisie en computer is afgelopen en een nieuw tijdperk begint. Bedenk een reden die ze daarvoor kunnen hebben. I

verdiepen

lees v b1 Chronologie

7 In het leerboek staan vier stappen voor het maken van tijdsvolgordevragen. Gebruik deze stappen om de volgende zes gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde te zetten (van vroeger naar later). Noteer alleen de nummers.

1 Toen de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama India bereikte, was hij verbaasd over de rijkdom aan producten die de plaatselijke bevolking op markten verhandelde.

2 De Franse revolutionair Robespierre wilde dat koning Lodewijk xvi ter dood werd veroordeeld.

3 Na het overlijden van Mohammed groeide de islam uit tot de heersende godsdienst op het Arabisch schiereiland.

4 Onder keizer Claudius slaagden de Romeinen erin om Brittannië te veroveren.

5 Op verzoek van Nederlandse bedrijven kwamen gastarbeiders uit het Middellandse Zeegebied naar Nederland om te werken.

6 Met grote werkverschaffingsprojecten bestreed de Amerikaanse president Roosevelt de werkloosheid die het gevolg was van de economische crisis. T1

1 chronologie

lees v b1 Chronologie en v de noord-koreaanse juche-kalender

8 In welk jaar leven wij nu volgens de Juchekalender? T1

9

a Zou men in Noord-Korea positief of negatief kijken naar de periode vóór het begin van de Juchejaartelling? Leg je antwoord uit.

b Bedenk zelf een naam voor deze periode, een naam die de Noord-Koreaanse regering goed zou bevallen. I

10 Wat kan goed met het voorbeeld van de Juchekalender uitgelegd worden? Kies een van de twee uitspraken hieronder en leg je keuze uit.

a Chronologische indelingen staan vast en zijn over het algemeen objectief.

b Chronologische indelingen staan nooit vast en zijn altijd tijd- en cultuurgebonden. T2

de noord-koreaanse juche-kalender

In het communistische Noord-Korea wordt officieel de Juche-kalender gebruikt. Juche betekent ‘zelfvoorzienendheid’. Het is een ideologie die stelt dat de ‘Grote Leider’ de revolutie leidt en als een vader over het volk regeert. De Juche-jaartelling begint in 1912, het geboortejaar van Kim Il-sung, de stichter van de Noord-Koreaanse communistische staat en daarmee de eerste ‘Grote Leider’ van het land. Op de NoordKoreaanse afbeelding zie je Kim Il-sung, omringd door gelukkige Noord-Koreanen.

lees v b1 Chronologie en v mondelinge traditie in afrika

11 Beschrijf waarom de mondelinge traditie in schriftloze culturen zo belangrijk is. T1

12 Leg uit dat de overgang van prehistorie naar historie in verschillende delen van de wereld op verschillende momenten plaatsvond. T2

13 Bewering: schriftloze Afrikaanse volkeren hadden voor de komst van de Europeanen geen geschiedenis. Geef een argument voor en een argument tegen deze bewering. T2

mondelinge traditie in afrika

Zittend op de foto zie je griotten, de zingende verhalenvertellers van Guinee in West-Afrika. In delen van Afrika leefden tot de komst van de Europeanen halverwege de negentiende eeuw volkeren die geen schrift gebruikten. Voor deze volkeren was de mondelinge traditie van groot belang: verhalen werden van generatie op generatie doorverteld of in gezangen overgedragen. Zo ging de herinnering aan het verleden van de voorouders niet verloren en kon de jonge generatie profiteren van de levenswijsheid en levenservaring van voorgaande generaties. Toen de Europeanen – en later de Afrikanen zelf – de ‘vertelde’ geschiedenis gingen opschrijven, verminderde het belang van de mondelinge traditie, hoewel die traditie nooit helemaal verdween.

2 Continuïteit & verandering

doel v je leert wat continuïteit & verandering is en hoe je deze begrippen kunt gebruiken.

verwerken

lees v b2 Continuïteit & verandering

1 Geef twee voorbeelden van dingen uit onze tijd die waarschijnlijk over twintig jaar ook nog bestaan:

a iets materieels (bijvoorbeeld een apparaat of bouwstijl);

b iets immaterieels (bijvoorbeeld een gewoonte of overtuiging).

T1

2 Er veranderde veel in Rusland in de twintigste eeuw, maar veel bleef ook hetzelfde.

a Noem twee grote veranderingen die toen in Rusland plaatsvonden.

b Noem ook een voorbeeld van continuïteit. R

1 Romeinse Rijk

2 Tweede Wereldoorlog

3 Ontdekkingsreizen

Materiële Immateriële sporen sporen in het heden in het heden (ms ) (is )

7 Welke begrippen zijn uniek, welke generiek? Neem het schema over en vul het in of combineer nummers met letters (bijvoorbeeld: 1 – g ; 2 – u ). T1

Uniek (u ) Generiek (g )

1 Centurion

2 Leger

3 Soldaat

4 Vietnamoorlog

T1

3 Geef met een verwijzing naar de afbeeldingen op bladzijde 27 van het leerboek een voorbeeld van iets wat op het Binnenhof is veranderd en iets wat hetzelfde is gebleven.

4 Welke uitspraak over verandering en continuïteit is juist? Kies uit:

a Verandering en continuïteit gaan altijd samen.

b Waar verandering is, kan continuïteit niet bestaan. T1

5 Bedenk een eigen voorbeeld uit de geschiedenis of uit de huidige tijd van iets wat ineens verandert. I

6 Uit welke tijd komt het materiële of immateriële spoor? Neem het schema over en vul het in of noteer het als volgt: de letter van het spoor (a-f ), het soort spoor (ms of is ) en de tijd (1, 2 of 3).

a bestrijden van antisemitisme en racisme

b gebouwen met zuilen

c kathedralen in Mexico

d bunkers

e Spaans is een wereldtaal

f Latijn T2

5 Eerste Wereldoorlog

6 Bewapening

8 Leg aan de hand van een voorbeeld uit dat een begrip als ‘bewapening’ in verschillende tijden verschillende betekenissen heeft. T2 verdiepen

lees v b2 Continuïteit & verandering en v overgang oudheid-middeleeuwen

9 Beschrijf waarom veel historici de Middeleeuwen in het jaar 476 n.C. laten beginnen. T1

10 Beschrijf waarom sommige historici liever een lange periode als omslagpunt van Oudheid naar Middeleeuwen kiezen in plaats van één gebeurtenis. T2

2 continuïteit & verandering

11 a tot en met c zijn aspecten van verandering en continuïteit die je moet kennen voor het eindexamen. Kies een aspect dat goed past bij de discussie over de overgang van Oudheid naar Middeleeuwen. Leg je antwoord uit.

a In historische processen continuïteit en verandering onderscheiden.

b Herkennen dat elke tijd materiële en immateriële sporen van het verleden in zich draagt.

c Uitleggen dat elke ordening van continuïteit en verandering een interpretatie is. T2

lees v b2 Continuïteit & verandering en v mare nostrum

12 Legden de Italiaanse fascisten met hun ideeën over Mare Nostrum de nadruk op continuïteit of op verandering in de geschiedenis? Leg je antwoord uit. T1

13 In landen rond de Middellandse Zee, zoals Griekenland en Albanië, zag men de opvattingen van de Italiaanse fascisten over continuïteit en verandering in de geschiedenis als een groot gevaar. Toon met een verwijzing naar de bron aan dat er reden was voor hun zorg. T2

T2 overgang oudheid-middeleeuwen

14 Leg uit hoe het voorbeeld van Mare Nostrum duidelijk maakt dat wat iemand ziet als verandering of als continuïteit, vaak een kwestie van interpretatie is.

mare nostrum

Op deze negentiende-eeuwse afbeelding biedt de Romeinse keizer Romulus Augustulus op zijn knieën zijn kroon aan de Germaanse leider Odoacer aan. Met deze val van het West-Romeinse Rijk in 476 n.Chr. laten veel historici de Oudheid eindigen en de Middeleeuwen beginnen. Sommige historici kiezen het jaar 312 als omslagpunt, omdat de Romeinse keizer Constantijn toen een belangrijke militaire overwinning aan de god van de christenen zou hebben opgedragen en het christendom dus belangrijk werd. Anderen kiezen liever niet één gebeurtenis als omslagpunt, omdat veranderingen nooit zo plotseling verlopen. Zij spreken liever van een lange overgangsperiode van circa 400 tot 650, toen het Romeinse Rijk geleidelijk uiteenviel en er diepgaande veranderingen optraden op politiek, cultureel en sociaaleconomisch terrein.

Dit is de kaft van een lesboekje dat in opdracht van de fascistische partij werd gemaakt voor de Italiaanse jeugd. De Middellandse Zee wordt ‘Mare Nostrum’ genoemd, wat Latijn is voor ‘onze zee’. Het is een verwijzing naar het Romeinse Rijk, toen de Romeinen de macht in het Middellandse Zeegebied hadden.

De fascistische leider Mussolini wilde die oude Romeinse macht herstellen. Daarom veroverden zijn troepen in 1935 het Oost-Afrikaanse land Ethiopië. Na de militaire overwinning sprak hij het volk toe:

‘Italië heeft eindelijk zijn Rijk – dat fascistische rijk dat de tekenen van de waarheid draagt en de kracht van het embleem van Rome. Soldaten, hef je vaandel op, je zwaard, je hart, om na vijftien eeuwen de terugkeer van een rijk op de heuvels van Rome te begroeten!’

1 Jagers & boeren

doel v je leert de kenmerkende aspecten van het tijdvak van jagers & boeren.

verwerken

lees v c1 Jagers & boeren

1 Jager-verzamelaars

1 Bedenk of de cultuur van jager-verzamelaars aan het eind van de Oude Steentijd (ca. 10 000 jaar geleden) geheel uit de wereld is verdwenen. I

2 Bedenk waarom op veel grotschilderingen uit deze periode mammoeten, oerossen, herten en zwijnen staan. I

7 Neem het schema over. Geef met kruisjes aan wat thuishoort bij jager-verzamelaars, bij de eerste boeren en bij eerste stedelijke beschavingen. Let op: sommige dingen passen in meer kolommen. T1

Jager- verzamelaars Eerste boeren Eerste stedelijke gemeenschappen

a Stadstaten

b Nomadisch bestaan

c Veeteelt

d Ontwikkelde architectuur

2 De eerste landbouwers

3 Noem een ander woord voor neolithische revolutie. R

4 Beschrijf welke gevolgen de neolithische revolutie voor de aarde had. T1

5 Tussen het leven van een groep mensen die van de landbouw leeft en jager-verzamelaars bestaan grote verschillen. Ontleen twee verschillen aan het leerboek en bedenk zelf nog twee verschillen. I

3 De eerste stedelijke beschavingen

6 Leg uit welk verband er was tussen hogere landbouwopbrengsten en het ontstaan van stedelijke beschavingen. T1

e Oude Steentijd

f Vaste woonplaatsen

g Akkerbouw

h Schrift

i Arbeidsspecialisatie

j Drijfjacht

k Godkoningen

8 v het midden-oosten in de nieuwe steentijd Noem de twee stedelijke beschavingen die op de kaart staan en noem twee beschavingen die elders bestonden. R

9 Leg aan de hand van de kaart uit waardoor de eerste stedelijke beschavingen konden ontstaan. T1

het midden-oosten in de nieuwe steentijd

Zwarte Zee

Middellandse Zee

Syrische woestijn

examentraining (alleen schoolexamen)

opgaven

De Harappacultuur ontstond aan de rivier de Indus, in het tegenwoordige India. Archeologen vonden daar bewijzen van stedenbouw, een zekere vorm van sociale gelaagdheid en economische specialisatie. Ook vonden ze sporen van een schrift, dat tot op heden niet ontcijferd is.

Uit deze gegevens blijkt dat de Harappacultuur past bij een kenmerkend aspect van de tijd van jagers en boeren.

1 Licht dit toe door: – het kenmerkende aspect te noemen, en – uit te leggen waarom dit aspect past bij de gegevens over de Harappacultuur.

Gebruik bron 1

Uit de wetsartikelen blijkt dat Babylonië in de tijd van koning Hammoerabi een landbouwsamenleving was.

2 Toon dit aan met gebruikmaking van een wetsartikel.

Gebruik bron 1

Uit de wetsartikelen blijkt ook dat Babylonië in de tijd van koning Hammoerabi een stedelijke beschaving was.

3 Toon dit aan door uit te leggen welke twee artikelen uit het wetboek in verband zijn te brengen met kenmerken van een stedelijke beschaving.

Gebruik bron 1

Een geschiedwetenschapper doet onderzoek naar Babylonische waarden en normen in de tijd van Hammoerabi. Zij concludeert dat de wetsartikelen bruikbare informatie bevatten voor haar onderzoek.

4 Ondersteun deze conclusie met informatie uit de bron.

bronnen

bron 1

De Codex Hammoerabi, gemaakt in opdracht van de Babylonische koning Hammoerabi omstreeks 1800 v.C., is het oudst bekende ‘wetboek’ ter wereld. Het is een stenen tablet met 282 wetsartikelen over allerlei onderwerpen. Zes voorbeelden van die artikelen:

art. 5: Als een rechter een verwijtbare fout maakt in zijn vonnis, dan moet hij twaalf keer de boete betalen die hij heeft opgelegd, en hij zal in het openbaar van de rechterstoel worden verwijderd, en hij zal nooit meer rechtspreken.

art. 6: Als iemand eigendom van de tempel of de staat steelt, zal hij ter dood worden gebracht.

art. 8: Als iemand runderen, schapen, ezels, varkens of geiten steelt die aan een god of gerechtshof toebehoren, dan zal de dief het dertigvoudige van de waarde van de gestolen dieren betalen. Als het gestolen dier toebehoorde aan een bevrijde slaaf, betaalt de dief het tienvoudige.

art. 196: Als een man een oog van een andere man uitsteekt, dan zal zijn eigen oog ook worden uitgestoken.

art. 229: Als een huis door slechte constructie instort en de eigenaar wordt daardoor gedood, dan zal de bouwer van het huis ter dood worden gebracht.

art. 236: Als een man zijn boot verhuurt aan een zeeman en deze zeeman is onzorgvuldig waardoor er schipbreuk ontstaat, zal de zeeman de eigenaar ter compensatie een nieuw schip geven.

2 Grieken & Romeinen

doel v je leert de kenmerkende aspecten van het tijdvak van grieken & romeinen.

verwerken

lees v c2 Grieken & Romeinen

4 De Griekse stadstaat

1 Welk verschil was er tussen de opvattingen van Grieken over het bestuur van een staat en de opvattingen van oude beschavingen over dat onderwerp? T1

2 Wat is wetenschappelijk denken? R

3 Leg uit dat het Griekse denken over politiek en het Griekse denken over wetenschap bij elkaar pasten. T2

5 De klassieke stijl

4 Beschrijf wat de Grieken met hun beeldhouwkunst wilden bereiken. T1

5 Veel dingen die door de Grieken zijn bedacht, worden klassiek genoemd. Leg uit wat daarmee bedoeld wordt. T1

6 Het Romeinse wereldrijk

6 Beschrijf wat de Romeinen bedoelden met ‘republiek’. T1

7 Beschrijf waarom het in het Romeinse Rijk moeilijk was om een democratie in de praktijk te brengen. T1

8 Beschrijf hoe burgers van het Romeinse keizerrijk enigszins beschermd werden tegen de macht van de staat. T1

9 v het romeinse rijk in de tijd van caesar De kaart laat niet het Romeinse Rijk in zijn grootste omvang zien. Noem een tegenwoordig land dat later door de Romeinen is veroverd. T2

10 Bedenk waarom de Romeinen de Griekse cultuur overnamen in plaats van deze te vervangen door hun eigen cultuur. I

7 Romeinen en Germanen

11 De Germanen hadden een minder hoog ontwikkelde cultuur dan de Romeinen. Leg uit waaruit dat blijkt. T1

12 Beschrijf waarom de Germanen zo graag binnen het Romeinse Rijk wilden wonen. T1

13 v b3 Noem een onbedoeld gevolg van het Romeinse streven om de Germaanse stammen in te schakelen bij de grensverdediging. T2

14 v b2

Het einde van het West-Romeinse Rijk leidde tot grote veranderingen in Europa, maar er was ook sprake van continuïteit. Bedenk twee erfenissen van de Romeinse cultuur die nog eeuwenlang in de Europese cultuur zouden doorwerken (zelfs tot de dag van vandaag). I

8 Jodendom en christendom

15 Hoe komt het dat een monotheïstische godsdienst vaak minder verdraagzaam is dan een polytheïstische godsdienst? R

16 Geef van de volgende godsdiensten aan of ze monotheïstisch zijn (zoek het eventueel op).

a het geloof van de d christendom oude Egyptenaren e islam b jodendom f hindoeïsme

c het geloof van de g boeddhisme Germaanse stammen I

17 Tussen het jodendom en het christendom bestaan belangrijke overeenkomsten. Leg uit waarom dat zo is. T2

18 Het christendom groeide in de Oudheid uit tot een machtige godsdienst. Geef daar een verklaring voor. T2

het romeinse rijk in de tijd van caesar

opgaven

Gebruik bron 1

Wetenschappelijk redeneren was een belangrijke verandering in het denken van de Grieken.

1 Toon dit aan met behulp van de bron.

Gebruik bron 1

Een bewering: de bron laat continuïteit in de geschiedenis zien.

2 Toon de juistheid van deze bewering aan.

Gebruik bron 2

De twee gebouwen laten continuïteit in de bouwkunst zien.

3 Geef, met gebruikmaking van kenmerkende aspecten van de tijd van Grieken en Romeinen, een verklaring voor deze continuïteit.

Gebruik bron 3

De Friese opstand tegen de Romeinen is een gebeurtenis waaruit verschillende kenmerken van het Romeinse Rijk afgeleid kunnen worden.

4 Leg uit, op basis van de gebeurtenis die bron 3 beschrijft:

– waar de grens van het Romeinse Rijk in het noordoosten van West-Europa lag, en

– hoe de Romeinen de verdediging en het bestuur van hun rijk hadden georganiseerd.

Gebruik bron 3

Tacitus geeft een verklaring voor de opstand van de Friezen tegen de Romeinen.

5 Leg uit of hij:

– een directe of een indirecte oorzaak van de opstand beschrijft, en

– in zijn verklaring partijdig (subjectief) of onpartijdig (objectief) is.

examentraining (alleen schoolexamen)

4 Monumenten & herdenken

Hoe zit dit hoofdstuk in elkaar?

Wat kun je als je dit hoofdstuk hebt bestudeerd?

Na bestudering van dit thema en na het maken van de opdrachten kun je goed beargumenteren waarom mensen zich historische gebeurtenissen willen herin-

neren en hoe je daar zelf over denkt. Je gebruikt daarbij vooral vaardigheden die nodig zijn voor het objectief oordelen over het verleden.

Welke examenonderdelen worden in dit hoofdstuk behandeld ? Cursief = alleen schoolexamen

Opdrachten Gebruik (a ) Werking (b )

Perioden ka (c ) bij paragraaf

1/2

Waarden & oordelen

3 Politiek Bron & vraagstelling

Moderne Tijd

4 Bron & vraagstelling

Waarden & oordelen

5 Politiek Waarden & oordelen

Goed & kwaad

Praktische les Entertainment

6

Waarden & oordelen

7 Politiek Bron & vraagstelling

Goed & kwaad

Praktische les Entertainment

8 Goed & kwaad

Geschiedenis

Vroegmoderne Tijd 14, 21, 22, 24

Vroegmoderne Tijd 24

Vroegmoderne Tijd 21

Vroegmoderne Tijd 21, 34, 35, 36, 48

Moderne Tijd

Moderne Tijd

Moderne Tijd 42, 48

Continuïteit & verandering Vroegmoderne Tijd

Moderne Tijd

Taal van waarden en maken oordelen

verwerken

doel v je leert aan de hand van voorbeelden waarom mensen gebeurtenissen uit het verleden al of niet herdenken en hoe ze dat doen. je haalt de hoofdzaken uit de leerboektekst.

lees v 1 Vier plaatsen in Naarden

1 v Afbeelding 1 en 2

Beschrijf aan de hand van de afbeeldingen welke gebeurtenissen en personen met de vier monumenten in Naarden worden herdacht. T1

2 v Afbeelding 2

Beschrijf wat het standbeeld op de sokkel bijzonder maakt. T1

3 Noem twee dingen die je moet checken om monumenten goed te begrijpen. R

lees v 2 Een beestachtige moordpartij

4 Noem twee directe gevolgen van de inname van Naarden door de geuzen. R

5 Bedenk een reden waarom de Spanjaarden in Naarden zo gruwelijk tekeer gingen. I

6 Beschrijf wie volgens Hortensius schuldig was aan de ‘ondergang’ van de stad. T1

lees v 3 De herinnering aan 1572

7 Beschrijf met een voorbeeld dat de uitmoording van Naarden geen belangrijke plaats in de Nederlandse geschiedenis heeft gekregen. T1

8 Leg uit waarom het opmerkelijk is dat de uitmoording van Naarden geen belangrijke plaats in de Nederlandse geschiedenis heeft gekregen. T1

9 Beschrijf met behulp van de ‘martelaren van Gorkum’ waar de herinnering aan een historische gebeurtenis van afhangt. T2

lees v 4 Jan Amos Comenius

10 Beschrijf waardoor Comenius internationaal bekend werd. T1

11 Beschrijf waarom Comenius zijn geboorteland moest ontvluchten en hoe hij in Nederland terechtkwam. T1

12 Beschrijf waarom het toevallig was dat Comenius in Naarden werd begraven. T1

lees v 5 Comenius als nationale held

13 Beschrijf hoe Comenius in de vergetelheid raakte, en hoe en waardoor dat na 1918 veranderde. T1

14 Leg uit waarom Tsjechische communisten Comenius eigenlijk niet als held konden vereren, maar toch een beeld van hem lieten maken. T1

15 Beschrijf hoe Nederlanders en Tsjechen tegenwoordig met hun helden omgaan. T1

16 Noem een reden waarom orthodox-protestantse christenen meer aandacht willen voor de uitmoording van Naarden in 1572. R

lees v 6 Verzetsstrijders in Naarden

17 Noem twee soorten verzetsdaden die verzetslieden uit Naarden pleegden. R

18 Vind je dat de wijze waarop de Duitse bezetter op dit soort verzet reageerde vergelijkbaar met het optreden van de Spanjaarden tegen de opstandige inwoners van Naarden? Leg je antwoord uit. I

19 Beschrijf redenen waarom de verzetsman Arondéus moedig genoemd kan worden. T1

20 v Afbeelding 9

Beschrijf de oorzaak van het oprichten van een kleiner verzetsmonument in Naarden met namen van vijf doodgeschoten mannen. T1

21 Leg uit waarom verzetslieden die geweld gebruikten niet bij alle Nederlanders populair waren. T1

lees v 7 Waarom oorlogsmonumenten werden opgericht

22 Beschrijf hoe het grote Naardense verzetsmonument past bij de eerste periode na de Tweede Wereldoorlog. T1

23 v Afbeelding 10

Beschrijf aan de hand van de Hollandsche Schouwburg de veranderingen tijdens de jaren zestig in het herdenken van de oorlog. T1

24 Leg uit waarom men in de jaren tachtig en negentig vond dat het onderscheid tussen ‘goede’ en ‘foute’ Nederlanders te simpel was geweest. T1

25 v Afbeelding 11

Beschrijf een voorbeeld van een nieuw soort monumenten in de jaren tachtig en daarna. T1

lees v 8 Monumenten en herdenken

26 Beschrijf hoe en waarom in Nederland de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog sterk in leven wordt gehouden. T1

27 De manier waarop mensen zich het verleden herinneren en herdenken verandert met verloop van tijd. Vind je het voorstelbaar dat over circa honderd jaar de Tweede Wereldoorlog niet langer herdacht wordt? Licht je antwoord toe. I

28 Lees het kader ‘Omstreden beelden’ op pagina 151 in je leerboek. Beschrijf waarom het monument voor de Slag bij Heiligerlee al meteen omstreden was. T1

29 Leg uit waarom het beeld van Erasmus heel lang nooit ter discussie stond en waarom het nu omstreden zou kunnen zijn. T2

toch ook zelfstandig beslissingen nam. Geef een verklaring voor die zelfstandige positie van de Hollandse steden. T2

2 v ka 21

Leg het verband uit tussen de Reformatie en de Spaanse moordpartij in Naarden in 1579. T2

3 v ka 22 en 24

Naarden werd door de Spanjaarden ingenomen, maar uiteindelijk wonnen de Nederlandse opstandelingen de strijd en stichtten ze een onafhankelijke republiek. Gingen de overwinnaars op hun beurt katholieken vervolgen en vermoorden? Licht je antwoord toe. T2

4 v ka 24

Ondanks de ondergang van de stad in 1572, ontwikkelde Naarden zich in de zeventiende eeuw tot een bloeiende stedelijke gemeenschap. Geef daar een verklaring voor. T2

5 v ka 21

Comenius was humanist én protestants, waardoor hij zijn land moest ontvluchten. Leg uit waarom humanisme en protestantisme dicht bij elkaar liggen. T2

6 v ka 35 en 36 Vanaf halverwege de negentiende eeuw streefden

Tsjechische nationalisten naar een eigen staat. Ze namen een voorbeeld aan twee andere Europese volken die er na 1850 in slaagden een zelfstandige eenheidsstaat te stichten. Welke twee volken waren dat? T1

7 Tsjechoslowakije werd in 1948 een satellietstaat van de Sovjet-Unie. Welk kenmerkend aspect van tijdvak 10 kun je gebruiken om deze ontwikkeling te verklaren? T1

8 v ka 42

Leg uit waarom het zwart-witte beeld van ‘goede’ en ‘foute’ Nederlanders in de oorlog te simpel is. T2

9 v ka 48

doel v je brengt het thema ‘monumenten & herdenken’ in verband met kenmerkende aspecten van tijdvakken uit de europese geschiedenis.

1 v ka 14

Als je het optreden van Naarden tijdens de Nederlandse Opstand bekijkt, dan valt op dat de stad weliswaar onder het gezag van de koning viel, maar

In de jaren zestig kwam kritiek op de houding van de Nederlandse bevolking: had die niet meer kunnen doen tegen de Jodenvervolging en de Duitse terreur? Leg uit wat deze kritiek te maken heeft met het kenmerkende aspect De ‘jaren zestig’. T2

verdiepen

doel v je gaat dieper in op het thema ‘monumenten & herdenken’ aan de hand van historische voorbeelden. je past inzichten in het gebruik van geschiedenis en vaardigheden van historisch denken toe.

lees v 2 Een beestachtige moordpartij en v het beleg van haarlem

1 In Naarden roeiden de Spanjaarden vrijwel alle inwoners uit. In Haarlem spaarden ze een deel van de bevolking. Bedenk waarom ze de Haarlemmers minder hard straften. I

2 v b4

Wij zouden het Spaanse optreden in Haarlem ‘barbaars’ en ‘wreed’ noemen. Leg uit waarom dat niet veel zin heeft als je de gebeurtenissen in 1573 goed wilt begrijpen. T2

3 v b4

In de Nederlandse Opstand speelden godsdienstige waarden en normen een grote rol. Leg uit hoe dat uit de prent blijkt. Kijk goed naar de executieplaatsen. T2

4 Leg in je eigen woorden uit hoe belangrijk godsdienst tegenwoordig is als het gaat om oorlogen en conflicten in de wereld.

5 In de zestiende eeuw vonden Nederlanders onthoofding met het zwaard een ‘eervolle’ straf. Ophanging en verdrinking gold als ‘oneervolle’ straf. Bedenk waarom dat zo was. I

6 v b4

Leg uit welke normen en waarden over het toepassen van straffen blijken uit de tekst onder de prent van Hogenberg. T2

het beleg van haarlem

Na het uitmoorden van Naarden trokken de Spanjaarden naar de volgende stad die in opstand was gekomen tegen Filips II: Haarlem. Na zeven maanden beleg gaf Haarlem zich op 13 juli 1573 over. De Spaanse legeraanvoerder Don

Frederico besloot de bevolking te sparen omdat die door de langdurige belegering al genoeg zou zijn gestraft. Zijn kolonel Gaspar de Robles schreef: ‘Wij weten immers dat in Haarlem kinderen de tepels van hun moeders afbeten, en dat mannen hun vrouwen hebben gedood om hen de hongerdood te besparen.’ Toch liet Don Frederico circa tweeduizend mannen en vrouwen executeren. Het betrof vooral fanatieke aanhangers van Willem van Oranje. Frans Hogenberg maakte van de moordpartij een prent waarop te zien is hoe Haarlemmers worden onthoofd, opgehangen en aan elkaar gebonden in de rivier het Spaarne worden gesmeten. In de tekst onder de prent staat dat na de overgave een groot bloedbad werd aangericht, dat het ophangen en onthoofden geen einde nam, en dat de Spanjaarden vrouwen verkrachtten en hen ‘tegen alle eer en godsvrucht in, met grote ontuchtigheid’ zelfs naakt op straat ophingen.

1 Industrie & kolonialisme in het Britse Rijk

verwerken

doel v je leert hoe groot-brittannië in de achttiende en negentiende eeuw industrialiseerde en een koloniaal rijk opbouwde en je bestudeert het verband tussen die twee verschijnselen. je haalt de hoofdzaken uit de leerboektekst.

lees v 1 De Industriële Revolutie

1 Maak combinaties van letters en cijfers: T1

1 Industriële Revolutie

2 arbeidersklasse

3 industrieel kapitalisme

4 stoommachine

5 spinning jenny

6 kapitalisme

a East India Company

b overgang van agrarisch-urbane naar industriële samenleving

c niet de eigenaar van machines, maar in loondienst

d doorbraak in textielnijverheid

e geld investeren in bedrijven die goederen produceren

f maakt grote fabriekshallen met machines mogelijk

2 Kies twee kenmerken die alleen bij kapitalisme horen. R

a huisnijverheid

b overzeese handel

c scheiding van kapitaal en arbeid

d winst maken

e aandeelhouders

f grootgrondbezit

3 In het onderstaande schema staan vier oorzaken van de Industriële Revolutie. Noem bij elk van deze vier twee dingen die erbij horen (bijv. voorbeelden, oorzaken) en noteer ze van a t/m h . T1

4 Leg voor elk van de vier oorzaken in onderstaand schema (uitvindingen, bevolkingsgroei, kapitalisme, transport) uit hoe deze heeft bijgedragen aan de Industriële Revolutie. T1

lees v 2 Een liberale samenleving

5 Leg uit welke van de volgende drie groepen uit de Britse samenleving in de negentiende eeuw het minst past bij de andere twee. Leg je antwoord uit. grootgrondbezitters / industriële ondernemers / arbeidersklasse T1 1 uitvindingen

kapitalisme

6 Beschrijf waarom de grootgrondbezitters vóór invoerrechten op buitenlandse producten waren. T1

7 Beschrijf waarom de industriële ondernemers tegen invoerrechten op buitenlandse producten waren. T1

8 Kies in het onderstaande schemaatje voor ‘stijgen’ of ‘dalen’. R

aanbod daalt vraag stijgt prijzen dalen / stijgen

=

9 Beschrijf waarom een vrijemarkteconomie goed past bij het economisch liberalisme. T1

10 Beschrijf hoe het kwam dat aan begin van de negentiende eeuw de kiesdistricten niet evenwichtig verdeeld waren over de inwoners van Groot-Brittannië. T1

11 Beschrijf hoe de Reform Bill uit 1832 het mogelijk maakte dat de invoerrechten op buitenlands graan werden afgeschaft. T1

12 Kies in het onderstaande schemaatje voor ‘groeit’ of ‘krimpt’ en voor ‘stijgt’ of ‘daalt’. T1

bevolking groeit / krimpt werkgelegenheid stijgt / daalt lonen stijgen

=

13 Beschrijf hoe het kwam dat de lonen voor Britse arbeiders laag waren. T1

14 Noem een oorzaak en een gevolg van de snelle verstedelijking in Groot-Brittannië. T1

15 Leg uit waarom liberalen eigenlijk tegen het invoeren van sociale wetten als de Factory Act waren. T1

16 Beschrijf de rol die vakbonden speelden bij het tot stand komen van sociale wetten. T1

lees v 3 De werkplaats van de wereld

17 Leg uit wat bedoeld wordt met: Londen werd het ‘financiële centrum’ van de wereld. T1

18 Kies één ding dat goed past bij ‘aandelen verhandelen’: R a grond kopen b investeren in bedrijven c producten maken d arbeiders werven

19 Leg uit waarom het geen toeval is dat de eerste wereldtentoonstelling in Groot-Brittannië werd gehouden. T1

20 Noem twee landen die economische concurrenten van Groot-Brittannië werden. R

lees v 4 Dertien Britse koloniën

21 Beschrijf hoe het kwam dat Engelse katholieken en fundamentalistische protestanten hun toevlucht juist in Noord-Amerika zochten. T1

22 Noem de religieuze groep waartoe de Pilgrim Fathers behoorden. R

23 Beschrijf het voordeel van een vestiging in Noord-Amerika voor Engelse ondernemers en handelaren. T1

24 Leg uit waarom de dertien Noord-Amerikaanse koloniën ‘vestigingskoloniën’ worden genoemd. T1

25 Ontleen aan het citaat van de gouverneur van Virginia (blz. 177) twee redenen waarom kolonisten de inheemse bevolking uitroeiden. T1

26 Noem een oorzaak van het hoge aantal slachtoffers onder de inheemse bevolking, ook als er geen sprake zou zijn van opzettelijke uitroeiing. R

lees v 5 Plantagekoloniën en slavernij

27 Noem twee producten die de Britten verbouwden in plantagekoloniën als Barbados en Jamaica. R

28 Beschrijf waarom de plantagekoloniën in het Caribisch gebied economisch voordeliger waren dan de koloniën aan de oostkust van Noord-Amerika. T1

29 Geef aan wat in de driehoekshandel (zie onderstaand schema) bij a , b en c door schepen werd vervoerd. R

35 Leg uit wat de leus ‘no taxation without representation’ te maken heeft met volkssoevereiniteit. T1

36 Noem drie ‘waarheden’ die volgens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring ‘vanzelfsprekend’ zijn. R

37 In de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring staat: ‘… regeringen zijn ingesteld onder de mensen die hun bevoegdheden ontlenen aan de instemming van de burgers.’ Welk verlicht denkbeeld past daar het best bij? Kies uit: R

a natuurrecht

b vrijheid

c volkssoevereiniteit

d scheiding der machten

38 Leg uit wat bedoeld wordt met: ‘De gelijkheid die in theorie bestond, zag er in de praktijk dus heel anders uit’. T1

39 Zet deze zes gebeurtenissen uit paragraaf 6 in chronologische volgorde, van vroeger naar later. T1

1 Groot-Brittannië schaft de slavernij af.

2 Amerikaanse kolonisten verklaren zich onafhankelijk van Groot-Brittannië.

3 De Verenigde Staten schaffen de slavernij af.

30 Noem het totale aantal slaven dat de Royal African Company naar Amerika heeft vervoerd en het totale aantal dat door vrije Britse handelaren werd vervoerd. R

31 Noem twee oorzaken van het ontstaan van abolitionisme. R

32 Leg uit welk van de volgende vier dingen het minst past bij de andere drie: Royal Navy / Royal African Company / abolitionisme / 1833. T1

33 Leg met behulp van het citaat van koning Gezo (blz. 178) uit waarom de Britten moeite moesten doen om de slavernij afgeschaft te krijgen. T1

lees v 6 De Verenigde Staten

34 Maak combinaties van letters en cijfers: T1

1 trias politica a parlement

2 natuurrecht b regering

3 volkssoevereiniteit c scheiding der machten

4 wetgevende macht d de mens is bij geboorte vrij

5 rechterlijke macht e hoogste gezag ligt bij de burgers

6 uitvoerende macht f het straffen van wetsovertreders

4 Er breekt een burgeroorlog uit tussen Noord en Zuid in de Verenigde Staten.

5 De Verenigde Staten worden een industriële concurrent van Groot-Brittannië.

6 De Verenigde Staten voeren een grondwet in met gelijke rechten en scheiding der machten.

lees v 7 Handelsimperialisme in India

40 Beschrijf hoe het kwam dat de Britten in Amerika veroveraars en overheersers waren, maar in India in het begin slechts handelspartners. T1

41 Beschrijf de omstandigheden waaronder de East India Company handel dreef met de Indiase vorstendommen. T1

42 Beschrijf de inhoud en de gevolgen van het Verdrag van Allahabad uit 1765. T1

43 Beschrijf de verandering in de rol van de Britten in India na 1765. T1

44 Leg uit welk van de volgende drie dingen het minst past bij de andere twee: East India Company / Verdrag van Allahabad / factorijen. T1

WestAfrika
Groot Brittanië

lees v 8 Naar modern imperialisme in India

45 Noem een voorbeeld van een Indiaas gebruik dat de Britten barbaars en primitief vonden. R

46 Leg met behulp van het citaat van de Britse officier (blz. 181, rechts) uit hoe de Britten hun rol zagen ten opzichte van de inheemse bevolking. T2

47 Beschrijf wat er gebeurde tijdens de Great Mutiny. R

48 Noem een cultureel en een politiek gevolg van de Great Mutiny T1

49 Noem een politieke en een militaire reden waarom het de Britten lukte om met een klein aantal ambtenaren het enorme land India te besturen. T1

50 Beschrijf met een voorbeeld dat de Britten in India de principes van het economisch liberalisme toepasten. T1

51 Het onderstaande schema laat de gevolgen voor India zien van de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië. Kies voor de vakken a t/m d telkens de juiste woorden uit de tweetallen om het schema kloppend te maken. T1

52 Leg uit dat de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië economisch schadelijk was voor de Indiase textielnijverheid. T1

53 Noem twee ontwikkelingen die ervoor zorgden dat de reistijd van Groot-Brittannië naar India aanzienlijk werd verkort. R

54 Noem drie manieren waarop in India de BritsEuropese cultuur steeds meer invloed kreeg. R

55 Leg uit wat bedoeld wordt met: ‘Tegenstrijdig genoeg keerde deze europeanisering zich uiteindelijk tegen overheerser.’ Verwerk in je antwoord het Indian National Congress. T1

lees v 9 Het verband tussen industrialisatie en kolonialisme

56 Bewering: ‘De winsten van de plantagekoloniën in het Caribisch gebied hebben bijdragen aan de industrialisatie in Groot-Brittannië.’ Geef een argument voor en een argument tegen dezebewering. T1

57 De Britse koloniale gebieden in Afrika en Azië waren vaak leveranciers van grondstoffen en een afzetmarkt voor eindproducten. Leg uit dat hier duidelijk een relatie was tussen industrialisatie en kolonisatie. T1

58 Niet-koloniale gebieden waren voor Groot-Brittannië óók vaak leveranciers van grondstoffen en afzetmarkt voor eindproducten. Leg uit wat dit betekent voor het verband dat je bij de vorige vraag hebt beschreven. T2

59 Leg uit waarom zonder industrialisering de Britse koloniale overheersing van een groot deel van de wereld niet mogelijk was geweest. T1

60 Leg uit of de industrialisering mogelijk geweest was zonder kolonialisme. T1

India exporteert / importeert textielproducten naar Groot-Brittannië (a )

Groot-Brittannië industrialiseert

Britse textielproducten worden duurder / goedkoper (b )

Vraag van Britse textielindustrie naar katoen stijgt / daalt

India wordt exporteur / importeur van ruwe katoen (c )

Groot-Brittannië exporteert / importeert textielproducten naar / uit India

India wordt voor Groot-Brittannië een afzetgebied (d )

examentraining

doel v je oefent met je historische kennis en historische vaardigheden aan de hand van opgaven die precies hetzelfde zijn als de opgaven op het centraal schriftelijk examen.

opgaven

De volgende gebeurtenissen uit de geschiedenis van industrialisatie en kolonialisme in Groot-Brittannië staan in willekeurige volgorde.

1 Hoewel niet alle afgevaardigden vóór waren, nam het Britse parlement de Factory Act aan, de eerste uit een serie fabriekswetten die voor een oplossing van de sociale kwestie moesten zorgen.

2 In Bombay werd in het bijzijn van 72 afgevaardigden uit alle delen van het land de oprichting aangekondigd van het Indian National Congress.

3 Bij Koninklijk Besluit van Elisabeth i werd in Londen de East India Company opgericht.

4 Direct na hun aankomst in Noord-Amerika, ondertekenden 41 Pilgrim Fathers een document waarin ze afspraken maakten over het bestuur van de kolonie die ze gingen stichten.

5 Maar liefst zes miljoen mensen uit binnen- en buitenland bezochten de wereldtentoonstelling in het Crystal Palace, een zeer modern gebouw dat ontworpen was door kassenbouwer Joseph Paxton.

6 In Philadelphia waren vertegenwoordigers van de Amerikaanse koloniën bijeengekomen om de Onafhankelijkheidsverklaring, die door de Founding Fathers was opgesteld, te ondertekenen.

1 Zet deze zes ontwikkelingen in de juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers.

Gebruik bron 1

Deze bron is geschikt als illustratie bij twee kenmerkende aspecten van de Vroegmoderne Tijd.

2 Licht dit toe door:

− een kenmerkend aspect van de vijftiende/zestiende eeuw te noemen waarbij deze bron past, en

− een kenmerkend aspect van de zeventiende eeuw te noemen waarbij deze bron past.

In 1668 veroverde de Engelse kaper Henry Morgan de Spaanse kolonie Puerto Bello aan de kust van Panama in Midden-Amerika. Morgan werd hierbij actief gesteund door de Engelse regering, die sterke religieuze motieven had om het Spaanse rijk overal ter wereld te verzwakken.

3 Leg het verband uit tussen deze motieven van de Engelse regering en de Reformatie.

Gebruik bron 2

Deze bron is geschikt om twee gegevens toe te lichten:

1 Omstreeks 1800 kwam in Groot-Brittannië het abolitionisme op.

2 Barbados maakte onderdeel uit van de Britse driehoekshandel.

4 Licht deze gegevens toe met verwijzingen naar de bron.

Gebruik bron 3

Twee beweringen:

1 De opvattingen van Otis waren mede gebaseerd op verlichte denkbeelden.

2 Otis schreef deze brief vóórdat de Amerikaanse kolonisten zich officieel onafhankelijk verklaarden van het moederland Groot-Brittannië.

5 Toon de juistheid van deze twee beweringen aan met gebruikmaking van de bron.

Gebruik bron 3

Op basis van deze bron worden twee conclusies getrokken:

1 De ontwikkelingen die in beide grafieken worden weergegeven staan in verband met de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië.

2 De ontwikkeling in grafiek 2 staat in verband met het kenmerkend aspect ‘modern imperialisme’.

6 Toon de juistheid van beide conclusies aan.

Gebruik bron 4

Engels heeft het over de opkomst van de katoenindustrie en de snelle verstedelijking van Lancashire.

7 Leg uit:

− welke twee factoren de opkomst van de katoenindustrie in Lancashire kunnen verklaren, en

− wat het verband is tussen de opkomst van de katoenindustrie en de verstedelijking van Lancashire.

Gebruik bron 5

Behalve met industrialisatie kan de snelle verstedelijking ook in verband worden gebracht met een ander kenmerkend aspect van de negentiende eeuw.

8 Noem dit kenmerkend aspect en leg het verband uit.

Gebruik bron 6

Door de Reform Bill veranderde het Britse kiesstelsel ingrijpend.

9 Leg, mede met behulp van de bron, uit:

− wat de Reform Bill van 1832 veranderde aan het kiesstelsel, en

− wat het verband is tussen de Reform Bill en de industrialisatie van Groot-Brittannië, en

− of Hobhouse behoorde bij de partij van de conservatieve grootgrondbezitters of bij de partij van de liberale industriële ondernemers.

Gebruik bron 6

Stel: een historicus doet onderzoek naar de indiening van de Reform Bill in het Britse parlement in 1832. De historicus vindt deze bron, maar twijfelt aan de betrouwbaarheid ervan.

10 Leg uit:

− wat vóór de betrouwbaarheid van de bron pleit, en

− wat tegen de betrouwbaarheid van de bron pleit.

Gebruik bron 7

Een historicus doet onderzoek naar de Great Mutiny in 1857. Hij vraagt zich af hoe bruikbaar deze spotprent als historische bron voor zijn onderzoek is.

11 Formuleer:

− een vraag waarvoor de historicus de bron kan gebruiken, en

− een vraag waarvoor de historicus de bron niet kan gebruiken.

In 1881 wilde de Britse regering in India een wet invoeren die bepaalde dat een Brit in India voortaan ook door een Indiase rechter kon worden berecht. Veel Britten in India verzetten zich hevig tegen deze wet, omdat ze neerkeken op Indiërs en bang waren dat die steeds meer invloed kregen. Hun protest was voor hoogopgeleide Indiërs een reden om het Indian National Congress op te richten.

12 Leg het verband uit tussen de gebeurtenissen rond de wet en de oprichting van het Indian National Congress

bronnen

bron 1

In 1605 veroverde de VOC een Portugees fort op het Molukse eiland Ambon in Zuidoost-Azië. De VOC werd daarbij geholpen door inwoners uit het noorden van Ambon.

Op deze gravure uit 1645 is de aanval in volle gang. Op de voorgrond liggen drie VOC-schepen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.