FORUM Geschiedenis inkijkexemplaar opdrachtenboek vwo bovenbouw

Page 1


A Hoe wordt geschiedenis gebruikt?

1 Waarom is geschiedenis belangrijk? 8

2 Geschiedenis & identiteit: wij en zij 10

3 Geschiedenis & politiek 12

4 Geschiedenis als moreel kompas 14

5 Geschiedenis als praktische les 16

6 Geschiedenis als entertainment 18

Inhoud

B Hoe werkt geschiedenis?

1 Chronologie & anachronisme 20

2 Continuïteit & verandering 22

3 Verklaringen, toeval & onvoorspelbaarheid 24

4 Waarden & oordelen 26

5 Bron & vraagstelling 28

6 Interpretaties 30

7 Taal 32

C Oriëntatiekennis

1 Jagers & boeren 32

2 Grieken & Romeinen 36

3 Monniken & ridders 39

4 Steden & staten 44

5 Ontdekkers & hervormers 48

6 Regenten & vorsten 53

7 Pruiken & revoluties 56

8 Burgers & stoommachines 59

9 Wereldoorlogen & crisis 64

10 Televisie & computer 61

11 Door de tijd heen 76

D Thema's

1 Het slavernijverleden van Nederland 82

2 Energietransities 100

3 Religie & samenleving 119

4 Monumenten & herdenken 134

5 Terreur & terrorisme 150

6 Schuld & boete 166

7 Rechtsstaat & democratie 183

E Historische contexten

1 Steden & burgers in de Lage Landen 202

2 Verlichting: theorie & praktijk 219

3 Confucianisme, communisme & kapitalisme in China 236

4 Democratie & dictatuur in Duitsland 252

Beeldverantwoording 271

Hoe werkt dit opdrachtenboek?

Dit opdrachtenboek kent dezelfde vijf onderdelen als het leerboek. Per onderdeel zijn er verschillende soorten opdrachten. Hieronder zie je wat de functie van die opdrachten is. Zo kun je (in overleg met je docent) zelf dingen overslaan en accenten leggen.

A Hoe wordt geschiedenis gebruikt?

verwerken

Deze opdrachten helpen je de inhoud van deel a te verwerken. Het is geen examenstof.

verdiepen Hier pas je de inzichten uit deel a toe op kleine, losse onderwerpen. De inhoud van die onderwerpen is interessant, maar niet bedoeld om te leren. Het zijn slechts voorbeelden. Het is geen examenstof.

B Hoe werkt geschiedenis?

verwerken

verdiepen

Deze opdrachten helpen je met het begrijpen van de uitleg bij de onderdelen van historisch denken. Die onderdelen zitten ook in het centraal examen (ce ).

Hier pas je de onderdelen van historisch denken toe op kleine, losse onderwerpen. Het gaat niet om de inhoud van die onderwerpen, dat zijn slechts voorbeelden. Oefenen met historische denkwijzen is wel een goede voorbereiding op je examen. Dat oefenen zit overigens ook in deel d en e .

C Oriëntatiekennis

verwerken

Deze opdrachten helpen je de inhoud van de kenmerkende aspecten te begrijpen en herkennen. Zo heb je een compleet historisch overzicht.

examentraining Precies zoals de vragen in het centraal examen. In hoofdstuk 11 staan vragen die over meerdere tijdvakken gaan, zoals volgordevragen.

D

verwerken

oriëntatiekennis

verdiepen

E

verwerken

Thema's

Deze opdrachten helpen je de inhoud van de tekst te verwerken. Als je de tekst ook zo al begrijpt, zou je ze (af en toe) kunnen overslaan.

Deze opdrachten laten zien met welke kenmerkende aspecten het thema te maken heeft. ka 38 verwijst naar kenmerkend aspect 38 in deel c van het leerboek. Soms moet je de kenmerken zelf opsporen: dan staat er niets.

Onderdelen uit het hoofdstuk, nader onder de loep genomen. Zo kom je over het thema nog meer interessante dingen te weten. Ook oefen je tussendoor met onderdelen uit deel a (Hoe wordt geschiedenis gebruikt) en deel b (Hoe werkt geschiedenis) van het leerboek. Je herkent dat aan verwijzingen als v a2 en v b3 .

Historische contexten

Deze opdrachten helpen je de inhoud van de tekst te verwerken.

oriëntatiekennis In deze opdrachten oefen je met de kenmerkende aspecten die bij deze historische context van belang zijn. Ze horen bij de examenstof.

verdiepen

Onderdelen uit het hoofdstuk, nader onder de loep genomen. Zo kom je over het thema nog meer interessante dingen te weten. Ook oefen je tussendoor met onderdelen uit deel a (Hoe wordt geschiedenis gebruikt) en deel b (Hoe werkt geschiedenis) van het leerboek. Je herkent dat aan verwijzingen als v a2 en v b3 .

examentraining Deze opdrachten zijn van precies dezelfde soort als de opdrachten die je op het eindexamen krijgt. Je kunt er dus goed mee oefenen voor het eindexamen. Vanuit dit opdrachtenboek wordt naar het leerboek verwezen met blauwe tekens: naar de corresponderende paragraaf uit het leerboek, naar hoofdstukken uit deel a , b en c , en naar afbeeldingen uit het leerboek. Met bruine tekens wordt verwezen naar teksten, afbeeldingen en bronnen binnen dit opdrachtenboek.

1 Waarom is geschiedenis belangrijk?

doel v je leert waarom geschiedenis belangrijk is.

verwerken

lees v a1 Waarom is geschiedenis belangrijk?

1 Beschrijf hoe geschiedenis duidelijk maakt dat er een klimaatprobleem is. T1

2 Hoe kan geschiedenis in het geval van het klimaatprobleem ons iets duidelijk maken over de toekomst? T1

3 Omdat iedereen vanzelf al gebruikmaakt van het verleden, kun je je afvragen waarom het schoolvak geschiedenis nodig is. Leg uit wat de functie van het schoolvak geschiedenis is. T2

4 In het leerboek staat: ‘Het is belangrijk dat je het vak geschiedenis goed kent om vertrouwd te raken met de manier waarop mensen met het verleden omgaan.’ Bedenk wat de schrijvers bedoelen met ‘het vak geschiedenis goed kennen’: veel weten over vroeger, of (ook) iets anders? Leg je antwoord uit. I

verdiepen

lees v a1 Waarom is geschiedenis belangrijk? en v leerlingen en het nut van geschiedenis

5 Zet de reacties van de leerlingen in volgorde van de (volgens jou) beste reactie tot de slechtste. Leg uit waarom je deze volgorde kiest. T2

6 Is er een reactie bij die overeenkomt met die mening van de schrijvers van het leerboek? Leg je antwoord uit. I

lees v a1 Waarom is geschiedenis belangrijk? en v historische mythen

7 Leg uit hoe de mythe van de gehoornde Vikinghelm verklaard kan worden. T1

8 Stel dat de Zweedse voetbalsupporters op de foto verteld zou worden dat de Vikingen dat soort helmen nooit gedragen hebben. Zouden ze de helm niet langer dragen? Leg je antwoord uit. T2

9 Mensen geloven graag in mythen. Zoek informatie over hoe dat komt en geef een verklaring. I

leerlingen en het nut van geschiedenis

een brits onderzoek uit 2004 toonde aan dat 69% van ruim 1700 brugklasleerlingen geschiedenis ‘nuttig’ vond en 31% ‘niet heel nuttig’. Dit zijn enkele reacties van leerlingen:

A ‘Ik denk dat het belangrijk is om geschiedenis te leren omdat je iets moet weten van dingen als kerken en kastelen, omdat als niemand meer weet waar die vandaan komen en hoe mensen toen leefden, ze mogelijk gesloopt zullen worden.’

B ‘Het is best wel belangrijk, niet zo belangrijk als andere vakken, maar je moet van het verleden leren zodat dezelfde dingen, zoals de Holocaust of de oorlog, niet nog een keer gebeuren.’

C ‘Ik denk dat geschiedenis zinloos is. Waarom zou je over het verleden leren als je je moet concentreren op de toekomst? Ik dacht dat dat het doel van school was, dat we een betere toekomst krijgen.’

D ‘Ik denk dat geschiedenis nuttig is omdat je erdoor leert waarderen hoe goed we het nu hebben en dat dit niet vanzelfsprekend is als je kijkt naar de slechte omstandigheden waarin mensen vroeger leefden.’

E ‘Geschiedenis verklaart hoe het land en de wereld waarin we leven zo geworden zijn zoals ze zijn.’

historische mythen

er zijn veel historische mythen in omloop Bijvoorbeeld het onjuiste verhaal dat de middeleeuwers dachten dat de aarde plat is en dat Columbus op reis ging om te bewijzen dat de aarde rond is. Of de mythe dat Hitler de Amerikaanse atleet Jesse Owens, die bij de Olympische Spelen in Berlijn in 1936 vier keer goud won, weigerde de hand te schudden omdat hij zwart was. (In werkelijkheid verbood het Internationaal Olympisch Comité (IOC) staatshoofden om atleten persoonlijk te feliciteren.)

Dat Vikingen gehoornde helmen droegen is ook een mythe. Het tijdschrift Geschiedenis Magazine schrijft daar het volgende over:

‘Er zijn relatief weinig archeologische vondsten gedaan die kennis bieden over het wapentuig van de Vikingen. Het is echter zeker dat lang niet alle Vikingen helmen droegen. De meer vermogende Vikingen, die een uitgebreide uitrusting konden betalen, deden dat wel, maar er zijn geen bewijzen dat Vikingen gehoornde helmen in de strijd droegen. Vikingen vochten vaak vanuit een smal schip en op land vochten ze schouder aan schouder, waarbij hoorns in de weg zouden zitten. Het idee van Noorse krijgers met hoorns op hun helmen ontstond voor het eerst toen schrijvers in de

klassieke oudheid de Germaanse volkeren beschreven. De Grieken en Romeinen waren onder de indruk van de vechtlus van de noordelijke stammen. De Griekse historicus Plutarchus schreef dat zowel de Germaanse als de Keltische stammen de strijd aangingen met allerlei versiersels op hun helmen. Volgens hem waren dat niet alleen hoorns, maar ook vleugels en geweien. Archeologische vondsten uit Duitsland en Scandinavië bevestigen dit, maar de laatste vondsten dateren uit de 7e eeuw, ruim een eeuw voordat de Vikingen naar Europa voeren.

Aan het einde van de 18e eeuw kwam de Romantiek op. Deze kunststroming zette zich af tegen de rationalisering van de natuur, die de opkomst van de wetenschap met zich meebracht. Met figuratieve afbeeldingen, zowel schilderijen als beeldhouwwerken, maar ook literatuur, werden uiterst poëtische schouwspellen afgebeeld. Romantische kunstenaars gingen op zoek naar historische gebeurtenissen om te kunnen gebruiken in het uiten van deze kunstvorm. De Viking werd een dankbaar onderwerp van de romantici en omdat er weinig bekend was over het voorkomen van de Vikingen, gebruikten zij bronnen uit de Oudheid over de Germanen als voorbeeld. Zo kreeg de Viking zijn gehoornde helm.’

1 Chronologie & anachronisme

doel v je leert hoe je chronologie gebruikt en hoe verschillen tussen tijden kunnen leiden tot anachronismen.

verwerken

lees v b1 Chronologie & anachronisme

1 Laat aan de hand van twee voorbeelden zien dat jaartellingen cultuurgebonden zijn. T1

2 Waarom besloot men de Nieuwe Tijd onder te verdelen in de Vroegmoderne en Moderne Tijd? R

3 Maak combinaties van perioden en tijdvakken die bij elkaar horen. Noteer steeds de nummers en bijbehorende letters. T1

1 Prehistorie a Pruiken en revoluties

2 Oudheid b Burgers en stoommachines

3 Middeleeuwen c Jagers en boeren

4 Vroegmoderne Tijd d Grieken en Romeinen

5 Moderne Tijd e Steden en staten

4 Bekijk de indeling in tijdvakken die in het Nederlandse geschiedenisonderwijs wordt gebruikt. Leg aan de hand van één van de tijdvakken uit waarom deze indeling goed past bij de Europese geschiedenis en minder goed bij de geschiedenis van andere werelddelen. T1

5 Ooit gaan mensen besluiten dat de Moderne Tijd of het tijdvak van televisie en computer is afgelopen en een nieuw tijdperk begint. Bedenk een reden die ze daarvoor kunnen hebben. I

6 Dat Nederland tegenwoordig nog een koningshuis heeft, wordt door sommigen beschouwd als een anachronisme. Bedenk wat ze daarmee bedoelen.

7 Is presentisme een voorbeeld van anachronisme? Leg je antwoord uit. T2

8 Beschrijf waarom presentisme veel voorkomt. T1

9 Leg uit waarom standplaatsgebondenheid het duidelijkst geldt voor tijdgebondenheid. T1

verdiepen

lees v b1 Chronologie & anachronisme

10 In het leerboek staan vier stappen voor het maken van tijdsvolgordevragen. Gebruik deze stappen om de volgende zes gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde te zetten (van vroeger naar later). Noteer alleen de nummers.

1 Toen de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama India bereikte, was hij verbaasd over de rijkdom aan producten die de plaatselijke bevolking op markten verhandelde.

2 De Franse revolutionair Robespierre wilde dat koning Lodewijk xvi ter dood werd veroordeeld.

3 Na het overlijden van Mohammed groeide de islam uit tot de heersende godsdienst op het Arabisch schiereiland.

4 Onder keizer Claudius slaagden de Romeinen erin om Brittannië te veroveren.

5 Op verzoek van Nederlandse bedrijven kwamen gastarbeiders uit het Middellandse Zeegebied naar Nederland om te werken.

6 Met grote werkverschaffingsprojecten bestreed de Amerikaanse president Roosevelt de werkloosheid die het gevolg was van de economische crisis. T1

lees v b1 Chronologie & anachronisme en v de noord-koreaanse juche-kalender

11

a Zou men in Noord-Korea positief of negatief kijken naar de periode vóór het begin van de Juchejaartelling? Leg je antwoord uit.

b Bedenk zelf een naam voor deze periode, een naam die de Noord-Koreaanse regering goed zou bevallen. I

12 De Noord-Koreaanse kalender distantieert zich van de christelijke jaartelling, maar spiegelt zich daar ook aan. Leg beide aspecten uit. T2

13 Bedenk waarom vooral totalitaire revolutionaire regimes graag een nieuwe tijdrekening invoeren. I de noord-koreaanse juche-kalender

In het communistische Noord-Korea wordt officieel de Juche-kalender gebruikt. Juche betekent ‘zelfvoorzienendheid’. Het is een ideologie die stelt dat de ‘Grote Leider’ de revolutie leidt en als een vader over het volk regeert. De Juche-jaartelling begint in 1912, het geboortejaar van Kim Il-sung, de stichter van de Noord-Koreaanse communistische staat en daarmee de eerste ‘Grote Leider’ van het land. Op de NoordKoreaanse afbeelding zie je Kim Il-sung, omringd door gelukkige Noord-Koreanen.

lees v b1 Chronologie & anachronisme en v mondelinge traditie in afrika

14 Leg uit dat de overgang van prehistorie naar historie in verschillende delen van de wereld op verschillende momenten plaatsvond. T2

15 Bewering: schriftloze Afrikaanse volkeren hadden voor de komst van de Europeanen geen geschiedenis. Geef een argument voor en een argument tegen deze bewering. T2

16 Is het presentistisch om te zeggen dat schriftloze Afrikaanse culturen ‘nog in de prehistorie leefden’? Leg je antwoord uit. T2

mondelinge traditie in afrika

Zittend op de foto zie je griotten, de zingende verhalenvertellers van Guinee in West-Afrika. In delen van Afrika leefden tot de komst van de Europeanen halverwege de negentiende eeuw volkeren die geen schrift gebruikten. Voor deze volkeren was de mondelinge traditie van groot belang: verhalen werden van generatie op generatie doorverteld of in gezangen overgedragen. Zo ging de herinnering aan het verleden van de voorouders niet verloren en kon de jonge generatie profiteren van de levenswijsheid en levenservaring van voorgaande generaties. Toen de Europeanen – en later de Afrikanen zelf – de ‘vertelde’ geschiedenis gingen opschrijven, verminderde het belang van de mondelinge traditie, hoewel die traditie nooit helemaal verdween.

2 Continuïteit & verandering

doel v je leert wat continuïteit & verandering is en hoe je deze begrippen kunt gebruiken.

verwerken

lees v b2 Continuïteit & verandering

1 Geef twee voorbeelden van dingen uit onze tijd die waarschijnlijk over twintig jaar ook nog bestaan: iets materieels en iets immaterieels. T1

2 Er veranderde veel in Rusland in de twintigste eeuw, maar veel bleef ook hetzelfde. Noem een voorbeeld van continuïteit en een voorbeeld van verandering. R

3 Op bladzijde 28 in het leerboek worden drie factoren genoemd die tot veranderingen kunnen leiden. Welke van deze drie is volgens jou de sterkste factor? Leg je antwoord uit. T2

1 Romeinse Rijk

2 Tweede Wereldoorlog

3 Ontdekkingsreizen

Materiële Immateriële sporen sporen in het heden in het heden (ms ) (is )

9 Welke van de volgende begrippen zijn uniek en welke generiek: centurion, leger, soldaat, Vietnamoorlog, Eerste Wereldoorlog, bewapening, kruistocht, ketterij, dictator, watergeuzen. T1

10 Leg aan de hand van een voorbeeld uit dat een begrip als ‘bewapening’ in verschillende tijden verschillende betekenissen heeft. T2

4 Geef met een verwijzing naar de afbeeldingen op bladzijde 29 van het leerboek een voorbeeld van iets wat op het Binnenhof is veranderd en iets wat hetzelfde is gebleven.

T1

5 Lees het bijschrift bij de afbeeldingen op bladzijde 29 in het leerboek. Leg uit wat bedoeld wordt met de slotzin.

T2

6 Noem zes soorten veranderingen in drie telkens tegengestelde paren van twee. R

7 Deel de drie laatstgenoemde voorbeelden van veranderingen (Industriële Revolutie, Renaissance en grondwet van Thorbecke) telkens drie maal in bij de drie paren die je bij de vorige vraag genoemd hebt.

T1

11 Vergelijk twee tijdstippen in de twintigste eeuw: 1930 en 1990. Bedenk vijf voorbeelden van continuïteit (bijvoorbeeld: op beide tijdstippen werden auto’s gebruikt) en vijf van verandering (bijvoorbeeld: in 1990 bestonden kernwapens, in 1930 niet). Leg dan uit of je in jouw interpretatie meer nadruk zou leggen op continuïteit of op verandering bij het vergelijken van die twee tijdstippen. I

verdiepen

lees v b2 Continuïteit & verandering en v overgang oudheid-middeleeuwen

12 Wat is volgens de historici die 312 kiezen als einde van de Oudheid beslissend voor het bestaan van ‘Middeleeuwen’, en wat is beslissend volgens historici die 476 kiezen? T2

T2

8 Uit welke tijd komt het materiële of immateriële spoor? Neem het schema over en vul het in of noteer het als volgt: de letter van het spoor (a-f ), het soort spoor (ms of is ) en de tijd (1, 2 of 3). a bestrijden van antisemitisme en racisme b gebouwen met zuilen c kathedralen in Mexico d bunkers e Spaans is een wereldtaal f Latijn

13 Beschrijf waarom sommige historici liever een lange periode als omslagpunt van Oudheid naar Middeleeuwen kiezen in plaats van één gebeurtenis. T2

2 continuïteit & verandering

14 a tot en met c zijn aspecten van verandering en continuïteit die je moet kennen voor het eindexamen. Kies een aspect dat goed past bij de discussie over de overgang van Oudheid naar Middeleeuwen. Leg je antwoord uit.

a In historische processen continuïteit en verandering onderscheiden.

b Herkennen dat elke tijd materiële en immateriële sporen van het verleden in zich draagt.

c Uitleggen dat elke ordening van continuïteit en verandering een interpretatie is. T2

lees v b2 Continuïteit & verandering en v mare nostrum

15 In landen rond de Middellandse Zee, zoals Griekenland en Albanië, zag men de opvattingen van de Italiaanse fascisten over continuïteit en verandering in de geschiedenis als een groot gevaar. Toon met een verwijzing naar de bron aan dat er reden was voor hun zorg.

T2

16 Leg uit hoe het voorbeeld van Mare Nostrum duidelijk maakt dat wat iemand ziet als verandering of als continuïteit, vaak een kwestie van interpretatie is.

overgang oudheid-middeleeuwen

Op deze negentiende-eeuwse afbeelding biedt de Romeinse keizer Romulus Augustulus op zijn knieën zijn kroon aan de Germaanse leider Odoacer aan. Met deze val van het West-Romeinse Rijk in 476 n.C. laten veel historici de Oudheid eindigen en de Middeleeuwen beginnen. Sommige historici kiezen het jaar 312 als omslagpunt, omdat de Romeinse keizer Constantijn toen een belangrijke militaire overwinning aan de god van de christenen zou hebben opgedragen en het christendom dus belangrijk werd. Anderen kiezen liever niet één gebeurtenis als omslagpunt, omdat veranderingen nooit zo plotseling verlopen. Zij spreken liever van een lange overgangsperiode van circa 400 tot 650, toen het Romeinse Rijk geleidelijk uiteenviel en er diepgaande veranderingen optraden op politiek, cultureel en sociaaleconomisch terrein.

17 Op de omslag van het lesboekje zie je Romeinse zwaarden naast geweren en een Italiaans-fascistische vlag naast een Romeins legerveldteken. Leg uit dat bij beide sprake is van zowel continuïteit als verandering.

T2

mare nostrum

Dit is de kaft van een lesboekje dat in opdracht van de fascistische partij werd gemaakt voor de Italiaanse jeugd. De Middellandse Zee wordt ‘Mare Nostrum’ genoemd, wat Latijn is voor ‘onze zee’. Het is een verwijzing naar het Romeinse Rijk, toen de Romeinen de macht in het Middellandse Zeegebied hadden.

De fascistische leider Mussolini wilde die oude Romeinse macht herstellen. Daarom veroverden zijn troepen in 1935 het Oost-Afrikaanse land Ethiopië. Na de militaire overwinning sprak hij het volk toe:

‘Italië heeft eindelijk zijn Rijk – dat fascistische rijk dat de tekenen van de waarheid draagt en de kracht van het embleem van Rome. Soldaten, hef je vaandel op, je zwaard, je hart, om na vijftien eeuwen de terugkeer van een rijk op de heuvels van Rome te begroeten!’

1 Jagers & boeren

doel v je leert de kenmerkende aspecten van het tijdvak van jagers & boeren.

verwerken

lees v c1 Jagers & boeren

1 Jager-verzamelaars

1 Bedenk of de cultuur van jager-verzamelaars aan het eind van de Oude Steentijd (ca. 10 000 jaar geleden) geheel uit de wereld is verdwenen. I

2 Bedenk waarom op veel grotschilderingen uit deze periode mammoeten, oerossen, herten en zwijnen staan. I

8 Neem het schema over. Geef met kruisjes aan wat thuishoort bij jager-verzamelaars, bij de eerste boeren en bij eerste stedelijke beschavingen. Let op: sommige dingen passen in meer kolommen. T1

Jager- verzamelaars

a Stadstaten

b Nomadisch bestaan

c Veeteelt

d Ontwikkelde architectuur

e Oude Steentijd

Eerste boeren Eerste stedelijke gemeenschappen

2 De eerste landbouwers

3 Naar de belangrijkste materialen die mensen gebruikten worden in de Prehistorie de steentijd, bronstijd en ijzertijd onderscheiden. Wat was belangrijker: de overgangen tussen deze drie tijden, of de overgang die binnen de steentijd plaatsvond? Geef argumenten voor je antwoord. I

4 Beschrijf welke gevolgen de neolithische revolutie voor de aarde had. T1

5 Tussen het leven van een groep mensen die van de landbouw leeft en jager-verzamelaars bestaan grote verschillen. Ontleen twee verschillen aan het leerboek en bedenk zelf nog twee verschillen. I

3 De eerste stedelijke beschavingen

6 Leg uit welk verband er was tussen hogere landbouwopbrengsten en het ontstaan van stedelijke beschavingen. T1

7 Leg het verband uit tussen een schriftcultuur en een ontwikkelde politieke organisatie. T2

f Vaste woonplaatsen

g Akkerbouw

h Schrift

i Arbeidsspecialisatie

j Drijfjacht

k Godkoningen

9 v het midden-oosten in de nieuwe steentijd Leg aan de hand van de kaart uit waardoor de eerste stedelijke beschavingen konden ontstaan. T1

10 Men noemt het gebied van de oudste beschavingen ook wel de ‘vruchtbare halve maan’. Bedenk op grond van de kaart hoe die naam is ontstaan. T2

Zwarte Zee

Middellandse Zee

het midden-oosten in de nieuwe steentijd o

Syrische woestijn

examentraining

opgaven

De Harappacultuur ontstond aan de rivier de Indus, in het tegenwoordige India. Archeologen vonden daar bewijzen van stedenbouw, een zekere vorm van sociale gelaagdheid en economische specialisatie. Ook vonden ze sporen van een schrift, dat tot op heden niet ontcijferd is.

Uit deze gegevens blijkt dat de Harappacultuur past bij een kenmerkend aspect van de tijd van jagers en boeren.

1 Licht dit toe door:

– het kenmerkende aspect te noemen, en

– uit te leggen waarom dit aspect past bij de gegevens over de Harappacultuur.

Gebruik bron 1

Uit de wetsartikelen blijkt dat Babylonië in de tijd van koning Hammoerabi een landbouwsamenleving was.

2 Toon dit aan met gebruikmaking van een wetsartikel.

Gebruik bron 1

Uit de wetsartikelen blijkt ook dat Babylonië in de tijd van koning Hammoerabi een stedelijke beschaving was.

3 Toon dit aan door uit te leggen welke twee artikelen uit het wetboek in verband zijn te brengen met kenmerken van een stedelijke beschaving.

Gebruik bron 1

Een geschiedwetenschapper doet onderzoek naar Babylonische waarden en normen in de tijd van Hammoerabi. Zij concludeert dat de wetsartikelen bruikbare informatie bevatten voor haar onderzoek.

4 Ondersteun deze conclusie met informatie uit de bron.

bronnen

bron 1

De Codex Hammoerabi, gemaakt in opdracht van de Babylonische koning Hammoerabi omstreeks 1800 v.C., is het oudst bekende ‘wetboek’ ter wereld. Het is een stenen tablet met 282 wetsartikelen over allerlei onderwerpen. Zes voorbeelden van die artikelen:

art. 5: Als een rechter een verwijtbare fout maakt in zijn vonnis, dan moet hij twaalf keer de boete betalen die hij heeft opgelegd, en hij zal in het openbaar van de rechterstoel worden verwijderd, en hij zal nooit meer rechtspreken.

art. 6: Als iemand eigendom van de tempel of de staat steelt, zal hij ter dood worden gebracht.

art. 8: Als iemand runderen, schapen, ezels, varkens of geiten steelt die aan een god of gerechtshof toebehoren, dan zal de dief het dertigvoudige van de waarde van de gestolen dieren betalen. Als het gestolen dier toebehoorde aan een bevrijde slaaf, betaalt de dief het tienvoudige.

art. 196: Als een man een oog van een andere man uitsteekt, dan zal zijn eigen oog ook worden uitgestoken.

art. 229: Als een huis door slechte constructie instort en de eigenaar wordt daardoor gedood, dan zal de bouwer van het huis ter dood worden gebracht.

art. 236: Als een man zijn boot verhuurt aan een zeeman en deze zeeman is onzorgvuldig waardoor er schipbreuk ontstaat, zal de zeeman de eigenaar ter compensatie een nieuw schip geven.

2 Grieken & Romeinen

doel v je leert de kenmerkende aspecten van het tijdvak van grieken & romeinen.

verwerken

v c2 Grieken & Romeinen

4 De Griekse stadstaat

1 Welk verschil was er tussen de opvattingen van Grieken over het bestuur van een staat en de opvattingen van oude beschavingen over dat onderwerp? T1

2 Leg uit dat het Griekse denken over politiek en het Griekse denken over wetenschap bij elkaar pasten. T2

3 Wetenschappelijk denken zou typerend worden voor de westerse cultuur. Bedenk wat daardoor in de westerse cultuur mogelijk is geworden. I

4 Leg het verschil tussen onderdanen en burgers uit. T1

5 De klassieke stijl

5 Veel dingen die door de Grieken zijn bedacht, worden klassiek genoemd. Leg uit wat daarmee bedoeld wordt. T1

6 Griekse vormen werden als norm gesteld voor wat goed en mooi is. Beschrijf in eigen woorden wat daarmee bedoeld wordt. T1

6 Het Romeinse wereldrijk

7 Beschrijf wat de Romeinen bedoelden met ‘republiek’. T1

8 Beschrijf waarom het in het Romeinse Rijk moeilijk was om een democratie in de praktijk te brengen. T1

9 Beschrijf hoe burgers van het Romeinse keizerrijk enigszins beschermd werden tegen de macht van de staat. T1

10 v het romeinse rijk in de tijd van caesar De kaart laat niet het Romeinse Rijk in zijn grootste omvang zien. Noem een tegenwoordig land dat later door de Romeinen is veroverd. T2

11 Bedenk waarom de Romeinen de Griekse cultuur overnamen in plaats van deze te vervangen door hun eigen cultuur. I

7 Romeinen en Germanen

12 De Germanen hadden een minder hoog ontwikkelde cultuur dan de Romeinen. Leg uit waaruit dat blijkt. T1

13 Beschrijf waarom de Germanen zo graag binnen het Romeinse Rijk wilden wonen. T1

14 v b3

Noem een onbedoeld gevolg van het Romeinse streven om de Germaanse stammen in te schakelen bij de grensverdediging. T2

15 v b2

Het einde van het West-Romeinse Rijk leidde tot grote veranderingen in Europa, maar er was ook sprake van continuïteit. Bedenk twee erfenissen van de Romeinse cultuur die nog eeuwenlang in de Europese cultuur zouden doorwerken (zelfs tot de dag van vandaag). I

8 Jodendom en christendom

16 Beschrijf waarom in een monotheïstische godsdienst vragen van goed en kwaad een grote rol spelen. T1

17 Geef van de volgende godsdiensten aan of ze monotheïstisch zijn (zoek het eventueel op).

a het geloof van de d christendom oude Egyptenaren e islam

b jodendom f hindoeïsme

c het geloof van de g boeddhisme Germaanse stammen I

lees

18 Tussen het jodendom en het christendom bestaan belangrijke overeenkomsten. Leg uit waarom dat zo is.

het romeinse rijk in de tijd van caesar

opgaven

Gebruik bron 1

Wetenschappelijk redeneren was een belangrijke verandering in het denken van de Grieken.

1 Toon dit aan met behulp van de bron.

Gebruik bron 1

Een bewering: de bron laat continuïteit in de geschiedenis zien.

2 Toon de juistheid van deze bewering aan.

Gebruik bron 2

De twee gebouwen laten continuïteit in de bouwkunst zien.

3 Geef, met gebruikmaking van kenmerkende aspecten van de tijd van Grieken en Romeinen, een verklaring voor deze continuïteit.

19 Het christendom groeide in de Oudheid uit tot een machtige godsdienst. Geef daar een verklaring voor.

Gebruik bron 3

De Friese opstand tegen de Romeinen is een gebeurtenis waaruit verschillende kenmerken van het Romeinse Rijk afgeleid kunnen worden.

4 Leg uit, op basis van de gebeurtenis die bron 3 beschrijft:

– waar de grens van het Romeinse Rijk in het noordoosten van West-Europa lag, en

– hoe de Romeinen de verdediging en het bestuur van hun rijk hadden georganiseerd.

Gebruik bron 3

Tacitus geeft een verklaring voor de opstand van de Friezen tegen de Romeinen.

5 Leg uit of hij:

– een directe of een indirecte oorzaak van de opstand beschrijft, en

– in zijn verklaring partijdig (subjectief) of onpartijdig (objectief) is.

examentraining

5 Terreur & terrorisme

Hoe zit dit hoofdstuk in elkaar?

Wat kun je als je dit hoofdstuk hebt bestudeerd?

Na bestudering van dit thema en na het maken van de opdrachten kun je uitleggen welke vormen van terrorisme er bestaan en waarom mensen terreur gebruiken. Je hebt inzicht in de historische ontwikkeling van

terreur en wat daarin is veranderd en hetzelfde gebleven (continuïteit en verandering). Je kunt de achtergronden van hedendaagse terreur uitleggen, waarbij je ook aangeeft dat terreur niets nieuws is, maar al eeuwenlang bestaat.

Welke examenonderdelen worden in dit hoofdstuk behandeld ? Cursief = niet in centraal examenprogramma

Opdrachten Gebruik (a ) Werking (b ) Perioden ka (c ) bij paragraaf

1 Politiek

Continuïteit & verandering Oudheid 6, 8, 10, 21

Bron & vraagstelling

Middeleeuwen Vroegmoderne Tijd

2 Identiteit Bron & vraagstelling Vroegmoderne Tijd 21, 22, 27, 30, 38

Politiek Moderne Tijd

Moreel kompas

Praktische les Entertainment

3 Identiteit

Verklaringen, toeval & Moderne Tijd 31, 32, 36, 48

Politiek onvoorspelbaarheid

Moreel kompas Interpretaties

Praktische les Entertainment

4

Continuïteit & verandering Moderne Tijd 40a , 41

Verklaringen, toeval & onvoorspelbaarheid

5 Continuïteit & verandering Moderne Tijd 10, 16, 49

Verklaringen, toeval & onvoorspelbaarheid

Waarden & oordelen

Interpretaties

6 Identiteit Moderne Tijd Politiek

Moreel kompas

Praktische les Entertainment

Geschiedenis

Taal van continuïteit & maken verandering

verwerken

doel v je leert over voorbeelden van terreur uit het verleden en de mogelijke lessen daaruit voor het heden. je haalt de hoofdzaken uit de leerboektekst.

lees v 1 Wat is terreur?

1 Noem de vijf kenmerken van terreur en beschrijf hoe deze bij de drie besproken voorbeelden van terreur in het verleden een rol speelden. R

2 Beschrijf de overeenkomsten tussen de drie besproken voorbeelden. T1

3 Beschrijf op welke manier ze van elkaar verschillen. T1

lees v 2 Staatsterreur

4 Beschrijf waarom sommigen vinden dat terreur uitgeoefend door overheden niet echt gezien kan worden als terrorisme. T1

5 Beschrijf hoe het optreden van Borgia ten opzichte van De Orco de bevolking enerzijds tevredenstelde, maar haar ook verblufte. T1

6 Beschrijf wat Machiavelli het meest waardeerde aan Borgia en waarom dat zo was. T1

7 Leg uit waarom het optreden van Alva gezien kan worden als machiavellistisch. T1

8 Beschrijf het belangrijkste verschil tussen de opvattingen van Machiavelli en die van Robespierre. T1

9 Beschrijf hoe het optreden van Robespierre voortvloeide uit het denken van Rousseau en waarom Rousseaus gedachten alleen niet voldoende waren om tot terreur te leiden. T1

lees v 3 Beroepsterroristen

10 Beschrijf hoe de toestand die het Congres van Wenen had geschapen kon leiden tot veel onrust in Europa. T1

11 Noem de redenen waarom juist in Rusland het terrorisme in de negentiende eeuw hoogtij kon vieren. R

12 Zet onder elkaar de namen Bakoenin, Heinzen, Netsjajev, en Kropotkin en zet achter elke naam in één zin wat de belangrijkste gedachten van deze persoon waren. T1

13 Beschrijf hoe een relatief goedwillende tsaar als Alexander ii juist het slachtoffer werd van een aanslag. T1

lees v 4 Joden en Palestijnen

14 Noem de twee tegenstrijdige beloften die de Britten tijdens de Eerste Wereldoorlog deden. R

15 Beschrijf bij elke Britse belofte de reden waarom de Britten die deden en leg uit waarom ze tegenstrijdig waren. T1

16 Beschrijf de houding van de Britten ten opzichte van Joodse immigratie naar Palestina en leg uit waarom het steeds moeilijker werd die vol te houden. T1

17 Beschrijf het verschil tussen de Haganah en de Irgoen. T1

18 Bedenk waarom de Joden plechtigheden op de top van de berg Masada gebruikten; gebruik daarbij ook paragraaf 1. I

19 Beschrijf aan de hand van de gebeurtenissen in 1948 en 1967 hoe steeds meer Palestijnen als vluchtelingen onder Israëlische bezetting kwamen te leven. T2

20 Leg het belangrijkste doel van het gebruik van vliegtuigkapingen door de Palestijnen uit. T1

21 Geef van zowel Israëlische als Palestijnse kant een voorbeeld van een terrorist die zich ontwikkelde tot een normale politicus. Leg beide voorbeelden uit. T1

22 Leg uit waarom een tweestatenoplossing in het Midden-Oosten nog steeds niet bereikt is. T1

lees v 5 Jihadistische terreur

23 Beschrijf hoe het zich houden aan de sharia logisch voortvloeit uit de uitgangspunten van de islam. T1

24 Ibn Taymiyya heeft tegenwoordig grote invloed op het denken en doen van radicale islamisten. Bedenk twee gedragingen die uit zijn leer voortvloeien. I

25 Leg met behulp van de Verlichting, de Industriële Revolutie en de afloop van de Eerste Wereldoorlog uit waarom de positie van de islam in de wereld, volgens orthodoxe moslims, verslechterde. T2

26 Volgens orthodoxe moslims was de staat Israël niets anders dan ‘een nieuwe kruisvaardersstaat’. Bedenk wat ze daarmee bedoelen. I

27 Beschrijf in het kort drie ontwikkelingen die kunnen verklaren waarom de jihadistische islam rond het einde van de twintigste eeuw in opkomst was. T1

28 Noem de redenen waarom een organisatie als Al Qaida juist de Verenigde Staten ziet als de grote vijand. R

lees v 6 Terreur vroeger en nu

29 Noem het doel van islamitische terroristen van tegenwoordig. R

30 Beschrijf twee verschillen en twee overeenkomsten tussen terrorisme van vroeger en terrorisme van tegenwoordig. T1

oriëntatiekennis

doel v je brengt het thema ‘terreur & terrorisme’ in verband met kenmerkende aspecten van tijdvakken uit de europese geschiedenis.

1 v ka 6

Leg uit waarom het uiterst onwaarschijnlijk was dat de Joodse Opstand tot succes zou leiden. Bedenk wat de omstandigheid dat de meeste Joden geen Romeins burgerrecht hadden, daarbij kan hebben uitgemaakt. T2

2 v ka 8

Leg uit in welk opzicht de joodse godsdienst fundamenteel verschilde van de Romeinse, en hoe dat kan hebben bijgedragen aan het gedrag van de Sicarii.

T2

3 v ka 10

Leg met behulp van algemene kennis over de islam uit waarom het conflict tussen sjiieten en soennieten zo ingrijpend was. T2

4 v ka 16

Leg uit wat vanuit het oogpunt van moslims de overeenkomst is tussen het stichten van de staat Israël in de twintigste eeuw en de gevolgen van de kruistochten in de twaalfde eeuw. T2

5 v ka 21

De aanslagplegers van het Buskruitcomplot waren katholieken. Leg een verband met de geschiedenis van de Reformatie. T2

6 v ka 22

Leg uit in welke context het machiavellistische optreden van de Hertog van Alva geplaatst moet worden. T2

7 v ka 27

Leg uit welk verlichtingsidee in verband kan worden gebracht met de leer van Robespierre. T2

8 v ka 30

Beschrijf wat uiteindelijk het resultaat was van het terroristische optreden van Robespierre. T1

9 v ka 31

Geef aan welke rol de Industriële Revolutie speelde in het zelfbeeld van moslims omstreeks 1900. T1

10 v ka 32

Anarchisten waren meestal radicale socialisten. Leg een verband tussen de leer van Karl Marx en het anarchisme. T2

11 v ka 36

Beschrijf vanuit de ideologieën van liberalen, nationalisten en socialisten waarom de besluiten van het Congres van Wenen moesten leiden tot diepe frustraties. T1

12 v ka 38

Leg aan de hand van de inhoud van het communisme en de omstandigheden van de Russische Revolutie uit waarom terreur een logisch uitvloeisel was van de communistische machtsovername in Rusland. T2

13 v ka 40a

In de Eerste Wereldoorlog was het Turks-Ottomaanse Rijk een bondgenoot van Duitsland. Bedenk wat de afloop van de oorlog dus betekende voor Turkije en het Midden-Oosten. I

14 v ka 41

Leg uit waarom het voor de Britten na de Tweede Wereldoorlog bijna onmogelijk werd om nog Joodse migratie naar Palestina tegen te houden. T2

15 v ka 48

Terwijl de meeste Europeanen in het MiddenOostenconflict aanvankelijk op de hand waren van Israël, begonnen jongeren steeds meer de kant van de Palestijnen te kiezen. Leg dat uit op basis van wat je weet van de jaren zestig. T2

16 v ka 49

Leg uit op welke manier westerse samenlevingen steeds intensiever werden geconfronteerd met ontwikkelingen in de moslimwereld. T2 verdiepen

doel v je gaat dieper in op het thema ‘terreur & terrorisme’ aan de hand van historische voorbeelden. je past inzichten in het gebruik van geschiedenis en vaardigheden van historisch denken toe.

lees v 1 Wat is terreur? en v de joodse opstand en masada

1 v Afbeelding 1

Bedenk een reden waarom Titus de zevenarmige kandelaar duidelijk op zijn triomfboog liet afbeelden. I

2 Bedenk wat de Staat Israël met zijn embleem tot uitdrukking wil brengen. I

3 v Afbeelding 1

Leg uit waarom de inname van Masada zo lang op zich liet wachten. T1

4 Stel dat het verhaal van de zelfmoord van de Sicarii niet op waarheid berust: hoe zou je dan kunnen verklaren dat zo’n verhaal is ontstaan? I 5

5 v a3, b2

Op Masada worden nog steeds plechtige ceremonies gehouden waarbij rekruten van het Israëlische leger trouw aan het vaderland zweren. De Staat Israël gebruikt de zevenarmige kandelaar in zijn embleem. Leg deze verschijnselen uit met behulp van de aangegeven gedeelten uit het leerboek. Gebruik zowel het begrip continuïteit als het begrip verandering in je antwoord. T2

de joodse opstand en masada

De Joodse Opstand die samenhing met het optreden van de terroristische Sicarii, werd beëindigd toen de troepen van de Romeinse bevelhebber Titus (die later nog Romeins keizer zou worden) Jeruzalem innamen in het jaar 70. De schatten uit de joodse tempel werden door de Romeinen meegevoerd. Daaronder was de gouden zevenarmige kandelaar die volgens de joden op Gods bevel in de tempel moest worden geplaatst als symbool van het licht. De berg Masada, waarop de laatste joodse opstandelingen zich hadden teruggetrokken, werd pas in 74 veroverd. Volgens de overlevering hadden de opstandelingen zelfmoord gepleegd, maar soms wordt betwijfeld of dat wel echt zo is. Zelfmoord is volgens de joodse religie verboden.

Embleem van de Staat Israël

1 Steden & burgers in de Lage Landen

verwerken

doel v je leert over de manier waarop nederland zich vanaf het jaar 1000 tot het jaar 1700 heeft ontwikkeld tot een typisch burgerlijke samenleving. je haalt de hoofdzaken uit de leerboektekst.

lees v 1 Een middeleeuwse metropoolregio

1 Geef een verklaring voor de bloei van Vlaamse steden na 1000. T1

2 Beschrijf hoe Brugge Atrecht ging verdringen in de handel tussen Noord en Zuid. T1

3 Noem de functies van een gilde. R

4 Beschrijf welke problemen werden opgelost door de wisselbrief en de beurshandel. T1

5 Leg uit welk belang een vorst had bij het verlenen van stadsrechten. T1

6 Beschrijf hoe de derde stand de adel en de geestelijkheid langzamerhand verdrong. T1

7 Beschrijf de feitelijke en symbolische betekenis van de Guldensporenslag. T1

lees v 2 De Bourgondische Nederlanden

8 Beschrijf hoe het streven van hertog Filips de Goede en dat van de stad Gent met elkaar botsten. T1

9 Beschrijf hoe toeval het ontstaan van een zelfstandig koninkrijk ‘Bourgondië’ heeft voorkomen. T1

10 Noem twee redenen waarom Antwerpen de rol van Brugge ging overnemen. R

lees v 3 De Habsburgers en hun religiepolitiek

11 Leg uit hoe nieuwe, op soberheid gerichte religieuze bewegingen aan het eind van de Middeleeuwen konden opkomen. T1

12 Noem een overeenkomst en een verschil tussen de laatmiddeleeuwse vroomheid en het protestantisme van Luther en Calvijn. T1

13 Leg uit waarom Karel v zich opwierp als verdediger van het katholicisme en waarom dat juist voor de Nederlanden grote gevolgen had. T1

14 Leg uit waarom de directe gevolgen van Karels godsdienstpolitiek in de Nederlanden beperkt bleven. T1

15 Leg uit waarom het beleid van Filips ii ‘tot een uitbarsting moest leiden’ en gebruik daarbij de begrippen centralisatie en particularisme. T1

lees v 4 De Nederlandse Opstand

16 Noem een direct en een indirect gevolg van de beeldenstorm. T1

17 Leg uit waarom je het conflict tussen de opstandige steden en Filips ii een burgeroorlog kunt noemen. T1

18 Noem twee gevolgen van de Spaanse verovering van Antwerpen in 1585. R

19 Beschrijf hoe Holland van een afgelegen, relatief onbelangrijk gebied veranderde in het centrum van de bloeiende burgerlijke cultuur. T1

20 Leg uit wat bedoeld wordt met: ‘Amsterdam nam de stapelmarktfunctie van Antwerpen over.’ T1

lees v 5 De Nederlandse Republiek

21 Leg uit waarom de functie van stadhouder eigenlijk niet in een republiek paste. T1

22 Leg uit dat er in praktijk minder stadhouders waren dan er in theorie hadden kunnen zijn. T1

23 Leg uit waarop de dominante positie van de provincie Holland gebaseerd was. T1

24 Beschrijf hoe Oldenbarnevelt het voor elkaar kreeg dat de Nederlandse Republiek niet ten onder ging aan particularisme. T1

25 Leg uit waaruit blijkt dat de voc een succes was en geef een verklaring voor dat succes. T1

26 Beschrijf de bedoeling van het ‘Groot Desseijn’ en wat daarvan terechtkwam. T1

27 Beschrijf de problemen waarmee Duitsland, Frankrijk en Engeland kampten, zodat de Nederlandse Republiek van die landen weinig te vrezen had. T1

28 Beschrijf hoe in de tweede helft van de zeventiende eeuw de rol van de Nederlanders als vrachtvaarders van Europa onder vuur kwam te liggen. T1

29 Beschrijf hoe 1672 had kunnen uitlopen op een ramp voor de Nederlanders en waarom dat uiteindelijk toch niet gebeurde. T1

lees v 6 De Gouden Eeuw van de Nederlandse burgers

30 Geef een typering van economische ontwikkeling van de Nederlandse Republiek in elk van de twee laatste kwarten van de zeventiende eeuw. T1

31 Leg uit waarom de benamingen ‘ware vrijheid’ en ‘stadhouderloos tijdperk’ twee uiteenlopende interpretaties inhouden van dezelfde periode. T2

32 v Afbeelding 11

Leg uit waarom Johan de Witt hier zo is afgebeeld: samen met zijn broer en met een vloot op de achtergrond. T1

33 v Afbeelding 12

Leg uit dat zowel dit schilderij zelf als de wijze waarop er weer drie schilderijen op zijn afgebeeld iets zeggen over het karakteristieke van de Nederlandse schilderkunst. T2

34 Leg uit dat er in Hollandse steden wel gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid bestond. T1

35 Leg uit wat bedoeld wordt met oligarchisering. T1

36 Leg uit dat het burgerlijke en egalitaire karakter van Nederland een voorbeeld is van continuïteit.T1

doel v je brengt het thema ‘steden & burgers in de lage landen’ in verband met kenmerkende aspecten van tijdvakken uit de europese geschiedenis.

1 v ka 13

De stad Atrecht en de steden Gent en Brugge vertegenwoordigden twee verschillende typen van stedelijke opleving zoals die zich in Europa na het jaar 1000 voordeed. Welke twee? T1

2 v ka 14 en v Afbeelding 1

In welke opzichten was de ontwikkeling van steden met stadsrecht in de Nederlanden vergelijkbaar met die in de rest van Europa en in welk opzicht was die ontwikkeling uitzonderlijk? T2

3 v ka 17

Leg uit dat het optreden van Filips de Goede paste in het algemene patroon van datgene waar vorsten in de tweede helft van de Middeleeuwen naar streefden. T2

4 v ka 21

Leg uit hoe zowel bewegingen als de Moderne Devotie in de Nederlanden als het humanisme gezien kunnen worden als oorzaak van de Reformatie. T2

5 v ka 22

Was de Nederlandse Opstand een godsdienstoorlog of een vrijheidsstrijd tegen een naar meer macht strevende koning? T2

6 v ka 23

Hoe weerspiegelt de geschiedenis van de zeventiende eeuw in Nederland de conflicten die met de opbouw van absolute macht van vorsten in het buitenland gepaard gingen? T2

7 v ka 24

De raadpensionaris van Holland naast de Oranjestadhouder in vijf gewesten als leiders van de Nederlandse Republiek laten zien dat deze staat geen goed doordachte staatsinrichting had. Leg dat uit. T2

8 v ka 25

Leg uit waarom het handelskapitalisme zo heet: zowel ‘handels-’ als ‘kapitalisme’. T2

9 v ka 25

Laat aan de hand van het voorbeeld van de voc en de wic zien dat het handelskapitalisme in de Nederlandse Republiek wisselend succes had. T2

verdiepen

doel v je gaat dieper in op het thema ‘steden & burgers in de lage landen’ aan de hand van historische voorbeelden. je past inzichten in het gebruik van geschiedenis en vaardigheden van historisch denken toe.

lees v 1 Een middeleeuwse metropoolregio en v hoogbouw tegen hoogmoed

1 Leg uit waarom de geschiedenis van het Gravensteen kenmerkend is voor de strijd tussen stedelijke burgerij en adel in de latere Middeleeuwen. T2

2 Bedenk waarom rijke burgers van Gent hun huizen lieten bouwen van Doornikse kalksteen, terwijl dat toch de duurste steensoort was. I

3 v Afbeelding 2

Leg aan de hand van twee voorbeelden op de afbeeldingen uit dat de Vlaamse graaf niet ten onrechte bang was voor burgerlijke hoogmoed. T2

4 v ka 16

Bedenk een reden waarom een Vlaamse graaf meedeed aan een kruistocht. I

5 v a2, a3, a4, a5, a6 Tegenwoordig kunnen bezoekers van het Gravensteen onder meer een kamer met folterwerktuigen bezoeken (‘kabinet van de beul’) en een audiotour doen die is ingesproken door een bekende Vlaamse komiek. Je kunt er ook trouwen. Leg uit van welk soort gebruik van geschiedenis hier sprake is. T2

hoogbouw tegen hoogmoed

Het Gravensteen in Gent. In de negende eeuw werd een eerste houten versterking gebouwd op de plek waar de Schelde en de Leie samenvloeien als bescherming van het achterland. In de elfde eeuw werd dit houten bouwwerk vervangen door een gebouw van kostbare Doornikse kalksteen. Rond deze versterking, maar vooral rond twee reeds eerder gestichte abdijen groeide een stedelijke vestiging die sterk opbloeide: Gent. In de twaalfde eeuw lieten rijke Gentse handelaren imposante huizen bouwen van Doornikse kalksteen. Het was hun manier

om te laten zien hoe succesvol ze waren. De graaf van Vlaanderen, Filips van de Elzas (r. 1168-1191), besloot dat er een antwoord moest komen op de hoogmoed van de Gentenaren. In 1180 gaf hij opdracht tot de bouw van een nieuwe imposante burcht die hoog boven de stad uittorende: het tegenwoordige Gravensteen. Hij is er zelf niet vaak geweest: een graaf trok in die tijd van onderkomen naar onderkomen. Bovendien overleed Filips in 1191 bij de belegering van Akko in Palestina tijdens de derde kruistocht.

lees v 1 Een middeleeuwse metropoolregio en v jacob van artevelde

6 v b5

Leg uit waarom je voorzichtig moet zijn om de verhalen over Van Arteveldes roemrijke afkomst als waarheid te accepteren, rekening houdend met de soort bronnen waaruit ze afkomstig zijn. T2

7 Leg uit wat ‘revolutionair’ was aan het optreden van Van Artevelde. T1

8 Beschrijf hoe Van Artevelde bijdroeg aan de opkomst van de burgerij maar daar zelf ook het slachtoffer van werd. T1

9 v a2 en v ka 36

Bedenk waarom het standbeeld van Van Artevelde juist in de negentiende eeuw in Gent geplaatst werd. I

10 Bekijk de afbeelding van het standbeeld. Bedenk waarom Van Artevelde juist op deze manier is afgebeeld. I

jacob van artevelde

Op de Vrijdagmarkt in Gent staat sinds 1863 een standbeeld van Jacob van Artevelde (ca. 1290-1345). Deze lakenkoopman uit Gent groeide in de veertiende eeuw uit tot volksleider en staatsman. Zijn bijnaam was ‘de wijze man’; in Vlaanderen geldt hij als volksheld.

De afkomst van Jacob van Artevelde is onzeker. Mogelijk was zijn vader een lakenhandelaar die bestuurder was in Gent en tegen de Fransen gevochten had tijdens de Guldensporenslag. Maar de oudste bronnen daarover lijken niet onpartijdig: veel auteurs hebben hun best gedaan om de witte plekken in Van Arteveldes biografie zo roemrucht mogelijk in te vullen.

Toen de graaf van Vlaanderen in de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk de kant koos van de Franse koning, antwoordde de koning van Engeland met een verbod op de uitvoer van wol en levensmiddelen naar Vlaanderen. Dat leidde tot werkloosheid, armoede en al snel ook opstandigheid onder de bevolking. In een volksvergadering in Gent werd in 1337 een bestuur van vijf ‘hoofdmannen’ aangesteld – een revolutionaire daad. Jacob van Artevelde was de informele leider van dit vijftal.

Van Artevelde gaf in Gent de wevers, van oudsher een achtergestelde groep, dezelfde rechten als andere poorters. Hij liet belangrijke verdragen ter goedkeuring aan de bevolking voorleggen. Hij sloot een stedenverbond met Brugge en Ieper. Vlaamse ambtenaren kregen zelf de keuze om Vlaams of Frans te gebruiken – waar Latijn of Frans de norm was geweest. Van de graaf van Vlaanderen eiste hij dat diens raadgevers altijd Vlamingen

zouden zijn en dat de stedenbond bij belangrijke besluiten betrokken zou worden.

In het Frans-Engelse conflict volgde Van Artevelde eerst een neutrale politiek, maar in 1340 koos hij de kant van de koning van Engeland. Na een korte economische opleving sloeg in Vlaanderen opnieuw de crisis toe, vooral op het platteland. Als informeel leider kreeg vooral Van Artevelde daar de schuld van. Van Artevelde werd in 1345 tijdens een oproer van wevers op de binnenplaats van zijn huis met een bijl vermoord door de wever Geraard Denijs.

doel v je oefent met je historische kennis en historische vaardigheden aan de hand van opgaven die precies hetzelfde zijn als de opgaven op het centraal schriftelijk examen.

opgaven

Hieronder staan zes gebeurtenissen in de Lage Landen tussen 1300 en 1700.

1 Nadat een Spaans leger Antwerpen had veroverd, blokkeerden de opstandelingen tegen Filips ii alle scheepvaart van en naar deze stad.

2 Nederland wordt van drie kanten tegelijk aangevallen en lijkt verloren, maar de Hollandse waterlinie, de Nederlandse marine en stadhouder Willem iii redden de boel.

3 Na een opruiende preek van een calvinistische prediker in het Vlaamse Steenvoorde begint een reeks aanvallen op en plunderingen van kerken en kloosters.

4 De oorlog tussen Nederland en Spanje wordt beëindigd met de ondertekening van een vredesverdrag in Münster.

5 Een leger van Vlaamse burgers verslaat bij Kortrijk een leger van Franse ridders.

6 Raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt zorgt voor samenwerking van alle handel op Indië in één Verenigde Oost-Indische Compagnie.

1 Zet de gebeurtenissen in juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers.

In 1122 kreeg de stad Utrecht stadsrecht van de Duitse keizer. De burgers van de stad kregen daarin toestemming voor de instelling van een eigen rechtbank. De Utrechtse burgers hadden, vanwege de groei van de handel, aangedrongen op eigen rechtspraak.

2 Leg uit dat de groei van de handel de eigen rechtspraak:

− noodzakelijk maakte, en

− ook mogelijk maakte.

In de eerste bloeiperiode van steden in de Middeleeuwen speelden jaarmarkten een belangrijke rol. Later werden verbindingen over zee bepalend voor de groei en bloei van steden.

3 Geef aan:

− welke stad in de Lage Landen met welke producten vooral de jaarmarkten bediende, en

− welke steden in de Lage Landen door handel overzee de belangrijkste handelsplaatsen werden, en

− hoe in de vijftiende eeuw de opkomst van Antwerpen als handelsstad te verklaren is.

Gebruik bron 1

Dit gedicht geeft commentaar op de handel tussen Engeland en Vlaanderen.

4 Leg uit:

− (met bron) op welke manier Engeland en Vlaanderen economisch verbonden waren, en

− (zonder bron) waarom Vlaanderen alleen kon ‘overleven’ als er vrede heerste.

In 1425 werd in Leuven de eerste universiteit in de Lage Landen opgericht. De Bourgondische hertog Filips de Goede steunde deze oprichting omdat deze kon helpen bij het uitvoeren van zijn centralisatiepolitiek.

5 Leg dit uit.

Gebruik bron 2

Vanaf de vijftiende eeuw verschoof het economische zwaartepunt in de Lage Landen van Brugge en Gent naar Antwerpen.

6 Leg uit:

− (met bron) wat de economische functie van Antwerpen was, en

− (zonder bron) hoe de aanwezigheid in Antwerpen van zulke grote aantallen Portugezen en vooral Spanjaarden te verklaren is, en

− (zonder bron) hoe de opkomst van Antwerpen ten koste van vooral Brugge te verklaren is, en

− (met bron) dat aannemelijk is dat Guiccardini dit verslag over Antwerpen schreef vóór 1585.

Gebruik bron 3

7 Geef aan:

− (met bron) hoe dit soort plakkaten ook wel genoemd werd, en

− (zonder bron) dat het uitvaardigen van dit soort plakkaten een voorbeeld is van centralisatiepolitiek, en

− (met bron) waarom Nederlandse regenten en edelen er weinig voor voelden mee te werken aan een strikte uitvoering van dit soort plakkaten, en

− (zonder bron) waarom de godsdienstpolitiek achter dit soort plakkaten een belangrijke oorzaak was van de Nederlandse Opstand maar niet de enige oorzaak.

Gebruik bron 4

In steden in de Lage Landen ontstonden ideeën over het bonum commune van stedelingen.

8 Leg uit:

− (zonder bron) wat bedoeld wordt met bonum commune, en

− (met bron) waarom deze afbeelding een voorbeeld is van het belang dat aan bonum commune werd gehecht.

Handel tussen steden, of die nu over land ging of over zee, was vol gevaren. Overal konden kapers op de kust liggen.

9 Leg uit hoe de gevaren van de handel over langere afstanden werden verkleind door:

− de komst van wisselbrieven, en

− de komst van beurshandel, en

− de komst van de Duitse Hanze.

Gebruik bron 5

Van Oldenbarnevelt was landsadvocaat van de Staten van Holland en vanuit die positie de centrale en leidende figuur in de Staten-Generaal.

10 Leg uit:

− (zonder bron) dat het geen toeval is dat de leidende positie in de Nederlandse Republiek in handen was van een Hollander als Oldenbarnevelt, en

− (zonder bron) dat Oldenbarnevelt op basis van twee belangrijke ‘prestaties’ als staatsman van de Nederlandse Republiek een standbeeld zou kunnen verdienen, en

− (met bron) waarom Oldenbarnevelt niet op een paard, niet staand is afgebeeld, maar zittend en peinzend, en

− (met bron) waarom Oranjegezinden de plaatsing van dit beeld op deze plaats als een belediging voor het Oranjehuis zagen.

Gebruik bron 6

Met dit fragment kun je de bijzondere positie van de Nederlandse Republiek in staatkundig opzicht illustreren.

11 Maak deze bijzondere positie duidelijk door:

− uit te leggen wat het verschil is in staatkundig opzicht tussen Nederland en Frankrijk, en

− aan te geven welk nadeel het stedelijk particularisme kon hebben voor het bestuur van Nederland, en

− uit te leggen dat vanuit het standpunt van stadhouder Frederik Hendrik deze bestuursvorm meer nadelen had dan voordelen.

Hieronder staan zeven belangrijke personen uit de Lage Landen in de periode 1300-1700 (nrs. 1 t/m 7).

Daaronder staan zeven begrippen (a t/m f). Bij sommige personen passen meerdere begrippen, maar er is maar één manier waarop alle combinaties echt kloppen.

1 Johan van Oldenbarnevelt

2 Alva

3 Filips ii

4 Willem van Oranje

5 Johan de Witt

6 Karel v

7 Rembrandt

a stadhouder

b Gouden Eeuw

c particularisme

d beeldenstorm

e bloedplakkaten

f Ware Vrijheid

g centralisatiepolitiek

12 Noteer de juiste combinaties. Schrijf alleen de cijfers en letters op.

bronnen

bron 1

Een Engels gedicht uit de veertiende eeuw (vertaald):

‘Het kleine land van Vlaanderen is slechts markt voor andere landen gewis en van wat groeit in Vlaanderen, zaad en graan kan men niet langer dan een maand bestaan. Graag of niet graag, wat hebben de Vlaamse snaken [1] anders dan meekrap [2] en het Vlaamse laken?

Hoofdzakelijk door onze wol te weven kunnen hun burgers leven of anders komen zij om, dat zegt de rede dus moeten zij sterven, of leven in vrede.’

Toelichting:

[1] snaken: ietwat brutale mannen, ‘kwajongens’ (spottend bedoeld)

[2] meekrap: plant waaruit een rode kleurstof werd gewonnen (om textiel te verven)

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.