POLARIS NaSk vmbo-basis(kader

Page 1


METHODECONCEPT / REDACTIE

Boom voortgezet onderwijs

AUTEURS

Sjef Buil

Freek Hoogeveen

Martijn Hordijk

Peter Koopmans

Paul Stoop

Arjen Wielemaker

Michel Wijnhold

Met medewerking van WisMon

POLARIS

NATUURKUNDE + SCHEIKUNDE

VMBO-BASIS/KADER LEERJAAR 1-2 A

BOOM VOORTGEZET ONDERWIJS

1.1 Zien 10

1.2 Schaduw 16

1.3 Spiegels 22

1.4 Lenzen 28

1.5 Kleur 34

Toetsvoorbereiding 40 2 Beweging

2.1 Snelheid en gemiddelde snelheid 44

2.2 Rekenen aan snelheid 50

2.3 Bewegingen vastleggen 56

2.4 Versnellen en vertragen 62

2.5 Remweg en reactietijd 69

Toetsvoorbereiding 75

3 Stoffen

3.1 Stoffen en stofeigenschappen 80

3.2 Massa en volume 87

3.3 Vaste stof, vloeistof en gas 93

3.4 Mengsels 100

3.5 Afval 106

Toetsvoorbereiding 112

Naslag

A Practicum

A1 Veiligheid 116

A2 Meten 116

B Grafieken

B1 Grafieken aflezen 117

B2 Grafieken maken 118

C Rekenen

C1 Voorvoegsels 119

C2 Eenheden omrekenen 119

C3 Formules 120

C4 Rekenen met formules 120

Register van begrippen 122

Verantwoording illustraties 124

1 Licht

1.1 Zien 10

Schaduw 16

Spiegels 22

Lenzen 28 1.5 Kleur 34

Toetsvoorbereiding 40

doel Je leert hoe je voorwerpen ziet.

1 Lees de uitleg hieronder.

Lichtbronnen en lichtstralen

Als het in je kamer donker is, zie je niks. Je hebt licht nodig om iets te kunnen zien. Dat licht kan van de zon of van een lamp komen. De zon en een lamp zijn lichtbronnen.

Lichtbronnen zenden licht uit. Lichtstralen gaan altijd rechtdoor. Daarom teken je ze als een rechte lijn. In een

lichtstraal teken je een pijl. De pijl geeft aan in welke richting het licht wordt uitgezonden.

Als een lichtstraal van een lichtbron in je oog komt, zie je de lichtbron.

lichtbron

lichtstralen

2 proefje

Prik met een pen een gat in twee stukjes papier. Houd in elke hand één van de papiertjes. Houd de papiertjes achter elkaar.

Kijk met één oog door het gat in het voorste papiertje.

Waar moet je het achterste papiertje houden om door beide gaten tegelijk te kunnen kijken?

3 Vul de juiste woorden in. r

a Een lamp is een

b Een lichtstraal teken je als een

4 Zijn de lichtstralen van de kaars goed getekend?

Kruis het juiste antwoord aan. t1

y ja y nee

5 Lees de uitleg hieronder.

Directe en indirecte lichtbronnen

Er zijn twee soorten lichtbronnen:

 Directe lichtbronnen zenden zelf licht uit. Bijvoorbeeld de zon, een fietslamp of het lampje op je mobiel.

 Indirecte lichtbronnen kaatsen het licht van bijvoorbeeld een lamp in alle richtingen terug. Een deel van het licht dat ze terugkaatsen komt in je ogen. Daardoor zie je de voorwerpen in je kamer als je het licht aan doet.

6 Onderstreep het juiste woord. r

a Een lamp is een directe / indirecte lichtbron.

b Een directe / indirecte lichtbron kaatst alleen licht terug.

7 Vul in: directe lichtbron of indirecte lichtbron. t1

a Een kaars

b Dit boek

c De maan

d Een bliksemflits

8 Een model poseert voor een camera. Omcirkel een directe lichtbron die je op de foto ziet. t2

9 Lees de uitleg hieronder.

Drie soorten lichtbundels

Een aantal lichtstralen bij elkaar noem je een lichtbundel. Er zijn drie soorten lichtbundels.

 Een lamp zendt een divergente lichtbundel uit. In zo’n bundel lopen de lichtstralen uit elkaar. Daardoor wordt de lichtbundel steeds breder.

 De lichtstralen van zonlicht op aarde vormen een evenwijdige lichtbundel. In zo’n bundel hebben de lichtstralen dezelfde richting. Daardoor is de lichtbundel overal even breed.

 Met een vergrootglas kun je een convergente lichtbundel maken. In zo’n bundel lopen de lichtstralen naar elkaar toe. Daardoor wordt de lichtbundel steeds smaller. divergent evenwijdig convergent

10 Vul in: evenwijdige, convergente of divergente. r

Met een vergrootglas kun je een lichtbundel maken.

11 Je ziet hieronder twee lichtbundels. Teken naast elke foto de lichtbundel met de lichtstralen erin. Zet bij elke tekening welke soort lichtbundel het is. t1

Toepassen

Schilder

In de opleiding tot schilder leer je onder andere hoe je muren schildert. Om te bepalen hoeveel verf je nodig hebt, moet je weten hoe groot de muren zijn. Je kunt de muren opmeten met een rolmaat, maar dat is niet zo precies. Een laserafstandsmeter is veel nauwkeuriger. In een laserafstandsmeter zit een laser. Die zendt een laserbundel uit. De laserbundel wordt weerkaatst door de muur aan de andere kant en gaat terug naar de meter. Op het scherm van de meter zie je de afstand tot de muur tot op een paar millimeter nauwkeurig.

12 Lees de tekst over de schilder hiernaast.

a Milan is schilder en gebruikt een laserafstandsmeter.

Wat is de lichtbron in zijn meter? t1

b De laserbundel die uit Milans meter komt, is heel erg smal. Waarom is dat belangrijk? Kruis de juiste antwoorden aan. t2

y Dan hebben mensen in de kamer tijdens het meten geen last van de laserbundel.

y Dan kaatst de laserbundel goed terug naar de meter.

y Dan kun je de meter precies op een punt richten.

c Vul in: evenwijdig, divergent of convergent. i

Het is belangrijk dat de laserbundel ook nog smal is als hij weer terugkomt bij de meter. De laserbundel moet dus  zijn.

13 Je schijnt met een laserlampje op een muur. Teken hieronder de evenwijdige lichtbundel die vanuit het laserlampje op de muur schijnt. t1

14 Teken hieronder de convergente lichtbundel die rechts uit het vergrootglas komt. t1

15 Bij een lichtshow zie je soms bundels laserlicht.

Hoe komt het dat je die bundels ziet?

Kruis het juiste antwoord aan. i

y De bundels geven zelf licht.

y Stofjes in de lucht kaatsen het laserlicht terug.

Heb je het leerdoel bereikt?

16 Kijk naar de opdrachten die je hebt gemaakt.

a Hoeveel R-vragen had je goed?

b Hoeveel T1-vragen had je goed?

c Hoeveel T2-vragen had je goed?

d Hoeveel I-vragen had je goed?

17 Kruis aan wat je kent en kunt.

Ik ken de volgende begrippen: r

y Directe en indirecte lichtbron

y Lichtstraal en lichtbundel

y Divergente lichtbundel

y Evenwijdige lichtbundel

y Convergente lichtbundel

y Ik kan lichtstralen en lichtbundels tekenen. t1

y Ik kan verschillende soorten lichtbronnen en lichtbundels herkennen. t2

y Ik kan uitleggen hoe je een voorwerp ziet. i

Ken of kun je nog niet alles? Lees dan de uitleg nog eens goed of bekijk de uitlegvideo.

Practicum – Lichtbundels

Doel  Je leert hoe je drie soorten lichtbundels maakt.

 Nodig y Donker lokaal y Lichtkastje y Dia met spleten y Bolle lens y Holle lens

 Doen

lichtkastje met dia bolle

1 Zet het lichtkastje met de dia links aan de rand van vakje 1.

2 Teken in vakje 1 de lichtstralen die uit het lichtkastje komen.

3 Zet het lichtkastje met de dia links aan de rand van vakje 2.

4 Leg de bolle lens in de lichtbundel. Teken in vakje 2 de lichtstralen vóór en na de lens.

5 Zet het lichtkastje met de dia links aan de rand van vakje 3.

6 Leg de holle lens in de lichtbundel. Teken in vakje 3 de lichtstralen vóór en na de lens.

Schaduw

DOEL Je leert hoe schaduw ontstaat.

1 Lees de uitleg hieronder.

Ontstaan van schaduw

Als je op een zonnige dag buiten staat, zie je schaduwen.

De schaduw is de plek waar het directe licht van de zon niet kan komen. Dat komt doordat jij het licht van de zon voor een deel tegenhoudt.

Als je je handen voor een lamp houdt, kun je schaduwen op de muur maken. Je handen houden dan een deel van het directe licht van de lamp tegen. Doorzichtige voorwerpen zoals drinkglazen hebben geen schaduw. Die laten licht door.

2 Proefje

Maak met een lamp en je hand schaduwen op de muur.

Probeer een konijn of een ander dier te maken.

Hoe kun je de schaduw op de muur groter of kleiner maken?

3 Onderstreep het juiste woord. r

Een schaduw is een plek waar het directe / indirecte licht van een lichtbron niet kan komen.

4 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan. t1

a Met een geodriehoek kun je een y waar y niet waar schaduw maken.

b In een schaduw komt helemaal y waar y niet waar geen licht.

5 Een fotograaf heeft een portretfoto gemaakt. Waar heeft hij de lamp neergezet? Zet een kruisje in het vakje aan de goede kant. t1

6 Lees de uitleg hieronder.

De schaduw tekenen

Een lamp hangt boven een tafel. Daardoor ontstaat een schaduw onder de tafel. Die teken je zo:

1 Teken een lichtstraal van de lamp langs de linker rand van de tafel. Dit is de eerste randstraal.

2 Teken een lichtstraal van de lamp langs de rechter rand van de tafel. Dit is de tweede randstraal.

3 De schaduw is het gebied onder de tafel tussen de twee randstralen. Kleur dit gebied grijs. randstraal randstraal schaduw lamp tafel 1 2 3

7 Vul het juiste woord in. r

Als je een schaduw tekent, teken je eerst de twee

8 Je houdt een stukje karton tussen een lamp en een muur. lamp muur karton

a Teken de randstraal van de lamp langs de bovenkant van het karton. t1

b Teken de randstraal van de lamp langs de onderkant van het karton. t1

c Kleur de schaduw achter het karton grijs. t1

9 Lees de uitleg hieronder.

Grootte van de schaduw

In de winter staat de zon laag aan de hemel. De schaduwen op de grond zijn dan lang. Dat komt doordat de lichtstralen van de zon schuin invallen. In de zomer staat de zon hoger. Daardoor zijn de schaduwen korter.

Als je je handen vlak voor een lamp houdt, is de schaduw op de muur groot. Want je houdt dan veel lichtstralen tegen.

Als je je handen juist verder van de lamp houdt, wordt de schaduw kleiner. Je hand houdt dan minder lichtstralen tegen.

schaduw in de zomer

schaduw in de winter

10 Vul het juiste woord in.

Als de zon lager staat, zijn de schaduwen r

11 Een jongen voetbalt op straat bij een lantaarnpaal.

a Teken de twee randstralen van de lamp langs de jongen naar de grond. t2

b Kleur de schaduw van de jongen grijs. t2

c De jongen loopt naar de lantaarnpaal toe. Onderstreep het juiste woord. i

Zijn schaduw op de grond wordt dan groter / kleiner.

Toepassen

Hovenier

In de opleiding tot hovenier leer je hoe je parken en tuinen inricht. Als je planten en bloemen plant, moet je goed opletten waar veel en waar weinig schaduw is. Want sommige planten hebben veel zon nodig. Andere planten moeten juist in de schaduw staan.

12 Lees de tekst over de hovenier hiernaast. Finn is hovenier. Hij ontwerpt een tuin en maakt een zon-schaduwkaart. Daarop zie je waar in de tuin schaduw is.

a Waarom maakt Finn zo’n kaart? t1

b De zon staat overdag niet steeds op dezelfde plek. Daardoor is er steeds op een andere plek in de tuin schaduw. Kleur hieronder de plekken in de tuin grijs waar in de middag en in de avond schaduw is. i

muur

muur huis tuin schaduw ochtend avond middag

c Zet in de tekening een kruis op de plek waar je een plant zet die veel zon nodig heeft. t2

13 De zon staat recht boven een parasol. A

a Teken de schaduw van de parasol. t1

b Je wilt rechts van de parasol in de schaduw zitten.

Wat kun je daarvoor doen?

Kruis het juiste antwoord aan. t2

y De parasol omhoogschuiven.

y De parasol omlaagschuiven.

y De parasol schuin zetten door de stang bij punt A naar rechts te knikken.

y De parasol schuin zetten door de stang bij punt A naar links te knikken.

Heb je het leerdoel bereikt?

14 Kijk naar de opdrachten die je hebt gemaakt.

a Hoeveel R-vragen had je goed?

b Hoeveel T1-vragen had je goed?

c Hoeveel T2-vragen had je goed?

d Hoeveel I-vragen had je goed?

15 Kruis aan wat je kent en kunt.

Ik ken de volgende begrippen: r

y Schaduw

y Randstraal

y Ik kan uitleggen hoe schaduwen ontstaan. t1

y Ik kan met randstralen de plaats van de schaduw in een tekening bepalen. t2

y Ik kan uitleggen hoe een hovenier rekening houdt met schaduwen. i

Ken of kun je nog niet alles? Lees dan de uitleg nog eens goed of bekijk de uitlegvideo’s.

Practicum – De grootte van de schaduw

Doel → Je leert waar de grootte van een schaduw van afhangt.

 Nodig

y Donker lokaal

y Lamp met een divergente lichtbundel

y Poppetje (bijvoorbeeld van LEGO)

y Scherm

y Meetlint

 Doen

1 Zet de lamp op precies 1 meter afstand van het scherm.

2 Zet het poppetje tussen de lamp en het scherm op precies 25 cm afstand van de lamp.

3 Meet de hoogte van het poppetje: cm

4 Meet de hoogte van de schaduw op het scherm: cm

5 Onderstreep het juiste woord.

De schaduw is groter / kleiner dan het poppetje.

6 Zet het poppetje op precies 75 cm afstand van de lamp.

7 Meet de hoogte van de schaduw op het scherm: cm

8 Onderstreep het juiste woord.

De schaduw is groter / kleiner dan het poppetje.

9 Je wilt dat de schaduw even groot is als het poppetje. Op welke afstand van de lamp moet het poppetje dan staan?

10 Controleer je antwoord op 9 door het poppetje op deze afstand van de lamp te zetten.

11 Onderstreep het juiste woord.

Hoe groter de afstand tussen het poppetje en het scherm, hoe groter / kleiner de schaduw op het scherm.

Spiegels

Doel Je leert hoe een spiegelbeeld ontstaat.

1 Lees de uitleg hieronder.

Spiegelbeeld

Als in een spiegel kijkt, zie je een spiegelbeeld van jezelf. Je spiegelbeeld:

 is even groot als jij;

 heeft dezelfde vorm als jij.

Je spiegelbeeld staat net zo ver achter de spiegel als jij voor de spiegel staat. Sta je op 1 meter voor de spiegel, dan zit het spiegelbeeld 1 meter achter de spiegel.

In een spiegel zie je alles in spiegelbeeld. Dat zie je goed als je kijkt naar het spiegelbeeld van letters.

2 Proefje

Schrijf je naam in spiegelschrift. Kijk in een spiegel of je het goed hebt gedaan.

3 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan. r

a Een spiegelbeeld kan kleiner zijn y waar y niet waar dan het voorwerp voor de spiegel.

b De vorm van het spiegelbeeld is y waar y niet waar hetzelfde als de vorm van het voorwerp voor de spiegel.

4 Je staat op 2 meter afstand voor een spiegel. Onderstreep het juiste getal. t1

Je spiegelbeeld staat 1 / 2 / 4 meter achter de spiegel.

5 Waarom staan op een ambulance de letters vaak in spiegelbeeld? t2

6 Lees de uitleg hieronder.

Het spiegelbeeld tekenen

Je ziet een pen voor een spiegel liggen.

Het spiegelbeeld van de pen teken je zo:

1 Zet een punt op de onderkant van de pen.

2 Leg een geodriehoek loodrecht op de spiegel.

3 Teken langs de geodriehoek een lijn van de punt naar de spiegel.

4 Meet de afstand tussen de punt en de spiegel.

5 Teken het spiegelbeeld van de punt op dezelfde afstand aan de andere kant van de spiegel.

6 Zet een punt op de bovenkant van de pen.

7 Herhaal de stappen 2 tot en met 5 voor dit punt.

8 Teken het spiegelbeeld van de hele pen.

7 Een jongen staat voor een spiegel.

a Teken het spiegelbeeld van punt P. t1

b Teken het spiegelbeeld van punt Q. t1

c Schets het spiegelbeeld van de jongen. t1 spiegel

8 Een dropje ligt naast een spiegel. Teken het spiegelbeeld van het dropje. Gebruik de stappen uit de uitleg hiernaast. t2 spiegel

9 Lees de uitleg hieronder.

Terugkaatsing bij een spiegel

Een spiegel kaatst een lichtstraal in één richting terug. Als je in een spiegel naar een voorwerp kijkt, kaatst de spiegel de lichtstraal van het voorwerp terug naar je oog. Hoe een lichtstraal via een spiegel terugkaatst, teken je zo:

1 Teken het spiegelbeeld van het voorwerp.

2 Teken vanuit het spiegelbeeld een rechte lichtstraal naar je oog. Het deel voor de spiegel is de teruggekaatste lichtstraal.

3 Teken vanaf het voorwerp een rechte lichtstraal naar het punt op de spiegel waar de teruggekaatste lichtstraal begint.

Voor je oog lijkt het alsof de lichtstraal uit het spiegelbeeld komt. 1 2 3

10 Een jongen kijkt via een spiegel naar de punt van zijn schoen.

a Teken het spiegelbeeld van de punt van de schoen. t1

b Teken vanuit het spiegelbeeld een rechte lichtstraal naar het oog van de jongen. t1

c Teken vanaf de punt van de schoen een rechte lichtstraal naar het punt op de spiegel waar de teruggekaatste lichtstraal begint. t1 spiegel

Toepassen

Vrachtwagenchauffeur

In de opleiding tot vrachtwagenchauffeur leer je rijden met een vrachtwagen. Als je in een vrachtwagen rijdt, moet je goed op het andere verkeer letten. Een buitenspiegel maakt je gezichtsveld groter. Het gezichtsveld is het deel van je omgeving dat je kunt zien.

Het gezichtsveld via een spiegel vind je zo:

1 Teken het spiegelbeeld van het oog.

2 Trek vanaf het spiegelbeeld van het oog lijnen langs de randen van de spiegel.

3 Het gebied tussen de lijnen aan de kant van het oog is het gezichtsveld.

11 Lees de tekst over de vrachtwagenchauffeur hiernaast. Vul het juiste woord in. r

Met een spiegel maak je je groter.

12 Levi is vrachtwagenchauffeur. Hij steekt zijn hoofd uit het raam en kijkt in zijn linker buitenspiegel.

a Teken het spiegelbeeld van het oog van Levi. t1

b Trek vanaf het spiegelbeeld van Levi’s oog lijnen langs de randen van de spiegel. t1

c Kleur Levi’s gezichtsveld via de spiegel grijs. t1

13 Je fietst naast een vrachtwagen. De chauffeur kan via zijn buitenspiegel niet alles zien. Het gebied rond de vrachtwagen dat hij niet kan zien, heet de dode hoek.

chauffeur spiegel

fietser

vrachtwagen

a Teken het spiegelbeeld van het oog van de chauffeur in de rechter spiegel. i

b Trek vanaf het spiegelbeeld van het oog lijnen langs de randen van de rechter spiegel. t2

c Onderstreep het juiste woord. t2

Fiets je in de dode hoek? ja / nee

Heb je het leerdoel bereikt?

14 Kijk naar de opdrachten die je hebt gemaakt.

a Hoeveel R-vragen had je goed?

b Hoeveel T1-vragen had je goed?

c Hoeveel T2-vragen had je goed?

d Hoeveel I-vragen had je goed?

15 Kruis aan wat je kent en kunt.

Ik ken de volgende begrippen: r y Spiegel y Spiegelbeeld

y Ik kan spiegelbeelden tekenen. t1

y Ik kan tekenen hoe een lichtstraal via een spiegel gaat. t2

y Ik kan het gezichtsveld bij een spiegel tekenen. i

Ken of kun je nog niet alles? Lees dan de uitleg nog eens goed of bekijk de uitlegvideo’s.

Practicum – Spiegelbeeld

Doel  Je onderzoekt waar het spiegelbeeld is.

 Nodig

y Plaat piepschuim

y Twee prikkers met een vlaggetje

y Halfdoorlatend perspex (de spiegel)

y Liniaal of geodriehoek

 Doen

1 Zet het perspex op het piepschuim. Zie de tekening.

2 Zet één vlaggetje voor het perspex. Zie de tekening.

3 Kijk door het perspex naar het spiegelbeeld van het vlaggetje.

4 Zet achter het perspex het tweede vlaggetje op de plek van het spiegelbeeld dat je ziet. Het helpt als je met je hoofd een beetje naar links en naar rechts gaat.

5 Meet de afstanden van beide vlaggetjes tot het perspex.

De afstand van het eerste vlaggetje tot het perspex is cm.

De afstand van het tweede vlaggetje tot het perspex is cm.

6 Onderstreep wat juist is.

De afstand van een voorwerp tot een spiegel is groter dan / kleiner dan / even groot als de afstand van het spiegelbeeld tot de spiegel.

Lenzen

Doel Je leert hoe lenzen lichtstralen van richting veranderen.

1 Lees de uitleg hieronder.

In een camera en in een bril zitten lenzen. Lenzen zijn gemaakt van glas of doorzichtig plastic en kunnen bol of hol zijn.

 Een bolle lens is in het midden dikker dan aan de rand.

Een andere naam voor bolle lens is positieve lens (+).

 Een holle lens is in het midden dunner dan aan de rand.

Een andere naam voor holle lens is negatieve lens (–).

2 proefje

Pak een vergrootglas en ga naar buiten. Laat de zon op het glas schijnen en houd het glas boven een stuk zwart papier. Maak het lichtpuntje op het zwarte papier zo klein mogelijk. Wat gebeurt er?

3 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan. r

a Een positieve lens is hol. y waar y niet waar

b Een bolle lens is in het midden y waar y niet waar het dikst.

4 Hieronder zie je zes lenzen. Zet onder elke bolle lens een + en onder elke holle lens een –. t1 1

bolle of positieve lens (+) holle of negatieve lens (–)

Bolle en holle lenzen

5 Lees de uitleg hieronder.

Werking van lenzen

Lenzen veranderen de richting van de lichtstralen die erdoorheen gaan.

Een positieve lens laat de lichtstralen naar elkaar toe gaan. Hoe boller de lens, hoe meer de lens de lichtstralen naar elkaar toe laat gaan.

Een negatieve lens laat de lichtstralen uit elkaar gaan. Hoe holler de lens, hoe meer de lichtstralen uit elkaar gaan.

6 In de tekening in de uitleg zie je verschillende soorten lichtbundels. Onderstreep het juiste woord. r

a Links van de bolle lens zie je een evenwijdige / convergente lichtbundel.

b Rechts van de bolle lens zie je een convergente / divergente lichtbundel.

7 Zet achter elke eigenschap bij welk soort lens die hoort. Kies uit + of –. r

a Laat lichtstralen naar elkaar toe gaan.

b Is in het midden dunner dan aan de rand

8 Je ziet een lens die lichtstralen van richting verandert. De lens is getekend als een rechte lijn. Onderstreep het juiste woord. t2

Deze lens is bol / hol.

9 Lees de uitleg hieronder.

Brandpunt van een lens

Een positieve lens maakt van een evenwijdige lichtbundel een convergente lichtbundel. De lichtstralen van die bundel gaan door één punt. Dat punt is het brandpunt van de lens. De afstand van het midden van de lens tot het brandpunt is de brandpuntsafstand.

Hoe boller de lens, hoe sterker de lens de lichtstralen naar elkaar toe laat gaan. Bij een bollere lens ligt het brandpunt dus dichter bij de lens. De brandpuntsafstand is dan kleiner.

10 Vul het juiste woord in. r

a Het punt waar evenwijdige lichtstralen na een lens samenkomen, is van de lens.

b De afstand van het midden van de lens tot het punt dat je bij a hebt ingevuld is  .

11 Je ziet lichtstralen en een lens.

brandpuntsafstand

a Teken hoe de lichtstralen verdergaan. t1

b Zet een stip op het brandpunt van de lens. t1

c Meet de brandpuntsafstand van de lens. t1

De brandpuntsafstand van de lens is cm.

d Je neemt een bollere lens. Teken hoe de lichtstralen rechts van de lens dan lopen en zet een stip op het brandpunt. t1

brandpunt

Toepassen

Opticien

Veel mensen dragen een bril of contactlenzen. Die koop je bij een opticien. In de opleiding tot opticien leer je hoe je oogmetingen doet. Zo kun je bepalen of iemand plus- of min-lenzen nodig heeft en met welke sterkte. Klanten die dichtbij slecht zien, hebben pluslenzen nodig. Klanten die juist in de verte niet goed zien, hebben min-lenzen nodig. Na de meting help je klanten om de juiste bril of lenzen te kiezen.

12 Lees de tekst over de opticien hiernaast.

Vul in: bolle of holle. t1

a Karim ziet het scherm van zijn mobiel niet scherp. Hij heeft een bril met lenzen nodig.

b Lisa heeft contactlenzen om in de verte goed te kunnen zien. Dit zijn lenzen.

13 Maaike is opticien. Ze meet de ogen van een klant. De klant heeft lenzen met een sterkte van +4 nodig. Onderstreep het juiste woord.

a De klant heeft bolle / holle lenzen nodig. t2

Lenzen met een sterkte van +4 hebben een brandpuntsafstand van 0,25 m. Hoe groter de sterkte van een lens, hoe kleiner de brandpuntsafstand is.

Een andere klant heeft lenzen met een sterkte van +8 nodig. Onderstreep het juiste woord.

b De brandpuntsafstand van deze lenzen is kleiner / groter dan 5 cm. i

c Deze lenzen zijn boller / minder bol dan lenzen met sterkte van +4. t2

14 Je ziet twee lenzen die lichtstralen van richting veranderen.

De lenzen zijn getekend als rechte lijnen. Zet onder elke lens of die positief of negatief is. t2

Deze lens is Deze lens is

15 Hieronder zie je lichtstralen die door drie lenzen gaan.

Zet onder elke lens welk soort lens het is. Kies uit + of –. t2

Heb je het leerdoel bereikt?

16 Kijk naar de opdrachten die je hebt gemaakt.

a Hoeveel R-vragen had je goed?

b Hoeveel T1-vragen had je goed?

c Hoeveel T2-vragen had je goed?

d Hoeveel I-vragen had je goed?

17 Kruis aan wat je kent en kunt.

Ik ken de volgende begrippen: r

y Positieve lens en negatieve lens

y Brandpunt en brandpuntsafstand

y Ik kan de vorm van een positieve en van een negatieve lens herkennen. t1

y Ik kan de werking van een positieve en van een negatieve lens herkennen. t2

y Ik kan uitleggen welk soort lenzen iemand nodig heeft. i

Ken of kun je nog niet alles? Lees dan de uitleg nog eens goed of bekijk de uitlegvideo’s.

Practicum – Bolle en holle lenzen

Doel  Je leert hoe lenzen lichtstralen van richting veranderen.

 Nodig

y Donker lokaal

y Lichtkastje met evenwijdige lichtstralen

y Twee bolle lenzen

y Twee holle lenzen

y Liniaal of geodriehoek

 Doen

1 Welke lens is bol? Welke is hol? Zet dat in de tabel hiernaast.

2 Welke lens is het bolst? Omcirkel het nummer van deze lens in kolom 1 van de tabel hiernaast.

3 Welke lens is het holst? Onderstreep het nummer van deze lens in kolom 1 van de tabel hiernaast. lens bol of hol 1 2 3 4

4 Zet het lichtkastje links aan de rand van het vakje. Leg lens 1 in de lichtbundel. Teken de lichtstralen voor en na de lens.

5 Herhaal stap 4 met de andere drie lenzen.

6 Onderstreep wat juist is.

Een holle / bolle lens laat lichtstralen naar elkaar toe gaan.

Hoe holler / boller de lens, hoe meer de stralen naar elkaar toe gaan.

Kleur

Doel Je leert welke kleuren je ziet en hoe je die ziet.

1 Lees de uitleg hieronder.

Kleurenspectrum

Het licht van de zon bestaat uit de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw en violet (paars). Die kleuren zie je in de regenboog.

De regendruppels splitsen het witte licht van de zon in de kleuren van de regenboog. De kleuren in de volgorde van de regenboog noem je het kleurenspectrum.

2 Proefje

Pak een afstandsbediening van een tv. Druk op een knop en kijk naar het lampje aan de voorkant van de afstandsbediening. Wat zie je?

Richt de camera van je mobiel op het lampje en druk nog een keer op de knop. Wat zie je op het scherm van je mobiel?

3 Wat is de volgorde van de kleuren van de regenboog?

Omcirkel de letter voor het juiste antwoord. r

A Violet – blauw – rood – oranje – geel – groen

B Rood – oranje – geel – groen – blauw – violet

4 Met een tuinslag kun je zelf een regenboog maken. Lukt dit ook als het bewolkt is? Kruis het juiste antwoord aan. t1

y ja

y nee

5 Lees de uitleg hieronder.

Kleuren zien

Alle dingen om je heen hebben een kleur. De kleur van een voorwerp heeft te maken met het licht dat het terugkaatst.

Als zonlicht op een wit vel papier valt, kaatst het papier alle kleuren uit het zonlicht terug. Die kleuren samen maken wit licht. Daardoor is het papier wit.

Een blauwe spijkerbroek kaatst alleen het blauwe licht terug. Daardoor is de spijkerbroek blauw. Een zwarte rekenmachine kaatst geen enkele kleur licht terug. Daardoor is de rekenmachine zwart.

6 Vul de juiste kleur in.

a Een gele tennisbal kaatst alleen licht terug. t1

b Als je trui geen enkele kleur terugkaatst, is de kleur van je trui r

7 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan.

a Rode nagellak weerkaatst rood licht. t1

y waar y niet waar

b Een wit T-shirt kaatst geen licht terug. t1

y waar y niet waar

8 Zwarte voorwerpen kaatsen geen licht terug. Waarom zie je een zwarte pen toch op een tafel liggen? Kruis het juiste antwoord aan. t2

y Doordat de tafel lichter van kleur is en wel licht terugkaatst.

y Doordat de pen niet helemaal zwart is en toch een beetje licht terugkaatst.

y Doordat er ook teruggekaatst licht van andere voorwerpen op de pen valt.

9 Lees de uitleg hieronder.

Ultraviolet en infrarood

Een ander woord voor licht is straling. De zon zendt licht uit waarvan je de kleuren kunt zien. Dit noem je zichtbaar licht. Maar de zon zendt ook straling uit die je niet kunt zien:

 Van ultraviolette straling (uv-straling) van de verkleurt je huid. Te veel uv-straling is gevaarlijk.

Je kunt er huidkanker van krijgen.

 De infrarode straling (ir-straling) van de zon voel je als warmte. Alle voorwerpen zenden ir-straling uit.

Dat merk je bijvoorbeeld aan de warmte als je dicht bij een vuur zit. Hoe warmer het voorwerp, hoe meer ir-straling het uitzendt.

10 Schrijf twee soorten straling op die je niet kunt zien. r

11 In de foto hiernaast zie je een brandende kachel en een kop warme thee.

a Welk van de twee zendt de meeste ir-straling uit?

Zet in de foto een 1 bij dat voorwerp. t1

b Welk van de twee zendt de minste ir-straling uit?

Zet in de foto een 2 bij dat voorwerp. t1

12 Onder een zonnebank gaan is schadelijk voor je huid.

Door welk soort straling van de zonnebank komt dat?

Kruis het juiste antwoord aan. t1

y ir-straling

y uv-straling

Toepassen

Lichttechnicus

In de opleiding tot lichttechnicus leer je hoe je shows en optredens aantrekkelijk maakt met licht. Je kunt laserlampen gebruiken die verschillende kleuren licht geven. Als je rood, groen en blauw licht mengt, kun je alle kleuren maken. Dat gebeurt ook in moderne ledlampen. Daarin zitten rode, groene en blauwe leds.

13 Lees de tekst over de lichttechnicus hiernaast. Tess is lichttechnicus. Ze wil verschillende kleuren licht maken. Met welke twee soorten lampen kan dat? r 1 2

14 Hieronder zie je welke kleuren je krijgt als je rood, groen en blauw licht mengt.

geel cyaan wit

rood blauw groen

Welke kleur lampen gebruikt Tess om geel licht te maken? t1

15 Samira bekijkt het scherm van haar mobiel met een vergrootglas. Ze ziet allemaal rode, blauwe en groene stipjes. Leg uit waar deze stipjes voor nodig zijn. i

16 Een warmtecamera gebruikt ir-straling om een foto te maken. Zoek een plek waar de buitenkant van het huis veel irstraling uitzendt. Zet daar een kruisje. t2

Heb je het leerdoel bereikt?

17 Kijk naar de opdrachten die je hebt gemaakt.

a Hoeveel R-vragen had je goed?

b Hoeveel T1-vragen had je goed?

c Hoeveel T2-vragen had je goed?

d Hoeveel I-vragen had je goed?

18 Kruis aan wat je kent en kunt.

Ik ken de volgende begrippen: r

y Regenboog en kleurenspectrum

y Zichtbaar licht

y Ultraviolette straling (uv) en infrarode straling (ir)

y Ik kan de soorten straling noemen die de zon uitzendt en de zichtbare kleuren in de volgorde van de regenboog noemen. t1

y Ik kan uitleggen welke kleur een voorwerp heeft in wit licht. t2

y Ik kan uitleggen hoe je verschillende kleuren licht maakt. i

Ken of kun je nog niet alles? Lees dan de uitleg nog eens goed of bekijk de uitlegvideo’s.

Practicum – Een kleurenspectrum maken

Doel  Je onderzoekt hoe je met een prisma een kleurenspectrum maakt.

 Nodig

y Donker lokaal

y Lichtkastje waarmee je één lichtstraal kunt maken

y Prisma

y Zwart, rood en blauw potlood

y Bolle lens

y Vel papier

 Doen

1 Stel het lichtkastje zo in, dat er één scherpe lichtstraal uit komt.

2 Zet het lichtkastje op het vel papier.

3 Zet het prisma in de lichtstraal. Draai het prisma tot er een lichtbundel met alle kleuren van de regenboog uit komt. Dit noem je een kleurenspectrum.

4 Schrijf de kleuren op die je van boven naar beneden ziet.

5 Teken met zwart potlood de omtrek van het prisma.

6 Teken met zwart potlood de witte lichtstraal van het lichtkastje naar het prisma.

7 Teken met blauw potlood de violette (paarse) lichtstraal die uit het prisma komt.

8 Teken met rood potlood de rode lichtstraal die uit het prisma komt.

9 Zet de bolle lens in de gekleurde lichtbundel die uit het prisma komt.

10 Verplaats de lens tot de gekleurde lichtstralen na de lens naar elkaar toe lopen.

11 Vul het juiste woord in.

Op de plek waar de lichtstralen weer bij elkaar komen, is de kleur van het licht

12 Vul de juiste woorden in.

Wit licht bestaat uit de kleuren

Toetsvoorbereiding

Kijk aan het einde van elke paragraaf of je het leerdoel hebt bereikt.

Zo niet, lees dan de uitleg nog eens goed door of bekijk de uitlegvideo’s.

Maak daarna de volgende opdrachten.

1.1 Zien

1 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan.

De zon is een directe lichtbron. r y waar y niet waar

2 Rik wil een convergente lichtbundel tekenen.

Hieronder zie je zijn tekening. Zet in elke lichtstraal een pijltje in de goede richting. t2

1.2 Schaduw

3 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan. r

In de winter zijn de schaduwen op de grond lang.

y waar y niet waar

4 Een zaklamp schijnt op een meisje.

zaklamp

a Teken de randstraal van de zaklamp langs het hoofd van het  meisje. t1

b Kleur de schaduw van het meisje grijs. t2

c Het meisje loopt naar de muur toe. Kruis het juiste woord aan. i

Haar schaduw op de grond wordt dan:

y groter y kleiner

1.3 Spiegels

5 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan. r

Je staat op een halve meter afstand voor een spiegel.

Je spiegelbeeld staat dan een halve meter achter de spiegel.

y waar y niet waar

6 Een muis staat voor een spiegel en ziet zijn staart in de spiegel. spiegel

a Teken het spiegelbeeld van de punt van de staart. t1

b Teken vanuit het spiegelbeeld een lichtstraal naar het rechteroog van de muis. t1

c Teken de lichtstraal van de staart naar de spiegel. t1

d Teken het gezichtsveld van de muis via de spiegel. t2

1.4 Lenzen

7 Waar of niet waar? Kruis het juiste woord aan. r

Een bolle lens is in het midden dunner dan aan de rand.

y waar y niet waar

8 Hieronder zie je een lens waar een lichtbundel op valt.

a Onderstreep het juiste woord.

De lens is negatief / positief. t1

Vul het juiste woord of getal in.

b Het punt waar de lichtstralen bij elkaar komen, is het van de lens. r

c De brandpuntsafstand van deze lens is cm. t1

1.5 Kleur

9 Vul de juiste woorden in.

a Een rode jas kaatst licht terug. r

b Een hete pan zendt ir-straling uit dan een warme deken. t1

© 2020 Boom voortgezet onderwijs, Groningen, The Netherlands

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elek tronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t /m 16m Auteurswet 1912 jo. besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 kb, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie­ en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.stichting­ pro.nl).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, recording or otherwise without prior written permission of the publisher. isbn 978 94 9286 291 4 www.boomvoortgezetonderwijs.nl

Polaris is een RTTI­gecertificeerde methode en onderscheidt vier soorten vragen:

R Reproductievragen

T1 Trainingsgerichte toepassingsvragen

T2 Transfergerichte toepassingsvragen

I Inzichtvragen

Voor meer informatie over de RTTI­systematiek, zie www.docentplus.nl.

Boekontwerp & omslag

René van der Vooren, Amsterdam

Tekstredactie

Charlotte Journée tekstredactie, Nijmegen

Opmaak & technische tekeningen

PPMP, Wolvega

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.