5 minute read
Van Freud tot Trump: ‘ikke, ikke, ikke’?
De veranderende definitie van het narcisme als psychische stoornis
Trump Tower in New York: een groot ego dus een grote toren? Of eerder ter compensatie?
Advertisement
steRRe BeRentZen - Na de bestorming van het Capitool op 6 januari dit jaar was de media eensgezind over Trump zijn karakter: Trump is een narcist die alleen maar aan zichzelf denkt. Narcisme is een erkende persoonlijkheidsstoornis, waarbij de persoon in kwestie zich specialer voelt dan anderen en daarom ook een speciale behandeling verwacht. Deze term is afgeleid van de figuur Narcissus uit de Griekse mythologie, maar de daadwerkelijke term werd pas in 1898 bedacht door de Britse arts Henry Havelock Ellis. Hij veronderstelde dat een aantal van zijn patiënten het fijn vond om naakt voor de spiegel te staan. Maar zoals bij vrijwel elk concept in de psychoanalyse, begint de geschiedenis pas écht bij Sigmund Freud. Als we heden ten dage over narcisme spreken wanneer we een steeds vaker voorkomend probleem in onze maatschappij karakteriseren, dan is het goed om niet alleen de Griekse mythologie voor ogen te houden maar ook de freudiaanse geschiedenis in ons achterhoofd te hebben.
Narcisme werd dankzij Freud een fundamen- chanisme tegen onverdraaglijke wensvoorstellingen. Na een teel begrip in de psychoanalyse. Maar zoals nadere observatie van hysterie, kwam hij al tot een dergelijk vaker met fundamentele begrippen gebeurt, afweersysteem: verdringingen. Freud stelde dat deze wenswerd het begrip tot een algemeenheid verhe- voorstellingen, waartegen men zich verweert, steevast sekven, waardoor het haar specifieke betekenis sueel van aard zijn. Dit idee werkte hij in 1905 in een eerste verloor. Het is daarom belangrijk om terug te gaan naar de versie uit, genaamd ‘Drie verhandelingen over de theorie van definitie die Freud zelf hanteerde voor het begrip narcisme. de seksualiteit’ (Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie). Het is In 1914 publiceerde Freud zijn essay ’Ter introductie van het op dat moment dat de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung narcisme’ (Zur Einführung des Narzissmus). Het wordt alge- contact met hem zoekt. Jung wil deze psychoanalytische meen gezien als een inleiding op Freuds theorieën over nar- methoden betrekken bij zijn onderzoek naar schizofrenie. cisme. Het moet echter eerder gezien worden als de uitkomst van zijn denkwerk dan het begin. Freud zijn psychoanalyse Narcisme heeft twee vormen, het primair narcisme begint bij de ontdekking van afweerneuropsychosen. Dit zijn en het secundair narcisme. neurosen – zenuwafwijkingen – die ontstaan als afweerme-
In deze periode koppelt Freud het narcisme aan het ontstaan van het ‘ik’ en onderzoekt dit ontstaan op het meest primitieve niveau. Het identificatieproces van het zelf ziet hij terug in de schizofrenie die Jung bestudeert. Ondanks dat Jung en Freud in deze periode volwassenen bestuderen, onderscheidt Freud in deze periode het vroegkinderlijke narcisme. Dit is volgens hem een natuurlijke ontwikkelingsfase. Narcisme heeft twee vormen, het primair narcisme en het secundair narcisme. Het primair narcisme is de natuurlijke ontwikkelingsfase waarin een individu ontstaat. Een peuter leeft aanvankelijk in een symbiose met zijn moeder, die zijn libidineuze verlangen bevredigt. Deze verhouding verandert waardoor ‘de zelf’ tot het object van het seksuele verlangen wordt gemaakt. Freud schrijft:
“Dit (het narcisme) is geen geïsoleerd fenomeen, maar een noodzakelijk ontwikkelingsmoment in de overgang van auto-erotisme naar objectliefde. Verliefd zijn op zichzelf (op zijn eigen geslachtsdelen) is een onmisbaar ontwikkelingsmoment. Vandaar stapt men dan over naar soortgelijke objecten. In het algemeen heeft de man twee primaire seksuele objecten, de vrouw (de moeder, de kinderjuffrouw enz.) en zijn eigen persoon; en als gevolg moet hij van beide vrij genoeg worden zonder aan een van beide te lang vast te hangen. Gewoonlijk wordt de eigen persoon vervangen door de vader, die dan echter snel in de positie van de rivaal geschoven wordt.”
Bij secundair narcisme koppelt Freud narcisme aan emotionele conflicten. Narcisme is dan een verdedigingsmechanisme wanneer de libidineuze driften naar de buitenwereld niet worden bevredigd. Deze driften worden dan niet meer naar de buitenwereld gericht, maar naar binnen. Narcisme is dan een eigenliefde, ontstaan door de afwijzing van andermans liefde. Primair narcisme is dus een gezonde ontwikkeling bij kinderen, waarbij secundair narcisme een ‘abnormale’ vorm van narcisme inhoudt. Het narcisme werd dus bestudeerd, omdat het een belangrijke ontwikkelingsfase was die ieder kind moest doormaken en omdat het tot de kern behoorde van het schizofrene verdedigingsproces.
Pas decennia later kwam er aandacht voor een vorm van narcisme dat niet in dit klassieke onderscheid valt: de narcistische persoonlijkheidsstructuren. Er werd een groep mensen onderscheiden bij wie de centrale problematiek als narcistisch kon worden bestempeld, zonder dat zij leden aan schizofrenie. Deze groep mensen waren in veel gevallen juist uitstekend geïntegreerd in de maatschappij. In de jaren zeventig uitte deze waarneming zich in een debat tussen twee destijds toonaangevende psychoanalytici: Heinz Kohut en Otto F. Kernberg. Kohut legde de kern van het ontstaan van narcistische persoonlijkheidstrekken bij het falen van de verzorgers van het kind. Wanneer de verzorgers niet de basale behoefte aan bewondering en idealisatie van een kind bevredigden kan dit leiden tot narcisme. Kernberg stelde daar tegenover dat de kern van narcisme ligt in het onvermogen van het kind om om te gaan met de frustratie die het ervaart in het conflict tussen het bereiken van autonomie en de reële afhankelijkheid van de verzorgers. Kohut zag vooral de positieve kanten van het narcisme, waar Kernberg vooral de negatieve kanten beschreef. Beiden zijn het echter wel eens dat iedereen begint als narcist: als baby aan de borst van de moeder. De veranderende definitie van de term narcisme komt voort uit nieuwe bevindingen die zijn opgedaan in de maatschappij. Psychoanalytici ontmoetten steeds minder de ‘klassieke neurotische patiënten’, terwijl er wel steeds vaker een beroep op hen werd gedaan bij problemen van narcistische aard. In 1979 publiceerde Christopher Lasch het boek De cultuur van het narcisme (The Culture of Narcissism: American Life in an Age of Diminishing Expectations) waarin hij stelt dat deze mutatie van narcisme het gevolg is van veranderingen binnen de samenleving. Hij herkende onder zijn tijdgenoten een hedonistische, materialistische vorm van zelfliefde. Deze veronderstelling plaatste hij in een lange historische ontwikkeling waarbij deze vorm van zelfliefde het uiteindelijke resultaat is van de vernietigende effecten van het moderne kapitalisme. Het kapitalisme had gezorgd voor een ineenstorting van het zelfrespect van de mens, dat als arbeider naar de fabriek was gebracht, waarbij de autonomie was verruild voor een onderwerping aan consumptie. Het is een pessimistisch boek, geschreven in een tijd dat de American Dream zich in een crisis bevond. Een tijd van economische stagnatie, een nederlaag in Vietnam, de energiecrisis en het schandaal omtrent Watergate. Er wordt vaak een parallel getrokken tussen de huidige situatie en de tijd van Lasch. Misschien is het dus niet zo opmerkelijk dat we nu steeds vaker de term narcisme terug zien komen. d
De veranderende definitie van de term narcisme komt voort uit de bevindingen in de maatschappij.