3 minute read
Buitenplaatsen en bloembollen
De ontstaansgeschiedenis van de bollenstreek
Haye Heida - Het bezoekersaantal van bloemenpark de Keukenhof in Lisse wordt met de jaren hoger en hoger. Ook de jaarlijkse bloemencorso in de regio blijft een populaire bezienswaardigheid. In de tijd dat het lentepark geopend is worden middelbare scholieren en forensen dagelijks opgehouden door touringcars, gevuld met mensen die van heinde en verre zijn gekomen voor de kleurrijke tulpenvelden. Hoe heeft dit stukje Hollands groen kunnen uitgroeien tot een trekpleister van internationale allure?
Advertisement
Toch is de bollenteelt in het gebied zelf een relatief recent fenomeen. Zo had de beruchte tulpenmanie van de zeventiende eeuw nooit kunnen plaatsvinden als de bollenteelt van begin af aan dichter bij huis gelegen was! De bollenstreek (gelegen midden in de Randstad tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag) heeft haar naam dan ook halverwege de negentiende eeuw verkregen, wanneer men hier op grote schaal bloembollen ging telen. In de voorgaande eeuwen zijn echter de condities gecreëerd waardoor dit uiteindelijk het centrum van de Nederlandse bloembollencultuur werd.
Zandwinning had gezorgd voor een bodem waarop bloembollen gedijden
Belangrijk om te weten is dat veel delen van het huidige Nederland lange tijd onder water hebben gestaan. Ongeveer 12.000 jaar geleden was er sprake van een wereldwijde klimaatverandering. Door stijgende temperaturen kwam er geleidelijk een einde aan de laatste ijstijd. Het smeltwater van de grote ijskappen belandde o.a. in het bekken dat uiteindelijk de Noordzee zou worden. Door het samenspel van golven en wind werd er in de loop der eeuwen duinruggen gevormd die een vrijwel gesloten kust creëerden. Dit belemmerde de afwatering, waardoor er achter de oude duinen een drassig veengebied ontstond. Logischerwijs is dit gebied op dat moment nog zeer lang dunbevolkt.
De ligging in een relatieve uithoek van de gevestigde koninkrijken en het onherbergzame karakter maakten dat dit gedeelte van Holland er rond het jaar 1000 voor het oprapen lag. De vele overgebleven kasteeltjes, geven aan dat het gebied aantrekkelijk was onder de adel voor gebiedsuitbreiding. De versterkte huizen en woontorens, zoals ’t Huys Dever in Lisse en de ringburcht Teylingen (tussen Sassenheim en Voorhout) zijn nog steeds te bezichtigen. Daarnaast is er gebouwd op middeleeuwse fundamenten, wat het geval is bij ’t Hof van Hillegom, Huis te Warmont enkasteel Oud-Poelgeest.
De lokale heren stimuleerden de ontwatering en ontginning van de woeste gronden zodat er in de zestiende en zeventiende eeuw veel duingrond werd afgegraven voor de zandwinning. Dit zand ging naar de grote steden, waar het gebruikt werd om de bodem te verstevigen. Ondertussen was dit binnenduingebied in trek geraakt bij rijke kooplieden en de stedelijke aristocratie, die de zomermaanden liever op het platteland doorbrachten dan in de stad. Deze buitenplaatsen waren niet alleen prestigieus, maar ook ontzettend praktisch: door het ontbreken van schoon water, riolering en afvalverwerking in de stad was het ‘s zomers zeer onaangenaam. De gezonde buitenlucht en het fraaie landschap van de huidige bollenstreek daarentegen waren vanuit de Hollandse steden goed bereikbaar en vormden een uitstekend alternatief.
De rijken kwamen hier in de eerste plaats voor vermaak, maar waren ook een soort projectontwikkelaars. Zo hield de familie Six uit Amsterdam zich bezig met het project Hillegom, waar niet alleen de familie van profiteerde, maar ook de lokale bevolking. Wat ooit een toevluchtsoord was voor de familie, groeide al gauw uit tot een onderneming. Er werden (water)wegen aangelegd waar men tol hief. De buitenplaats werd nu omringd door productieve akkers, boomgaarden, moestuinen en kassen. Ook het burgemeesterschap van de Amsterdamse Sixen heeft het project vermoedelijk goed gedaan. Er ontstond al snel een speciale Hillegommermarkt (bij de Lauriergracht) waar alleengroenteschepen uit Hillegom mochten aanleggen.
Veel buitenplaatsen begonnen echter in verval te raken na de Franse Revolutie. De grootgrondbezitters trokken terug naar de stad en verkochten hun land, als ze niet op zoek waren gegaan naar andere manieren om hun landerijen enigszins winstgevend te maken. De plaatselijke bevolking moest een nieuw bestaan opbouwen. Tuinlieden begonnen voor zichzelf en experimenteerden op kleine schaal met het telen van bloembollen en het veredelen van nieuwe soorten planten en bloemen. Eeuwen van zandwinning hadden gezorgd voor een bodem waarop tulpen, hyacinten en narcissen gedijden. De bollenteelt verdrong de groente- en fruitteelt dan ook snel, omdat men er simpelweg veel meer mee kon verdienen.
Dit brengt ons bij de negentiende eeuw. Bloembollen waren allang niet meer het luxeproduct van driehonderd jaar eerder, waardoor een grotere laag van de bevolking zich deze kon veroorloven. De tuinbouwgrond ten westen van Haarlem die ook enkele bollenvelden besloeg was niet meer toereikend. Kwekerijen vestigden zich steeds zuidelijker van Haarlem. Ook de lokale boeren grepen hun kans. Met de introductie van stoomgemalen konden waterstanden beter gereguleerd worden en wederom vonden er op grote schaal zandafgravingen plaats, waardoor er meer ruimte was ontstaan voor de bollenteelt. Nu was er daadwerkelijk sprake van een bollenstreek, al was de grote internationale belangstelling die zou volgen toen nog ondenkbaar, evenals het bestaan van touringcars.