2 minute read
Romeins burgerrecht verleend aan barbaarse koningen
Rutger Hoekstra | Rome - De twee barbaren der Friese stam, Verritus en Malorix, hebben het Romeins burgerrecht gekregen van keizer Nero nadat ze een voorstelling in het theater van Pompeius hadden bijgewoond in 54 n. Chr.. Gedurende de voorstelling lapten ze alle etiquetteregels aan hun laars door de hun toegewezen zitplaatsen te verlaten en plaats te nemen in het voor senatoren gereserveerde vak. Om van de twee barbaren af te komen, gelastte onze doorluchtige keizer hen op audiëntie te komen, waarna hun het burgerrecht geschonken werd, op voorwaarde dat zij zouden vertrekken uit Rome, terug naar de moerasgronden waar ze vandaan kwamen. Hiermee kwam een lange strijd tot een voorlopig einde: een reconstructie.
De Friese koningen schroomden niet tussen de senatoren te gaan zitten
Advertisement
Nadat legeraanvoerder Corbulo in het zesde jaar van keizer Claudius’ regeerperiode (47 n. Chr.) orde op zaken had gesteld in het barbaarse kweldergebied benoorden de noordelijke rijksgrens, was de rust in het gebied teruggekeerd. Zo kwam een roerige periode waarin wij het gebied trachtten te controleren en die bol stond van barbaarse activiteiten – zoals ongehoorzaamheid, plunderingen en opstanden, waar wij Romeinen geen antwoord op wisten te vinden – ten einde. In het veertiende jaar van keizer Tiberius’ periode (28 n. Chr.) waren de barbaarse Frisii in opstand gekomen wegens inhaligheid onzer kant. Het scheen de toenmalige legeraanvoerder een goed idee om een grotere belasting van de stam te vragen dan voorheen, maar die zij niet konden ophoesten. De opstand was succesvol en gedurende een periode van welhaast twintig jaar bleef het gebied vrij, waarna legeraanvoerder Corbulo het weer onder controle bracht. Onze leiders zagen echter al gauw in dat het gebied ons Romeins doel niet kon dienen en besloten Corbulo terug te roepen. Hoewel de Friezen op een veilig geachte afstand van de grens leefden, werd door onze Romeinse leiding het gebied veiliger bevonden de Rijngrens van ons rijk als gemilitariseerde zone met verspreide forten en kleine cohorten soldaten te bewaken.
Onze verminderde aanwezigheid leidde evenwel tot beweging onder stammen langs de Rijngrens. Brutaal en ongehoorzaam als de Frisii zijn, nestelden zij zich op een voor militaire doeleinden bedoeld stuk grond langs de Rijn. Akkers zouden al ingezaaid zijn en primitieve nederzettingen gebouwd! Omdat dit een schending was van de grenzen, werd door de daar gesitueerde legercommandant met militair ingrijpen gedreigd. De stam wilde van geen wijken weten en stuurde in plaats daarvan hun leiders, Verritus en Malorix, naar Rome om hun zaak te bepleiten bij de keizer. Wij toonden onze gastvrijheid en lieten hun onze mooie hoofdstad zien. Daarbij werd hun een toneelstuk getoond in het Theater van Pompeius, waar zij overigens niets van begrepen. Des te meer waren ze geïnteresseerd in het publiek. Toen zij te horen kregen dat de senatoren een eigen vak hadden, schroomden zij niet zich daar te zetelen, onder het mom dat ook zij van hoge klasse waren. De toeschouwers namen het sportief op, net als onze keizer. Uiteindelijk verleende hij hun burgerrechten. Daarmee zou de kous af moeten zijn. Ons bereiken echter berichten van wederom koppige Frisii en een militair conflict dreigt. Moge de goden de keizer bijstaan in een verstandig besluit.