OM Christelijke opvoeding

Page 1


ERDEE MEDIA B.V. APELDOORN / RD.NL / REDACTIE@RD.NL 055-5390222 / ABONNEESERVICE@RD.NL 055-5390498, WHATSAPP 055-5390345

Wat leuk dat je dit digitale magazine over christelijke opvoeding hebt gedownload. Je vindt hierin vijf opiniërende en informatieve artikelen over dit belangrijke thema. Denk aan een artikel over de geestelijke opvoeding en over hoe je als ouders gidsend kunt zijn voor je kinderen. En je leest hierin ook een artikel over de podcastserie ‘Bij ons thuis’. Veel leesplezier!

INHOUDSOPGAVE

„Reformatorische ouder verliest verbinding met kind door focus op goed en fout”

De vraag: Mag je opvoeden met harde hand?

Geef jongere in opvoeding zowel richting als ruimte

Hoe komen kinderen tot een leven voor en met God?

Opvoedpodcast: een kijkje bij andere gezinnen thuis

„Reformatorische ouder verliest verbinding met kind door focus op goed en fout”

Trek je als opvoeder de muren hoog op of laat je kinderen bewust buiten de bubbel kijken? Over die vraag gaan opvoeders woensdag in gesprek tijdens een bijeenkomst van onderwijsorganisatie Driestar educatief in Gouda. „We moeten de krampachtige houding richting regels een beetje laten varen.”

„De deur naar de andersdenkende medemens zit binnen de reformatorische gezindte nogal eens op slot”, zegt Hanna de Jong-Markus. De onderzoeker werkt bij Driestar educatief en deed onderzoek naar religieuze diversiteit in het orthodox-christelijke onderwijs. Samen met Anne-Marije de Bruin-Wassinkmaat, eveneens werkzaam bij Driestar educatief en gepromoveerd op de religieuze identiteitsontwikkeling van reformatorisch opgevoede jongeren, organiseert ze de expertmeeting ”Hoe Open?!”. Tijdens de bijeenkomst gaan betrokkenen bij de reformatorische geloofsopvoeding in gesprek over openheid.

De aanleiding voor de bijeenkomst is

in hun proefschriften te vinden. De onderzoekers spraken daarvoor met meer dan vijftig jongeren, leraren en lerarenopleiders over onder andere geloofsopvoeding in reformatorische kring. „Bij de jongeren die ik sprak, zie je dat een aantal van hen nog steeds overtuigd refo is. Anderen hebben het gedachtegoed vaarwel gezegd, maar er is ook een groep die zich wel christelijk maar niet reformatorisch noemt”, licht De Bruin-Wassinkmaat toe. Uit de gesprekken met de jongvolwassenen komt veelvuldig naar voren dat het binnen de reformatorische opvoedingscontext vaak ontbreekt aan direct of indirect contact met andersdenkenden. „Thuis, op school of in de kerk, bijna nergens komen jongeren mensen

Robert van der Stelt
Anne-Marije de Bruin-Wassinkmaat. Beeld Leonard Walpot

tegen die anders in het leven staan”, zegt De Jong-Markus.

En dat is best een probleem, zo oordeelden beide onderzoekers. „Contact met mensen die anders in het leven staan is heel nuttig. Het dwingt je om na te denken over je eigen positie en zet je stil bij je oordeel over die ander.”

De onderzoeker noemt als voorbeeld het vluchtelingendebat. „Wie nog nooit een vluchteling ontmoet heeft, kan makkelijk zeggen dat Nederland te vol is. Wie ervaringsverhalen hoort van mensen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld krijgt oog voor het individuele leed dat erachter schuilgaat.”

Het doel van beide Driestarmedewerkers is niet klakkeloos kritiek leveren op de reformatorische geloofsopvoeding, maar een discussie op gang brengen die „opbouwend” van aard is. „We begrijpen namelijk heel goed dat de wereld complex en opvoeden moeilijk is. We denken echter wel dat een meer open houding noodzakelijk is.” En juist de ontmoeting met andere ideeën helpt jongeren om steviger te wortelen in het christelijk geloof, aldus De Bruin-Wassinkmaat

Zwart-wit

Op dit moment geeft een deel van de reformatorische ouders hun kinderen een redelijk ongenuanceerd wereldbeeld mee, zo stellen beide dertigers. „Normen en regels staan vaak centraal in de opvoeding thuis, op school of in de kerk.” Daarmee verdeelt een opvoeder de wereld volgens hen automatisch in goed en fout. Wie zich aan de norm of regel houdt, zit goed. Wie hem overtreedt, begaat een fout. „Er wordt verondersteld dat er geen grijs gebied is.”

Als voorbeeld noemen de onderzoekers een bezoek aan Opwekking, de jaarlijkse Pinksterconferentie in Biddinghuizen. „Een deel van de refo-opvoeders ziet hun kind bijna liever naar een keet gaan, waar de bezoekers popmuziek draaien en teveel drinken, dan naar dit evenement.” Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld een evangelische Mozaiekdienst. „Sommige ouders willen liever dat hun kind niet naar de kerk gaat, dan dat het een dienst bezoekt waar in hun ogen een halve waarheid verkondigd wordt.”

Beide voorbeelden laten volgens De Jong-Markus zien dat sommige opvoeders zwart-witdenken en er weinig ruimte is voor reflectie. „De reformatorisch opgevoede jongeren die het christen-zijn op een andere, bijvoorbeeld evangelische manier, invulling geven, kunnen daarover moeilijk met hun ouders in gesprek.” Sommige opvoeders hebben dan ook het gevoel dat hun kind „beter niet gelovig dan andersgelovig” kan zijn. „Wie niet gelooft, kan nog radicaal tot inkeer worden gebracht door God. Wie anders gelooft denkt God al te kennen en gaat zo met een ingebeelde hemel naar de hel”, verwoordt De Jong-Markus de zorgen van sommige reformatorische ouders.

Zielenheil

De focus op goed en fout zegt volgens beide Driestarmedewerkers veel over de grote verantwoordelijkheid die ouders richting hun kinderen voelen. Het eeuwig zielenheil van het kind ‘hangt’ boven de opvoeding. „Het feit dat we niet alleen leven op deze wereld, maar op weg zijn naar een eeuwige bestemming, sluimert altijd ergens op de achtergrond”, zegt De Jong-Markus. Hierin ligt volgens de onderzoekers ook de reden dat veel opvoeders de gelederen naar de wereld gesloten houden. „Door ontmoeting met andersdenkenden bestaat naar hun idee de kans dat een jongere zijn geloof verliest of een vrijere moraal krijgt. Daarmee komt dan ook het zielenheil van de jongere in het geding.”

Ouders van wie de kinderen een andere weg ingeslagen zijn, kampen volgens de onderzoekers met gevoelens van schuld en schaamte. „Richting de gemeenschap, maar vooral richting God.” Bij de doop beloofden ze namelijk dat ze hun kind zouden opvoeden naar Gods wil. „En daar hebben ze dan naar hun idee in gefaald”, zegt De Bruin-Wassinkmaat.

Gereformeerd belijden

Het persoonlijk geloof en de vragen die jongeren hebben moeten volgens de onderzoekers vaker onderwerp van gesprek zijn binnen de gereformeerde gezindte. Het gaat volgens de dertigers veel over „hoe het zou moeten zijn” en niet over „wat er in het hart leeft” en „wat de kern is van het geloof.”

Daarbij komt dat veel reformatorisch opgevoede jongeren ervaren dat de wereld niet zwart-wit is, stelt De Bruin Wassinkmaat. „Zij zijn veelal op zoek naar de nuance en het is goed als opvoeders zich daarvan bewust zijn.” De reactie van opvoeders hierop is volgens de onderzoekers vaak dat ze nog sterker gaan benadrukken wat goed en fout is. Daarmee „verliezen ze gemakkelijk de verbinding” met jongeren.

De jeugd heeft volgens Driestarmedewerkers juist behoefte aan open en eerlijke gesprekken over de betekenis en de meerwaarde van het christelijk geloof en het gereformeerd belijden. „Jongeren willen zich aan anderen kunnen optrekken, ze hebben identificatiefiguren nodig die hen helpen om zich te vormen en een stevige binding aan het christelijk geloof te ontwikkelen”, zegt De Jong-Markus.

Een oplossing voor het probleem tussen openheid en geslotenheid binnen de opvoeding hebben we niet, zegt De Jong-Markus. „Maar door te signaleren waar het wringt en daar met elkaar over te praten, kunnen opvoeders wel in de spiegel kijken.”

Kwetsbaar

Dat begint volgens beide Driestarmedewerkers bij zelfbewustzijn en erkenning. De Bruin-Wassinkmaat: „Je balanceert als gelovige opvoeder tussen openheid geven en richting geven. Door te erkennen dat dat spannend is stelt een opvoeder zich kwetsbaar op en laat hij zich in het hart kijken.”

Geef pubers daarnaast de ruimte te geven om vragen te stellen, ook al weet je als opvoeder het antwoord niet, zo adviseren de onderzoekers. „Ga in zo’n geval samen met je kind op zoek naar iemand die het antwoord wel weet en betrek zo ook andere medechristenen bij de geloofsopvoeding.”

Hanna de Jong-Markus. Beeld Erik Kottier

Daarbij is het volgens de dertigers belangrijk dat opvoeders zich realiseren dat hun kinderen in een andere wereld opgroeien dan zij in grootgebracht zijn. „Hoe dan ook komen ze met diversiteit in aanraking en leven ze in een tijd waarin de reformatorische gezindte steeds meer in de kantlijn van de samenleving komt te staan.” Ook de jongeren die geen of weinig vragen stellen en grotendeels in het spoor van hun ouders wandelen, zullen zich volgens de onderzoekers op een zeker moment moeten verantwoorden voor hun levensovertuiging. „Bijvoorbeeld als ze over tien jaar zelf kinderen krijgen die vragen gaan stellen over de reformatorische geloofsopvatting”, zegt De Jong-Markus.

Grip

Kennismaken met andere ideeën en ontmoetingen met andersdenkenden

zijn volgens de onderzoekers belangrijk. „Je kunt als puber op school wel ingeprent krijgen wat de vijf zuilen van de Islam zijn, maar je krijgt er pas een beeld bij als je een moslim iets over zijn geloofsbeleving hoort vertellen”, zegt De Bruin-Wassinkmaat. Daarnaast moeten refo-scholen vaker in gesprek over de onderlinge diversiteit. „Die verschillen zijn nu vaak lastig bespreekbaar, maar het is goed om het daarover te hebben. Zo leren leerlingen dat hun christelijke identiteit breder is dan de interpretatie die ze van huis uit meekrijgen”, zegt De Jong-Markus.

Door ontmoetingen met andersdenkenden kunnen jongeren krachtiger wortelen in het christelijk geloof, zo stellen de onderzoekers. „Het bereidt hen voor op de plek die ze later zelf in de samenleving in zullen nemen.” Bovendien kan de ontmoeting met nietof andersgelovigen thuis of op school

in een veilige setting gebeuren. „Dat geeft de mogelijkheid om er met het kind over in gesprek te gaan en eventuele vragen daarover te beantwoorden. Als een jongere eenmaal studeert of werkt, heeft een opvoeder daar veel minder grip op”, aldus De BruinWassinkmaat.

Daarbij mogen juist reformatorische opvoeders volgens beide dertigers vertrouwen hebben in Gods wegen met mensen. „We geloven dat God boven ons leven staat. De paradox is dat we de geloofsopvoeding heel serieus nemen, maar uiteindelijk ook diep beseffen dat het niet van ons als opvoeders afhangt”, zegt De Bruin-Wassinkmaat. „Dat vertrouwen geeft rust”, vult De Jong-Markus aan. „Geloofsopvoeding is spannend en opvoeders zullen dat ervaren. Maar als je voor Zijn aangezicht daarin je weg zoekt, mag je het ook weer loslaten.”

De vraag: Mag je opvoeden met harde hand?

Wij zijn thuis heel streng en met harde hand opgevoed. Is dat christelijk? Hoe kunnen we samenleven naar Gods Woord zonder dat ouders hun hand opheffen?

Niet christelijk

Het antwoord kan kort zijn: streng en hard opvoeden is niet christelijk. Als het woord ”rechtvaardig” in de vraag zou staan in plaats van ”hard”, zou het al stukken beter zijn. Dat ouders er een autoritaire opvoedingsstijl op nahouden, zegt iets over hun eigen opvoeding en de schade die ze daardoor hebben opgelopen. Opvoedingspatronen gaan zich dan herhalen.

Het kan ook iets zeggen over hun eigen persoonlijkheid. Een van de ouders hoeft maar streng en hard te zijn en de ander aanpassend en het gaat al mis. Waarschijnlijk kwam een strenge en harde opvoeding vroeger meer

voor, omdat de hele cultuur harder en meer autoritair was. Christelijk is het echter nóóit geweest. Ook al staat er in de Bijbel dat een vader die zijn zoon liefheeft, hem kastijdt als dat blijkbaar nodig is. Die jongen moet dan nog aan alle dingen merken dat zijn vader hem liefheeft. Zelfs dat kastijden is niet hardvochtig.

Opvoeden is: een relatie met je kind opbouwen en het vanuit die relatie richting wijzen én ruimte bieden. Deze reactie te kort om deze drie R’s hier uit te werken, maar ze zijn alle drie goed te verbinden met het christelijk geloof. Laat ik naar twee Bijbelteksten noemen: Efeze 6:1-4 en Kolossenzen 3:21. Ouders mogen hun kinderen niet

Nico van der Voet
Beeld RD, Henk Visscher

boos maken. Autoritaire ouders keren dat altijd om. En ouders mogen hun kinderen niet tergen en moedeloos maken. En dat gebeurt precies bij een harde opvoeding. Dan hoeft er nog niet eens sprake te zijn van huiselijk geweld. Ouders kunnen hun kinderen het bloed onder de nagels vandaan halen, zonder dat die kinderen durven protesteren. Die zijn namelijk bang dat ze het laatste restje ouderliefde verspelen. Sterker nog: sommige kinderen gaan de schuld bij zichzelf zoeken en worden depressief.

Moeten kinderen dan niet gecorrigeerd worden? Zeker! Dat hoort bij het richting wijzen. Paulus zegt echter dat ouders hun kinderen moeten opvoeden in de onderwijzing en terechtwijzing van de Heere. Ook hierover valt weer veel te zeggen. De kern is: Ouders, voed je kinderen op in de Geest van Christus. Leer je kinderen Hem na te volgen. Corrigeer ze als ze van dat spoor afwijken. Doe dat wel in de geest van Zijn liefde. De wil van kinderen moet je niet breken met hardheid maar buigen met liefde.

Sámenleven in gezin en familie vraagt liefde van twee kanten. Kinderen dienen de ouders voor hun opvoeding en als personen te eren. Maar die ouders mogen daar geen misbruik van maken en de grenzen van hun kinderen overschrijden.

Nico van der Voet, docent Christelijke Hogeschool Ede

Geef jongere in opvoeding zowel richting als ruimte

Opvoeders zijn gidsen die voor de uitdagende taak staan om te balanceren tussen richting geven en ruimte bieden in de godsdienstige vorming van jongeren.

In haar onderzoek naar religieuze identiteitsontwikkeling van reformatorisch opgevoede jongvolwassenen concludeert De Bruin-Wassinkmaat volgens J.H. Mauritz dat jongeren vooral ruimte willen en moeten krijgen, waardoor ze zelf kunnen exploreren (RD 10-12). Hoewel Mauritz het pedagogische belang van ruimte geven niet ontkent, zet hij vooral in op relatie en richting geven. Hiermee creëert hij echter een oneigenlijke tegenstelling. Dat is jammer, want juist dit thema zou christenen in de gereformeerde gezindte moeten verbinden: hoe houden we onze jongeren vast, en meer nog: hoe brengen we hen tot Jezus Christus?

Bij het neerzetten van de positie van De Bruin-Wassinkmaat door Mauritz gaat het echter op twee manieren verkeerd. Allereerst vereenzelvigt hij de onderzoeksresultaten uit gesprekken

met jongeren met de opvatting van de onderzoeker. In de tweede plaats vat hij het onderzoek van De Bruin samen door te stellen dat zij pleit voor het bieden van ruimte in de geloofsopvoeding en zet hij daartegenover richting geven, openheid en relatie. Weliswaar erkent hij dat opvoeders ook ruimte moeten bieden, maar dat punt verdwijnt in het interview van tafel.

Het opmerkelijke in dit verband is dat Mauritz zich enerzijds afzet tegen De Bruin, maar op de achterflap van het boek ”Ik heb je gemist”, dat hij samen met anderen schreef, wordt wel een letterlijk citaat van haar uit een RD-interview (3-12-21) aangehaald. In dat citaat wordt nadrukkelijk genoemd dat het belangrijk is dat opvoeders trouw zijn aan de eigen traditie en hun overtuigingen overdragen en tegelijk ruimte geven voor het vinden van een

eigen weg.

Balanceren

Wie onze publicaties van het afgelopen jaar heeft gelezen, beseft dat de argumentatie van Mauritz niet klopt. Het beeld dat De Bruin-Wassinkmaat vindt dat jongeren vooral ruimte moeten krijgen, is gewoon niet correct. In haar proefschrift gaat het juist om het balanceren tussen ruimte bieden en richting geven, met de erkenning dat dit voor opvoeders uitdagend is en dat opvoeders zich handelingsverlegen kunnen voelen! De christelijke schoolpedagogiek die vorig jaar verscheen, heet niet voor niets ”Gidsen”. Opvoeders zijn gidsen, dus relatie en richting geven zijn pedagogisch gezien belangrijke kernwoorden. We hopen dat Mauritz dit wil erkennen, want er gaat in de gereformeerde gezindte te veel verkeerd door framing en verkeerde

Dr. Anne-Marije de Bruin-Wassinkmaat en dr. Bram Kunz

beeldvorming. In het kader van de pedagogische verantwoordelijkheid zijn opvoeders en jongeren uiteindelijk de dupe.

Sterkere binding

Om de beeldvorming bij te stellen, leggen we nog eens uit wat we bedoelen met (hermeneutische) ruimte bieden. Het punt dat we maken, is dat de opvoeding erop gericht moet zijn dat jongeren zelf leren nadenken en handelen en aan betekenisgeving gaan doen. De mate van behoefte verschilt natuurlijk per jongere, maar iedere jongere zal wel tot persoonlijke toe-eigening moeten komen. Daarbij is het geven van ruimte essentieel: geen ruimte bieden kan ertoe leiden dat de opvoedeling klakkeloos dingen overneemt of onverschillig raakt. Het doel van ruimte bieden is dus niet negatief (hellend vlak, vervreemding), maar positief: het beoogt juist een sterkere binding, zodat jongeren stevig in hun schoenen komen te staan en daardoor, in afhankelijkheid van God, als christen in de maatschappij kunnen staan.

Hierbij hebben ze opvoeders nodig die voortdurend (vanuit relatie) de verbinding zoeken en die hen gidsen in het vinden van een eigen weg, voor het aangezicht van God. Maar de metafoor van de gids betekent niet dat de opvoeding blijft steken in socialisatie: zo zijn onze manieren, dit wordt er van je verwacht. Ruimte bieden doet een appel op de verantwoordelijkheid van de jongere. Die kan zich immers niet verschuilen achter de opvoeder.

Geen exacte kopie

Voor veel orthodox-christelijke opvoeders is het spannend om ruimte te bieden. Toch is die ruimte christelijk-pedagogisch gezien essentieel: je neemt als opvoeder de vragen van jongeren serieus, je spiegelt hun keuzes, rond een open Bijbel. Dat brengt ons bij een laatste punt, met het oog op het voortgaande gesprek over richting geven en ruimte bieden. De manier waarop Mauritz spreekt over relatie en richting geven, lijkt te worden gevoed door angst en beheersingsdenken: alsof een goede relatie een beter eindresultaat

van de opvoeding garandeert. Waarom duwt hij die ruimte weg, al erkent hij wel dat opvoeden ook om ruimte vraagt? Het lijkt erop dat hij in zwart-witdenken belandt: richting tegenover ruimte, relatie tegenover openheid.

Dat is wat ons betreft onderdeel van het probleem rond kerkverlating: voor jongeren is de wereld niet zwart-wit en de praktijk van godsdienstige vorming ook niet. Dat is de realiteit waarmee we in ons pedagogische handelen rekening moeten houden. Geen enkele generatie is een exacte kopie van de vorige; identiteitsvorming is niet het aantrekken van confectiekleding, maar van maatkleding. Daarom is het zo belangrijk dat we elkaar als opvoeders blijven opzoeken. En als we geloven dat de Heilige Geest de Gids is die in alle waarheid leidt, mag dit ons ook bij de pedagogische verantwoordelijkheid vandaag ontspannen.

De auteurs zijn als docent-onderzoeker werkzaam bij Driestar educatief.

Hoe komen kinderen tot een leven voor en met God?

Het doel van de opvoeding is dat kinderen zich bij het volwassen worden het christelijk geloof eigen maken, opdat ze zelf met de Heere wandelen. Daarvoor is nodig dat ze het Evangelie kennen en geloven, dat ze aanvoelen hoe een leven met God eruitziet.

De vraag hoe kinderen komen tot een leven met en voor God kan heel kort beantwoord worden: dat is het werk van de Heilige Geest. Dat geeft moed en ontspannenheid in de christelijke opvoeding en aan het kerkelijk jeugdwerk en het christelijk onderwijs. Gelukkig hangt het niet alleen af van onze opvoeding of inspanning.

Misschien ben je ouder van een kind dat is afgehaakt en worstel je erg met de vraag of het aan de opvoeding ligt. Dat kun je niet zonder meer zo stellen. Als onze kinderen in Gods weg blijven gaan, is dat niet onze verdienste, maar Gods genade. Er zijn kinderen die afgehaakt zijn die een prima christelijke opvoeding hebben gehad, vanuit de liefde van God in Christus. Het is niet in onze hand.

Levensopvatting

De meeste dieren zijn in een mum van tijd volwassen. Bij de mens duurt dat proces jaren. God geeft ruimte

aan opvoeding, inwijding in het leven, karaktervorming, geloofsontwikkeling. Dat geeft ouders, kerkelijk werkers en onderwijzers een grote verantwoordelijkheid. Tegelijk is er alle ruimte voor ontwikkeling. Je mag meegroeien met je kind, zelf ook bijleren, jezelf ook corrigeren. Samen bespreek je de opvoeding, stuur je bij waar mogelijk en nodig.

Met onze houding, levensopvatting en levenswijze dragen wij een visie op het leven over en die vormt onze kinderen. Je houding, hoe je leeft, hoe je de zin van het leven ziet, hoe je je werk doet, hoe je met de kinderen omgaat, in dat alles vindt vorming plaats.

Ook het Godsbeeld dat we meegeven, wordt voor een deel gevormd door de woorden die we spreken of het onderwijs dat we aanbieden. Maar er gebeurt meer. We kunnen goed spreken over Gods geduld en vergeving, maar als we zelf ongeduldig en hard zijn, communiceren we daarmee iets over God.

Als we zeggen dat je bij God altijd een luisterend oor vindt, maar zelf geen tijd hebt om je kind alle aandacht te geven, communiceer je ook iets over God. Als we in een opvoedingssituatie met leugens, oneerlijkheid of onoprechtheid geconfronteerd worden en er gemakkelijk, slap overheen stappen, ondergraven we met ons gedrag het onderwijs over Gods rechtvaardigheid en heiligheid. Geloofsopvoeding is dus iets integraals.

Wij spreken doorgaans over ”leer en leven” als de twee facetten van het christelijk geloof. Ik ben geneigd daar nog iets tussen te zetten. Paulus schrijft in 2 Timotheüs 3:10: „Maar u bent mij nagevolgd in mijn onderwijs, levenswandel, levensopvatting, geloof, geduld, liefde, volharding.” Na ”levenswandel” volgt ”levensopvatting”. Die zou je tussen leer en leven kunnen plaatsen. Dat woord vraagt aandacht voor christelijke karaktervorming. De christelijke vorming van de persoonlijkheid. Behalve voor ”wat geloof je?”

Ds. A. Th. van Olst

en ”wat doe je?” is er ruime aandacht nodig voor ”wie ben ik, voor God en voor mensen?”

Deuteronomium 6

Hoe komt de opvoeding van kinderen en jongeren in de Bijbel aan de orde? Ze horen helemaal bij het volk dat door God uitgekozen is, het volk van Zijn verbond. Maar ze mogen kind zijn. Ze dragen niet van meet af aan de volle verantwoordelijkheid. Ze worden ingewijd in het voorrecht en de verantwoordelijkheid om bij Gods volk te horen.

In Deuteronomium 6 zien we hoe geloofsopvoeding niet beperkt blijft tot bijzondere momenten van geloofsoverdracht of huisgodsdienst, maar een integraal onderdeel vormt van het gezinsleven. De woorden van Gods gebod moeten de kinderen ingeprent of ingescherpt worden (6:7). Dit kunnen ouders niet uitbesteden aan de priester, net zo min als ouders de geloofsopvoeding vandaag kunnen uitbesteden aan de kerk of de school.

Bij de woorden van God gaat het niet allereerst om levensregels, maar om de Náám van de eeuwige God. „Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één!” Dat wil ook zeggen: de Enige. Hij Die trouw is, Hij Die geen andere goden naast Zich duldt, Hij Die de liefde van ons leven moet zijn en ons werkelijke vreugde kan geven.

Zonder een duidelijke grondbelijdenis heeft de geloofsopvoeding geen richting, hoe veel regels en gewoonten je ook in het leven roept. Gods woorden, Zijn geboden, worden overgedragen vanuit de grondbelijdenis en die gaat over Wie de Heere is.

De opvoeding is erop gericht, zo stelt Deuteronomium 6:5, dat wij en onze kinderen de Heere, onze God, de God Die een verbond met ons sloot, liefhebben met heel ons hart, heel onze ziel en heel onze kracht. De geloofsopvoeding, zegt Deuteronomium 6:6, begint niet met wat je tegen de kinderen zou willen zeggen, maar bij je eigen hart. Deze woorden moeten in uw hart zijn. De regels die in de opvoeding gesteld worden, zijn geen doel

op zichzelf, maar middel om God te kennen. De concrete geboden vormen het hekwerk rondom de tuin, zodat de kinderen daarbinnen veilig kunnen spelen.

Hoe kun je kinderen en jongeren in gezin, kerk of school de weg wijzen als je zelf niet een hart hebt waar Gods liefde in woont? Die liefde in het hart zal ervoor zorgen dat ook op momenten dat je niet bewust aan het opvoeden bent, er toch geloofsopvoeding plaatsvindt. De kinderen zien scherp hoe je in het leven staat.

Gewone leven

Vanuit die grondbelijdenis en vanuit de liefde van het hart worden de woorden van God ingeprent in de harten en levens van kinderen. Dat gebeurt, stelt Deuteronomium 6:7-9, door te spreken. Je moet meer doen dan het goede voorbeeld geven. Er moet ook gesproken worden. Herhaaldelijk uitleggen, inprenten. Neem dat gerust ook letterlijk. Leer Bijbelteksten aan. Zorg dat de woorden van God letterlijk klinken, en herhaaldelijk. Scherp die in.

Het is belangrijk om huisgodsdienst een plaats te geven, gewijde, bijzondere momenten van Bijbellezen, gesprek, gebed en zang, maar het is tegelijk belangrijk dat er midden in het gewone leven over God gesproken wordt. Want heel het leven behoort Hem toe.

Deuteronomium 6 wijst de gezinnen aan als plaats van geloofsvorming. Toch zijn er ook lessen te trekken voor het jeugdwerk in de kerk en het christelijk onderwijs. Wiskunde blijft wiskunde, maar de christelijke school biedt ruimte voor het betrekken van het christelijk geloof op alle facetten van het leven. Bij kerkelijk jeugdwerk en catechese mogen we dat ook niet vergeten. Kerkelijk onderwijs kan te veel op het hoofd gericht zijn. De praktijk van het christelijke leven mag nooit vergeten worden. Steeds moet aan de orde komen: wat betekent het om dit te geloven als je het catechisatielokaal verlaat en je leven leeft?

Psalm 78

Hoe komen kinderen tot een leven voor en met God? Door het vertellen

van Gods grote daden, zegt Psalm 78. Daarin wordt onderwijs gegeven over de geloofsoverdracht door de generaties heen. Wij hebben het gehoord van onze vaders. Wat dan? „Aloude verborgenheden”, de geheimen van het geloof, van het verbond. Het zijn „verborgenheden” die toch niet verborgen blijven. Het is net als met het „geheimenis” van het Evangelie waar Paulus over spreekt, dat geopenbaard is en toch een geheim in de zin van een mysterie blijft. Wij zullen deze verborgenheden niet verbergen voor onze kinderen, maar aan de volgende generatie „de loffelijke daden van de Heere vertellen, Zijn kracht en Zijn wonderen die Hij gedaan heeft” (78:4). Opdat zij (onze kinderen) die weer zullen doorvertellen aan hún kinderen (78:5).

Psalm 78 spreekt over vier generaties. Dat perspectief op meerdere generaties mogen we kinderen ook voorhouden. De keuzes die jij maakt, doen ertoe. Als jij in de weg van de Heere gaat, ook met het oog op een relatie, een toekomstig gezin, wat zal dat betekenen voor je kinderen? En als je andere keuzes maakt, wat betekent dat dan? Zullen je kinderen dan niet horen van onze Schepper en Verlosser, en weten je kleinkinderen dan straks niets van de Heere Jezus Christus? Je bent een schakel in de ketting van Psalm 78.

Leeftijdsadequaat

Het is belangrijk dat de geloofsoverdracht op een leeftijdsadequate manier plaatsvindt.

De eerste levensfase van een kind (van voor de geboorte tot het eerste levensjaar) is de fase van veiligheid en hechting. Waarom zou de geloofsopvoeding niet vervlochten kunnen zijn met die veilige hechting? In de veilige liefde van moeder en vader mag de Naam van Jezus klinken, nog voordat kinderen iets van Hem kunnen begrijpen.

In die prille fase vindt ook de doop plaats. Ouders gaan met hun kind tot God, omdat God hen daartoe roept. Dit kind is geboren in de lichtkring van Gods verbond en woorden. Het kind hoort als lid van de gemeente van Christus gedoopt te worden, als teken

en zegel dat het niet bij de wereld hoort die voorbijgaat, maar bij Christus en Zijn toekomst.

We voeden onze kinderen niet op met de overtuiging dat ze eens op de tweesprong komen te staan en dan een keuze moeten maken. Wij voeden de kinderen op vanuit de keuze van God om hen bij Zijn verbond en gemeente te plaatsen. Ik bedoel daarmee geenszins verbondsautomatisme, alsof persoonlijk geloof niet noodzakelijk zou zijn. Maar we voeden de kinderen op vanuit Gods belofte en roeping. Hun leven krijgt van Godswege richting mee. Christelijk opvoeden betekent dat we de kinderen leren dat wij als ouders en kinderen niet onszelf toebehoren, maar Christus en Zijn rijk. De grondbelijdenis dat er één God en één Heere is, ligt ten grondslag aan de verbondsopvoeding.

In de eerste levensjaren begrijpt het kind nog weinig, maar het houdt van rituelen en herhaling (van Bijbelverhalen) en is fijngevoelig voor sfeer. Je moet het geloof erin lepelen. We bidden om de Heilige Geest voor onze

kinderen, maar dat strijdt niet met de prille geloofsoverdracht. En wat zijn kinderen ontvankelijk. Zet op de geloofsontwikkeling geen enkele rem! Leer kinderen de Heere te prijzen nog voordat ze begrijpen wat ze doen.

Moreel kompas

Als ze iets ouder zijn (3-7 jaar), kun je hen echt leren bidden. Leer hen ervoor danken dat ze mogen opgroeien met Gods Woord en genade. De kinderen zullen dit geloven en aannemen, en dat is alleen maar goed. Het is nog te vroeg voor de vraag of ze wel echt geloven met hun hart. Laat hen kinderlijk geloven, in de hoop dat ze voordat ze tien of twaalf zijn zoveel zicht hebben op de liefde van God dat ze er nooit meer van loskomen.

In de leeftijd van 7-11 jaar vorm je de kinderen steeds meer. Inmiddels doen kerk en school ook mee. In deze leeftijdsfase worden steeds duidelijker grenzen gesteld. „Dit past bij de Heere en Zijn dienst, dat past daar niet bij.” Je vormt het moreel kompas.

Dan breken de puberjaren aan. Kerk en school moeten een helder beeld hebben van wat het betekent om een puber te zijn die met vallen en opstaan de Heere wil volgen. Er moet ruimte zijn voor dat vallen en opstaan. Voor het omarmen van het geloof en tegelijk eraan schudden en het kritisch bevragen, om te kijken hoe stevig het allemaal staat. Want ze kunnen niet meer op gezag geloven.

Opvoeden is loslaten. Soms is dat heel pijnlijk. Wat als mijn kind niet meer mee wil naar de kerk? Wat als het geloof van hem of haar af lijkt te glijden? Het is zo belangrijk dat het geloof bespreekbaar blijft, zonder dat de sfeer direct ijzig wordt. Houd altijd de band goed. Wie weet hoe de Heere je kind weer wil aanspreken.

De auteur is directeur van de Evangelische Hogeschool in Amersfoort en predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dit artikel is een verkorte weergave van zijn lezing op het symposium ”Kind en Geloof” op 30 september in Gouda.

Opvoedpodcast: een kijkje bij andere gezinnen thuis

Marjolein Snoeij-de Pee en Mariska Dijkstra-Wolters

Soms wil je gewoon wel eens weten hoe het bij anderen thuis gaat. Dat kan vanaf 24 november. Dan start het vierde seizoen van de opvoedpodcast Bij ons thuis. Er is een nieuwe presentator, Henrieke Hoogendijk. En verder leef je bij elke aflevering mee met twee gezinnen. Ze stellen zich in dit artikel voor. „Of het bij ons perfect gaat? Welnee. Maar het is mooi om van elkaar te leren.”

„Onze kinderen grootbrengen met de Bijbel in de hand”

Naam: Mart-Jan van Renswoude (27, teamleider ordermanagement) en Margriet van Renswoude (27, verpleegkundige)

Woonplaats: Gouda

Kinderen: Mart (5), Ted (4) en Fleur (1)

Wil je je gezin even voorstellen?

Margriet: „Ik zou ons gezin omschrijven als een reurig drietal met twee ouders. Onder andere door onze oudste. Hij heeft autisme. Zijn emoties kunnen door iets wat wij een klein voorval vinden hoog oplopen. Dat zorgt voor extra drukte en spanning in huis. Als ik de kinderen de opdracht geef om hun jas aan te trekken en onze dochter Ted trekt eerst haar schoenen aan, dan krijgt Mart een error. Voor hem moet

alles zo voorspelbaar en prikkelarm mogelijk zijn. Alles wat een jong gezin vaak niet is.

Fleur is een peuter van anderhalf die de wereld aan het ontdekken is. Mart kan enorm om haar lachen en zich verbazen over wat ze doet. Dat is leuk om te zien. Anderzijds kan Fleur ook juist de oorzaak zijn van een teveel aan prikkels.

Beeld RD, Anton Dommerholt

Ted weet dat Mart anders kan reageren, maar ze is te klein om te begrijpen hoe dat komt. Ted en Mart reageren wisselend op elkaar. Soms kan Mart zijn zus totaal niet verdragen. Ik vraag Ted dan om hem met rust te laten. Dan zegt ze: „Het geeft niet hoor. Het is een beetje te druk voor Marts hoofd.”

Drie keer per week wordt Mart na schooltijd opgehaald door begeleiders van Agathos. Dat is voor iedereen fijn. De aandacht voor de kinderen is meer in balans. We hopen altijd maar dat we Ted en Fleur niet tekort doen door de zorg voor Mart. We zijn alert op signalen die daarop wijzen. Als Ted negatief gedrag vertoont, weet ik dat ik haar wat meer aandacht moet geven. Nu Mart af en toe van huis is, kan dat ook makkelijker.”

Waarom werk je mee aan de podcast?

Margriet: „Ik ben best impulsief. Toen ik de oproep om mee te doen aan een podcast onder ogen kreeg, dacht ik: waarom niet? Mijn man denkt wat langer over zo’n beslissing na en wil alle ins en outs weten. En toen we eenmaal begonnen waren, bekroop me ook heel even het gevoel: wat heb ik me nu weer op de hals gehaald?

Achteraf denk ik dat het goed was om mee te doen. De podcast laat de moeilijkheden zien die ieder gezin kent. Je kunt niet bij mensen achter de

voordeur kijken. Er is bij iedereen wel wat, ondanks dat bijna iedereen mooi weer speelt. In elk gezin moet er opgevoed worden en dat gaat nergens vanzelf. Door de mooie buitenkant vraag je je weleens af: hoe spelen al die andere mensen de opvoeding klaar? Maar aan de andere kant is het ook niet fris om altijd je vuile was buiten te hangen. We klagen dus zeker niet, want we hebben het goed met elkaar.

Het voelt voor ons niet alsof wij een voorbeeld zijn. We zijn een beginnend gezin. Maar we weten wel dat opvoeden op een gezonde manier loslaten is. Overgeven aan God. En dat geeft een zekere ontspanning. Op aarde is het niet volmaakt, hoewel we er als mens naar proberen te streven. Maar je ervaart rust als je in afhankelijkheid richting geeft aan een Bijbelse opvoeding. En je hoopt dat wat we zaaien op Zijn tijd vrucht zal voortbrengen tot eer van Zijn naam.”

Hoe spannend zijn de opnames? Mart-Jan: „Wat we spannend vonden aan het meedoen met de podcast, was dat we ons niet konden voorbereiden op de vragen die tijdens de opnames werden gesteld. Het waren onderwerpen waar we best nog even wat langer over na hadden willen denken. Hoe omschrijf en duid je jezelf en je gezin op een juiste manier? Dat vonden we lastig. Het liefst zou je dan over zulke vragen nog een nachtje slapen. Want

achteraf ga je je woorden wegen. Je vraagt je af hoe het op de luisteraars overkomt.

Maar aan de andere kant staan we er ook nuchter en redelijk ontspannen in. We hebben niets te verbergen. Mensen gaan geen uitspraken of fragmenten horen waarvan ze steil achteroverslaan. Voor veel mensen zal ons gezinsleven herkenbaar zijn.”

Hoe voeden jullie op?

Margriet: „Het opvoeden van een kind met een hulpvraag is echt maatwerk. We proberen onze kinderen dezelfde normen, waarden en regels mee te geven. Rust, reinheid en regelmaat staan hoog in het vaandel. En natuurlijk hebben we ook bepaalde gewoonten overgenomen van onze ouders. Maar we houden wel rekening met de behoeften van onze oudste. We kijken naar wat voor hem haalbaar is.”

Mart-Jan: „Wat voor alle drie de kinderen gelijk is, is dat we hen met de Bijbel in de hand proberen groot te brengen. We geven hen mee hoe goed het is de Heere te dienen. En we proberen hen te laten voelen dat het leven met de Heere een rijk leven is. We hebben drie keer bij de heilige doop hetzelfde jawoord gegeven. Dat verschilt niet. De kinderen een Bijbelse opvoeding geven gaat met vallen en opstaan, maar er is verwachting: ”Zij zullen u vrezen”.”

„Het is mooi dat je in de opvoeding van elkaar kunt leren”

Naam: Leendert van Ingen (46, medewerker in een metaalbewerkingbedrijf) en Klazina van Ingen, (38, kraamverzorgster zzp)

Woonplaats: Zegveld

Kinderen: Leendert (22), Minelle (19), Yvonne (17), Gerco (15), Annemijn (10), Hendrik (8), Samuel (2) en een baby op komst

Wil je je gezin even voorstellen?

Klazina: „We zijn een beetje een bijzonder gezin. De eerste vrouw van Leendert en de moeder van de oudste vier kinderen is overleden. Ik was toen ik veertien jaar geleden met Leendert trouwde nog vrijgezel. Niet alle kinderen hebben dus dezelfde moeder.”

Leendert: „Maar daar merk je niks van.”

Klazina: „We wonen sinds drie jaar in

het ouderlijk huis van Leendert, een verbouwde boerderij aan de rand van Zegveld. Ertegenover ligt een speeltuin en een voetbalveld. De kinderen hebben dus alle ruimte. We zeggen vaak tegen elkaar dat we rijk gezegend zijn. En zo ervaren we dat ook echt. Mijn schoonouders wonen hiernaast, in een soort mantelzorgwoning. Heel gezellig, voor hen, voor ons en ook voor de kinderen. Het is niet zo dat we

Beeld RD, Anton Dommerholt

alle opvoedvragen met hen bespreken, maar het is toch fijn om dingen te kunnen delen.”

Waarom werk je mee aan de podcast?

Leendert: „Het blijft bijzonder dat je voor bijna alles een diploma nodig hebt, behalve voor het opvoeden van kinderen. Terwijl opvoeden toch echt niet altijd makkelijk is.”

Klazina: „We bidden elke dag om kracht en liefde. Daarin laten we zien dat we de trouwe hulp van de Heere ook echt nodig hebben.”

Leendert: „We doen absoluut niet mee omdat wij nou zo’n perfect gezin hebben. Juist niet. Er lopen hier regelmatig dingen anders dan we hadden gepland. Wel denken we dat je altijd wat van anderen kunt leren. Zelf heb ik destijds met vragen rond de puberteit van een van onze kinderen bij een oude schoolmeester aangeklopt. Ik wist echt niet wat ik met die boze buien aan moest. Van hem leerde ik om vooral zelf niet te emotioneel te reageren. En dat hielp.”

Klazina: „Het is inderdaad fijn om van elkaar te leren. Voor mij is het fijn dat jij

RD-podcast Bij ons thuis

al wat meer ervaring hebt met opvoeden. Consequent zijn bijvoorbeeld vond ik in het begin best lastig. Dan koos ik nog wel eens voor de makkelijkste weg. „Oké, pak dat snoepje maar.” Ik ben gaan inzien dat zulk gedrag voor de lange termijn niet handig is. Als ze weten dat je om te praten bent, blijven kinderen drammen.”

Hoe spannend zijn de opnames?

Klazina: „Voor de opnames van de podcast kregen we een kastje in huis, waarin een microfoon zat. Op diverse momenten van de dag moesten we die aanzetten. Dat was bijvoorbeeld tijdens het wakker maken van de kinderen, als we aan tafel zaten of als ze naar school gingen. We hebben daar natuurlijk eerst met de kinderen over gepraat. Zien we dit zitten met elkaar? De jongste kinderen vonden het sowieso geen probleem, maar de oudsten gingen overstag toen we er een etentje tegenoverstelden. Echt spannend vonden we het niet, maar lastig is wel dat je van tevoren niet precies weet of er iets interessants gaat gebeuren. Dan krijgt de jongste een peuterbui en dan denk je: „Ah, dat zou een mooi moment geweest zijn voor de opname, maar dan ben je dus

al te laat.”

Hoe voeden jullie op?

Leendert: „Ik denk dat we vrij open zijn. De kinderen weten dat ze bij ons met hun vragen en problemen terechtkunnen. Ook over een onderwerp als seksualiteit wordt hier vrij open gepraat.”

Klazina: „Er zijn daarnaast wel duidelijke regels. Over telefoongebruik bijvoorbeeld. De telefoon blijft in principe beneden en op elk heel uur mogen ze de eerste tien minuten even achter het beeldscherm. Daarna leggen ze hem weg. De regel werkt goed.”

Leendert: „Omdat we een gezin met kinderen in verschillende leeftijden hebben, moeten we de regels soms wat aanpassen. Met het ouder worden van de kinderen laten we de regels wat meer varen. Om huiswerk te kunnen checken, hebben de kinderen soms hun telefoon gewoon nodig. Je hoopt dat ze op een gegeven moment dat wat je ze hebt geleerd en voorgeleefd gaan overnemen. Ook op het gebied van media. Dat loslaten, dat is een nieuwe fase voor ons. Zo blijft er altijd wat te leren.”

Waarom hebben peuters driftbuien? Wat doe je als je puber alleen nog maar online wil zijn? Hoe betrek je oude en jonge kinderen bij hetzelfde Bijbelgedeelte? Soms zou je even achter de voordeur van andere opvoeders willen meeluisteren, om van hen te leren en ideeën op te doen. Dat is precies wat er gebeurt in het vierde seizoen van de podcast ”Bij ons thuis” van het Reformatorisch Dagblad.

In de nieuwe opzet van de podcast verkent presentator Henrieke Hoogendijk (moeder en pedagoog) een alledaags opvoedthema vanuit verschillende perspectieven. De start van elke podcast is bij een gezin thuis. Je leert de families Van Ingen en Van Renswoude kennen en hoort hoe het er bij hen aan toegaat. Waarom doen ze de dingen zoals ze doen en hoe denken zij over opvoeden vanuit de Bijbel en over vrijetijdsbesteding?

In elke aflevering gaat Henrieke ook in gesprek met een gastspreker om een opvoedthema uit te diepen. Petra van Nederpelt (orthopedagoog-generalist bij Driestar educatief en in het Ikazia ziekenhuis) legt uit hoe kinderen leren leren en Elise Pater-Mauritz (moeder en bekend van de site Elke dag nieuw, over christelijke opvoeding) vertelt over moederschap als roeping en over huisgodsdienst. Vaste gast in elke aflevering is Margreet van den Berg, moeder en redacteur bij het Reformatorisch Dagblad. Zij reflecteert aan de hand van een citaat en blikt samen met Henrieke terug op de gesprekken, om ze in te bedden in het kader van de christelijke opvoeding.

Een mailtje ontvangen zodra de aflevering online staat? Schrijf je in via abonnement.rd.nl/podcast-opvoeding.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.