Wat leuk dat je dit Online Magazine over vrijheid van onderwijs hebt gedownload. Je vindt hierin vijf opiniërende en informatieve artikelen over dit belangrijke thema. Denk aan een artikel over de onderwijsinspectie en hoe we elkaars ruimte niet mogen begrenzen op gebied van onderwijs.
Deze en andere verhalen zijn voor jou helemaal gratis.
Veel leesplezier!
INHOUDSOPGAVE
Onderwijsinspectie: Uw ruimte mag mijn ruimte niet begrenzen. En omgekeerd
Geef school ruimte voor onderwijs
Echte burgers luisteren naar elkaar
Slotgesprek over toelatingsbeleid: „Kerk, school en gezin te veel eilandjes geworden”
Orthodoxe school heeft breed opvoedingsdoel nodig
3 6 8 10 14
Onderwijsinspectie: Uw ruimte mag mijn ruimte niet begrenzen.
En omgekeerd
Gerard Vroegindeweij
Veel orthodoxe scholen staan sceptisch tegenover de Onderwijsinspectie. Perkt de toezichthouder de vrijheid van onderwijs niet te veel in? De inspectie vindt van niet.
Burgerschapsvorming behoort tot de basisvaardigheden die leerlingen moeten beheersen.
Alida Oppers, inspecteur-generaal van de Onderwijsinspectie
De kritiek vanuit enkele scholen en onderwijskoepels richt zich vooral op het toezicht op het burgerschapsonderwijs. Het toezicht daarop is een speerpunt van de inspectie. Maar inspecties op burgerschapsvorming liggen gevoelig. Al snel zou de inspectie zich bemoeien met de uitgangspunten van de school. De inspecteur-generaal van de Onderwijsinspectie, Alida Oppers, reageert op de kritische geluiden die de afgelopen jaren met enige regelmaat klonken. Samen met Anne Bert Dijkstra legt ze uit hoe de inspectie omgaat met toezicht op burgerschap. Dijkstra is specialist op het gebied van burgerschap bij de toezichthouder en daarnaast ook werkzaam als hoogleraar onderwijskunde.
Waarom intensiveert de Onderwijsinspectie het toezicht op burgerschapsvorming?
Oppers: „Burgerschapsvorming behoort tot de basisvaardigheden die leerlingen moeten beheersen. Deze vorming hoort dus in hetzelfde rijtje thuis als taal en rekenen. En dat is niet voor niets. We hebben in de samenleving te maken met verruwing, onverdraagzaamheid, bedreigingen, enzovoort. En ook onze democratie vraagt een stevige basis.
We komen vanuit een situatie waarbij in de wet alleen stond dat scholen bezig moesten zijn met burgerschap. Dat vond ik mooi, dan kon iedere school er op zijn eigen manier invulling aan geven. Het was best jammer dat veel onderwijsinstellingen toen geen goede invulling gaven aan het burgerschapsonderwijs. Dat was voor de rijksoverheid reden om enkele jaren geleden de burgerschapsopdracht voor scholen uit te werken in een nadere wet. Die
is in augustus vorig jaar in werking getreden.”
In 2016 kwam er een rapport van de inspectie over burgerschapsonderwijs en in 2019 ook. In 2016 leek er niet zo veel mis te zijn. In 2019 wel. Zijn de scholen toen zo veel slechter gaan presteren?
Oppers: „In 2016 hebben we gezegd dat scholen grosso modo voldoen aan de wet. In die wet stond toen alleen dat scholen burgerschap moesten geven. In 2019 zagen we dat de aangescherpte wet eraan zat te komen en hebben we aangegeven hoe wat we zien zich tot de aangescherpte wet verhoudt. De oordelen van de inspectie in beide rapporten waren echter niet zo heel verschillend, maar wel hebben we tegen de achtergrond van de nieuwe wet die aanstaande was scholen gewezen op wat in de toekomst nodig zijn. Aanbevelingen dus, als het ware.”
Veel scholen hebben dat als onrechtvaardig ervaren omdat de inspectie normen hanteerde die nog niet in de wet waren vastgelegd.
Oppers: „We hebben in onze oordelen daar niet op vooruitgelopen, maar wel bewust gewezen waar er met een blik op de toekomst kwaliteitsverbetering mogelijk was. We wilden toen de scholen aanmoedigen. Dat is om te voorkomen dat we later rode kaarten uit moeten delen. Wij merken soms dat scholen gespannen naar ons kijken. Eerlijk gezegd doet me dat pijn.
De inspectie wil graag een betrouwbare, transparante en rechtvaardige partner zijn. Als scholen vinden dat ze niet eerlijk behandeld zijn, kunnen ze een klacht indienen.”
Kan er dan geen verschil zitten in de manier waarop inspecteurs hun werk doen?
Oppers: „Vast wel. Inspecteurs zijn mensen, geen algoritmes. Maar ik durf de stelling aan dat dit niet leidt tot verschillen in de oordeelsvorming. Als voor een school een negatieve beoordeling dreigt, hebben we intern diverse processen om dat nog eens te toetsen.”
Dijkstra: „In de wet staat dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten bevorderen. Dat heeft de overheid vastgesteld en geldt voor alle scholen op gelijke manier. Zo toetsen we dat ook.”
Houdt u met het verdelen van inspecteurs over scholen rekening met de levensvisie van school en die van de inspecteurs?
Dijkstra: „Het antwoord is kort en goed: nee. Alle inspecteurs werken met dezelfde onderzoekskaders. En als er nieuwe regelgeving komt, bereiden we onze inspecteurs daar grondig op voor. Inspecteurs beoordelen allerlei soorten scholen.”
Hoe doen orthodox-christelijke en reformatorische scholen het gemiddeld genomen bij het burgerschapsonderwijs?
Dijkstra: „De Onderwijsinspectie ziet soms grote verschillen tussen scholen, maar die verschillen hangen niet zozeer samen met het type school. Het is niet zo dat kleine scholen het per definitie beter doen dan grote. Of omgekeerd. Datzelfde geldt voor plattelandsscholen of voor scholen in stedelijke gebieden. Ook tussen scholen met een uitgesproken levensbeschouwelijke grondslag, zoals reformatorische, bestaan verschillen. Het is ook niet zo dat één denominatie het beter of slechter doet.”
uitgewerkte leerdoelen.
Oppers: „We kunnen zo redelijk tot goed uit de voeten toch, Anne Bert?
Dijkstra: „Zeker. Maar uiteindelijk bepaalt de wetgever wat we wel en niet moeten controleren. In de praktijk kunnen we goed uit de voeten met de huidige wet.”
De inspectie heeft dus geen oordeel of extra kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs al dan niet wenselijk zijn?
Oppers: „Wij zien geen leemtes waardoor we ons werk niet goed kunnen doen.”
Dijkstra: „Of andere of nadere kerndoelen nodig zijn, is aan de wetgever. Wij hebben een aantal jaren geleden aangegeven dat verduidelijking of aanpassing van de wet wenselijk was. We merkten dat in de samenleving en het parlement soms andere verwachtingen leken te leven dan wat de toenmalige wet van scholen vroeg. Toenmalig minister Slob heeft toen een wets-
voorstel gemaakt. En dat is door de Tweede en Eerste Kamer aanvaard. En dat is voor ons werk voldoende.”
Het orthodox-christelijk onderwijs vreest dat door de burgerschapsdoelen het een aantal standpunten die het altijd had, verplicht moet loslaten. Bijvoorbeeld over het huwelijk, homoseksualiteit of de uniciteit van het christelijk geloof. Is die vrees terecht?
Alida Oppers, inspecteur-generaal van de Onderwijsinspectie Orthodoxe scholen mogen hun standpunten in alle vrijheid uitdragen.
Heeft de inspectie met de huidige wet burgerschapsvorming voldoende handvatten om controles uit te oefenen?
De politiek wil nog een nadere wet met
Oppers: „Orthodoxe scholen mogen hun standpunten in alle vrijheid uitdragen. Dat is de ruimte die elke school toekomt. Maar die vrijheid wordt wel begrensd door de basiswaarden van de democratische rechtsstaat die we samen delen en die in de Grondwet staan. Denk bijvoorbeeld aan basiswaarden zoals gelijkwaardigheid, ver-
Alida Oppers. Beeld Erik Kottier
Anne Bert Dijkstra. Beeld Erik Kottier
draagzaamheid, persoonlijke autonomie en non-discriminatie.
Daar letten we ook op bij onderzoeken. Er is vrijheid om de eigenheid te benadrukken, mits de leerlingen ook aangereikt krijgen dat er anderen zijn die er anders over denken en dat er bijvoorbeeld ook een wet is die toestaat dat mensen van gelijk geslacht met elkaar in het huwelijk treden.”
Dijkstra: „De wet zegt dat basiswaarden nodig zijn om onze open vrije democratische samenleving in stand te houden. Zo is ieder voor de wet gelijk, mag ieder geloven wat hij of zij wil en mag ieder naar voren brengen wat hij of zij wil. Scholen mogen zich organiseren op welke grondslag dan ook. Mits ze zich houden aan die basiswaarden. Scholen hebben een belangrijke taak, namelijk om die over te dragen op de leerlingen. En ze mogen dat doen vanuit hun eigen overtuiging. Maar uw ruimte mag mijn ruimte niet begrenzen. En omgekeerd is dat ook zo.”
Dus een school mag aan de kinderen onderwijzen dat ongehuwd samenwonen niet Bijbels is?
Oppers: „Ja, dat is een voorbeeld
daarvan.”
Dijkstra: „Dat klopt, en tegelijk geldt dat scholen leerlingen óók moeten leren om rekening te houden met opvattingen van andere mensen. Leerlingen moeten begrijpen dat geloof voor sommige mensen belangrijk is en dat je daar rekening mee houdt. En omgekeerd betekent het ook dat scholen met een bepaalde opvatting over bijvoorbeeld rollen van mannen en vrouwen hun leerlingen leren dat daar heel veel opvattingen over zijn, dat dat mag in een vrij en democratisch land en dat je daar respect voor moet hebben. Verder geldt dat er ruimte moet zijn voor leerlingen die een andere opvatting hebben en, ook binnen de school, respect verdienen. En zich veilig moeten voelen op hun school.”
Hoe gaat het gemiddeld genomen met die sociale veiligheid op scholen?
Oppers: „Er zijn voorbeelden van scholen waar die veiligheid er niet was en waar dat bij leerlingen tot persoonlijke schade heeft geleid. Denk aan de situatie bij de Gomarus in Gorinchem. Daarom is het werken aan sociale veiligheid voor leerlingen soms een extra uitdaging voor scholen waar uitgespro -
ken normatieve opvattingen gelden.”
Maar die vrijheid kan wel eens botsen met de gelijkwaardigheid en solidariteit. Wat dan?
Dijkstra: „Het gaat er niet om dat overheid of inspectie zou zeggen: Dit is de goede mening en daar moet u zich naar voegen. Maar de school dient bij de uitvoering van de burgerschapsopdracht –en dat kan ingekleurd door de eigen overtuiging over het goede leven– leerlingen te leren om met die spanning om te gaan. De opvattingen van de school moeten altijd recht doen aan bevordering van basiswaarden.”
Oppers: „Scholen hoeven niet sceptisch te staan tegenover het toezicht van de inspectie. We geven scholen de ruimte die ze toekomt. Het was mooi om te zien dat de kwestie op de Gomarus in Gorinchem een aansporing was voor andere reformatorische scholen om meer invulling gaan geven aan het thema burgerschap. In een enkel geval was het ook nodig. Laten scholen beseffen dat inspectiebezoek een positieve insteek heeft. Er zijn meer kansen dan bedreigingen.”
Geef school ruimte voor onderwijs
„Vanuit het perspectief van vrijheid vóór onderwijs kijken naar de vrijheid ván onderwijs.” Dat was het pleidooi van CU-fractieleider Gert-Jan Segers op het ROV-congres in Gouda (10-11). De vrijheid van onderwijs kennen we. Maar wat is nu de vrijheid voor onderwijs? En hoe bereik je die?
De vrijheid voor onderwijs is de vrijheid van de school om alle ruimte te hebben en te nemen voor datgene waar de school voor is: het geven van goed onderwijs. Dus zo weinig mogelijk verplichtingen en taken die weinig of niets met onderwijs te maken hebben. De vrijheid voor onderwijs bevrijdt de school van overbodige regeldruk en maakt een einde aan allerlei formele verplichtingen die te maken hebben met verantwoordingsplichten en toezichtsystemen. Dit zijn immers processen die een eigen leven zijn gaan leiden, voortkomen uit wantrouwen en waarin ook nog eens veel kostbaar belastinggeld rondgaat ten koste van het eigenlijke onderwijs.
maken. Zij haalt een stuk werkdruk en regeldruk bij docenten weg, zodat die oog kunnen hebben voor iedere leerling, met zijn of haar specifieke behoeften. De vrijheid voor onderwijs geeft ouders alle ruimte om betrokken te worden en te zijn op het onderwijsproces van hun kind. De vrijheid voor onderwijs biedt ruimte aan diversiteit: diversiteit van scholen, van docenten, van ouders en van leerlingen.
De vrijheid voor onderwijs biedt docenten de ruimte, de tijd en de gelegenheid om het verschil te kunnen maken.
De vrijheid voor onderwijs biedt docenten de ruimte, de tijd en de gelegenheid om het verschil te kunnen
Vrijheid voor onderwijs verdraagt zich niet met een overheid die de school met allerlei verplichtingen opzadelt, allerhande taken bij de school neerlegt om maatschappelijke, sociale gaten mee te vullen. Een overheid die voor de vrijheid voor onderwijs gaat, biedt de school alle ruimte en vrijheid om het maximale te doen om goed onderwijs te geven en daarin ieder kind tot zijn of
Gerdien Lassche
haar recht te laten komen.
Zelfontplooiing
De samenleving kan alleen tot bloei komen wanneer iedereen tot bloei komt. Minderheden hebben evenveel rechten en plichten als meerderheden. Kinderen met onderwijsbehoeften hebben evenveel recht als de kinderen met de succesverhalen. En dat geldt ook voor hun ouders. Segers citeerde hierbij uit het boek ”De tweede berg” van David Brooks. De zogenaamde eerste berg is vooral gericht op zelfontplooiing, op het maakbare. Succes wordt gepresenteerd als een keuze of een logisch gevolg van je eigen handelen en inzet. In werkelijkheid ben je aan jezelf overgeleverd en als je faalt, is dat je eigen schuld.
Verbinding
De tweede berg geeft aan dat we kleine mensen zijn en elkaar nodig hebben. Dit maakt het leven betekenisvol. Die tweede berg leert ons hoe belangrijk het is te weten dat we niet op onszelf hoeven te staan, maar onderdeel zijn van een gemeenschap rondom ons. Religie en levensovertuiging kunnen in dit betekenisvolle leven een plaats hebben. In dit verband citeerde Segers twee Bijbelwoorden van Jezus. De eerste: „Wie met Mij niet is, die is tegen Mij.” (Lukas 11:23) Dit laat
zien dat je óf in Hem gelooft óf niet. Dat is heel radicaal. De tweede is dat Jezus zegt: „Wie tegen ons niet is, die is voor ons.” (Markus 9:40) Dat geeft ruimte om vanuit de eigen overtuiging met anderen de verbinding te zoeken, zonder verlies van je overtuiging en geloof.
Huisvader
Dit sloot goed aan bij de lezing van Bart Jan Spruyt tijdens de morgenbijeenkomst van het ROV-congres, waarbij het vraagstuk ”Van wie is het kind?” centraal stond. Is de staat/gemeenschap verantwoordelijk voor de opvoeding of zijn dit de ouders? Hij benaderde dit vanuit het christelijke en vanuit het sociaalliberale perspectief. In de ”Institutie” schrijft Calvijn dat God Zich in de doop bekendmaakt als een zorgzame huisvader. Daarom mag er geen geremdheid zijn om onze kinderen op te voeden tot een vroom leven. God gebruikt de opvoeding door de ouders en het onderwijs van hen en op school om onze kinderen toe te laten groeien naar het begrip van hun doop, opdat ze Hem leren kennen en dienen.
In de christelijke geschiedenis is altijd grote waarde gehecht aan christelijke opvoeding en onderwijs. Met de Franse Revolutie kwam hierin een omslag. Toen in de 19e eeuw de moderne Nederlandse staat werd vormgegeven, kreeg deze in navolging van de Franse
Revolutie gelijkheid en neutraliteit als grondslag. De overheid wenste met de onderwijswet van 1878 deze moderne levensbeschouwing ook onder het volk verspreiden. We mogen dankbaar zijn dat veertig jaar laten ook artikel 23 in de Grondwet is opgenomen. Daarin wordt de vrijheid van onderwijs vastgelegd, maar ook dat alle scholen onder toezicht van de overheid staan.
Laten we onze ogen er niet voor sluiten: die agenda van gelijkheid en neutraliteit wordt tot op de dag van vandaag onverminderd afgewerkt! Wetten om artikel 23 heen zorgen voor steeds meer begrenzingen en beperkingen, met als resultaat dat de staat zich steeds meer opwerpt als opvoeder van onze kinderen, waarbij ouders worden ontvoogd. Dit is een clash die op ons afkomt.
Toekomst
De vrijheid voor onderwijs schept ook ruimte voor de vrijheid van onderwijs. In die vrijheid kunnen ouders en docent vanuit hun ”betekenisvol” willen zijn als christen, de kinderen geven wat zij nodig hebben. De noties van Calvijn over opvoeding en onderwijs zijn daarin mooi en handzaam gereedschap.
De auteur is beleidsmedewerker bij de Reformatorische Oudervereniging (ROV).
Echte burgers luisteren naar elkaar
Deze maand was ik bij een boeiende bijeenkomst over burgerschap en onderwijsinspectie. Rode draad in de bijdragen was: laten minister en Inspectie er vooral voor uitkijken strakke regels te handhaven over de opvattingen die je als burger moet hebben.
Over wat die basiswaarden betekenen. In onze tijd mag de regering niet vergeten dat onze democratie bestaat uit een voortdurende discussie tussen ons allen over onze waarden en normen. De staat kan niet nauwkeurig vastleggen welke waarden alle kinderen op school wettelijk moeten weten, op straffe van uitsluiting uit de onderwijsvrijheid. Juist niet, zo betoogde bestuurskundige Marlies Honingh (Radboud Universiteit), omdat de politieke cultuur mogelijk beheerst wordt door een ”stille ideologie”: uitgangspunten die heten neutraal te zijn en die niet ter discussie mogen staan, maar die in werkelijkheid wel degelijk ideologisch zijn. Een democratisch burger moet juist leren om ook hierop kritisch te zijn, de kleren van de keizer te durven benoemen.
”empathie”. Nieuwsgierige en meelevende fantasie. Wie leert zich te verplaatsen in een ander is een goed burger. Dat betekent dat je ernaar streeft om de ander recht te doen, wie het ook is. Het betekent helemaal niet dat je het met iedereen eens bent, en ook niet dat je het prima vindt welke opvattingen anderen hebben. Wel dat je probeert te luisteren. Als randstad naar het platteland en andersom. Als christenen naar moslims en andersom. Enzovoorts. Hetzelfde als wat we willen uitdrukken met ”respect”.
Wie leert zich te verplaatsen in een ander is een goed burger.
Welke aanvliegroute is dan wel bruikbaar? Juridisch hoogleraar Van Ommeren (VU) noemde het woord
Die empathie is ook nodig vanuit de overheid. Het zou onderdeel moeten zijn van de rechtsstatelijke cultuur, betoogt Van Ommeren terecht. Interessant is dat er sinds de toeslagenaffaire bij de regering een sterke zoektocht op gang is gekomen naar die empathische houding. Er komen rapporten en ambtenarencursussen over: hoe kunnen we de regels en de formulieren
Jaco van den Brink
zo maken dat gewone mensen die ook begrijpen? In welke wetten moeten er hardheidsclausules komen om een uitweg te bieden als de regel onredelijk uitpakt? In het bestuursrecht is meer ruimte voor ”evenredigheid”: laat die gemeente toch maar niet de regel handhaven als dat onredelijk is, aldus de Raad van State.
Positieve ontwikkelingen, wat mij betreft. Het wachten is nog wel op deze cultuuromslag: dat de overheid gewoon vertrouwen stelt in burgers, scholen, kerken en gemeenschappen. Veel meer gezinsvriendelijk beleid. Aandacht voor vrijwilligerswerk, mantelzorg en buurthulp. Anders is het
huidige empathie-overheidsbeleid dweilen met de kraan open. Alsof het probleem van de vele niet-zelfredzame mensen met nieuwe overheidsprojecten kan worden opgelost. Die mensen moeten vooral in hun omgeving belangeloos hulp krijgen.
Laat de politiek dus niet proberen pedagoog te worden en uit te tekenen
hoe de school de maatschappelijke problemen precies gaat oplossen.
Terug naar de school en onszelf als burger: kunnen lessen in levensbeschouwing en grondrechten bijdragen aan die empathie? Voor sommige leerlingen wel. En acties voor de buurt en de eenzame ouderen? Ongetwijfeld voor veel leerlingen. Maar vergeet vooral de verhalen niet. Laat kinderen zoveel mogelijk lezen, wat voor verhalen dan ook. Dan moet je jezelf in de ander verplaatsen. En dat is de oefening waar het om gaat. Voor de iets oudere liefhebbers: Dostojevski en Nijenhuis. Voor anderen de hedendaagse overvloed aan kinderboeken of verhalenschrijvers.
Laat de politiek dus niet proberen pedagoog te worden en uit te tekenen hoe de school de maatschappelijke problemen precies gaat oplossen. Laat dat over aan de gedreven le-
raar. Belangrijke pedagogische vraag bij het bovenstaande is ook: moet je de kinderen vooral een keuzemenu aanbieden van allerlei levensvisies uit de maatschappij? Dit is wat veel politici vinden. Of is het voor kinderen juist goed om vanuit één duidelijke (bijvoorbeeld Bijbelse) visie gevormd te worden? Om van daaruit naar anderen te leren luisteren, met naastenliefde. Die religieus-pedagogische vraag zou de politiek principieel niet moeten beantwoorden. Wat ons als christenen betreft zijn kinderen in alle opzichten gebaat bij houvast, samenhang, vertrouwen, waarbij wij als opvoeders hun de wezenlijk goede richting willen meegeven. Daarbij komt voor ons het essentiële vreemdelingschap (een genadegift, maar verkrijgbaar in Gods Woord). Als we mogen uitzien naar het toekomende leven, kunnen we met meer flexibiliteit én bewogenheid omgaan met alle dwarsliggers en andersdenkenden.
De auteur is advocaat bij BVD advocaten.
Slotgesprek over toelatingsbeleid:
„Kerk, school en gezin te veel eilandjes geworden”
Of ze nu voorstander zijn van een open of een gesloten toelatingsbeleid, een „eilandjesgevoel” tussen kerk, school en gezin herkennen ze allemaal. Zes ervaringsdeskundigen in gesprek over vier stellingen.
Jan Bakker
Jan Bakker is bestuurder van het Calvijn College. De reformatorische school in Zeeland kent een gesloten toelatingsbeleid.
1. Een gesloten toelatingsbeleid vormt het fundament van het reformatorisch onderwijs
Ds. Mulder: „Het toelatingsbeleid is
een middel om de grondslag van de school te beschermen en te bewaren. Maar het fundament van de identiteit is de Heilige Schrift en de belijdenis van de kerk.”
Bakker: „Het mooie van een gesloten toelatingsbeleid vind ik dat kinderen een doorgaande lijn ervaren tussen wat ze in de kerk en op school horen.”
Ds. Van de Kamp: „We moeten niet doen alsof een gesloten toelatingsbeleid ons gaat redden. Waar ik zo bang voor ben, is dat de identiteit keurig netjes op papier staat, maar hebben we er ook over nagedacht? Lééft het ook? Ik denk dat we weinig bij deze vragen stilstaan. Het gesprek dat thuis moet plaatsvinden, is verschoven naar de school. Die heeft ouders taken uit handen genomen, ook als het gaat om mediagebruik en seksuele opvoeding.”
Bakker: „Dit zegt misschien ook iets
over kerken. Nog niet zo lang geleden sprak ik een predikant over een initiatief van het Calvijn College om als kerken en school na te denken over gender en seksuele diversiteit. De predikant had daar zijn bedenkingen bij. Niet zozeer omdat de school dit oppakt, maar omdat hij min of meer teleurgesteld was dat de kerken dit thema laten liggen. Dat begrijp ik wel.”
Paans: „Als het gaat om de vraag van wie de school is, redeneert D66 vanuit het individu en denken reformatorische scholen vanuit de gemeenschap. Maar eigenlijk staat de cohesie in de gemeenschap dus behoorlijk onder druk.”
Van den Berg: „De tijd is niet meer geschikt om gescheiden op te trekken, want het wordt alleen maar ingewikkelder voor jongeren om als christen in de maatschappij te staan. Laten kerken, ouders en scholen elkaar versterken.”
Linda den Hollander en Anne Vader
Bakker. Beeld RD, Anton Dommerholt
Mariëlle van den Berg
Mariëlle van den Berg is docente op de Prins Maurits in Middelharnis.
Al bijna 100 jaar voert deze christelijke scholengemeenschap een opentoelatingsbeleid.
Ds. Mulder: „In de ontstaansgeschiedenis van reformatorische scholen lees je over ouders die de nood voelden dat hun kind onderwijs nodig had naar Schrift en belijdenis. Daar hebben ze offers voor gebracht, voor gebeden. Ik denk inderdaad dat we daarin gemakzuchtig zijn geworden. Dat vraagt om bekering.”
Van den Berg: „Misschien moeten we vooral kijken waar een kind past, niet of het overal toegelaten kan worden. Een kind uit een niet-kerkelijk gezin kwam eens op de Prins Maurits, omdat hij dacht dat het met het christelijke wel mee zou vallen. Na een paar weken kwam hij daarop terug. „Het geloof zit in alles”, zei hij. In goede harmonie is hij toen naar de openbare school gegaan.”
Ds. R. van de Kamp
Ds. R. van de Kamp is predikant van de hersteld hervormde gemeente in Opheusden. Hij wees eerder op het gevaar van reformatorische scholen: dat zij de weerbaarheid naar de wereld in de weg staan.
Lassche: „Sinds vorig jaar mag een groep ouders, los van geloof of richting, een school starten. In feite is dit een verbreding van de onderwijsvrijheid. Vaak hebben deze ouders wel een gedeelde visie, ze willen bijvoorbeeld een groene en milieubewuste school zijn. Die visie zetten ze zo stevig neer, dat ouders heel bewust hiervoor kiezen en zich aan de regels en voorwaarden conformeren. Dit is vergelijkbaar met het hanteren van een toelatingsbeleid door christelijke en reformatorische scholen.”
Ds. Van de Kamp: „De kracht van het onderwijs zit in de identiteit. En die komt van de mensen voor de klas. De identiteit bewaak je door het aannamebeleid, door te zorgen voor de juiste mensen op cruciale posten.
Wij hebben ervaren hoe mooi een open toelatingsbeleid is. Onze dochter was eens uitgenodigd voor een verjaardag van een klasgenootje waarop ze naar de bioscoop zouden gaan. Toen wij aangaven dat zij dan niet zou komen, besloten de ouders iets anders te doen.”
Ds. Mulder: „Een open toelatingsbeleid heeft ook schaduwkanten. Weerstand van ouders tegen het catechismusonderwijs bijvoorbeeld. Of praktisch: dat kinderen die qua identiteit tot de kernachterban behoren toch worden uitgesloten van activiteiten. Gaat de juf nog zeggen tegen de kinderen dat ze een nieuw hart nodig hebben als veel ouders dat onbelangrijk of achterhaald vinden? En sluit het pedagogisch klimaat dan nog aan bij de gezinnen die juist daarom reformatorisch onderwijs wensen?”
Van den Berg: „Wij vragen leerlingen altijd activiteiten te bedenken waar iedereen uit de klas aan mee kan doen. Er gebeurt natuurlijk ook veel buiten de school om, ongeacht het beleid. Ik ken op Goeree-Overflakkee genoeg voorbeelden van ‘reformatorische’ feestjes in keten. Het is dus nodig dat de Heere God ons beschermt en dat we in gesprek blijven.”
2. Een open toelatingsbeleid tast de eenheid tussen kerk, school en gezin aan
Ds. Van de Kamp: „Wat ik bijzonder waardeer aan een open toelatingsbeleid, is dat je als ouder gedwongen wordt om met je kinderen te spreken over wat er op school en bij vriendjes thuis gebeurt. Het heeft ons enorm geholpen om het gesprek in het gezin op gang te brengen. Mijn ervaring is dus absoluut niet dat zo’n beleid de eenheid met het gezin verstoort.”
Lassche: „De driehoek kerk-schoolgezin zou een eenheid moeten zijn.
Gerdien Lassche
Gerdien Lassche is beleidsmedewerker bij de Reformatorische Oudervereniging. De vereniging vertegenwoordigt ouders met kinderen op christelijke en reformatorische scholen – met zowel een open als gesloten toelatingsbeleid.
Maar ik ervaar weleens een eilandjesgevoel. De kerk denkt: dat moet school doen, en school denkt: dat hoort bij het gezin thuis. Het gezin verwacht het weer van de kerk en de school. Waarom hebben scholen zo veel overgenomen van ouders? Het is toch nuttiger om ouders toe te rusten? Het gesprek over seksuele diversiteit hoort volgens mij allereerst in het gezin.”
Bakker: „Scholen zouden daar enorm mee geholpen zijn, want wij merken dat dit in de praktijk te weinig gebeurt. Misschien wel omdat het gezin weinig gezamenlijke tijd doorbrengt. Ouders en kinderen hebben het druk.”
Lassche: „Het is werelds om te zeggen: Dan gaat de school het maar doen. D66 vindt ook dat de staat die opvoedingstaak via het onderwijs moet overnemen.”
Van den Berg. Beeld RD, Anton Dommerholt
Ds. Van de Kamp. Beeld RD, Anton Dommerholt
Lassche. Beeld RD, Anton Dommerholt
Ds. Mulder: „Ik zou een krachtig beroep willen doen: laten onze gezinnen kleine kerkjes zijn. Leefgemeenschappen in de vreze des Heeren. De school kan die verantwoordelijkheid niet overnemen. Ds. Van de Kamp zei dat hij zulke goede gesprekken met zijn kinderen had door zo’n brede school, maar het is een illusie en een grote vergissing dat ouders bij een gesloten toelatingsbeleid niet meer met hun kinderen hoeven te praten.”
Ds. G. W. S. Mulder
Ds. G. W. S. Mulder is predikant van de gereformeerde gemeente in Ridderkerk. Eerder werkte hij als docent op de Jacobus Fruytier scholengemeenschap in Rijssen.
Van den Berg: „Ik hoor ouders vaak zeggen dat ze praten zo lastig vinden. Niet iedereen heeft die gave ook. Daarbij komt dat in sommige gezinnen zulke grote problemen spelen, dat ze daar al blij zijn als de huis-, tuin- en keukendingen uitgevoerd worden. Laten we dat biddend in het achterhoofd houden.”
Lassche: „Ouders zijn inderdaad vaak handelingsverlegen. Ik zou kerken en scholen daarom willen oproepen: ondersteun die ouders, rust hen toe.”
Ds. Van de Kamp: „In mijn eerste gemeente probeerde ik ouders aan het praten krijgen. Daarom koos ik voor een jaarthema dat zou terugkomen op jv’s, catechisatie en de mannen- en vrouwenvereniging. Het eerste onderwerp was seksualiteit. Ik heb dat maar genoemd: leven naar het zevende gebod. Na de opening van het winterseizoen, waar ik de piketpaaltjes sloeg, zei een vader: „U hebt een grote fout gemaakt, want nu moet ik er met mijn kinderen over gaan praten.” Ik vond dat ontluisterend.”
Paans: „Laten we het gemeenschapsdenken vasthouden. De stichting van onze scholen was niet zelden een initiatief van kerkenraden. Mijn ervaring is dat hun betrokkenheid bij de school tegenwoordig varieert van heel positief tot bedroevend weinig. Als je predikanten vraagt om de jaarvergadering af te sluiten, zijn er die zeggen: Bel me maar als het pauze is, dan kom ik eraan. Terwijl anderen schoolbijeenkomsten in de kerkbode plaatsen, vanaf de kansel benoemen en zelf ook komen. Het gedrag van een leider doet ertoe.”
3. Een open toelatingsbeleid bereidt leerlingen beter voor op het staan in een seculiere maatschappij
Van den Berg: „Op een school met een open beleid maken leerlingen geleidelijk aan kennis met andere meningen. Het is toch een verschil als je daarbij een concreet gezicht hebt dan dat je naar een verhaal erover luistert. Het is goed als zo’n kennismaking plaatsvindt in een veilige omgeving met gelovige docenten die daarover het gesprek aangaan. Dan zijn scholieren meer voorbereid dan jongeren die na een gesloten middelbare school opeens in een wereld komen waar bijna niemand gelovig is, waar heel andere normen en waarden spelen.”
Paans: „Ik heb het idee dat middelbare scholen met een gesloten toelatingsbeleid vandaag de dag ook vrij open
Yge Paans
Yge Paans is bestuurder van de Vereniging voor Christelijk Onderwijs op Reformatorische Grondslag in de Hoeksche Waard. De scholen binnen deze vereniging kennen verschillende varianten aan toelatingsbeleid.
werelden zijn. Dus ik denk niet dat je het zo scherp tegenover elkaar moet zetten.”
Ds. Mulder: „Hoe een school zichzelf positioneert naar buiten toe en hoe ze een gids wil zijn voor de kinderen, is uiteindelijk bepalender dan het toelatingsbeleid. We moeten goed beseffen dat de mensen die aan de wieg van reformatorische scholen stonden geen bastions wilden bouwen. Die hebben wij er misschien wel van gemaakt. Het gaat om onderwijzen en opvoeden naar Schrift en belijdenis. Dat de school zo mag dienen als platform om kinderen te helpen hun plek in de samenleving in te nemen. Juist scholen kunnen daar een zegenrijke bijdrage aan leveren.”
Van den Berg: „Ik proef uit dit hele gesprek dat het niet gaat om een open of gesloten toelatingsbeleid, maar om de identiteit, om hoe docenten het geloof uitdragen en hoe dat thuis en in de kerk vorm krijgt.”
Lassche: „Kinderen komen op jonge leeftijd in aanraking met allerlei vragen over bijvoorbeeld seksuele diversiteit en medische ethiek, ook door zaterdagbaantjes of een maatschappelijke stage. Het mooie van het reformatorisch onderwijs is dat je daar met elkaar op kunt reflecteren. En dat het bagage meegeeft waar jongeren in hun studie of werk op terug kunnen vallen.”
Paans: „Ik heb daarvan veel moois gezien, zowel op scholen met een open beleid als op een GerGem-school. Wel denk ik dat leerlingen op een bredere school meer gewend zijn om met verschillen om te gaan. Onlangs hoorde ik dat kinderen op een school met een gesloten beleid hadden gezegd: Een vrouw die een lange broek draagt, kan nooit een kind van God zijn. Bij een meer diverse populatie zou daarover eerder het gesprek worden gevoerd.”
Ds. Mulder: „Het verkeren in een open samenleving of school garandeert nog niet dat mensen kleur bekennen. Of je nu in een respectvolle omgeving zit of niet, we zijn allemaal geneigd de makkelijkste weg te kiezen. Zonder genade blijven we grijze muizen.”
Bakker: „Wij hoeven leerlingen niet uit te leggen wat er in de wereld speelt. Dat weten ze vaak beter dan wij. Wel moeten we energie stoppen
Ds. Mulder. Beeld RD, Anton Dommerholt
Paans. Beeld RD, Anton Dommerholt
in toerusting van scholieren om met andersdenkenden te praten en samen te werken. Hoe dat gebeurt, is zeer afhankelijk van de docent. Van oud-leerlingen hoor ik dat ze antwoorden hebben meegekregen op vragen die hun later nooit worden gesteld –en omgekeerd. Ik begrijp dat wel. Je merkt het als docenten in een seculiere omgeving hebben gewerkt, vrijwilligerswerk voor Gevangenenzorg doen, contact hebben met asielzoekers of in de gemeenteraad zitten. Zij hebben een bredere blik en daardoor een relevanter verhaal voor leerlingen.”
4. Een open toelatingsbeleid kan de schoolidentiteit uithollen
Paans: „Alles kan, maar de praktijk heeft mij anders geleerd. Als een niet-kerkelijk gezin zich op school meldde, vertelde ik dat de kinderen bij ons een Bijbelversje of catechismusvraag moeten leren, dat we elke ochtend beginnen met gebed en hoe we tegen het huwelijk aankijken. Vaak haakten ouders dan af. Kortom: als je je identiteitsprofiel helder neerzet, is de kans verwaarloosbaar dat iemand die totaal anders denkt voor jouw school kiest.”
Ds. Mulder: „Toch ken ik ook scholen die door het open toelatingsbeleid te breed zijn geworden. Waar kinderen uit een traditioneel reformatorisch gezin in de verdrukking komen.”
Bakker: „Ik zie een gevaar bij de link tussen het toelatingsbeleid en de medezeggenschap. De invloed van de
medezeggenschapsraad (MR) op de besluitvorming in een school is groot. Iedere ouder en iedere leerling komt in aanmerking voor een plaats in de MR. Leden van de MR nemen deel op persoonlijke titel, zonder last of ruggespraak. Dat betekent dat de MR bij besluiten een andere afweging kan maken dan zijn achterban zou doen. Vanuit dat perspectief ben ik bezorgd over de mogelijke impact van een open toelatingsbeleid. Je kunt te maken krijgen met een andere populatie ouders en leerlingen. Het is dan maar afwachten welke ouders en leerlingen in de MR komen. Daarom zie ik dit beleid als een bedreiging.”
Van den Berg: „Bij ons wordt in vacatures voor de MR aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar iemand van die of die kerk. Daarmee bewaak je een goede afspiegeling van de achterban. Zolang scholen daar invloed op kunnen hebben en een eigen benoemingsbeleid mogen voeren, denk ik dat een open toelatingsbeleid prima kan functioneren.”
Lassche: „MR-leden dienen te weten en rekening te houden met wat er onder de andere ouders leeft. Een MR kan niet de grondslag of het toelatingsbeleid van de school veranderen.”
Bakker: „Maar een MR heeft wel invloed op besluiten die de identiteit van de school raken. En dat vormt een risico als het toelatingsbeleid ruimer wordt.”
Ds. Mulder: „In het onderwijs klopt het hart van de identiteit bij het personeel.
Hoe mooi is het om daar als leerkracht een bijdrage aan te leveren: kinderen en jongeren vertellen over de noodzaak van een Godswonder in het leven, over bevrijding van zonde en kennis van Christus. Zo kun je een klein schakeltje zijn in het voorleven van kinderen in de dienst van God. Ik zou jongeren willen oproepen: kies voor een baan in het onderwijs!”
Ds. Van de Kamp: „En dan het liefst gaan werken op een school met een open toelatingsbeleid.”
Ds. Mulder: „Ik ben niet tegen een bepaalde openheid, maar laten we ons wel realiseren welke druk er staat op de vrijheid van onderwijs. Momenteel kantelt in onze samenleving wat de betekenis van die vrijheid inhoudt. Het wordt ingevuld als dat iedereen voor elke school zou moeten kunnen kiezen. Maar deze benadering bedreigt het oorspronkelijke principe van vrijheid van onderwijs: dat óúders een school kunnen stichten die past bij hun levensovertuiging. Het baart mij grote zorgen dat het behoud van onderwijsvrijheid in de oorspronkelijke zin te weinig wordt onderkend. Het gesloten toelatingsbeleid is een wettelijk instrument om de identiteit te borgen. Dat mogen we niet verwaarlozen of weggeven zonder passend wettelijk alternatief.”
Orthodoxe school heeft breed opvoedingsdoel nodig
Als je je kinderen in de Heere opvoedt, gaat de liefde aan de zelfstandigheid vooraf en gaat de vrijheid aan de gehoorzaamheid vooraf. Ze zijn álle belangrijk.
De overheid let erop dat in gesubsidieerde instellingen, zoals scholen, mensen elkaar niet discrimineren. Ieder moet erkend worden in zijn of haar eigen levensbeschouwing en manier van leven. Iedereen moet zich op een school veilig voelen. Op orthodoxe scholen (van reformatorisch tot evangelisch) vinden leerkrachten het lastig om hiermee om te gaan. Hoe kun je alle leerlingen als gelijkwaardig zien, hun een veilig gevoel in de school bieden en tegelijkertijd zeggen dat God bepaalde overtuigingen en gedragingen vraagt en andere niet goed vindt? Dat is een spagaat.
in niet-christelijke vervolgopleidingen en later in hun werkomgeving sterk staan. Het onderwijs is apologetisch: leerlingen krijgen argumenten aangereikt om de traditionele visie op de Bijbel, de schepping, het huwelijk en dergelijke te kunnen verdedigen. Dit schept een wij-zij-denken waarbij (juist in vervolgopleidingen) leerlingen zich niet altijd gemakkelijk voelen.
Docenten mogen hun leerlingen wijzen op de hoop in Christus en hen oproepen Gods daden en geboden niet te vergeten.
Het pedagogische doel van orthodoxe christelijke scholen was of is nog: In ons onderwijs gaan wij Bijbelse visies op geloof en levenswandel overdragen. Wij gaan leerlingen zo toerusten dat ze
De Muynck en Kunz verbinden in hun prachtige boek ”Gidsen” het opvoedingsdoel aan Psalm 78, verstaan vanuit het Nieuwe Testament. Docenten mogen hun leerlingen wijzen op de hoop in Christus en hen oproepen Gods daden en geboden niet te vergeten. Dat mag niet wettisch worden, zeggen ze. En dat wordt het toch vaak als we op scholen in het wij-zij-denken blijven hangen, denk ik dan. Wat
Nico van der Voet
De Muynck en Kunz zeggen, spits ik graag nog wat meer toe. Christelijk opvoeden draait om vier kernbegrippen: liefde, zelfstandigheid, vrijheid en gehoorzaamheid.
Christus kennen
In de oude Griekse cultuur was het opvoedingsdoel: de kinderen opvoeden tot zelfstandige, autonome mensen. Het ging om hun zelfontplooiing. De Grieken waren niet graag dienstbaar. Dat was voor slaven. De Joden voedden hun kinderen, onder invloed van de farizeeërs, op tot zonen en dochters van de wet. Hun opvoedingsideaal was vooral de kinderen gehoorzaamheid bijbrengen.
Tegenover de Griekse opvoeders zegt het Nieuwe Testament: Het gaat niet om de zelfstandigheid van de kinderen. Het gaat erom dat zij leren Christus na te volgen. Het opvoedingsdoel ligt niet in de kinderen zelf of in hun mogelijke zelfontplooiing, maar in Christus. Dan komt de zelfstandigheid op de tweede
plaats. Als de kinderen in de Geest van Christus opgevoed worden, gaan ze eerst leren liefhebben. Eerst moeten ze ”u” en ”jij” en ”wij” leren zeggen en daarna pas ”ik”.
Tegenover de Joodse opvoeders zegt Paulus: Het gaat er niet om dat je kinderen opvoedt tot gehoorzame dienaars van de wet. Niet de plichten van geloof en leven, maar het kennen van Christus is het doel. Als ze Christus navolgen, mogen ze genieten van vrijheid! Ze zijn in Hem verlost. Vanuit die ontspannen vrijheid moeten ze gehoorzamen aan Gods geboden (Jakobus 2:12).
Samengevat: Als je je kinderen opvoedt in de Heere (Efeze 6:1-4) gaat de liefde aan de zelfstandigheid vooraf en gaat de vrijheid aan de gehoorzaamheid vooraf. Ze zijn álle belangrijk. Een kind dat alleen leert liefhebben, zonder zelfstandig te zijn, wordt slap en onzeker. Een kind dat alleen zelfstandig leert zijn, zonder lief te hebben, wordt hard en egoïstisch. Een kind dat alleen leert vrij te zijn, zonder te gehoorzamen, wordt losbandig. Een kind dat alleen leert te gehoorzamen, zonder vrij te zijn, wordt krampachtig.
voor. Dat geldt eveneens voor leerlingen onderling. Daarna stimuleren we van daaruit leerlingen om zelfstandig te denken. Alle meningen en visies mogen gehoord, bestudeerd en serieus genomen worden. Geen leerling hoeft, uit angst dat hij uitgelachen of veroordeeld wordt, iets van zijn eigen gedachten te verzwijgen. Ook orthodoxe visies op geloof en leven kan een leerling zich alleen eigen maken op een zelfstandige manier. Vervolgens mijden wij krampachtigheid. We zeggen niet: jij moet. Leerlingen worden niet onder druk gezet. Dat levert alleen maar stress op om het goed te doen en schaamte als het mislukt. Waar de Geest is, is vrijheid en daar groeit Zijn vrucht (Galaten 5). Maar vrijheid is nooit vrijblijvendheid. Vrijheid moet gekoppeld worden aan gehoorzaamheid. We wijzen leerlingen op Gods geboden. Ze kunnen dagelijks vragen: „Heere, wat wilt U dat ik doen zal?”
Als je je kinderen opvoedt in de Heere gaat de liefde aan de zelfstandigheid vooraf en gaat de vrijheid aan de gehoorzaamheid vooraf.
Oordeelsvrije omgeving
Wat betekent dat voor ons onderwijs? Wij dagen leerlingen uit om God en de naaste lief te hebben. Dit grote gebod (en grote gevoel!) leven wij óók
Deze opvoedingsdoelen stimuleren het volwassen worden. Als wij dit op de scholen in praktijk brengen, voelen alle leerlingen zich serieus genomen en dat geeft een gevoel van veiligheid. Ze krijgen les in een oordeelsvrije omgeving. De eerdergenoemde spagaat is daarmee geen spagaat meer.
De auteur is docent theologie en hogeschoolpastor op de CHE.