‘Wat spaar jij, Sem?’ vraagt Suus. ‘Ik spaar stenen’, zegt Sem. ‘Die zijn zwaar en hard. En elke steen is weer anders. Ik hou van stenen.’ ‘O’, zegt Suus. ‘En wat spaar jij?’ vraagt Sem. ‘Munten’, zegt Suus. ‘Die stapel ik op een hoop. Of ik doe ze in mijn spaarpot. Dat maakt een leuk geluid. Ik hou van munten.’
6
‘Kom je’, zegt Suus. ‘We gaan naar mijn huis. Mam bakt een taart. Ik ben morgen jarig.’ ‘Mmm’, zegt Sem. ‘Dat ruikt heel goed.’ ‘De taart is klaar’, zegt mam. ‘Wat mooi’, zegt Suus. ‘De taart is net een munt!’ ‘Heel gaaf’, zegt Sem.
9