4
Water wordt wijn Het is feest in Kana. Er is een bruiloft. Op het feest zijn heel veel mensen. Alle mensen zijn blij. De Heere Jezus is óók op het feest. En Maria, de moeder van de Heere Jezus, is óók op het feest. Maria en de Heere Jezus zijn blij. Een bruiloft is fijn. Maar … dan is er iets ergs.
5
6
De wijn is op.
‘Ik moet naar Mijn Vader in de hemel
Oh, nu is er geen drinken meer.
luisteren. ’
Wat erg, wat moeten ze doen? Maria is niet boos. Maria schrikt ook.
Maria zegt tegen de knechten:
Maria denkt: De Heere Jezus kan ons
‘Als de Heere Jezus je iets vraagt,
helpen.
moet je het doen.’
Maria zegt tegen de Heere Jezus:
Dat is goed wat Maria zegt.
‘De wijn is op.’ En de Heere Jezus …? De Heere Jezus helpt nog niet gelijk. De Heere Jezus zegt:
Hij gaat nu helpen!
7
8
De Heere Jezus zegt:
De knechten doen de kruiken vol
‘Knechten, zien jullie die grote
met water.
waterkruiken?’
De Heere Jezus zegt:
‘Vul ze maar helemaal met water.’
‘Doe het water maar in een beker,
De knechten luisteren naar de Heere
en breng de beker bij die meneer daar,
Jezus.
bij de baas van de bruiloft.’ De knechten brengen de beker bij de meneer. De meneer drinkt. Hé, hoe kan dat nu? De meneer proeft geen water … De meneer proeft wijn! Het water is wijn geworden.
Wat een wonder! De mensen zijn weer blij. Nu is er weer genoeg te drinken. De Heere Jezus helpt altijd als je Hem erom vraagt altijd! Opent uwe mond, Eist van Mij vrijmoedig, Op Mijn trouwverbond; Al wat u ontbreekt, Schenk Ik, zo gij ’t smeekt, Mild en overvloedig.
9
10
De wonderbare visvangst Wat zijn er veel mensen bij het meer.
Nu kunnen alle mensen de Heere Jezus
De mensen luisteren naar de Heere
horen.
Jezus.
De Heere Jezus preekt, net als de
Maar het is zo druk, de mensen dringen.
dominee in de kerk.
De Heere Jezus gaat in een boot.
De Heere Jezus vertelt, dat Hij de Zoon
In de boot van Petrus, de visser.
van de Heere God is.
Hij vaart een klein stukje bij de kant
Dan stopt de Heere Jezus met vertellen.
vandaan.
De Heere Jezus zegt tegen Petrus:
Nu kunnen alle mensen de Heere Jezus
‘Petrus, je moet met je boot gaan varen.
zien.
Vaar maar helemaal naar het diepe water.
11