16448 c ontwikkelingspsychologie deel 3 van kleuter tot het oudere schoolkind 170614 mvdl

Page 1

Ontwikkelingspsychologie deel 3: Van kleuter tot het oudere schoolkind


Colofon Edu’Actief b.v. Postbus 1056 7940 KB Meppel 0522-235235 service@edu-actief.nl www.edu-actief.nl Auteur: Met medewerking van: Eindredactie: Titel:

Lidy Sibon ROC Mondriaan Edu’Actief b.v. Ontwikkelingspsychologie deel 3: Van kleuter tot het oudere schoolkind

ISBN: 978 90 3721 644 8 Copyright ©2014 Edu’Actief b.v. Eerste druk / eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.


Inhoud 1.

Over deze cursus

4

2.

Beroepsproduct: Ontwikkelingsschema kleuter, jong schoolkind en ouder schoolkind

6

3.

De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

8

4.

Het jonge schoolkind in ontwikkeling

20

5.

Het oudere schoolkind in ontwikkeling

25

6.

Meervoudige intelligentie

29

7.

Reflectie

32

8.

Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

34

9.

Theoriebron: Het jonge schoolkind (6 tot 9 jaar)

41

10.

Theoriebron: Het oudere schoolkind (9 tot 12 jaar)

46

11.

Theoriebron: Morele ontwikkeling

50

12.

Werkmodel: Plustaal en mintaal

52

13.

Werkmodel: Meervoudige intelligentie bij kinderen in de basisschoolleeftijd

54

14.

Werkmodel: Piaget, de cognitieve ontwikkelingstheorie

57

15.

Werkmodel: Ontwikkelingsschema

60

16.

Beoordeling

61


Over deze cursus

1.

Over deze cursus In cursus 1 en 2 wordt de ontwikkeling van baby tot peuter behandeld. Deze cursus gaat over de ontwikkelingspsychologie van het basisschoolkind. Je leert hoe de lichamelijke, cognitieve, sociale, emotionele en seksuele ontwikkeling bij kinderen van 4 tot 13 jaar verder verloopt. In je werk als pedagogisch medewerker ben je dagelijks bezig om de ontwikkeling van het kind te volgen. Om te weten of een kind zich voldoende ontwikkelt, heb je kennis nodig over welke ontwikkeling je mag verwachten bij een kind van een iedere leeftijd. Maar het is ook van belang om te weten hoe deze ontwikkeling tot stand komt en hoe een kind leert. In deze cursus wordt beschreven hoe het gemiddelde kind zich meestal ontwikkelt. Maar het is goed om te beseffen dat ieder kind zich op zijn eigen wijze en in zijn eigen tempo ontwikkelt. Door verschillen in aangeboren eigenschappen, gezin, opvoeding en omgeving maakt ieder kind zijn eigen ontwikkeling door.

Doelstellingen • Je krijgt meer kennis van de ontwikkelingspsychologie (fasen en gebieden)van het schoolkind (4 tot en met 12 jaar) • Je herkent bij kinderen welke ontwikkeling past bij hun leeftijd. • Je weet wat een kind rond een bepaalde leeftijd kan en welk gedrag erbij hoort. • Je leert begeleidingsvormen om kinderen te begeleiden bij hun ontwikkeling. • Je leert waar je op kunt letten bij het observeren en stimuleren van deze kinderen. • Je kunt aansluiten op de ontwikkelingsfase van het kind tijdens de verzorging/begeleiding en activiteiten aanbod.

Beoordeling Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je achter in dit boek vinden. Belangrijke punten bij de beoordeling zijn: • actieve deelname aan de lessen • nette uitwerking van de opdrachten • afgeronde processtappen voor het maken van de beroepsproducten.

Je toekomstige collega:

4

Naam:

Sophie Kelderman

Werkzaam bij:

Tussenschoolse en naschoolse opvang de Torteltuin

Medewerkers:

Locatiehoofd en drie pedagogisch medewerkers

Werkzaam als:

Leidster tussen- en naschoolse opvang


Over deze cursus

Soort werkzaamheden:

Het voorbereiden van de lunch, het bijhouden/registreren van de aanwezigheid van kinderen, het bedenken en uitvoeren van activiteiten met kinderen, het observeren en begeleiden van kinderen. Bijhouden van een contactschriftje dat we aan ouders meegeven. Enkele kinderen hebben autisme of ADHD. Deze kinderen hebben vaak andere begeleiding nodig. Voor deze kinderen wordt een plan van aanpak gemaakt.

Over de werkomgeving:

De ruimte waar ik werk is in een basisschool waar ook een peuterspeelzaal en een buitenschoolse opvang zit (brede school). Ik vang tussen de middag (overblijven) en na schooltijd (na schoolse opvang) de kinderen op van de basisscholen uit de buurt. We mogen de gymzaal en het schoolplein gebruiken.

Wat is er leuk aan je werk:

Kinderen reageren altijd enthousiast als ze mij zien. Tijdens het drinken komen de verhalen los over de belevenissen op school. Gesprekjes met kinderen vind ik erg leuk.

Grootste blunder:

Ik was een keer vergeten de datum van een studiemiddag te noteren in een paar contactschriftjes. Tijdens de studiemiddag stonden er om 15.15 uur opeens drie kinderen voor de deur.

Waar werk je aan:

Ik vind het belangrijk dat er voor ieder kind een activiteit is die hem of haar aanspreekt. De ruimte bij ons is zo ingericht dat er een rustig zit- en leeshoekje is, een knutseltafel en voor de actievere kinderen kunnen we terecht in de gymzaal en op het speelplein van de school. Elke keer bedenk ik weer iets om de ruimte aantrekkelijk in te richten.

5


Beroepsproduct: Ontwikkelingsschema kleuter, jong schoolkind en ouder schoolkind

2.

Werkmodel: Ontwikkelingsschema op www.factor-e.nl

<

Werkmodel: Cursusplanning op www.factor-e.nl

Beroepsproduct: Ontwikkelingsschema kleuter, jong schoolkind en ouder schoolkind Dit beroepsproduct inleveren voor: ___________________________ In deze cursus leer je hoe de ontwikkeling van de basisschoolleerling verloopt. Dit is de ontwikkeling van kinderen van 4 tot en met 12 jaar. Om het voor jezelf overzichtelijk te houden, maak je een ontwikkelingsschema voor deze leeftijden. Hierin vermeld je wat een kind per ontwikkeling allemaal kan op deze leeftijden. Per ontwikkelingsgebied (cognitief, lichamelijk, sociaal, emotioneel, seksueel) beschrijf je: • de kenmerken per ontwikkelingsfase • veelvoorkomende vragen van ouders met antwoorden • tips ter stimulering van het ontwikkelingsgebied • activiteiten voor het stimuleren van het ontwikkelingsgebied.

Processtappen • •

< • •

Maak een planning en een taakverdeling. Gebruik werkmodel ‘Ontwikkelingsschema’ om het ontwikkelingsschema voor basisschoolleerlingen in te vullen. Vul eerst de kenmerken in per ontwikkelingsgebied voor alle leeftijden die hierboven benoemd staan. Kies vervolgens een van de leeftijden uit als doelgroep waarvoor je de rest van het schema in gaat vullen. Overleg met je medestudent welke soort vragen er bij ouders zouden kunnen leven bij elk ontwikkelingsgebied over een kind van jullie gekozen leeftijd. Vermeld bij elk ontwikkelingsgebied een mogelijke vraag van ouders en beschrijf vervolgens wat jullie antwoord zou zijn. Elk ontwikkelingsgebied is afzonderlijk te stimuleren. Geef bij elk ontwikkelingsgebied een tip om dit te stimuleren bij kinderen van jullie gekozen leeftijd. Bedenk bij elk ontwikkelingsgebied een activiteit voor een kind van jullie gekozen leeftijd, die dit ontwikkelingsgebied stimuleert.

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap. ‘De punten waarop je beroepsproduct wordt beoordeeld, kun je achter in dit boek vinden in het hoofdstuk 'Beoordeling'.

6


Beroepsproduct: Ontwikkelingsschema kleuter, jong schoolkind en ouder schoolkind

Eisen aan het beroepsproduct • het schema is volledig ingevuld • de vragen, antwoorden, tips en activiteiten sluiten nauw aan bij de gekozen leeftijdscategorie waarvoor jullie gekozen hebben. Voorbeeld werkmodel ‘Ontwikkelingsschema’ lichamelijk

cognitief

sociaal

emotioneel

seksueel

Kleuter

Jong schoolkind

Ouder schoolkind

Gekozen leeftijd: Veelvoorkomende vragen van ouders Antwoord op de vraag van ouders Tips ter stimulering ontwikkelingsgebied Activiteiten ter stimulering ontwikkelingsgebied

7


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

3.

De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling Kinderen tussen 4 en 6 jaar maken op alle gebieden een grote ontwikkeling door. Dit gebeurt niet gelijkmatig, maar met groeipieken. Je merkt bijvoorbeeld dat ze opeens veel meer woorden kennen, dat ze duidelijker kunnen vertellen wat ze denken en willen. Een tijdje later is te zien dat ze wel over het speeltoestel kunnen klimmen en zelf hun jas kunnen dichtknopen. Van de ene op de andere dag durven ze wél zelf naar de wc te lopen. Allemaal veranderingen in korte tijd. In deze periode vindt ook de grote verandering plaats van spelende kleuter naar een lerend schoolkind.

Doelstellingen • • • •

Je leert welke ontwikkelingsstadia kinderen van 4 tot en met 6 jaar doorlopen. Je kunt uitleggen wat de ontwikkelingsgebieden zijn. Je weet welke lichamelijke veranderingen een jong kind doormaakt. Je weet welke cognitieve veranderingen plaatsvinden en welke vaardigheden nodig zijn om naar groep 3 te kunnen. • Je kunt voorbeelden noemen van verschillende soorten van spel en het belang van deze spelvormen. • Je leert welke veranderingen er bij kleuters plaatsvinden op sociaal, emotioneel en moreel gebied.

Werkmodel: Woordenlijst op www.factor-e.nl

<

8

Opdracht 1: Taal Taal Taal Taal 1. Neem deze cursus door en onderstreep de woorden die je niet kent. 2. Noteer deze woorden in de woordenlijst en zet de betekenis erbij.


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

3. Nieuwe, onbekende woorden die je tegenkomt tijdens de cursus, voeg je toe aan de woordenlijst. 4. Na afloop van de cursus neem je dit overzicht op in je taalportfolio. Werkmodel: woordspin

<

Werkmodel: woordspin

<

Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

< Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

Opdracht 2: Terug in de tijd 1. Maak een woordspin en probeer terug te gaan naar de tijd dat jij zelf kleuter was. Denk bijvoorbeeld aan lievelingsspeelgoed van toen, welke boeken je leuk vond, welk tv-programma je leuk vond, wat je leuk of vervelend vond om te doen. Welke mensen herinner je je nog? 2. Bespreek de woordspin met een medestudent: a. Wat zijn overeenkomsten? b. Wat zijn de verschillen?

Opdracht 3: Back to the future Neem een jong kind dat je nu kent in gedachten. Welk speelgoed, welke boeken en tv-programma’s vindt dit kind leuk? Waarom spreekt dit een jong kind zo aan? Denk hierbij aan de cognitieve en creatieve ontwikkeling van een kind. 1. Schrijf de woorden met een andere kleur in de woordspin. Je kunt dan makkelijker de verschillen tussen de antwoorden van opdracht ‘Terug in de tijd’ en opdracht ‘Back to the future’ zien. 2. Bespreek dit met je medestudent: a. Wat zijn de overeenkomsten? b. Wat zijn de verschillen?

Opdracht 4: De wereld van een kleuter Lees theoriebron ‘De kleuter (4 tot 6 jaar)’. Ga naar YouTube en bekijk het filmpje ‘Groei! 1: 4 jaar’. In dit filmpje wordt de ontwikkeling van een vierjarig jongetje gevolgd. Welke uitspraak/activiteit hoort bij welk ontwikkelingsgebied? Omcirkel het goede antwoord.

< Uitspraak/activiteit

Ontwikkelingsgebied

Zakdoekje leggen

Taalontwikkeling

Lichamelijke ontwikkeling

Andere jongen omduwen

Sociale ontwikkeling

Zintuiglijke ontwikkeling

Knippen met schaar

Motorische ontwikkeling

Spelontwikkeling

Simon heeft tijdens het praten een microfoon in zijn hand

Taalontwikkeling

Sociale ontwikkeling

De dag doornemen

Cognitieve ontwikkeling

Morele ontwikkeling

9


Uitspraak/activiteit

Ontwikkelingsgebied

Simon heeft heksensoep gemaakt

Sociale ontwikkeling

Spelontwikkeling

Simon luister niet naar zijn moeder

Emotionele ontwikkeling

Morele ontwikkeling

Leren wat een beleefd grapje is

Morele ontwikkeling

Taalontwikkeling

Opdracht 5: Stap in de wereld van een kleuter Je zult waarschijnlijk even aan deze opdracht moeten wennen, maar het geeft wel informatie over hoe een kleuter zijn omgeving ziet. 1. Ga met een medestudent door het klaslokaal of de gang lopen. Een van jullie tweeën knielt of gaat op de hurken zitten, maakt zich zo kort mogelijk en probeert zo vooruit te lopen Wie knielt, kijkt om zich heen en vertelt aan de ander wat hij/zij ziet en ervaart. (Bijvoorbeeld, de hoogte van de kapstokken, de klink van de deur, de lengte van je medestudent, het lichtknopje). Wat is het verschil tussen wat een kleuter ziet en wat een volwassene ziet? 2. Daarna ruilen jullie van rol. 3. Schrijf hieronder op wat je opviel toen je liep (hoe ervoer je de ruimte, hoe zou een kleuter dit ervaren?).

Opdracht 6: Motorische ontwikkeling 1. Geef met de getallen 1 tot en met 8 de volgorde aan van de ontwikkeling van motorische vaardigheden die hieronder staan. – Jop schrijft zijn naam is leesbare letters. – Lena kan zonder zijwieltjes en met losse handen fietsen. – Lola probeert twee duploblokjes op elkaar te drukken maar dit lukt (nog) niet. – Layla tekent een cirkel, twee ogen, een mond, twee benen en een lijf met een navel erin. – Eva probeert met haar duim en wijsvinger de knopjes van de puzzel vast te pakken. – Mounir tekent een cirkel, twee ogen en twee benen. – Lennard schrijft zijn naam aan elkaar. – Maartje houdt het vetkrijtje in haar vuistje en tekent strepen op papier. 2. Schrijf de naam van het kind onder haar of zijn leeftijd: 1 jaar

10

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

8 jaar


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

<

Opdracht 7: Jas aantrekken 1. Bekijk het YouTube-filmpje ‘Isa trekt zelf haar jas aan’. 2. Beantwoord de volgende vragen: a. Wat valt je op? b. Hoe oud zou Isa zijn? c.

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

<

Vind je dat Isa een handige manier heeft geleerd om haar jas aan te doen? Waarom zou deze manier aangeleerd zijn?

Opdracht 8: Dansende meisjes 1. Bekijk het YouTube-filmpje ‘Yara en Evy dansen’. 2. Beantwoord de volgende vragen: a. Wat valt je op? b. Welke verschillen zie je in de motorische ontwikkeling? c.

Zijn de meisjes even oud?

d. Waarom denk je van wel of van niet?

Werkmodel: Plustaal en mintaal

<

Opdracht 9: Plustaal en mintaal Alle kinderen maar vooral kleuters hebben een duidelijke uitleg nodig over wat van hen verwacht wordt. Als kinderen op hun gedrag aangesproken worden, gebeurt dit vaak in de mintaal. Dit is vaak een onduidelijke en negatieve manier van corrigeren. Lees het werkmodel ‘Plustaal en mintaal’ door en maak daarna samen de opdracht. 1. Lees de zinnen hierna. Bedenk samen of het plustaal of mintaal is. Zinnen 1.

Waarom luister je niet?

2.

Dit doe je fout.

3.

Zachtjes praten in het slaaplokaal.

4.

Waarom doe je niet wat ik vraag?

5.

Loop rustig naar buiten.

6.

Doe niet zo vervelend.

7.

Ik wil dat je de blokken opruimt.

8.

Doe je jas dicht als je naar buiten gaat.

Plustaal

Mintaal

11


2. Zet de mintaalzinnen in plustaal. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 3. Schrijf hieronder twee voordelen van het gebruik van plustaal. 1.

2.

Werkmodel: Meervoudige intelligentie

<

Opdracht 10: Lichamelijk ontwikkeling Casus 1 Het valt je op dat in jouw groep twee kinderen van 4 jaar moeite hebben om hun eigen lichaamsdelen aan te wijzen en te benoemen. Je gaat vier activiteiten zoeken die hiermee te maken hebben. Probeer activiteiten te bedenken die passen bij de meervoudige intelligentie van een kind. 1. Welke vier activiteiten kies je? 1. 2. 3. 4. 2. Waarom deze activiteiten?

12


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

3. Bij welke vormen van meervoudige intelligentie passen deze activiteiten?

4. Hoe ga je deze activiteiten aanbieden?

5. Schrijf de zinnen op die je zou kunnen gebruiken.

Casus 2 Benny is een jongetje van 5 jaar. Benny is een actief mannetje dat graag buiten speelt en helemaal in zijn spel kan opgaan. Het valt je op dat Benny meerdere keren per dag in zijn broek plast. Volgens zijn moeder is Benny overdag en ’s nachts zindelijk. 6. Wat kan de oorzaak zijn van het broekplassen?

7. Wat zou je hieraan kunnen doen?

8. Hoe zou je dit met Benny kunnen bespreken?

9. Hoe is jouw houding naar Benny toe?

Opdracht 11: Verzorging: wat kunnen kleuters wel en niet? 1. Hierna staan zeven uitspraken. Bespreek met je groepje of je het eens bent met de uitspraak of niet en leg uit waarom je dit vindt: a. Een kind van 4 moet zelf zijn veters kunnen strikken. b. Als pedagogisch medewerker hoef je niet de billen van een 4 jarig kind af te vegen. c. Een kind van 6 moet zelf zijn jas kunnen dichtritsen. d. Als pedagogisch medewerker smeer je de boterhammen van alle kinderen. e. Ouders moeten altijd de rugzak van hun kind dragen en ophangen. f. Een pedagogisch medewerker controleert na de middagboterham of alle kinderen hun tanden goed poetsen. g. Alle zindelijke kinderen kunnen zichzelf verschonen als ze per ongeluk in hun broek hebben geplast.

13


Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

<

Opdracht 12: Praatjesmakers 1. Ga naar YouTube en bekijk het filmpje met de titel ‘Praatjesmakers Mariëlle 1’. 2. Bekijk het filmpje en bespreek met je klas wat jullie opviel in het filmpje bij de volgende kijkpunten: a. het verschil in de manier waarop Jochem van Gelder (volwassene) van de trap af loopt en daarna de twee meisjes (kleuters) b. hoe de twee meisjes zitten en bewegen tijdens het vertellen c. de zinnen die gebruikt worden en de uitspraak van de meisjes d. de concentratie van de meisjes e. of het realistisch is wat de meisjes later willen worden.

Opdracht 13: Zelf praatjes maken

Casus 1 Mark (4 jaar) zit zenuwachtig op zijn stoel te draaien. Hij kijkt om zich heen en durft niemand aan te kijken. Je kijkt op de klok en ziet dat Sinterklaas zo op bezoek komt. Je gaat naast Mark zitten en begint een gesprekje. Casus 2 Je viert vandaag je verjaardag en alle kinderen mogen verkleed komen. Liz is verkleed als prinses en loopt met een serieus gezicht deftig de ruimte binnen. Ze komt naast je zitten en kijkt je aan. Wat zou je tegen Liz kunnen zeggen? Casus 3 Je viert nog steeds je verjaardag. Max, verkleed als Batman, rent de ruimte binnen. Hij springt, slaakt harde kreten en maakt vechtbewegingen. Hij rent naar je toe en blijft voor je staan. Hij kijkt je met pretoogjes aan. Jij zegt …

14


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

Per casus: 1. Een student speelt de rol van Jochem van Gelder of vragensteller. 2. Een persoon speelt de rol van kind. 3. De rest observeert. 4. Bij de gesprekjes wordt gelet op de houding van degene die vragen stelt: – Wat is de houding? – Wat/hoe doet de vragensteller? – Wat voor vragen stelt de vragensteller? Denk ook aan het gebruik van plus- en mintaal (werkmodel 1) – Hoe reageert het kind? Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

<

Opdracht 14: Spelen is de manier om te leren 1. Bekijk in de klas de video op de website van Leraar 24: ´Spelstimulering van manipuleren naar rol´. In deze video vertelt een VVE (vroeg voorschoolse educatie) medewerkster over het belang van spel en spelstimulering bij peuters en kleuters. 2. Bekijk daarna de video nog een keer en beantwoord de vragen hieronder. De mevrouw zegt in het filmpje “Daarom is spelen dé manier om jonge kinderen eigenlijk iets te leren” a. Schrijf hieronder wat de mevrouw hiermee bedoelt.

15


b. In de video zie je voorbeelden van verschillende soorten spel. Schrijf onder elke spelvorm welke activiteiten hierbij horen en wat het kind ervan leert. – exploratiespel (manipuleren/exploreren)

– zintuiglijk of sensopatisch spel

– effectspel

– oefenspel

– esthetisch spel

– samenspel

– doen alsof/rolgebonden handeling

c.

Schrijf hieronder waarom rollenspel zo belangrijk is voor kinderen.

Laat ook hier de vertaling maken naar de praktijk. Er is een combinatie mogelijk met meervoudige intelligentie. Werkmodel: Plustaal en mintaal

<

Opdracht 15: Cognitieve ontwikkeling Casus Arjo zit al een tijdje bij jou in de groep. Het valt jou op dat hij niet altijd hoort wat je vraagt. Als het tijd is om iets te gaan drinken, en je luid en duidelijk vraagt of alle kinderen willen gaan opruimen, blijft hij gewoon doorspelen. Maar als jij met de kinderen aan tafel zit, reageert hij wel meteen als je iets zegt. 1. Leg dit gedrag uit.

16


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

2. Wat is je houding naar Arjo toe?

3. Wat zeg je voortaan tegen Arjo bij het opruimen?

4. Wat doe je?

Opdracht 16: Emotionele en sociale ontwikkeling Casus Joël is de laatste tijd erg verdrietig. Zijn konijn is overleden. Samen met zijn ouders heeft hij het beestje begraven in de tuin. Vandaag komt Joël stralend binnen. Hij heeft een (leeg) mandje bij zich. Vol overtuiging vertelt hij jou dat zijn konijntje in het mandje ligt. 1. Leg dit gedrag uit.

2. Wat is je houding naar Joël toe?

3. Wat zeg je tegen Joël?

4. Wat doe je?

Opdracht 17: Morele ontwikkeling Casus 1 De moeder van Leander (5 jaar) komt naar jou toe. Ze vertelt dat ze regelmatig in de broekzakken van Leander klein speelgoed vindt dat niet van thuis is. Nadat je even rondgekeken hebt, merk je dat er kleine autootjes en beeldjes weg zijn. Moeder kijkt heel bezorgd en vraagt: “Is Leander een dief?” 1. Wat zou je tegen de moeder van Leander zeggen?

17


2. Wat is je houding naar Leander toe?

3. Wat zeg je tegen Leander?

4. Wat doe je?

Casus 2 Een kind uit jouw groep is jarig en mag chocoladereepjes uitdelen. De reepjes liggen op tafel en de kinderen zitten om de tafel. Voordat jullie ‘Lang zal ze leven’ gaan zingen, staat Lucas (net 4 jaar geworden en is nieuw in jouw groep) op en pakt een reepje. De andere kinderen beginnen boos te roepen dat Lucas dit niet mag doen. 5. Wat zou je tegen Lucas zeggen?

6. Wat zeg je tegen de andere kinderen ?

7. Geef je Lucas straf?

Casus 3 Max en Quinten (4 en 5 jaar) zijn aan het knikkeren. Quinten komt opeens huilend bij jou staan en zegt dat Max zijn lievelingsknikker heeft afgepakt. Max staat er met een boos gezicht naast en zegt dat de knikker van hem is want hij won het potje knikkeren. 8. Hoe zou je deze situatie begeleiden?

9. Wat zeg je tegen Max ?

10. Wat zeg je tegen Quinten?

18


De kleuter (4-6 jaar) in ontwikkeling

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

<

Opdracht 18: Marshmallowtest Tijdens deze test krijgen kinderen de opdracht van de testleider om te wachten met het eten van een marshmallow. Als dit lukt, krijgen ze twee marshmallows. De testleider verlaat de ruimte en het kind is dan alleen met de marshmallow. Deze test is een goed voorbeeld van hoe kinderen worstelen met zich houden aan de afspraak of toch toegeven aan de drang om het lekkers op te eten. 1. 2. a. b. c.

Ga naar YouTube en bekijk het filmpje 'The Marshmallow Test’. Bespreek met je klas en docent de volgende vragen: Merk je verschillen tussen kinderen van verschillende leeftijden? Welk verschillend gedrag zie je? Wat zou er gebeuren als de testleider in de ruimte zou blijven?

Opdracht 19: Creatieve ontwikkeling Casus Josine (4 jaar) wordt opgehaald door haar oudere broer van 12. Josine heeft die middag een zelfportret gemaakt. Er staat een mooie koppoter op papier. Haar broer bekijkt de tekening en begint te lachen en zegt: ”Waahaa wat is dit nu voor gekras!” Je ziet dit. 1. Wat is je houding tegenover Josine?

2. Wat is je houding tegenover haar oude broer?

3. Wat doe je?

4. Wat zeg je tegen Josine?

5. Wat zeg je tegen haar oudere broer?

19


Het jonge schoolkind in ontwikkeling

4.

Het jonge schoolkind in ontwikkeling De ontwikkeling van kinderen tussen de 6 en 10 jaar verloopt wat gelijkmatiger dan bij kleuters. Op cognitief gebied vinden de meeste veranderingen plaats. Kinderen leren veel op school. Ze leren samenwerken, krijgen veel leerstof aangeboden en worden steeds zelfstandiger. Ze leren nu zelf naar school en naar de naschoolse opvang fietsen en weer naar huis. Sporten, hobby’s of andere activiteiten komen in beeld. Het kinderwereldje wordt steeds groter.

Doelstellingen • • • • • • • •

20

Je leert welke ontwikkelingsstadia kinderen van 6 tot en met 10 jaar doorlopen. Je kunt uitleggen wat de ontwikkelingsgebieden zijn. Je weet welke lichamelijke veranderingen een onderbouwkind doormaakt. Je weet wat concreet operationeel denken is. Je kunt uitleggen waarom een leerling in groep 3 kan leren lezen en schrijven. Je weet welke veranderingen een kind in de taalontwikkeling doormaakt. Je weet waarom kinderen steeds zelfstandiger kunnen werken. Je kunt uitleggen hoe de vriendschap tussen kinderen verandert.


Het jonge schoolkind in ontwikkeling

Theoriebron: Het jonge schoolkind (6 tot 9 jaar)

< Werkmodel: woordspin

<

Opdracht 20: Terug in de tijd Op het bord staat met grote letters ‘6 tot en met 9 jaar’ 1. a. b. c. d. 2. 3. a. b. 4.

Schrijf op een Post-it. Welke vakken vond je leuk, moeilijk of makkelijk op school? Wat waren je hobby’s, waar speelde je graag mee? Met wie speelde je graag? Herinner je je nog andere gebeurtenissen? Plak jouw Post-it op het bord. Bespreek met je klas: Zien jullie overeenkomsten? Zien jullie verschillen? Schrijf je bevindingen op:

Opdracht 21: Zoek maar op 1. Lees de zinnen en schrijf het bijpassende begrip erbij. Kies uit: taalontwikkeling/lichamelijke ontwikkeling/motorische ontwikkeling/sociale ontwikkeling/cognitieve ontwikkeling. a. Said probeert te fluiten, maar het lukt niet. Zijn beide voortanden zijn uit zijn mond. Het ziet er grappig uit. b. Tamar werkt al een kwartier lang aan een Sudoku. Ze wil het net zo goed kunnen als haar vriendinnetje. c.

Leonoor begrijpt bijna alle woorden die de leidster zegt.

d. Joris knipt een rondje uit een vouwblaadje. e. Sara ziet dat Nermin struikelt en begint te huilen. Ze loopt naar haar toe en vraagt bezorgd: ”Je hebt je pijn gedaan, hè?”

21


Opdracht 22: Hoe ver is de taalontwikkeling? 1. Lees de stukjes tekst. Schrijf achter de tekst welke leeftijd het kind ongeveer heeft. a. Myrthe schrijft haar naam: ehtrym. Leeftijd: b. Coen schrijft op de kaart: ”Hoi papa, mama en Roos. Het is heel leuk op kamp. We doen het thema Robin Hood. Er is ook een bos en dinsdag heb ik de hele dag gelachen.” Leeftijd: c.

Roos schrijft onder elkaar: ik vaar, ik mis, ik raak, ik eet en ik hokie (ik hockey). Leeftijd:

d. Max schrijft onder elkaar: max, papa, mama, coen en roos. Leeftijd:

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl

< Theoriebron: Morele ontwikkeling

<

Opdracht 23: Jongens maken anders ruzie dan meisjes Lees theoriebron ‘Morele ontwikkeling’. Bij deze theoriebron horen de volgende vijf opdrachten. 1. Zoek op www.leraar24.nl naar de video met de titel: Video: Verschil jongens en meisjes: ruzie maken. Bekijk de video met je klas. 2. Vul in het tabel hieronder in of het ruziegedrag bij een jongen of meisje hoort: a. zich miskend voelen b. wil lief gevonden worden c. meer informatie nodig om te snappen wat er aan de hand is d. inleven en contact maken e. helpen te verwoorden wat is er gebeurd en waarom is het gebeurd f. competentiegevoelig g. gevaar voelen h. subtiel ruzie maken i. vinden dat de ander begon j. volgorde van de gebeurtenis bespreken. Gedrag jongens

Gedrag meisjes

Opdracht 24: Rollenspel 1 Casus Je bent leidster op een buitenschoolse opvang. Tijdens het buitenspelen zie je Arno steeds door het veld rent waar een groepje jongens aan het voetballen is. Dan zie je dat een van de voetballers, Michel, hard tegen het been van Arno schopt. Arno schopt terug en rent weg. Wat doe je?

22


Het jonge schoolkind in ontwikkeling

1. EĂŠn speelt de rol van pedagogisch medewerker, een de rol van Arno en een de rol van Michel. De rest van de klas observeert. 2. Vragen voor de pedagogisch medewerker: a. Wat was er volgens jou aan de hand? b. Waarom heb je voor dit soort gesprekje gekozen? c. Wat spreek je met ze af? d. Ben je tevreden over het resultaat? 3. Vragen voor de jongens: a. Hoe ervoer je het gesprekje? b. Voelde je je begrepen? c. Ben je het eens met de afspraken?

Opdracht 25: Rollenspel 2 Casus Je werkt als leidster op de tussenschoolse opvang. Tijdens het eten merk je dat Lieke, Maartje en Xandra samen zitten te eten en zachtjes giechelen. Xandra lijkt de leiding te nemen in het praten en giechelen. Ze kijken steeds naar Kimberley die aan een ander tafeltje alleen zit te eten. Meestal eten de meisjes met zijn vieren. Wat doe je? 1. Maak groepjes van 3. 2. EĂŠn speelt de rol val leidster, vier studenten kiezen de rol van Xandra, Lieke, Maartje en Kimberley. 3. De rest van de klas observeert. 4. Vragen voor de leidster: a. Wat was er volgens jou aan de hand? b. Waarom heb je voor dit soort gesprekje gekozen? c. Wat spreek je met de meiden af? d. Ben je tevreden over het resultaat? 5. Vragen voor de meisjes: a. Hoe ervoer je het gesprekje? b. Voelde je je begrepen? c. Ben je het eens met de afspraken?

Opdracht 26: Jongens of meisjesspel 1. Hierna lees je uitspraken van een collega-pedagogisch medewerker. Geef aan of de uitspraak over een jongen of een meisje gaat. Bespreek je antwoord met een medestudent. Uitspraak 1.

Dit kind wil altijd het eerst bij het klimrek staan.

2.

Het liefst speelt dit kind de hele dag met de Playmobiel school.

3.

Met kleien maakt dit kind het liefst poppetjes.

4.

Dit kind rolt de klei, maakt er kuiltjes in en duwt het plat.

5.

Op het plein rent dit kind het liefst achter de kar.

Jongen

Meisje

23


Uitspraak

Jongen

6.

Dit kind zit graag op de rand van het zandbak en maakt dan zandtaartjes.

7.

Je moet dit kind stimuleren om tijdens het spelen ‘stop hou op’ te zeggen.

8.

Vraag altijd aan dat kind wat het zelf heeft gedaan of gezegd.

Meisje

Opdracht 27: Omgekeerde wereld-dag Je organiseert met je collega’s een ‘Omgekeerde wereld-dag’. Op deze dag gaan de jongens vooral met meisjesspeelgoed spelen en de meisjes met jongensspeelgoed. Jullie maken een kiestafel met spelmateriaal voor de jongens en een kiestafel met spelmateriaal voor de meisjes. Welke spelletjes en speelgoed leg je neer? Bedenk in totaal acht activiteiten. Meisjesspeelgoed voor de jongens

24

Jongensspeelgoed voor de meisjes


Het oudere schoolkind in ontwikkeling

5.

Het oudere schoolkind in ontwikkeling Vanaf 11 jaar gaat het kinderlichaam zich langzamerhand klaarmaken voor een volgende groeispurt. Dit wordt ook de prepuberteit genoemd. In deze jaren zullen het lichaam en de hersenen een grote verandering gaan doormaken. In deze periode wordt vooral de sociale omgeving van kinderen belangrijk. Vriendschappen veranderen, de vriendengroep wordt belangrijker. Kinderen worden zelfstandiger, kritischer en krijgen een eigen mening. Ze gaan zich steeds meer richten op de volwassen wereld, maar zetten ze zich er ook vaker tegen af.

Doelstellingen • Je weet wat prepuberteit is. • Je kunt uitleggen wat de puberteitsspurt is en welke lichamelijke veranderingen plaatsvinden bij een puber. • Je begrijpt waarom social media een steeds grotere rol gaan spelen bij bovenbouwleerlingen en wat de gevaren zijn. • Je kunt uitleggen wat de peergroup is. • Je herkent de overgang van het conventionele denkstadium naar het postconventionele stadium. • Je leert wat plus- en mintaal is. • Je wordt je bewust van de woorden die je gebruikt tijdens het praten met kinderen. • Je kunt met duidelijke taal het gedrag van kinderen corrigeren.

25


Opdracht 28: Prepuberteit 1. Wanneer begint de prepuberteit? 2. Leg uit wat de prepuberteit is.

3. Noem vier kenmerken van de prepuberteit. 1. 2. 3. 4.

Theoriebron: Het schoolkind (9 tot 12 jaar)

<

Opdracht 29: Peergroup Lees theoriebron ‘Het schoolkind (9 tot 12 jaar)’. 1. Leg uit wat een peergroup is.

2. Waarom wordt de peergroup steeds belangrijker voor een ouder schoolkind? Geef voorbeelden:

Opdracht 30: Wat voor prepuber was jij? In het klaslokaal liggen vellen papier op tafel met de volgende kreten: • omgaan met jongens • omgaan met meisjes • zelfbeeld • peergroup • abstracter denken. 1. 2. a. b. c. 3.

Maak groepjes van vier en ga aan een tafel zitten. Bespreekpunten kunnen zijn: Weet jij nog hoe jij hier als prepuber mee omging? Wat dacht, voelde en deed je toen? Zijn er overeenkomsten en verschillen? Schrijf de kreet op die je besproken hebt.

Kreet:

26


Het oudere schoolkind in ontwikkeling

4. Overeenkomsten waren:

5. Verschillen waren:

Bespreek klassikaal de andere kreten.

Opdracht 31: Bedenk een activiteit Stel je voor dat je collega bent van Sophie Kelderman (lees ook ‘Je toekomstige collega’). Jullie werkgever heeft de opdracht gegeven om materialen in te kopen voor de oudere kinderen van de naschoolse opvang. Jullie werkgever heeft wel precies aangegeven voor welke ontwikkelingsgebieden materialen gekocht mogen worden. Je werkgever geeft de tip om de bestelling via website www.rolf.nl. te doen. 1. Zoek samen met je medestudent de website van Rolf op. 2. Op de startpagina zie je de optie ‘Alles voor de kinderopvang’ en klik verder naar Rolf-spel- en ontwikkelingsmaterialen. 3. Zoek voor jongens buitenspelmateriaal om de grove motoriek en de cognitieve ontwikkeling te stimuleren. 4. Zoek voor de meisjes gezelschapsspelen voor binnen en materialen om de taalontwikkeling te stimuleren. 5. Zoek voor jongens en meisjes materialen die de sociale vaardigheden en de fijne motoriek stimuleren. 6. Schrijf in het schema hierna welk materiaal je hebt gevonden, voor welke leeftijd het geschikt is, en wat het kind met behulp van het spel leert. Bijvoorbeeld: Sekse

Leeftijd

Materiaal

Ontwikkelings¬gebied

Leerdoel

Jongens

8

Voetbal

Samenspel

Afspraken maken

Sekse

Leeftijd

Materiaal

Ontwikkelingsgebied

Leerdoel

Jongens

Grove motoriek

Jongens

Cognitieve ontwikkeling

Meisjes

Samenspel

27


Sekse

28

Leeftijd

Materiaal

Ontwikkelingsgebied

Meisjes

Taalontwikkeling

Jongens en meisjes

Sociale vaardigheden

Jongens en meisjes

Fijne motoriek

Leerdoel


Meervoudige intelligentie

6. Werkmodel: Meervoudige intelligentie bij kinderen in de basisschoolleeftijd

<

Meervoudige intelligentie De Amerikaanse psycholoog Gardner heeft deze theorie bedacht en verder uitgewerkt. Hij bedoelt met meervoudige intelligentie dat bij ieder mens acht soorten talenten (intelligenties) aanwezig zijn. Deze talenten zijn bij ieder mens weer in een andere mate aanwezig. In dit hoofdstuk worden deze acht intelligenties uitgelegd en worden voorbeelden gegeven.

Doelstellingen • Je leert welke acht intelligenties door Gardner bedacht zijn. • Je kunt voorbeelden noemen van eigenschappen die bij deze acht intelligenties horen. • Je kan deze acht soorten intelligenties bij jezelf en kinderen herkennen. • Je weet wat de termen matching, stretching en vieren betekenen. • Je kunt een matching-activiteit bedenken. • Je kunt een stretching-activiteit bedenken.

Opdracht 32: Knappe koppen Op sommige scholen en kindercentra wordt vanuit het de meervoudige intelligentie gewerkt. Ook met jonge kinderen wordt dit besproken. Voor jonge kinderen zijn de soorten intelligentie nog moeilijk te begrijpen. Voor jongen kinderen zijn speciale begrijpelijke woorden bedacht. 1. Zoek het makkelijke woord en de soort intelligentie bij elkaar. Verbind de woorden met een lijntje. Woordknap

Lichamelijk kinetisch

Rekenknap

Intra persoonlijk

Beeldknap

Ecologisch naturalistisch

Muziekknap

Interpersoonlijk

Natuurknap

Visueel ruimtelijk

Mensknap

Verbaal linguïstisch

Zelfknap

Logisch mathematisch

Beweegknap

Muzikaal ritmisch

Opdracht 33: Meervoudige intelligentie 1. Zet onderstaande begrippen in de juiste vakjes Intelligentiesoort woordknap, zelfknap, beweegknap, mensknap, rekenknap, beeldknap en muziekknap

29


Talent rekenen, ik, doe, samen, taal, natuur, kijk Activiteiten/lessen leren door voelen en bewegen, leren door ordenen, analyseren en verbanden leggen, leren door taal, woordgrappen, lezen en schrijven, leren door zorgen voor mensen, vrienden, leren door denken in beelden en leren door zien, leren door leiding geven, leren door eigen gevoelens, dromen, alleen zijn, fantasieĂŤn, leren door rubriceren, oog voor detail, natuur.

30

Intelligentie soort

Talent

Activiteiten/lessen

Muziekknap

Muziek

Leren door muziek, ritme en rijm


Meervoudige intelligentie

Opdracht 34: Voor ieder kind een leuk leerspel Zoek samen met je medestudent de website www.rolf.nl op. Op de startpagina zie je de optie ‘Alles voor de kinderopvang’. Klik verder naar Rolf spel- en ontwikkelingsmaterialen. Zoek spelmaterialen die aansluiten bij de acht soorten van intelligentie. Bijvoorbeeld: Intelligentiesoort

Materiaal

Ontwikkelingsgebied

Beweegknap

Kindersjoelbak

Samenspel en motoriek

Intelligentiesoort

Materiaal

Ontwikkelingsgebied

Woordknap Rekenknap Beeldknap Muziekknap Natuurknap Mensknap Zelfknap Beweegknap

31


Reflectie

7.

Reflectie Cursusevaluatie Noem het belangrijkste wat je hebt geleerd.

Noem wat je het best is bevallen aan deze cursus.

Voor welke onderdelen had je te weinig tijd?

Geef tips voor verbetering van de cursus.

Geef hier je overige opmerkingen.

Thermometer Voor de inhoud van deze cursus geef ik een: (1-10)

Voor de begeleiding van deze cursus geef ik een: (1-10)

Voor de organisatie (zoals aanwezige middelen, tijdsduur en lesruimte) van deze cursus geef ik een: (1-10) Voor het kunnen ontwikkelen van mijn competenties bij de kerntaak en/of het werkproces waarbij deze cursus aansluit, geef ik een: (1-10)

32


Reflectie

Reflectie: Beroepsproduct Wat was de opdracht?

Wat moest jij doen?

Noem activiteiten die je hebt gedaan.

Wat was het resultaat van je activiteiten?

Waarover was je tevreden?

Waarover was je minder tevreden?

Hoe wil je het de volgende keer anders aanpakken?

In de theoriebronnen worden de ontwikkelingsgebieden beschreven van kinderen die de basisschoolleeftijd hebben. Dit is van 4 tot en met 13 jaar. De ontwikkeling die beschreven wordt, is die van een gemiddeld kind, oftewel zoals de ontwikkeling meestal verloopt. Ieder kind is echter anders. Ieder kind ontwikkelt zich anders. Dit heeft ook te maken met de aanleg van een kind, de omgeving van een kind en het karakter van een kind. Ook zul je merken dat sommige ontwikkelingsgebieden overlap hebben. Een kind ontwikkelt zich niet altijd volgens het boekje of niet altijd geleidelijk. Kinderen kunnen lichamelijk opeens een groeispurt doormaken, maar ook geestelijk. De ontwikkelingsgebieden zijn bedacht om de ontwikkeling van een kind duidelijker uit te kunnen leggen. Maar in het dagelijks leven zijn de grenzen van de ontwikkelingsgebieden minder duidelijk zichtbaar bij kinderen. In de werkmodellen kun je lezen wat meervoudige intelligentie, de morele ontwikkeling volgens Kohlberg, de ontwikkelingsstadia van Piaget is en lees je over het gebruik van plus- en mintaal.

33


Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

8.

Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

8.1

Lichamelijk ontwikkelingsgebied Groei De leeftijd tussen 4 en 6 jaar wordt ook wel de kleuterleeftijd genoemd. In deze jaren maakt een kind een groeispurt door. Een kind kan per jaar ongeveer 6 centimeter groeien en 2 kilo zwaarder worden. Het peuterlijfje wordt slanker en het ‘peuterbuikje’ verdwijnt. De verhoudingen tussen hoofd, lijf, armen en benen gaan steeds meer op een volwassen lichaam lijken. Soms maakt een kind zo’n snelle groeispurt mee dat het klaagt over een zeurende pijn in de bovenbenen of scheenbenen. Dit wordt ook wel groeipijn genoemd. De meeste kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk als zij voor het eerst naar school gaan. Meisjes zijn over het algemeen eerder zindelijk zijn dan jongens. Toch komt het nog voor dat kinderen van 4 tot en met 6 jaar nog wel eens ‘een ongelukje’ hebben. Vooral als er spannende gebeurtenissen plaatsvinden zoals: voor het eerst naar school, Sinterklaas, een verjaardag of de geboorte van een broertje of zusje. Ook komt het voor dat een kind nog zo intensief aan het spelen is dat het niet merkt dat de blaas vol is. Daarom vragen pedagogisch medewerkers vaak op vaste momenten van de dag of kinderen naar de wc moeten.

Motorische ontwikkeling Een kind van 5 jaar dat zich normaal ontwikkelt, heeft plezier in bewegen en beschikt over een groot en gevarieerd aantal bewegingspatronen. Door binnenshuis te bewegen maar ook buiten in de tuin, in de speeltuin en tijdens een uitje, wordt de wereld van het kind steeds groter. Het leert zich bewegen en oriënteren in de ruimte. Deze bewegingspatronen zoals: rennen, bal gooien, klimmen en klauteren, springen, zwemmen, fietsen met eerst nog zijwieltjes (grove motoriek) worden steeds meer een automatische beweging. Ook fijnmotorische vaardigheden worden verder geoefend. Een kind kan nu duploblokken maar ook de kleinere legoblokjes op elkaar zetten. Een insteekpuzzel kan gemaakt worden maar ook een puzzel van 20 stukjes lukt nu. In plaats van papier te scheuren lukt het steeds beter om met een kinderschaartje een rondje te knippen. Ook is te zien dat een kind het potlood niet meer met de pengreep vasthoudt. Hierdoor kan het kind dunnere lijnen op papier zetten en zien de getekende vormen er ronder en meer gecontroleerd uit. Kinderen wagen nu de eerste poging om de letters van hun eigen naam leesbaar op te schrijven. In deze jaren gaat een kind een voorkeurshand ontwikkelen. Eerder gebruikte de peuter meestal zijn linker- én rechterhand om iets te pakken en te tekenen. Nu wordt duidelijk of een kind vooral linkshandig of rechtshandig wordt. Bij een klein aantal kinderen ontstaat deze voorkeur niet en blijft het kind beide handen evenveel gebruiken, Dit wordt ambidexter genoemd. Meestal probeert de pedagogisch medewerker het kind te stimuleren om één hand te gebruiken.

34


Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

Rond 5 jaar zijn de meeste kinderen motorisch in staat om te leren zwemmen. Zwemmen is een complexe motorische samenwerking en beweging en daarom heeft het voor de meeste kinderen geen zin om al eerder met zwemles te beginnen.

Zintuiglijke waarneming Door te bewegen, te kijken, te ruiken en te horen, doet het kind lichamelijke ervaringen op. Eerst leert het kind zijn eigen lichaam ervaren en kennen. Kinderen leren de lichaamsdelen benoemen bij zichzelf en de ander. Door middel van spelen, bewegen op muziek en gym leert het afstanden in schatten. Bijvoorbeeld hoe ver je moet springen om over de bank te komen of in het zwembad te belanden. Het leert de ruimtelijke begrippen voor, achter, tussen, onder en boven. Ook leert het de positie en de plaats van het eigen lijf ten opzichte van de ruimte ervaren. Een kind van 4 jaar ziet bijvoorbeeld niet dat de afstand tussen hem en de zandbak erg groot is. Pas wanneer het er heen loopt en het merkt dat het veel stappen moet zetten ervaart het de afstand. Door te kijken, te bewegen en te doen leert het kind de ruimte ervaren en kennen en past dit ook weer toe in nieuwe situaties.

Het kind leert naast de ruimtelijke oriëntatie van de ruimte om zich heen, ook op het platte vlak werken. Dit kan een tafel zijn met speelgoed of een vel papier (tekenen, vouwopdrachten, een kleurplaat inkleuren.) Bij deze bezigheden gebruikt een kind de fijne motoriek vanuit de armen en pols, maar ook de ogen. Bij een zesjarige is de oog-handcoördinatie beter ontwikkeld dan dat van een kind van 4. Doordat het zenuwstelsel en de fijne motoriek verder ‘gerijpt’ zijn, lukt het steeds beter om de ogen met de handen samen te laten werken en als het ware het werk te sturen. Kinderen kunnen steeds fijnere en kleinere bewegingen maken zoals een speld vastpakken, vingers afzonderlijk bewegen, een pen goed vasthouden, vloeiende lijnen tekenen of kleine letters schrijven. Als een kind 7 jaar is, zijn alle basisbewegingspatronen aanwezig die het in het verdere leven nodig heeft. Deze moeten nog wel verder ‘verfijnd’ worden.

35


Jonge kinderen hebben een globale waarneming en zien nog niet het verschil tussen kleine verschillen in vormen en richting van bijvoorbeeld letters. Ze schrijven nog vaak in spiegelschrift en vergissen zich in links en rechts. Ze trekken bijvoorbeeld ook schoenen verkeerd om aan.

8.2

Cognitief ontwikkelingsgebied Het jonge kind heeft nog een korte geheugenspanne. Dit komt omdat de hersenen van een jong kind nog niet zo snel en efficiënt informatie kunnen verwerken. Jonge kinderen kunnen dus minder informatie vasthouden in het geheugen. Daarom is het beter om aan jonge kinderen één ding te vragen in plaats van drie. Bijvoorbeeld: ”Pak jij de beker voor mij” zal een kind onthouden en kunnen uitvoeren. Maar als je vraagt. :”Pak je voor mij de beker, de puzzel en het schriftje”, dan zal het kind met één of twee dingen terugkomen. Het geheugen van jonge kinderen groeit wel sterk in deze periode. Om goed te kunnen spelen of een werkje te doen, is gerichte aandacht nodig. Soms zijn kinderen zo in hun spel verdiept dat ze hun moeder of begeleidster niet horen zeggen dat ze gaan eten. Het lukt nog niet om van het ene op het andere moment het spel te onderbreken. Ook kunnen ze nog niet goed overzien dat ze na het eten weer verder kunnen spelen. Kinderen willen dan het spel het liefst eerst afmaken. Tijdsbegrippen als straks, morgen, over twee weken, een half uur zijn nog onduidelijk en ongrijpbaar voor deze kinderen. Tijd kunnen ze nog niet goed overzien. Tijd wordt bijvoorbeeld grijpbaar en concreet gemaakt door met plaatjes/pictogrammen een dagschema te maken, het kind bijvoorbeeld iedere dag een kruisje laten te zetten op een aftekenblad of te werken met een time timer, totdat het jarig is. De tijd beschrijven door middel van: ”Over zoveel nachtjes slapen:” of “na de boterham mag je verder spelen” worden ook veel gebruikt. Kinderen in de kleuterleeftijd zijn steeds minder op zichzelf (egocentrisch denken) gericht en gaan meer redeneren. Hierdoor gaan ze de wereld om zich heen steeds beter begrijpen. Ze zullen dan ook regelmatig vragen stellen over het nut of het waarom van iets. Pas in een later stadium, de fase van het concrete denken, zijn kinderen in staat om te leren lezen, schrijven en rekenen. Het kind van 4 of 5 jaar zal tijdens het spelen nog veel hardop praten. Eigenlijk is dit hardop nadenken. Als een kind 6 is, denkt het ‘in zijn hoofd’. Dit wordt ook wel innerspeech genoemd en betekent dat het taal/denken is verinnerlijkt.

Taalontwikkeling De hersenstructuur van meisjes zit anders in elkaar dan bij jongens. Het taalcentrum in de hersenen van meisjes verwerkt taal sneller en anders dan bij jongens. Hierdoor verloopt de taalontwikkeling bij meisjes vaak sneller. Ook blijkt dat moeders meestal meer met hun dochtertjes praten dan met zoontjes. De stimulering van buitenaf is dus ook groter. Meisjes gebruiken ook eerder emotiewoorden dan jongens en hebben een grotere emotiewoordenschat. Allochtone meisjes leren ook vaak sneller en beter Nederlands dan hun broertjes en kunnen ook makkelijker schakelen tussen Nederlands en hun thuistaal. Een kind van 4/5 jaar praat over het algemeen goed verstaanbaar en in korte zinnen. Kinderen tot 6 jaar kunnen nog wel eens moeite hebben om lange woorden foutloos uit te spreken. Het geheugen en de mondmotoriek werken dan nog niet goed samen. Men zegt dan dat het kind nog geen goede articulatie heeft. Sommige kinderen spreken haperend of stotteren als ze te snel iets willen vertellen. Ze denken dan sneller dan ze

36


Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

kunnen praten. Ook als kinderen boos of verdrietig zijn, kan hun uitspraak minder duidelijk zijn. Sommige klanken in woorden worden omgedraaid tijdens het uitspreken (weps in plaats van wesp, potremonnee in plaats van portemonnee, milonade in plaats van limonade, of een kind zegt: ‘Ik wil een tisto’ in plaats van ‘een tosti’). Het kind gaat in de onderbouwleeftijd steeds meer in meervoudige zinnen praten. De woorden: want, omdat enzovoort, worden steeds vaker gebruikt. Kinderen kunnen in hun taaluitingen nog erg spontaan en origineel zijn. Uitspraken als: “Lekkere sap mama, er zit ook mandarijn in gesapt” of “Je bent een verschikkeling” worden spontaan gezegd. In het programma “Alles kids” van Jochem van Gelder is dit goed te zien. Met 6 jaar kent een kind ongeveer 2500-3000 woorden. Kinderen van 7 jaar die in een nieuw land een nieuwe taal leren, leren de nieuwe taal nooit meer zo goed als een kind dat in dat land geboren is. Als allochtone kinderen naar de peuterspeelzaal gaan of met 4 jaar naar de basisschool gaan, kennen ze vaak minder Nederlandse woorden dan hun leeftijdsgenootjes. Om deze kinderen te helpen bij het vergroten van hun woordenschat en taalvaardigheid, is op veel peuterspeelzalen en kleuterklassen Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE).Ondanks deze lessen blijven deze kinderen (helaas) een taalachterstand hebben.

8.3

Sociaal ontwikkelingsgebied Als een kind op vierjarige leeftijd naar school gaat, komt het van een veilige thuissituatie in een klas met veel andere kinderen, waar andere sociale regels zijn. Het kind leert regels kennen als: Op je beurt wachten, hulp vragen of anderen uit laten praten, naar de juf luisteren, wanneer je naar de wc mag. Vierjarige kinderen spelen nog veel naast elkaar. Ze denken nog egocentrisch en spelen hun eigen spel. Ze komen soms even met elkaar in contact als het ene kind iets wil pakken of met hetzelfde wil spelen als het andere kind. Maar geleidelijk aan gaan kinderen zich op anderen richten en samen één spel spelen. Vanaf het zesde jaar wordt het groepsgevoel en samenspelen belangrijker bij kinderen. Ze leren al spelend veel van elkaar en leren zich aan de regels van het spel houden, ook als er geen volwassene in de buurt is. Ook begint dan langzaam het besef te groeien dat andere mensen anders denken en voelen dan zijzelf. Het sociale perspectief gaat zich steeds verder ontwikkelen. Andere sociale vaardigheden die kinderen in de kleuterleeftijd beginnen te leren of verder oefenen zijn: luisteren naar een ander, je inleven in een ander, op je beurt wachten, opkomen voor elkaar en complimentjes geven. Deze vaardigheden blijven kinderen gedurende de basisschoolleeftijd en puberteit en later verder oefenen.

Spelontwikkeling Een kind van 4 of 5 jaar kan nog helemaal opgaan in zijn spel, maar kan ook zo weer uit zijn rol stappen en zichzelf zijn. Door een rol te spelen leert een kind angsten te verwerken: “Ik was Mega Mindy en ik ging het monster vangen. Ook speelt het bestaande mensen en situaties na (vader en moedertje spelen, schooltje spelen, oorlogje spelen). Ook kunnen kinderen heel actief meeleven met voorleesverhaaltjes. Dit stimuleert hun fantasie en kinderen ervaren deze verhaaltjes als echt. Maar tegelijkertijd, aan het einde van het verhaaltje keren ze weer makkelijk terug in de werkelijkheid. Het ene kind doet dat sneller/makkelijker dan het andere.

37


Door hun fantasie te gebruiken, kunnen kinderen zich uren vermaken met bijvoorbeeld een grote lap. Het ene moment is het een hut, het andere moment is het een vliegend tapijt en even later is het een tovermantel. In de onderbouwgroepen en kindercentra worden veel soorten spel gestimuleerd. Zoals: • bewegingsspel, bijvoorbeeld coördinatie, motoriek (fijn/grof), evenwicht, ritmegevoel, ervaren van de ruimtelijke begrippen, hoog, laag, onder, boven, ver, dichtbij • imitatiespel, waarbij communicatie, uitdrukkingsmogelijkheden, inleven in anderen worden geoefend • constructiespel, waarbij vaardigheden als concentratie, voorstellingsvermogen, het bedenken en uitvoeren van een idee, de cognitieve ontwikkeling, denken in stapjes en verhoudingen worden geoefend • groepsspel, waarbij kinderen leren omgaan met regels, groepscodes, samenwerken, rekening houden met anderen, assertiviteit, creativiteit en oplossingsgericht denken.

8.4

Emotioneel ontwikkelingsgebied Een kind van 4 jaar kan basisgevoelens als boos, bang, blij meestal al herkennen en benoemen bij zichzelf. Ze zeggen dan bijvoorbeeld: “Mama, ik voel me bang in mijn buik”. Naarmate het kind ouder wordt, gaat het ook gevoelens bij anderen herkennen en benoemen. Het kan zich tijdens het voorlezen of het kijken van films helemaal verplaatsen in de personages van het verhaal. De fantasie is nog groot en daardoor kan een kind niet altijd de fantasie met de werkelijkheid en herinneringen scheiden. Als jij als pedagogisch medewerker jezelf als een clown verkleedt, dan ben je voor het kind ook echt een clown. Ook al zien de kinderen dat je daarna weer gewoon de pedagogisch medewerker bent. Het magisch denken is nog steeds aanwezig. Kinderen kunnen nog geloven dat wat zij denken ook echt kan gebeuren. Als een kind bijvoorbeeld boos is op zijn zusje en het zusje struikelt daarna, dan kan het kind denken dat dit zijn schuld is omdat hij boos was op zijn zusje. Dit kan tot gevolg hebben dat kleuters schuldgevoel en angsten gaat ervaren. Deze angsten kan je als opvoeder vaak niet verminderen, maar je kunt er wel samen over praten en uitleggen dat je soms boos kan zijn, net zoals je ook blij kan zijn. Kinderen zullen wellicht minder menselijke gevoelens en macht aan dingen toeschrijven (animistisch denken), maar kunnen bijvoorbeeld wel een gelukstrui of gelukspen hebben. Deze gebruiken kinderen en ze geloven er sterk in dat zij dan iets beter kunnen.

8.5

Seksueel ontwikkelingsgebied Kleuters zien en weten het uiterlijk verschil tussen jongens en meisjes. Ieder kind is elkaars vriendje en kinderen gaan nog gemengd met elkaar om. Dit wordt ook wel de latente fase genoemd. In deze fase speelt seksualiteit geen enkele rol in het leven van het kind. Het beste vriendje kan een jongen of een meisje zijn. Vanaf 6 en 7 jaar begint dit meestal te veranderen. Bij jonge kinderen is al wel verschil in spelgedrag te zien. Tijdens het buitenspelen is bijvoorbeeld te zien dat meisjes meer in de buurt van de pedagogisch medewerker blijven en jongens het hele speelterrein gebruiken in hun spel.

38


Theoriebron: De kleuter (4 tot 6 jaar)

Jongens bewegen meer en gebruiken daarbij veel ruimte (met de karren rondcrossen, ren- en jaagspelletjes). Meisjes kunnen op een kleedje zitten en rustig kralen rijgen of met knuffels spelen. In het spel is te zien dat jongens vooral veel samen doen, maar meisjes meer kletsen tijdens het spelen. Hierbij is ook een verschil in taalontwikkeling en motorische ontwikkeling zichtbaar. Jongens zijn in hun spel vaak lichamelijk agressiever dan meisjes. De oorzaak is het mannelijke hormoon testosteron, dat aanzet tot het uiten van agressie. Jongens gaan sneller stoeien en als er ruzie van komt, vechten. Meisjes uiten zich vaker door kattig te doen of andere meisjes buiten te sluiten. Uit onderzoek blijkt dat meer meisjes dan jongens bij onenigheid proberen een compromis te bereiken. Ook bleek dat meer jongens dan meisjes ervoor kiezen om conflicten uit te vechten. Dit verschil is al bij het jonge kind te zien.

8.6

Tekenontwikkeling en creatieve ontwikkeling Rond een leeftijd van 4 jaar gaat een kind meer resultaatgericht tekenen, ze bedenken iets en tekenen dat. Veel kinderen beginnen met het tekenen van koppoters, ook wel kopvoeters genoemd. Uit onderzoek is bekend geworden dat kinderen over de hele wereld deze tekenfase doormaken. De koppoter is vaak een groot gezicht met ogen en daar meteen onder zijn benen en/of de armen getekend. Waarschijnlijk zijn dit de lichaamsdelen die bij kinderen het meest in hun belevingswereld voorkomen. Oudere kinderen tekenen de hoofden gedetailleerder met mond, neus, oren, voeten en vingers. Opmerkelijk is dat op het moment dat de buik getekend wordt, ook de navel wordt getekend. Blijkbaar is de navel een belangrijk iets voor kleuters. De tekeningen van de kleuter worden steeds herkenbaarder. Als kinderen in groep 2 zitten en op school bezig zijn met het leren kennen van de letters, dan zijn letters en woorden vaak in tekeningen terug te vinden. Vanaf 5 jaar kennen de meeste kinderen de basiskleuren rood, groen, blauw en geel. De meeste kinderen gebruiken tijdens het tekenen en verven felle, vrolijke kleuren. Rond het vijfde jaar gaan kinderen een horizon tekenen. Op tekeningen zijn dan een grondlijn (onderkant van het tekenblad) en een hemellijn (bovenkant van het tekenblad) te zien.

39


40


Theoriebron: Het jonge schoolkind (6 tot 9 jaar)

9.

Theoriebron: Het jonge schoolkind (6 tot 9 jaar)

9.1

Lichamelijke ontwikkeling Groei In de basisschooljaren, de leeftijd van 6 tot en met 9 jaar, groeit het kind vaak niet meer zo hard maar gaat dat geleidelijker. Op 10/11-jarige leeftijd zullen kinderen weer een groeispurt doormaken. Vanaf 6 jaar gaan kinderen tanden wisselen. De melktanden vallen in deze jaren geleidelijk/meestal een voor een uit en worden vervangen door blijvende tanden en kiezen. Op foto’s zie je dan vaak kinderen met een schattig lachend fietsenrekmondje. In groep 3 en 4 zie je dan op klassenfoto’s vaak kinderen met een schattig lachend fietsenrekmondje. Loszittende tanden vinden kinderen vaak erg interessant en ze zullen vaak trots komen melden dat hun tand loszit of eruit is gevallen. Het wisselen gebeurt op een vaste volgorde. De eerste grote kiezen komen rond 6 jaar. De voorste snijtanden verschijnen tussen 6 en 8 jaar. Dan de buitenste snijtanden en vervolgens de hoektanden. (7 en 9 jaar). De eerste kleine kiezen komen rond het elfde jaar. De verstandskiezen verschijnen het laatst (rond het 19e jaar).

Motorische ontwikkeling De fijne en de grove motoriek bij kinderen vanaf 6 jaar ontwikkelt steeds verder. De lichaamsbeheersing wordt beter en het kind krijgt sterkere spieren. Armen en benen zijn beter in verhouding. Kinderen kunnen nu goed een bal vangen en gooien en proberen dit zo goed mogelijk te doen. Ook kan het kind nu touwtje springen en beter klimmen. Het lukt ook beter om fijn motorische bewegingen te maken. Een jong kind maakt tijdens het tekenen en verven nog bewegingen vanuit de schouder. Een kind van 6 maakt tijdens het tekenen meer bewegingen vanuit de pols en kan daardoor kleinere vormen op papier zetten of binnen de lijntjes kleuren. Een kind van 6/7 jaar is in staat om met de pengreep (pen of potlood vasthouden tussen duim en wijsvinger) letters en cijfers te leren schrijven. Kunnen kinderen aan het begin van groep 3 hun naam en enkele woorden en getallen schrijven, in groep 3 wordt de schrijfwijze van alle cijfers en letters geoefend. In de schrijfschriftjes worden vaak eerst nog schrijfpatronen geoefend en later worden dit letters en cijfers. De te oefenen cijfers en letters worden steeds kleiner aangeboden. Het kind kan nu ingewikkelde bewegingen leren en nadoen. Zoals de schoolslag, vingerhaken en huppelen. Meisjes bereiken een fijnere motoriek dan de meeste jongens Kinderen kunnen nu ook zelfstandig veters strikken en de knopen en de rits van hun jas dichtdoen.

41


Zintuiglijke waarneming Een kind vanaf 6 jaar kan preciezer waarnemen omdat de zenuwen verder zijn ontwikkeld. Bij een kind van 4 jaar zie je bijvoorbeeld vaak nog dat de naam in spiegelbeeld geschreven wordt of op de kop. Deze kleuters zien wel het verschil tussen vormen en kleuren maar ze zien het verschil tussen de lettervorm b en d of n en u nog niet. Een kind van 6 of 7 weet als het de letter ‘b’ schrijft, in welke richting het stokje en het bolletje moeten staan. Het goed kunnen onderscheiden van vormen en richting wordt ook visuele discriminatie genoemd. Deze vaardigheid moet een kind kunnen voordat het leert schrijven. Het moet immers het verschil tussen letters kunnen zien om ze te leren schrijven. Het kind kan in de lucht en op een vel papier aangeven wat links, rechts, onder en boven is. Het weet ook waar het de naam op een tekenblad of werkje moet schrijven. De oogzenuwen en bewegingen zijn zodanig ‘rijp’ dat het regels van links naar rechts kan lezen en vanaf het schoolbord iets over kan schrijven in het schrift. Het is toe aan het aanvankelijk leren.

9.2

Cognitief ontwikkelingsgebied Kinderen vanaf 6 jaar gaan op school leren lezen, rekenen en schrijven. Vanaf deze leeftijd kunnen kinderen langer luisteren en meer onthouden. Ook gaan ze abstracter denken en verbanden leggen vanuit bestaande situaties. Dit wordt ook wel het concreet operationeel denken genoemd). In deze leeftijdscategorie begint het kind kennis van feiten te krijgen, bijvoorbeeld bij aardrijkskunde- en geschiedenislessen, maar krijgt het ook inzicht in de samenhang zoals bij rekenen aan de orde komt. Leerlingen in deze leeftijdsgroep zijn vaak gemotiveerd om te leren. Ze kunnen taakgericht werken. Dit betekent dat ze langere tijd zelfstandig aan een opdracht kunnen werken of samen een spelletje kunnen doen. Kinderen van 6 jaar kunnen ongeveer een kwartier zelfstandig werken en aan het eind van groep 5 is dit verlengd tot een half uur tot drie kwartier zelfstandig werken. Kinderen zijn ook prestatiegericht. In deze leeftijdsfase ontwikkelen kinderen vaak hobby’s zoals paardrijden, lezen, sporten. Hoewel deze kinderen verkeersregels kunnen leren en overzien, kunnen ze de gevolgen van het overtreden van regels nog niet goed inschatten. Ze gaan ervan uit dat iedereen zich aan de regels houdt die zij net hebben geleerd tijdens de verkeersles. Kinderen die in drukke steden wonen, kunnen daarom tot ze 9 jaar zijn nog niet zelfstandig aan het verkeer deelnemen.

Taalontwikkeling Een kind heeft vanaf 6 jaar al een goede woordenschat (gemiddeld ongeveer 3000 woorden). Het begrijpt veel woorden die anderen zeggen (passieve woordenschat) en kan zelf woorden bedenken en gebruiken (actieve woordenschat). Op 8-jarige leeftijd spreken de meeste kinderen woorden foutloos en verstaanbaar uit. Het kind begint nu ook abstractere woorden te gebruiken en het taalbegrip is toegenomen. Bijvoorbeeld tijdsbegrippen (straks, later, week, jaar), overeenkomsten (een appel en een peer zijn allebei fruit), verschillen (schreeuwen is niet hetzelfde als fluisteren) maar ook het begrijpen en toepassen van spellingregels, zoals: aan het eind van een open lettergreep schrijf je één medeklinker. Allemaal begrippen die ook nodig zijn bij het leren rekenen, spellen en lezen op school. Ook kan het kind steeds beter oorzaak en gevolg van iets bedenken en gaat het steeds complexere zinnen gebruiken met woorden als ‘omdat’ en ‘want’: “Mijn band liep leeg want ik reed door het glas en toen moest ik lopen.”

42


Theoriebron: Het jonge schoolkind (6 tot 9 jaar)

Kinderen vanaf groep 4 hebben genoeg technische leesvaardigheid en taalbegrip om te beginnen met begrijpend lezen op school. Kinderen vanaf 6 jaar gaan tijdens het spelen en werken steeds minder hardop praten. Rond de leeftijd van 7 jaar denkt een kind in stilte na. Dit wordt ook wel innerspeech of innerlijke taal genoemd.

9.3

Sociaal ontwikkelingsgebied Het kind kan steeds beter inschatten wat het gevolg van zijn eigen gedrag is. Het kan ook begrijpen waarom en hoe anderen hierop kunnen reageren. Ook leert het beter inschatten welke gevoelens het bij een ander kan oproepen. Het kind leert zich verplaatsen in de gedachten en gevoelens van de ander. Dit wordt ook wel empathie, ‘theory of mind’ of sociaal perspectief nemen genoemd. Een peuter zegt bijvoorbeeld nog: ”Ik gooide de beker niet om, dat deed mijn arm” (animistisch denken). Een kind van 10 jaar begrijpt dat hij zelf de oorzaak was en ruimt de gemorste melk op omdat hij weet dat zijn moeder dat graag wil. Ook ontwikkelt het kind een zelfbeeld. Het leert zijn goede en minder goede eigenschappen kennen (‘ik kan goed tekenen’ of ‘ik win nooit met kwartetten’). Rond de leeftijd van 7 jaar kunnen kinderen, faalangst ontwikkelen omdat het leert om zichzelf als het ware door de ogen van een ander zien en zichzelf vergelijkt met het kunnen van een ander. Kinderen van deze leeftijd zijn meer prestatiegericht en gevoeliger voor het winnen van spelletjes. In deze periode ontstaan vaak hechte vriendschappen tussen meisjes onderling of jongens onderling. Ook worden in klassen meer vriendengroepjes gevormd. Kinderen zien veel van elkaar en leren daar veel van. Kinderen leren en kunnen langer zelfstandig spelen of met een opdracht bezig zijn, hebben minder constante begeleiding van de pedagogisch medewerker nodig. Het contact wordt zakelijker. Een kind accepteert gezag, maar neemt niet alle uitleg en regels zomaar over. Vanaf de peuter- en kleutertijd leren kinderen thuis, op school en op de opvang al met computers omgaan. Vanaf 8 jaar maken veel kinderen thuis al kennis met internet en Hyves. Een derde van de kinderen van 8 en 9 jaar heeft al een profiel. Het zijn vooral meisjes die actief zijn met vrienden en krabbels op Hyves.

Spelontwikkeling Ook in deze leeftijdsfase blijft spelen belangrijk voor alle ontwikkelingsgebieden. Het spel is complexer en duurt langer. Door veel te doen, te bewegen en te spelen worden bewegingspatronen verder geoefend. De fijne motoriek wordt gestimuleerd door bijvoorbeeld te tekenen, kleuren, schrijven en met strijkkraaltjes of met de muis een klein vormpje aan te klikken. De grove motoriek wordt gestimuleerd door te fietsen, zwemmen, skaten of trampoline te springen. Door met barbies, playmobiel, Pet Shop-diertjes te spelen worden alledaagse sociale situaties nagespeeld waardoor kinderen hun eigen gevoel en dat van een ander leert begrijpen. Dit is zeer belangrijk voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Tijdens het spelen gebruikt een kind steeds taal waardoor de woordenkennis groter wordt. Een kind doet met spel steeds meer nieuwe ervaringen en kennis op. Dit heeft ook weer een gunstig effect op de cognitieve ontwikkeling. Met spel kan een kind alvast oefenen voor de volwassen wereld waarin hij later zal leven.

43


Vanaf 6 jaar is een kind beter in staat om zijn spel te onderbreken (bijvoorbeeld omdat het gaat eten) en later weer door te spelen. Ook begrijpt het afspraken beter zoals: ”We spelen nog 5 minuutjes” of “als de grote wijzer op de 8 staat, gaan we stoppen met spelen”.

9.4

Emotioneel ontwikkelingsgebied Kinderen beleven angst op deze leeftijd anders. Waar het jonge kind nog bang kon zijn van monsters onder het bed, kunnen kinderen van rond de 7 jaar beredeneren dat dit niet mogelijk is. Meestal is dit een periode dat een kind zich stabiel voelt en zijn emoties onder controle heeft. Het kind herkent en begrijpt zijn eigen emoties en die van anderen beter.

9.5

Seksueel ontwikkelingsgebied Vanaf groep 3 in de basisschool is typisch jongensgestoei en typische meisjesgebabbel te zien. In de klas kunnen de meisjes en de jongens prima samenwerken, maar tijdens het buitenspelen trekken meisjes naar meisjes en jongens naar jongens toe. Deze voorkeur voor het eigen geslacht kwam ook naar voren uit het volgende onderzoek. Jonge kinderen keken naar een film en na afloop werd gevraagd wie wat allemaal deed. Meisjes herinnerden zich vooral wat de meisjes/vrouwen deden en de jongens vooral wat de jongens/mannen deden. Tijdens het spelen valt het vaak op dat meisjes graag een sociale omgeving naspelen (schooltje, Playmobiel-huis of -boerderij, vadertje en moedertje.) Het spel is gericht op omgangsvormen. Terwijl jongens liever buitenshuis een fysiek spel spelen (elkaar achtervolgen, oorlogje, vissen, bouwen). Vaak zijn ze bezig met het ontdekken hoe iets in elkaar steekt (bouwsel). Er is ook verschil in de mate van agressiviteit. Meisjes zijn vaak angstiger, hebben sneller last van schuldgevoelens en vertonen minder agressief gedrag dan jongens en zijn eerder geneigd zich aan te passen aan hun omgeving. Ze willen graag aardig gevonden worden. Dit komt door biologische verschillen. Het geslachtshormoon testosteron dat bij jongens in grotere mate aanwezig is, zorgt ervoor dat hun gedrag agressiever is. Jongens zijn meer competentie-gevoelig, zullen eerder grenzen opzoeken en willen graag de sterkste zijn van de groep. Typisch meisjes- en jongensgedrag wordt ook door verschil in opvoeding bepaald. Van meisjes wordt vaker verwacht dat zij zich meegaander opstellen en van jongens wordt dit minder verwacht. Jongens uiten hun boosheid en frustraties meestal zichtbaarder dan meisjes. In de kinderopvang en het onderwijs werken veel vrouwen en hierdoor wordt het gedrag van jongens vaak op een vrouwelijke manier gecorrigeerd. Jongens hebben over het algemeen duidelijke voorbeelden en oplossingen nodig hoe zij met een probleem om kunnen gaan. Begeleiding moet ingezet worden op het leren begrijpen wat het gevolg van hun eigen gedrag is. Voor meisjes is het belangrijk dat ze zich veilig en geaccepteerd voelen in de groep. Zij hebben begeleiding nodig in het durven uiten of acceptabel leren uiten van wat ze wel of niet willen.

44


Theoriebron: Het jonge schoolkind (6 tot 9 jaar)

9.6

Tekenontwikkeling en creatieve ontwikkeling Vanaf 6 jaar gaan kinderen steeds meer realistisch, preciezer met details tekenen. De menstekeningen worden met steeds meer details, volledig (van top tot teen) en waarheidsgetrouw getekend. Vanaf 6 jaar gaan kinderen de armen en benen met twee lijnen tekenen. Gezichten worden van voren en van de zijkant getekend. Vanaf de leeftijd van 8 jaar gaan kinderen steeds meer in perspectief tekenen. Grote dingen worden als voorgrond en kleine dingen als achtergrond getekend. Iets aan de bovenkant en of onderkant van de tekening kan diepte betekenen. Vanaf deze leeftijd zie je vaak dat kinderen een voetbalveld, een kring van mensen of bloemen plat achterovergeklapt tekenen. Dit omgeklapt tekenen is ook nog vaak te zien op tekeningen van twaalfjarigen. Landschapstekeningen krijgen vaker een grondlijn (aarde/bodem) en een hemellijn (lucht). Deze tekeningen lijken vaak vanuit de lucht te zijn getekend (vogelvluchtperspectief). Vaak zie je dat kinderen vooral tekenen wat ze goed kunnen tekenen. Raceauto’s, vliegtuigen en raketten zijn favoriet bij jongens. Jongens tekenen vaak mensen in actie. Bij meisjes zie je vaak dieren, bloemen in een vaas, prinsessen en vlinders. Meisjes tekenen vaak meer details. Door de verbeterde motoriek worden andere creatieve opdrachten ook gedetailleerder gemaakt zoals kleiopdrachten, verven of met brooddeeg werken.

45


Theoriebron: Het oudere schoolkind (9 tot 12 jaar)

10.

Theoriebron: Het oudere schoolkind (9 tot 12 jaar)

10.1

Lichamelijke ontwikkeling Groei De groeisnelheid gaat in vergelijking met voorgaande jaren minder snel. Rond de leeftijd van 11 jaar start de prepuberteit. Als de echte puberteit start, volgt vaak weer een puberteitspurt. Bij ieder kind begint en eindigt de groeispurt op een ander moment. Dit is vaak erfelijk bepaald en vaak in overeenstemming met de leeftijd waarop de vader of moeder een groeispurt lieten zien. Eind groep 8 zijn vaak al grote verschillen in lichamelijke ontwikkeling zichtbaar. Sommige meisjes groeien al ongeveer 5 cm per jaar en worden 2,5 kilo zwaarder. Meisjes zijn dan vaak langer dan de jongens, hebben al borsten en soms menstrueren ze al. Andere meisjes zijn nog een tijd klein en ervaren geen lichamelijke verandering. Sommige jongens groeien per jaar 3 cm en worden 2 kilo zwaarder. Een enkeling heeft al schoenmaat 40 en krijgt al puistjes en haargroei. De lichamelijke verandering in de prepuberteit bij jongens is vaak minder zichtbaar dan bij meisjes. De plotselinge en snelle groei in het lichaam en de lengte kan kinderen onzeker maken over zichzelf en in de omgang met klasgenootjes. Bijvoorbeeld bij het omkleden voor de gymlessen of tijdens de gymlessen zelf. Op de leeftijd van 17/18 jaar is een kind volgroeid, en komt er hooguit nog een enkele centimeter bij.

Motorische ontwikkeling De lichaamsverhoudingen (verhouding tussen hoofd, romp, armen en benen) zijn nu goed. De coรถrdinatie van bewegingen levert geen belemmeringen meer op. De spieren zijn gegroeid, sterker en daardoor is het uithoudingsvermogen groter. Kinderen kunnen nu langer motorische activiteiten volhouden, ook omdat ze sterker zijn. Het presteren en winnen wordt steeds belangrijker.

10.2

Cognitief ontwikkelingsgebied Kinderen op deze leeftijd kunnen nu logisch nadenken. Ze kunnen de gevolgen van hun eigen gedrag beter overzien en kunnen oplossingen voor problemen bedenken en uitvoeren. Ook is hun woordenschat voldoende ontwikkeld om abstracte begrippen en redeneringen te begrijpen en uit te leggen. Kinderen kunnen minstens een uur zelfstandig werken zonder hulp te hoeven vragen. Ook kunnen ze zich verplaatsen in de gevoelens/standpunten van anderen of ervaringen van anderen begrijpen die zijzelf niet hebben meegemaakt Het technisch lezen is nu op een niveau dat kinderen de

46


Theoriebron: Het oudere schoolkind (9 tot 12 jaar)

meeste teksten kunnen lezen en begrijpen. Via televisie, internet, boeken en tijdschriften doen kinderen veel kennis op. Doordat kinderen veel meer en sneller dan vroeger vanuit allerlei bronnen informatie krijgen, staan kinderen veel meer midden in de wereld en kunnen dan met confronterende zaken te maken krijgen. Denk maar aan onderwerpen als drugs, cyberpesten, loverboys en geweld. Kinderen krijgen een meer zakelijke houding naar volwassenen toe. Ze worden zelfstandig en kunnen zelf, zonder ongelukken te maken, door het verkeer rijden. Bijvoorbeeld op de fiets, met een groepje vrienden een middag naar het zwembad. Aan het eind van groep 8 wordt gekeken naar welke vorm van voortgezet onderwijs een kind gaat. In groep 8 vindt vaak ook een verandering in de groep plaats. Het wordt kinderen duidelijk dat ze een nieuwe onderwijs- en levensfase ingaan en dat ieder dat naar eigen kunnen en niveau doet. Hoewel 11- en 12-jarige kinderen al heel zelfstandig en verstandig kunnen overkomen, kunnen ze ook nog heel impulsief en kinderlijk gedrag laten zien. Meisjes met make-up op kunnen nog heerlijk met barbies in de weer zijn. Jongens vinden speelgoed als lego nog best interessant.

Taalontwikkeling Het oudere schoolkind heeft een basiswoordenschat van ongeveer 6000 woorden. Kinderen denken abstracter en kunnen daardoor beter overtuigen en discussiëren. Door de social media en films, jeugdjournaal en andere programma’s op televisie krijgen kinderen veel informatie over de wereld. Kinderen kunnen ook al goed en zelfstandig lezen. Ze lezen in kranten en boeken ook veel over de gebeurtenissen en wereldproblematiek. Dagelijks gebruiken kinderen veel mondelinge taal terwijl ze met vriendengroepen omgaan. Tegen volwassenen zijn ze steeds mondiger en geven hun eigen mening. Dit is belangrijk voor de taalontwikkeling, maar ook voor de sociale ontwikkeling. Zij leren ook veel door naar anderen te kijken en te luisteren.

10.3

Sociaal ontwikkelingsgebied Bij de groep horen wordt voor kinderen vanaf 10 jaar steeds belangrijker. Veel meisjes hebben naast vriendinnen vaak één hartsvriendin (bff). Jongens hebben meestal meerdere vrienden. Vriendschappen komen tot stand omdat kinderen dezelfde interesses of hobby’s hebben. De invloed van de groep en de mening van leeftijdsgenoten (ook vaak peergroup genoemd) wordt groter. Kinderen zijn gevoeliger voor wat anderen vinden en gaan bewuster kleding dragen die ook door de groep gedragen wordt. Aanpassen aan de groep en geaccepteerd worden zijn belangrijke thema’s. Toch ontwikkelen kinderen een zelfbeeld en leren hun eigen voorkeuren kennen. Dit kan soms in strijd met de voorkeuren van de groep zijn. Vaak is het beeld/de mening over wat een ander kind kan positiever dan het beeld dat het kind van zichzelf heeft. Doordat kinderen meer op elkaar letten, ontstaat groepsvorming van populaire en minder populaire kinderen. Minder populaire kinderen kunnen in een groep geaccepteerd worden maar kunnen ook buitengesloten worden of erger nog, gepest worden. Soms heeft dit een duidelijke aanleiding (gedrag, uiterlijk) maar soms is er geen duidelijke aanleiding. Afhankelijk van de sfeer in de groep en de oplettendheid van de pedagogisch medewerker kan het pesten voorkomen of de kop ingedrukt worden. Ingewikkelder wordt het als kinderen via social media gepest worden. Dit is vaak minder

47


goed te controleren door school en ouders. Kinderen beseffen vaak niet dat de berichten die zij achterlaten door iedereen gelezen kunnen worden. Ook hebben kinderen vaak niet door dat een geschreven boodschap heel erg kwetsend kan zijn voor de lezer. In de groep worden verschillen in lichamelijke ontwikkeling zichtbaar. Dit kan een kind onzeker maken ten aanzien van het zelfbeeld maar ook in de omgang met andere kinderen.

Spelontwikkeling Vanaf 9 jaar vormen kinderen vaak vriendengroepjes waarmee in de schoolpauzes of na school gespeeld wordt. Kinderen zijn nu goed in staat om zelfstandig te spelen en kunnen onduidelijke situaties en ruzies meestal zelf oplossen. Duidelijke spel- en gedragregels zijn voor deze kinderen ook erg belangrijk. Jongens gaan presteren belangrijker vinden en spelen graag voetbal of een andere sport of spel in de pauze. Kinderen van deze leeftijd hebben minder begeleiding nodig. De pedagogisch medewerker is minder sturend en meer op afstand/observerend aanwezig. Kinderen kunnen bij storend gedrag beter op hun verantwoordelijkheid aangesproken worden. Als er afspraken gemaakt worden, kunnen kinderen zich aan deze afspraken houden.

10.4

Emotioneel ontwikkelingsgebied Zelfbeeld en zelfwaardering zijn vaak negatief gekleurd bij het oudere schoolkind. Aan de ene kant worden kinderen zelfstandiger (grotere autonomie) en gaan zij zich kritischer opstellen naar volwassenen toe. Ze geven hun mening en gaan niet zonder meer akkoord met wat een volwassene zegt. Aan de andere kant worden kinderen onzeker en twijfelen ze meer aan zichzelf. Dit maakt het kind minder stabiel. Het kind begint aan zichzelf te twijfelen: Zie ik er wel goed uit? Kan ik het wel? Wat vinden mijn vriendjes en vriendinnetjes ervan?

10.5

Seksueel ontwikkelingsgebied Jongens en meisjes ontwikkelen zich verschillend. Naast een groeispurt van de ledematen en lengte vindt ook seksuele rijping plaats. Vanaf het 12e jaar heeft nog maar 10% van de kinderen een vriendje of vriendinnetje van het andere geslacht. Er wordt weinig meer samengespeeld. Wel is vaak te zien dat meisjesgroepen en jongensgroepen elkaar uitlokken, plagen, dingen van elkaar afpakken enzovoort. Rond de 12 jaar gaat dit uitlokken vaak over in flirterige plagerijtjes. Jongensgroepen doen veel activiteiten samen. Meisjesgroepen kletsen, wisselen vertrouwelijke informatie uit en roddelen De zelfbeleving van meisjes en jongens is ook verschillend. Meisjes hebben meestal een lagere inschatting van hun mogelijkheden dan jongens Zelf als de jongens even goede of zelfs lagere cijfers halen dan de meisjes, schatten meisjes hun kunnen lager in. Wat betreft het beleven van houding en gedrag, schatten jongens zich vaak minder hoog in dan meisjes. Verder valt op dat meisjes meestal minder snel om hulp vragen dan jongens.

48


Theoriebron: Het oudere schoolkind (9 tot 12 jaar)

Jongens en meisjes gaan ook anders met angsten om. Bijvoorbeeld bij het zien van een enge film, denken jongens vaak logisch na en beredeneren meer. Meisjes lopen weg of verstoppen zich achter een kussen. Meisjes geven eerder toe dat ze bang zijn dan jongens.

10.6

Tekenontwikkeling en creatieve ontwikkeling Kinderen hebben nu een goede, fijne motoriek en zijn in staat om ingewikkelde werkjes te maken. Boetseren, tekenen, schilderen, knopen (Scooby Doo-touwtjes, vriendschapsbandjes), figuur zagen, zijn activiteiten die deze kinderen zelfstandig kunnen. Meisjes beschikken over het algemeen nog steeds over een betere fijne motoriek dan jongens. Kinderen vanaf 10 jaar zullen minder snel uit zichzelf gaan tekenen. Kinderen van 11 en 12 jaar kunnen in perspectief (3D) tekenen. Een verklaring hiervan kan zijn dat de lichamelijke en geestelijke groei veel energie vraag. Een andere verklaring is dat kinderen meer gaan opletten op wat zijzelf en hun leeftijdsgenootjes maken. En hebben al snel het idee dat ‘het stom is’ wat ze doen. Meisjes in deze leeftijdsfase zijn vaak wel gemotiveerd om bijvoorbeeld dansen uit te voeren of musicals te doen.

49


Theoriebron: Morele ontwikkeling

11.

Theoriebron: Morele ontwikkeling De morele ontwikkeling is de groei van het geweten. Hieronder wordt verstaan: • zich verantwoordelijk kunnen voelen voor zijn eigen daden • schaamte en schuldgevoelens herkennen • het zelf leren inschatten wat als goed en fout gezien wordt door anderen • het opzij kunnen zetten van de eigen belangen voor anderen (je opofferen). Dit besef is niet meteen aanwezig bij een kind en moet groeien. Een kind heeft het voorbeeldgedrag van volwassenen, het gezin, de maatschappij nodig om het moreel besef langzaamaan te ontwikkelen. Eerst doen kinderen hun opvoeders na en later wordt het moreel besef deel van het eigen denken en doen. Lawrence Kohlberg heeft drie stadia beschreven die een kind doorloopt in het denken en aanvoelen wat volgens het kind zelf en de omgeving goed en kwaad is (waarden en normen leren herkennen en naleven).

Stadium 1 Een peuter denkt nog egocentrisch. Dit betekent dat hij nog niet doorheeft dat anderen anders kunnen denken, doen en voelen dan hijzelf. Geleidelijk aan wordt zijn wereldje groter en leert hij dat er om hem heen regels en afspraken zijn of dingen die wel of niet mogen. Eerst zal dit thuis zijn en later ook buitenshuis bij familie, op de kinderopvang, peuterspeelzaal en school. De peuter leert dat de omgeving reageert op zijn gedrag en welk gedrag gewaardeerd/beloond wordt en welk gedrag afgekeurd wordt en straf oplevert. Ook zal het kind ervaren dat regels per situatie kunnen verschillen en dit kan het kind ook in verwarring brengen of in conflict met zichzelf. Het YouTube-filmpje bij opdracht ‘De wereld van een kleuter’ geeft hier een mooi voorbeeld van. Het kind volgt meestal de regels van thuis school en kinderopvang op om te voorkomen dat de pedagogisch medewerker, juf of ouders boos worden of dat er straf volgt. Rond 6/7 jaar beginnen het gevoel van rechtvaardigheid en competitie (bij jongens), het inleven in anderen, zorg en verbinding met anderen (meisjes) te komen. Toch is het nog erg afhankelijk van het voorbeeld dat volwassenen geven en de goed- en afkeuring van het gedrag.

Stadium 2 Oudere kinderen (rond 10 jaar) begrijpen dat achter gedrag andere gevoelens kunnen schuilen. Zoals dat vrolijke vriendje of vriendinnetje dat zich eigenlijk erg zorgen maakt over haar ernstig zieke broertje. Kinderen kunnen steeds beter aandacht of dingen die ze graag willen, uitstellen. Dit heet uitgestelde aandacht en het uitstellen van behoeftebevrediging. Doordat kinderen steeds meer ‘sociaal perspectief’ krijgen, kan schaamtegevoel of angst ontstaan voor iets wat een kind denkt niet goed te doen in de ogen van een ander. Ook begint het gevoel voor ethiek te ontstaan. Kinderen begrijpen beter wat binnen en buiten het gezin gewenst of ongewenst is. Ook leren kinderen dat regels niet in alle situaties nageleefd kunnen worden en dat er uitzonderingen zijn. Ze leren steeds beter zelf afwegen wanneer iets goed of slecht is.

50


Theoriebron: Morele ontwikkeling

Stadium 3 In vriendengroepen ontstaan eigen omgangsvormen (codes en normen). Het kind gaat de regels en afspraken van de vriendengroep steeds belangrijker vinden. Kinderen zijn mondiger en zullen zich steeds vaker afvragen of een ander wel gelijk heeft en zullen in discussie gaan. Regels en afspraken thuis die vroeger gewoon opgevolgd werden, kunnen nu veel discussie opleveren. Kinderen zullen anders met grenzen omgaan en zullen niet snel hun ongelijk toegeven. Kinderen in deze leeftijd gaan abstracter en in grotere verbanden denken en, gaan kritischer nadenken over het waarom van de regels. Vragen over maatschappelijke zaken en wereldproblematiek komen nu vaker aan de orde. Ook is het verantwoordelijkheidsgevoel gegroeid en kan een kind beter overzien wat zijn gedrag bij zichzelf en anderen teweeg brengt.

Hoe stimuleer je als pedagogisch werker de morele ontwikkeling? • • • •

Geef het goede voorbeeld. Kinderen zien jou als rolmodel. Maak aan kinderen duidelijk welke regels er in de groep zijn en, wat ook heel belangrijk is, waarom deze regels er zijn. Bespreek met kinderen wat er zou kunnen gebeuren als die regels er niet waren. Laat kinderen zelf nadenken over situaties waarin je moeilijk keuzes kunt maken (morele dilemma’s) en oplossingen kunt bedenken. Een mooi voorbeeld hierbij is de bekende marshmallowproef (zie ook opdracht ‘Marshmallowtest’). Gezelschapsspelletjes zijn mooie oefenmomenten om de morele ontwikkeling te oefenen. Ook zijn er veel prentenboeken en leesboeken die over morele dilemma’s gaan.

51


Werkmodel: Plustaal en mintaal

12.

Werkmodel: Plustaal en mintaal In gesprekjes met kinderen wordt vaak mintaal gebruikt. Vooral als een kind iets doet wat niet mag of weigert een verzoek uit te voeren. Meestal wordt dan genoemd wat de leidster niet wil wat het kind doet. Mintaal is bijvoorbeeld: • “Waarom stop je niet?” • “Dit zeg je niet zo.“ • “Niet rennen en schreeuwen.“ • “Doe niet zo raar.” Helaas heeft dit vaak het omgekeerde effect. Het kind begrijpt niet altijd meteen waarom het iets fout doet en voelt zich hierdoor afgewezen. Er zijn kinderen die bij het horen van het woordje ‘niet’, gaan twijfelen. Ze denken dan: Mag het nu wel of niet? Als kinderen het woordje ‘niet’ horen, kan het ook voorkomen dat de hersenen dit niet registreren en dan onbewust (dus niet met opzet) het tegenovergestelde doen. Een veelgebruikt voorbeeld hiervan is: “Denk niet aan een roze olifant.” Bij deze zin ga je juist aan een roze olifant denken. Het gevolg is dat de pedagogisch medewerker geïrriteerd is dat het kind niet luistert. Door mintaal te gebruiken, uit de pedagogisch medewerker haar ongenoegen. Dit kan tijdelijk opluchten, maar heeft geen langdurig effect.

Door plustaal te gebruiken, kan de boodschap die je wilt geven een heel andere en positievere betekenis krijgen Plustaal is bijvoorbeeld: • “Ga je nu opruimen?” • “Zeg het eens aardig.”

52


Werkmodel: Plustaal en mintaal

• “Loop zo stil als een muisje.” • “Praat maar met je eigen stem.” Door plustaal te gebruiken, zeg je duidelijk welk gedrag je bij het kind wilt zien. Het kind hoeft niet meer te twijfelen wat de leidster bedoelt. Bovendien geeft het een grotere kans voor de leidster en het kind om samen een succeservaring op te doen en verbetert dit de omgang en relatie met elkaar.

Ik-boodschap Door de zin in de ik-vorm te plaatsen, is het voor het kind duidelijk dat van het kind zelf iets gevraagd wordt. Het weet dan ook beter voor wie het iets moet doen. Meestal wil een kind graag goed doen, als het maar begrijpt wat het moet doen. Dus een zin als: ‘Ik wil dat je nu de blokken opruimt’ werkt beter dan een algemene zin als ‘We gaan nu stoppen en opruimen’.

Concrete boodschap Probeer de opdracht of boodschap zo precies mogelijk te formuleren. Zeg niet: “We gaan opruimen”, maar: “Luuk jij doet de blokken in de doos en Sasha doet de lego in de bak.”

Gewenst effect noemen Bij oudere kinderen werkt het vaak ook beter als je uitlegt, het gewenste effect beschrijft van de positieve dingen gebeuren als het verzoek uitgevoerd is. Bijvoorbeeld: “Kun je de poppenhoek snel opruimen, dan kunnen we eerder beginnen met voorlezen” of “Daan, als jij je boterham op hebt, mag je buiten gaan voetballen”.

Omstandigheden noemen Door de omstandigheden uit te leggen, begrijpen kinderen beter waarom ze aan het verzoek moeten voldoen. Bijvoorbeeld: “Lieke, hang jij je jas op de haak. Dan stappen de andere kinderen niet op je jas en blijft jouw jas schoon.”

53


Werkmodel: Meervoudige intelligentie bij kinderen in de basisschoolleeftijd

13.

Werkmodel: Meervoudige intelligentie bij kinderen in de basisschoolleeftijd

13.1

Meervoudige intelligentie Intelligentie wordt vaak gebruikt om aan te tonen hoe ‘slim’ iemand is. Maar de Amerikaanse psycholoog Howard Gardner bewees als eerste dat er meerdere soorten intelligenties bestaan. Dit wordt meervoudige intelligentie genoemd. Gardner vond acht soorten intelligenties die mensen naast elkaar kunnen bezitten. Ieder mens heeft een aantal intelligenties die in meerdere mate aanwezig zijn dan de andere. Binnen de meervoudige intelligentie worden de volgende acht soorten beschreven:

54

Mensknap (Menselijke relaties of interpersoonlijke intelligentie) Mensen met deze intelligentie zorgen en werken graag voor mensen. Ze zijn open en sociaal en hebben vaak veel vrienden. Deze mensen praten graag, maar kunnen ook goed naar anderen luisteren. Ze houden van samenwerken, gezelschapsspelletjes doen, leuke activiteiten bedenken en organiseren, discussies voeren, bemiddelen bij ruzies. Mensen met deze intelligentievorm kiezen vaak beroepen in het onderwijs, de zorg, management of de televisie

Zelfknap (Zelfkennis of intrapersoonlijke intelligentie) Als deze intelligentievorm sterk bij iemand aanwezig is, dan is die persoon een denker. De persoon zal eerst iets goed bedenken en dan pas tot actie overgaan. Deze persoon denkt vaak kritisch na over zichzelf. Waarom heb ik het zo gedaan, was het goed of niet? Hoe kan ik het de volgende keer beter doen? Deze mensen werken wel samen maar werken ook graag alleen. Ze houden van filosoferen, lezen, gedichten, puzzelen, zijn vaak heel precies. Beroepen die bij deze soort intelligentie horen zijn: schrijvers, filosofen, politiek leiders, wetenschappers

Woordknap (Taal of verbaal-linguïstische intelligentie) Deze mensen zijn heel talig, hebben een grote woordenschat en houden van: poëzie, spelling, literatuur, vreemde talen. Ze doen graag mee met discussies en luisteren graag naar anderen, bedenken, schrijven liedjes, verhalen en toneelstukjes. Ook


Werkmodel: Meervoudige intelligentie bij kinderen in de basisschoolleeftijd

praten ze zelf graag en vinden ze het leuk om een spreekbeurt of presentatie te geven en ze doen graag taalspelletjes. Beroepen die hierbij horen zijn: journalist, nieuwslezer, schrijver, politicus, advocaat, geestelijke.

13.2

Rekenknap (Wiskunde of logisch-mathematische intelligentie) Iemand met deze intelligentievorm denkt in grotere gehelen, houdt van geschiedenis, van grafieken, van puzzelen, van rekenen en wil weten hoe iets in elkaar zit. Ze lossen graag raadsels op, schaken graag en houden van bouwen en constructiemateriaal. Vaak zijn deze mensen beter in rekenen en wiskunde dan in talen. Ze denken logisch en in beelden en minder in woorden. Mensen die logisch-mathematisch zijn, kiezen vaak beroepen als uitvinder, wetenschapper, programmeur of boekhouder.

Beeldknap (Oriëntatie in de ruimte of visueel-ruimtelijke intelligentie) Deze mensen denken vaak minder in taal maar in beelden. Ze zien veel dingen als een plaatje of film voor zich. Ze kunnen goed kaart lezen en kunnen heel precies waarnemen, ze hebben oog voor details. Ze zijn creatief en houden van tekenen, schilderen, films kijken, kleding en meubels of gebouwen ontwerpen. Beroepen die hierbij horen zijn bijvoorbeeld: architect, kunstenaar, vormgever, illustrator, schilder.

Muziekknap (Muziek of muzikaal-ritmische intelligentie) Dit zijn mensen die graag muziek maken en naar muziek luisteren, Ze hebben een goed gevoel voor ritme, kunnen goed melodieën en teksten onthouden. Ze bespelen vaak een muziekinstrumenten en kunnen meestal goed zingen. Deze mensen houden vaak van dansen, optreden, kunnen goed onthouden. Vaak hebben deze mensen een beroep als componist, zanger of zangeres, liedjesschrijver of acteur.

Beweegknap (Lichaamsbeheersing of lichamelijk-kinesthetische intelligentie) Dit zijn vaak beweeglijke mensen. Ze praten met gebaren, zijn energiek en kunnen moeilijk stilzitten. Door iets aan te raken en in elkaar te zetten en uit elkaar te halen, begrijpen ze hoe iets werkt. Hobby’s van deze mensen zijn vaak actieve dingen zoals: acteren, iets bouwen/maken, sporten en toneel. Beroepen die hierbij horen zijn sporter, chirurg, goochelaar, acteur, timmerman. Deze mensen kunnen niet goed stilzitten en zijn altijd wel met iets bezig.

Natuurknap (Natuur of naturalistische intelligentie) Dit zijn natuurliefhebbers. Deze mensen zijn graag buiten en houden van planten, dieren verzorgen en een moestuin bewerken. Vaak zijn het mensen die snel veranderingen of overeenkomsten zien aan bomen, planten of het weer. Deze mensen wandelen, zeilen of fietsen graag. Deze mensen hebben vaak een beroep als bioloog, geoloog, dierentrainer, dierenarts, boswachter of ruimtevaarder.

Meervoudige intelligentie en het begeleiden van kinderen Door goed naar kinderen te kijken, zie je al snel wat hun sterke kanten zijn. Door de sterke kant van een kind te benoemen, wordt een kind zekerder van zichzelf. Als jij als leidster in de groep een kind een compliment geeft over iets waarin hij of zij sterk is,

55


nemen andere kinderen jouw waardering over. Dit heeft ook weer een positief effect op de sfeer in de groep. Ook komt er meer begrip voor elkaar in de groep als kinderen elkaars minder sterke kanten weten. Kinderen zijn vaak nieuwsgierig naar hun sterke kanten en leren veel van hun minder sterke kanten. Op internet staan meerdere testjes die je als leidster kunt gebruiken om met kinderen hun meervoudige intelligentie in kaart te brengen. Ook is het leuk om dit met de hele groep te bespreken. De kinderen leren dat iedereen anders is en eigen kwaliteiten bezit. Door deze verschillen kunnen kinderen veel van elkaar leren.

56


Werkmodel: Piaget, de cognitieve ontwikkelingstheorie

14.

Werkmodel: Piaget, de cognitieve ontwikkelingstheorie Jean Piaget was een Zwitsers psycholoog. Tijdens zijn studie ging hij zich steeds meer verdiepen in hoe de ontwikkeling van kennis bij kinderen verloopt. Kinderen leren doormiddel van een interactief leerproces. Dit betekent dat ze leren door te spelen met speelgoed om zich heen en door te bewegen. Ook leren ze van andere mensen in hun omgeving. Hij beschreef in zijn werk hoe het denken en bewust waarnemen vanaf de babyleeftijd tot de volwassen leeftijd verandert. Dit wordt ook wel de cognitieve ontwikkelingstheorie genoemd. Piaget heeft vier verschillende stadia bedacht die de ontwikkeling van het denken van een kind aangeven. Deze ontwikkeling verloopt bij ieder kind anders. Ieder kind verschilt in aanleg, karakter en eigenschappen. Ook reageert het op eigen wijze op zijn omgeving. De hierna genoemde leeftijden geven dus ongeveer aan wanneer een bepaalde fase en ontwikkeling doorlopen wordt. Piagets theorie is heel belangrijk voor het begrijpen en uitleggen van de ontwikkeling van kinderen en wordt nog veel gebruikt. Toch is er ook verder onderzoek gedaan en wordt zijn theorie niet meer als enige waarheid gezien. Uit onderzoeken die na zijn dood zijn uitgevoerd bleek bijvoorbeeld dat baby’s bij de geboorte al meer te kunnen dan Piaget dacht. De vier ontwikkelingsstadia zijn:

1. De sensomotorische fase (0 - 2 jaar) •

• •

ontwikkeling van de zintuigen Door dingen vast te pakken, te voelen en te proeven leert de baby zijn omgeving kennen. ontwikkeling van de motoriek Een dreumes kan steeds gerichter een speeltje pakken. ontwikkeling van het geheugen Door handelingen te herhalen, onthoudt de baby steeds meer bewegingen, woorden en afbeeldingen. ontwikkeling van objectpermanentie.

Een voorbeeld van handelingen herhalen is: steeds de rammelaar op de grond laten vallen. Door dit steeds te herhalen oefent de dreumes zijn motoriek (weggooien en weer aanpakken). Een voorbeeld van objectpermanentie. Een knuffel die achter de rug gehouden wordt is voor de dreumes echt weg. Iedere keer als de knuffel weer tevoorschijn komt is de dreumes blij en verrast. Daarom verveelt een spelletje als Kiekeboe nooit bij deze kleintjes. De dreumes leert later dat voorwerpen of mensen niet echt verdwijnen zodra ze uit het zicht of de kamer zijn.

57


2. De preoperationele fase (2 - 7 jaar) •

• •

ontwikkeling van het taalgebruik Het strottenhoofd daalt en het kind leert steeds duidelijker woorden uitspreken, woorden begrijpen en in korte zinnen praten. Het kind leert dat je door te praten kunt aangeven wat je wel of niet wilt (communicatie). ontwikkeling van de motoriek De fijne en grove motorische bewegingen worden steeds beter (bijvoorbeeld leren hinkelen en in plaats van met vuistgreep met pengreep gaan tekenen). ontwikkeling van egocentrisme Dit is denken vanuit het ‘ik’ of de eigen persoon. ontwikkeling van het centrisme Een peuter kan zich vaak maar op één ding richten of kan maar één opdracht onthouden. ontwikkeling van het animistisch denken Het kind denkt dat voorwerpen ook een eigen wil hebben.

Een voorbeeld van de ontwikkeling van het ‘ik’ is: Meike ( 3 jaar oud) ontdekt dat ze een eigen ‘ikje’ heeft. Ze zegt bijvoorbeeld in plaats van “Meike wil snoepje”, “Ik wil een snoepje”. Egocentrisch denken betekent dat een kind zich nog niet kan verplaatsen in het gevoel van een ander kind. Als twee dreumesen met hun hoofden tegen elkaar botsen dan, zal de ene dreumes niet door hebben dat de ander ook pijn heeft. Een voorbeeld van animistisch denken is als een peuter pijn heeft aan zijn hoofd en de deur hier de schuld van geeft: ”Stoute deur, jij mag mij niet pijn doen!”

3. De concreet operationele fase (7-12 jaar) •

• •

ontwikkeling van reversibiliteit Het in gedachten een proces kunnen omdraaien. Bijvoorbeeld begrijpen en uitvoeren van de begrippen meer en minder. ontwikkeling van decentratie Een kind kan meer opdrachten tegelijk uitvoeren. ontwikkeling van het logisch denken Een kind kan meerdere dingen met elkaar vergelijken en kan oorzaak gevolg inschatten. Bijvoorbeeld tijdsbegrip, afstanden en snelheid inschatten. Heeft nog wel zichtbare/tastbare voorbeelden nodig. ontwikkeling van het figuratieve denken.

Bijvoorbeeld: de meeste kinderen van 6 jaar begrijpen dat het aantal van vijf knikkers die ver uit elkaar liggen, evenveel is als vijf blokjes die dicht bij elkaar liggen. Deze vaardigheid noemde Piaget object constantie. De concreet operationele fase is een voorwaarde om te kunnen leren lezen, schrijven en rekenen. Kinderen moeten begrijpen dat letters (klank) en getallen (hoeveelheid) een betekenis hebben. Een kind denkt nu minder egocentrisch en kan vanuit het perspectief van een ander denken.

4. De formeel operationele fase (12 jaar en ouder) • • •

58

Het kind kan steeds beter in veronderstellingen denken (stel je voor dat je …). Ontwikkeling van het abstracte denken. Het kind kan steeds abstracter denken en heeft hierbij geen concrete voorbeelden meer nodig. Ontwikkeling van het logisch denken en conclusies trekken. Het kind kan nog grotere verbanden leggen (samenvatten, vooruitdenken, hoofd- en bijzaken onderscheiden).


Werkmodel: Piaget, de cognitieve ontwikkelingstheorie

Bijvoorbeeld: Een kind van 6 jaar die in groep 3 leert rekenen, heeft nog blokjes nodig om de som 8 + 4 uit te rekenen. Een 11 jarig kind kan echter complexe sommen uit het hoofd berekenen en uitleggen. Het kind kan zonder een concrete voorstelling voor zich te zien toch vraagstellingen oplossen als: “Wat zijn de gevolgen van de crisis voor kinderdagverblijven?�

59


Werkmodel: Ontwikkelingsschema

15.

Werkmodel: Ontwikkelingsschema lichamelijk Kleuter

Jong kind

Ouder kind

Gekozen leeftijd: Veelvoorkomende vragen van ouders

Antwoord op de vraag van ouders

Tips ter stimulering ontwikkelingsgebied

Activiteiten ter stimulering ontwikkelingsgebied

60

cognitief

sociaal

emotioneel

seksueel


Beoordeling

16.

Beoordeling Naam deelnemer: Namen groepsleden:

Groep: Docent: Blok: Cursus: Onderwerp:

Beoordeling

Criteria

Processtappen beroepsproduct

• •

• •

Beroepsproduct

• •

Voldoende

Onvoldoende

Er zijn een planning en een taakverdeling gemaakt. Het werkmodel ontwikkelingsschema is ingevuld. De kenmerken bij elk ontwikkelingsgebied zijn ingevuld. Bij elke ontwikkelingsgebied is een potentiële vraag met antwoord geformuleerd. Bij elk ontwikkelingsgebied is een tip geformuleerd. Bij elk ontwikkelingsgebied is een activiteit bedacht. Het schema is volledig ingevuld. De vragen, antwoorden, tips en activiteiten sluiten nauw aan bij de leeftijdscategorie waarvoor jullie gekozen hebben.

61


Beoordeling

Criteria

Actieve deelname in de les

• •

Opdrachten

• •

Mondeling en schriftelijk taalgebruik

Voldoende

Onvoldoende

De student was voldoende aanwezig. De student leverde een positieve bijdrage in zijn groepje. De student leverde een actieve bijdrage in de les. Beide taalopdrachten zijn ingeleverd en beoordeeld. De opdrachten voor de cursus zijn goed en netjes uitgewerkt. De eigen evaluatie is ingevuld en besproken.

Mondeling taalgebruik Schriftelijk taalgebruik • De teksten zijn in correct Nederlands geschreven.

Overig

Eindbeoordeling

Onvoldoende

Voldoende

Goed

Datum: Paraaf docent:

62

Paraaf deelnemer:

>


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.