9789037232905 anatomie, fysiologie en pathologie deel 1

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Anatomie, fysiologie en pathologie Deel 1


Colofon Auteur: Jurrina Benjamins, Christine Dirkse Inhoudelijke redactie: Christine Dirkse Titel: Anatomie, fysiologie en pathologie Deel 1

©

tie

ISBN: 978 90 3723 291 2

fb .v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

Edu’Actief b.v. 2018

u' Ac

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).

ij

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

7

Basisbegrippen anatomie, fysiologie en pathologie Werking van de cel

12

15

Basisbegrippen pathologie

17

Basisbegrippen geneeskunde

23

26

29

u' Ac

Infectieziekten Tumoren

Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie Theoriebron Orgaanstelsels

32

34

Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie

Theoriebron De ontwikkeling van de cel Theoriebron Processen in de cel

er

Theoriebron Inleiding pathologie

43

47

Theoriebron Ontstaan van ziekten

ev

Theoriebron Ziekteverloop

49

51

Theoriebron Erfelijke aandoeningen

itg

41

44

ij

Theoriebron Weefsels

36

39

Ed

Theoriebron De cel vanbinnen

U

8

tie

Weefsels

fb .v

OriĂŤntatie

4

52

Theoriebron Geneeskunde algemeen Theoriebron Laboratoriumonderzoeken Theoriebron Werking geneesmiddelen Theoriebron Verloop van een infectie

56 58 60 62

Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren

65

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

fb .v

Als verzorgende werk je samen met andere zorgprofessionals. Om elkaar goed te begrijpen moet je dezelfde taal spreken. Daarom begint deze module met een aantal begrippen die zorgprofessionals gebruiken.

Leerdoelen

Beoordeling

u' Ac

tie

Je kunt: • de basisbegrippen van anatomie en fysiologie begrijpen en toepassen • de anatomie en fysiologie van de cel beschrijven • de anatomie van weefsels beschrijven en herkennen • de basisbegrippen van pathologie beschrijven en toepassen • de basisbegrippen uit de geneeskunde begrijpen en toepassen • het ontstaan en het verloop van infectieziekten uitleggen • uitleggen hoe tumoren kunnen ontstaan en welke behandelingen en prognoses er zijn.

ev

er

ij

Ed

Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst met twee beroepsproducten. Deze worden op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op de uitvoering (processtappen). Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen en Als een hulpverlener de instructies van een arts niet snapt, is nette uitwerking van de het lastig het werk goed uit te voeren. opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.

U

itg

Beoordelingsformulier <

Planningsformulier <

4

Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.


Over deze cursus

Beroepsproduct: Voorlichting en voorlichtingsfolder

fb .v

.

Aantal deelnemers: 2

De opdracht:

tie

Stel je voor: je bent gevraagd om voorlichting te geven in een ontwikkelingsland. Hiervoor ga je op zoek naar een infectieziekte die veel voorkomt in ontwikkelingslanden. De ziekte die je gaat uitwerken moet veroorzaakt zijn door een bacterie of een virus. De bedoeling is dat je de voorlichting geeft met een presentatie en dat je na afloop een folder uitdeelt. Je maakt deze opdracht met zijn tweeën. Er zijn twee onderwerpen. Daarvan moet je er één kiezen. Overleg met je docent de keus van je onderwerp voordat je start met de uitwerking.

Onderwerp 1: Ziektebeeld veroorzaakt door bacteriële infectie

Ed

u' Ac

Doorloop de volgende stappen en verwerk die in je folder en presentatie: 1. Bedenk een situatie waardoor iemand in een ontwikkelingsland een bacteriële infectie heeft opgelopen. 2. Noem een voorbeeld van een ziekte veroorzaakt door de bacterie. 3. Leg uit wat de bron is geweest van de infectie. 4. Leg uit hoe het komt dat diegene er ziek van is geworden (welke processen hebben plaatsgevonden in het lichaam?). Gebruik begrippen als plaats van binnendringen, afweermechanisme, micro-organismen, weerstand, inwendige en uitwendige factoren, acuut, symptomen, ziekteverschijnselen (koorts). 5. Zoek uit hoe deze ziekte voorkomen had kunnen worden. 6. Zoek uit of genezing mogelijk is. Welke behandelingen zijn er?

ij

Onderwerp 2: Ziektebeeld veroorzaakt door virale infectie

U

itg

ev

er

Doorloop de volgende stappen en verwerk die in je folder en presentatie: 1. Bedenk een situatie waardoor iemand in een ontwikkelingsland een virale infectie heeft opgelopen. 2. Noem een voorbeeld van een ziekte veroorzaakt door een virus. 3. Leg uit wat de bron is geweest van de infectie. 4. Leg uit hoe het komt dat diegene er ziek van is geworden (welke processen hebben plaatsgevonden in het lichaam?). 5. Leg uit hoe het komt dat diegene er ziek van is geworden (welke processen hebben plaatsgevonden in het lichaam?). Gebruik begrippen als afweermechanisme, micro-organismen, weerstand, inwendige en uitwendige factoren, acuut, symptomen, ziekteverschijnselen (koorts). 6. Zoek uit hoe deze ziekte voorkomen had kunnen worden. 7. Zoek uit of genezing mogelijk is. Welke behandelingen zijn er?

Stappenplan: 1. 2. 3. 4.

Kies een medestudent met wie je deze opdracht gaat uitvoeren. Kies een onderwerp waar je voorlichting over gaat geven. Verantwoord je motivatie voor dit onderwerp in je presentatie. Zoek bronnen die inhoud geven aan je presentatie.

5


Over deze cursus

.

5. Verwerk een kort filmpje in je presentatie. Hier maak je drie ‘kijkersvragen’ bij. Na afloop van het filmpje bespreek je de kijkersvragen met je publiek. 6. Aan het einde van de presentatie deel je een product uit dat te maken heeft met het onderwerp. Bijvoorbeeld een folder of een stukje zeep. Evalueer de presentatie met de groep.

• • • • •

Je hebt een planning en een taakverdeling gemaakt. De voorlichtingspresentatie is aantrekkelijk. De presentatie ondersteun je met digitale middelen (PowerPoint, Prezi of iets anders). De presentatie heeft ten minste één opdracht voor de klas, bijvoorbeeld quizvragen of een discussie bij een stelling. De presentatie duurt twintig minuten. In je presentatie ondersteun je jouw verhaal met afbeeldingen. In de presentatie neem je een kort filmpje op (maximaal drie minuten). Je leest niet van het papier. Je mag alleen steekwoorden als geheugensteuntje gebruiken. Je hebt een folder gemaakt om uit te delen.

tie

• •

fb .v

Eisen

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.

6


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Begrijpelijk Nederlands

Epidemiologie (schouderklachten algemeen)

fb .v

.

Lees de volgende tekst.

tie

De NHG-Standaard Schouderklachten stelt dat een afwijking in de subacromiale ruimte veruit de meest voorkomende oorzaak (80%) is van schouderklachten (Winters et al., 2008). Epidemiologische gegevens over schouderpijn of -klachten betreffen dus met name deze groep patiënten. De jaarlijkse prevalentie van schouderpijn in de Nederlandse bevolking is 31% (95%-BI 29,9-32,9%), met een puntprevalentie van 21% (95%-BI 19,6-21,1%). In de Nederlandse huisartsenpraktijk bedraagt de incidentie van schouderklachten 24 episoden per jaar en de prevalentie ongeveer 35 patiënten per 1000 patiënten per jaar (Winters et al., 2008).

u' Ac

Bron: https://www.fysionet-evidencebased.nl/.

Ed

In de tekst staan woorden die de gemiddelde Nederlander niet begrijpt. Herschrijf deze tekst voor patiënten. Vertaal alle moeilijke woorden in normaal Nederlands. Zoek de betekenis van woorden die je niet kent op via internet of in een woordenboek.

Torso en skelet

ij

Opdracht 2

ev

er

Maak groepjes van drie of vier personen. Ieder groepje krijgt van de docent een torso en/of skelet of een afbeelding daarvan. Schrijf op memopapiertjes met plakrandjes zo veel mogelijk namen van organen en botten en plak die op de juiste plek. Zoek eventueel op internet een voorbeeld.

U

itg

Opdracht 3

Het nut van anatomie, fysiologie en pathologie Als verzorgende IG ben je geen arts. Je zou denken dat je niet alles van het menselijk lichaam hoeft te begrijpen om je werk uit te kunnen voeren. Toch krijg je tijdens je opleiding een paar modules over anatomie, fysiologie en pathologie. Je moet weten hoe het lichaam in elkaar zit, hoe het werkt en welke ziekten kunnen voorkomen. Ook moet je kunnen uitleggen hoe die ziekten ontstaan en welke behandeling mogelijk is. Bespreek in groepjes de volgende vragen: 1. Waarom moet je als verzorgende IG kennis hebben van anatomie (bouw van het lichaam)? 2. Waarom moet je als kennis hebben van fysiologie (werking van het lichaam)? 3. Waarom moet je als verzorgende IG kennis hebben van pathologie (ziekteleer)? 4. Wat is je rol als verzorgende IG? Mag je diagnoses stellen? Ben jij verantwoordelijk voor de gezondheid van je cliënt?

7


Basisbegrippen anatomie, fysiologie en pathologie

.

Basisbegrippen anatomie, fysiologie en pathologie

fb .v

Inleiding

Als je als verzorgende in de gezondheidszorg werkt, werk je samen met andere zorgprofessionals. Om elkaar goed te begrijpen moet je dezelfde taal spreken. Daarom begint deze module met een aantal begrippen die zorgprofessionals gebruiken.

tie

Leerdoelen

Opdracht 4

Inleiding anatomie en fysiologie

Bestudeer Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie.

De zinnen hierna hebben met anatomie of fysiologie te maken. Zet het juiste nummer in de juiste kolom. 1. Je hart ligt in je borstholte met de hartpunt naar links gekanteld. 2. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof. 3. De alveoli (longblaasjes) zorgen voor de gaswisseling van zuurstof en koolstofdioxide. 4. De schedel bestaat uit zogenaamde platte beenderen. 5. In de twaalfvingerige darm zorgen spijsverteringssappen voor de vertering van voedsel.

Ed

Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie <

u' Ac

Je kunt: • uitleggen wat anatomie en fysiologie is en wat het nut voor de verzorgende IG is • basisbegrippen van anatomie en fysiologie toepassen in spreken en schrijven.

Fysiologie

ij

Anatomie

er

Nummer zin

Anatomie en fysiologie als verzorgende

ev

Opdracht 5

U

itg

Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie <

8

Bestudeer Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie. In de theoriebron worden een aantal redenen genoemd waarom je als verzorgende IG op de hoogte moet zijn van anatomie en fysiologie. a. Zet deze argumenten op een rijtje.


Basisbegrippen anatomie, fysiologie en pathologie

fb .v

.

b. Kun je nog meer argumenten bedenken? Kun je ook redenen bedenken waarom je niet zo veel over anatomie en fysiologie zou willen weten?

Bespreek je lijstjes met je klasgenoten. Noteer voor jezelf wat het nut is van anatomie en fysiologie.

Opdracht 6 Theoriebron Orgaanstelsels <

Orgaanstelsels

u' Ac

tie

c. Wat wil je bereiken met het volgen van deze module? Noteer minimaal twee doelen voor jezelf.

Hierna zie je een overzicht van aandoeningen. Noteer bij elke aandoening in welk orgaanstelsel er iets mis is. Zoek vervolgens bij iedere aandoening een voorbeeld van een ziektebeeld. Gebruik hiervoor internet of een medisch handboek. Aandoening

Voorbeeld ziektebeeld

Ed

Leveraandoening

Orgaanstelsel

Hartaandoening

ij

Maagaandoening

er

Spieraandoening

ev

Geslachtsaandoening Longaandoening

U

itg

Huidaandoening Botaandoening Hormoonaandoening Urinewegaandoening Darmaandoening

9


Basisbegrippen anatomie, fysiologie en pathologie

Aandoening

Orgaanstelsel

Voorbeeld ziektebeeld

Weerstandsaandoening

Nieraandoening

Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie <

Onderzoeksmethoden theorie

Bestudeer Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie. Zet het juiste onderzoek bij de omschrijving.

Ecg

Met een camera in holle organen kijken

Ed

Endoscopie

MRI

u' Ac

Opdracht 7

Hartactiviteit meten door elektrische signaaltjes

Botten zichtbaar maken

Beeld maken met magneten en radiogolven

ij

Röntgenfoto

Casus onderzoeksmethoden

er

Opdracht 8

tie

Hersenaandoening

fb .v

.

Galblaasaandoening

Bestudeer Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie.

U

itg

ev

Esther werkt als verzorgende IG bij thuiszorgorganisatie ‘Zorg uit handen’. Ze heeft vandaag de zorg voor mevrouw Ten Cate. De afgelopen tijd voelt mevrouw zich niet lekker. Het eten en drinken gaat slecht, ze is aan de diarree, hoest geel sputum (slijm) op. Esther ziet dat mevrouw is afgevallen. Tijdens het aankleden geeft mevrouw aan dat ze zich erg duizelig voelt. Mevrouw is bleek, transpireert en heeft pijn op de borst. Esther vertrouwt het niet en belt de huisarts. Hij geeft opdracht om meteen 112 te bellen. De ambulance arriveert en neemt mevrouw Ten Cate mee naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis wordt mevrouw onderzocht op de SEH. De arts inspecteert mevrouw nauwkeurig en palpeert haar buik. Die voelt hard aan. De arts spreekt de volgende onderzoeken af: ecg vanwege de pijn op de borst en een röntgenfoto vanwege haar hoest. Daarnaast een MRI en een echografie vanwege de harde buik en bloedonderzoek. Over twee dagen moet mevrouw na een streng dieetschema terugkomen voor een endoscopie van de dikke darm.

Mevrouw Ten Cate ondergaat verschillende onderzoeken. Die zijn vetgedrukt in de tekst. Geef van elk onderzoek aan wat er gebeurt tijdens dat onderzoek en wat het doel is.

10


Basisbegrippen anatomie, fysiologie en pathologie

fb .v

.

a. Ecg:

tie

b. Rรถntgenonderzoek:

Ed

d. Echografie:

u' Ac

c. MRI:

U

itg

ev

er

ij

e. Endoscopie:

11


Werking van de cel

Werking van de cel

.

Inleiding

fb .v

De basis van elk levend wezen is de cel. Hoewel je cellen niet kunt zien, moet je wel weten hoe ze werken. Alleen als je de bouw en werking van de cel begrijpt, kun je ook andere processen in het lichaam begrijpen.

Leerdoelen

Theoriebron De cel van binnen <

De cel van binnen

Bestudeer Theoriebron De cel vanbinnen en beantwoord de vragen.

u' Ac

Opdracht 9

Je kunt de bouw van de cel beschrijven. Je kunt processen beschrijven die plaatsvinden in de cel.

tie

• •

a. DNA bevat: genetisch materiaal water met daarin opgeloste stoffen eiwitten

Ed

b. Energie wordt opgeslagen in: de celkern de celmembraan mitochondriën

Eiwitproductie

er

Opdracht 10

ij

c. De cel is van binnen opgevuld met: lucht cytoplasma DNA

Een belangrijke taak van de cel is het produceren van eiwitten. Vul de juiste termen in. Kies uit: energie, celkern, celmembraan.

ev

De informatie over de eiwitten ligt als DNA opgeslagen in de De mitochondriën leveren de

voor de eiwitproductie. Tot slot worden

U

itg

de eiwitten verpakt en verzonden. Verpakken is nodig omdat ze anders niet door de

12

heen kunnen.


Werking van de cel

Zoek met de theorie op wat de functie is van de volgende celonderdelen. Koppel de juiste functie aan elk onderdeel.

De muur van de cel

Celmembraan

Energiecentrale

Celskelet

Erfelijk materiaal

Cytoplasma

Hierin ligt het erfelijk materiaal van de cel opgeslagen

DNA

fb .v

Geeft vorm en stevigheid aan de cel

MitochondriĂŤn

De celonderdelen

Water met opgeloste stoffen

U

itg

ev

er

ij

Ed

Opdracht 12

.

Celkern

tie

Theoriebron De cel van binnen <

Verschillende functies

u' Ac

Opdracht 11

Vul achter elk nummer het juiste begrip in. 1. 2. 3. 4. 5.

13


Werking van de cel

Lees de tekst en vul de juiste begrippen in. Kies uit: celkern, chromosomen, meiose, mitose, stamcel, versleten cellen, zaadcel. Ieder mens ontstaat uit een eicel, bevrucht door een

.

.

Theoriebron De ontwikkeling van de cel <

Mitose en meiose

Door

ontstaan er steeds meer cellen en groeit de bevruchte eicel uit tot

een compleet lichaam. Ook bij volwassenen delen cellen. Zo zorgen ze voor vervanging van als

fb .v

Opdracht 13

. Alleen cellen die gespecialiseerd zijn

kunnen nog delen.

Bij de deling van een cel is het belangrijk dat elke nieuwe cel wel alle onderdelen heeft.

de

van een cel eerst gekopieerd worden. Daarna verdwijnt

tie

Daarom moeten de .

Voor het ontstaan van geslachtscellen vindt reductiedeling plaats, ook wel

Opdracht 14

Processen in een cel aansturen

Bestudeer Theoriebron Processen in de cel en beantwoord de vragen. a. Noem ten minste drie taken van een enzym.

Ed

Theoriebron Processen in de cel <

u' Ac

genoemd.

er

ij

b. Waarom is het belangrijk dat de temperatuur in ons lichaam constant blijft?

U

itg

ev

c. Leg uit hoe het komt dat het ene enzym goed werkt in een zure omgeving en een ander enzym juist niet.

14


Weefsels

Weefsels

.

Inleiding

Leerdoelen

Bestudeer Theoriebron Weefsels. In de theorie kun je lezen dat er diverse soorten weefsels zijn. Welke weefseltypen staan in de afbeelding? Kies uit: epitheelweefsel, bindweefsel, zenuwweefsel, spierweefsel.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Weefsels <

Weefsels herkennen

u' Ac

Opdracht 15

Je kunt weefsels aan hun vorm herkennen.

tie

•

fb .v

De basis van elk levend wezen is de cel. Hoewel je cellen niet kunt zien, moet je wel weten hoe ze werken. Alleen als je de bouw en werking van de cel begrijpt, kun je ook andere processen in het lichaam begrijpen.

15


Weefsels

Opdracht 16

Weefsels en hun functie Koppel de juiste functie aan het juiste weefsel.

Houdt stoffen van buitenaf tegen

Dekweefsel

Geef elektrische signalen door

Spierweefsel

Bepaalt de vorm van een orgaan

Zenuwweefsel

Cellen kunnen samentrekken

tie

Opdracht 17

fb .v

.

Bindweefsel

Presentatie weefsels

Ed

Teken de celstructuur van het weefsel zoals het er onder een microscoop uitziet. Teken de omtrek van een lichaam en de organen waar dit type weefsel voorkomt. Schrijf op wat de functie is van het type weefsel. Noem op de poster een ziektebeeld (pathologie) waarbij een type weefsel in een orgaan niet goed functioneert. Geef aan welke gevolgen dit heeft voor het functioneren van dat orgaan. Presenteer de poster aan de andere groepen.

U

itg

ev

er

ij

• • • •

u' Ac

Verdeel de groep in vier groepen. Iedere groep gaat een poster maken over één soort weefsel en de mogelijke ziektebeelden bij dit weefsel. Verdeel de onderwerpen onder de groepen: Groep 1: Spierweefsel Groep 2: Dekweefsel Groep 3: Zenuwweefsel Groep 4: Steunweefsel.

16


Basisbegrippen pathologie

Basisbegrippen pathologie

.

Inleiding

fb .v

Als verzorgende IG moet je naast anatomie en fysiologie ook kennis hebben van pathologie, ziekteleer. We gaan hierbij in op de vraag wat ziekte en gezondheid eigenlijk zijn.

Leerdoelen

Opdracht 19

Bestudeer vervolgens Theoriebron Inleiding pathologie. Welke begrippen uit de theoriebron komen overeen met de begrippen uit je mindmap? Maak een rijtje met begrippen vanuit de theorie die niet in je mindmap naar voren zijn gekomen. Zet bij elk begrip de betekenis.

Draagkracht en draaglast in je eigen leven Bestudeer Theoriebron Inleiding pathologie. Ziekte en gezondheid hangen samen met de termen draagkracht en draaglast. Noteer in ongeveer honderd woorden waardoor jouw draagkracht wordt beïnvloed. Hoe kun je je draagkracht groter maken? Met welke draaglast krijgt jouw lichaam te maken? Hoe voorkom je dat de draaglast niet groter wordt dan de draagkracht? Lever je antwoorden op deze vraag in als apart document bij deze opdracht.

er

Theoriebron Inleiding pathologie <

u' Ac

Website Mindmeister <

In deze opdracht ontdek je wat je al weet over pathologie (ziekteleer). Gebruik een A4 of een mindmap-programma zoals Coggle, Mindmeister of Gliffy. Zet het woord ‘Pathologie’ in het midden en schrijf daaromheen zo veel mogelijk begrippen die hiermee te maken hebben.

Ed

Theoriebron Inleiding pathologie <

Mindmap pathologie

ij

Opdracht 18

Je kunt de basisbegrippen van pathologie toepassen in spreken en schrijven. Je kunt uitleggen hoe aandoeningen kunnen ontstaan en verlopen.

tie

• •

Begrippen ziekteverloop

ev

Opdracht 20

U

itg

Theoriebron Ziekteverloop <

Bestudeer Theoriebron Ziekteverloop. Zet de betekenis achter volgende begrippen. Probeer het eerst in je eigen woorden op te schrijven en controleer daarna aan de hand van de theorie of het antwoordmodel. Begrippen

Betekenis

Micro-organismen

Besmetting

Bacterie

17


Basisbegrippen pathologie

Begrippen

Betekenis

Virus

fb .v

.

Schimmels

Incubatietijd

tie

Prognose

Remissie

Recidief

Ed

Acuut

u' Ac

Exacerbatie

Ziekteoorzaken in beeld

er

Opdracht 21

ij

Chronisch

Bestudeer Theoriebron Ontstaan van ziekten. Koppel de begrippen aan de juiste afbeelding.

U

itg

ev

Theoriebron Ontstaan van ziekten <

18


Basisbegrippen pathologie

Kies uit: exogene oorzaak - endogene oorzaak - sociale oorzaak. Begrip

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Afbeelding

19


Basisbegrippen pathologie

Meneer De Vries, 76 jaar oud, is vroeger meubelmaker van beroep geweest. Meneer rookt vanaf zijn achttiende. Sinds meneer met pensioen is, doet hij weinig aan lichaamsbeweging. Hij gaat minimaal twee keer per week uit eten met zijn vrouw. Daarnaast halen ze voor het gemak graag een zoute haring of een patatje om de hoek. Bij meneer in de familie komen hart- en vaatziekten voor. Al enige tijd heeft meneer last van hoofdpijn. Onlangs is hij gestart met bloeddrukverlagers nadat zijn huisarts een te hoge bloeddruk had geconstateerd. Twee maanden geleden is meneer thuis op de overloop in elkaar gezakt. Zijn vrouw belde 112 en meneer is meteen opgenomen in het ziekenhuis. Uit onderzoek bleek dat meneer een hersenbloeding had gehad. Meneer heeft een paar weken op de stroke-unit van het ziekenhuis gelegen. Meneer wordt overgeplaatst naar het revalidatiecentrum. Mits meneer zich houdt aan de therapie lijkt de prognose gunstig. Zo krijgt hij het advies om te stoppen met roken, gezonder te eten en meer te bewegen. Het gaat nu weer de goede kant op, al gaat het langzaam en niet zonder tegenslagen. De bloeddruk is weer normaal maar meneer is niet gemotiveerd om te revalideren. Zijn vrouw neemt jou in vertrouwen en ze vertelt: ‘Het is net alsof hij mijn man niet meer is. Hij begint mij soms zomaar uit te schelden, dat deed hij vroeger nooit, het was zo’n lieve man. Daarnaast is het zo moeilijk om hem te verstaan en dat frustreert hem en mij heel erg. Ik weet niet meer wat ik met hem aan moet. Gisteren zei mijn man nog tegen mij: “Als het zo verder moet hoeft het leven niet meer voor mij, het is mooi geweest zo.” Van de dokter moet hij stoppen met roken om een recidief te voorkomen, maar ik weet niet wat dit betekent en mijn man ook niet. Hij rookt nu de ene na de andere sigaret. Ik weet niet meer wat ik met de situatie aan moet.’

Ed

u' Ac

tie

Theoriebron Ontstaan van ziekten <

Bestudeer Theoriebron Ziekteverloop en Theoriebron Ontstaan van ziekten. In de casus komen diverse factoren aan bod die kunnen leiden tot een ziekte.

.

Theoriebron Ziekteverloop <

Casus ziekteoorzaken en verloop

fb .v

Opdracht 22

ij

a. Is er in de casus sprake van een remissie van de ziekte? Waaruit blijkt dat?

er

b. Welke endogene oorzaken zijn aanwezig waardoor de ziekte is ontstaan?

U

itg

ev

c. Welk exogene factoren zijn aanwezig waardoor de ziekte is ontstaan?

20

d. Wat is de invloed van de draagkracht en draaglast op het welbevinden en/of herstel voor de cliënt?

e. Wat is de invloed van de draagkracht en draaglast op het welbevinden en/of herstel voor meneer zijn echtgenote?


Basisbegrippen pathologie

Opdracht 23

Casussen acuut en chronisch ziek Kies een van twee casussen: 1. Casus 1 gaat over een cliënt met een ziekte met een acuut verloop. 2. Casus 2 gaat over een cliënt met een ziekte met een chronisch verloop.

Theoriebron Erfelijke aandoeningen <

Begrippen erfelijkheid Beantwoord de vragen over erfelijkheid. a. Wat doen onze genen?

tie

Opdracht 24

fb .v

.

Beschrijf de situatie, het moment waarop de klachten ontstonden, de behandeling en het verdere ziekteverloop. Je mag zelf een casus bedenken, op internet zoeken naar verhalen van patiënten of iemand uit je omgeving interviewen. Laat je casus zien aan je klasgenoot en bespreek welke overeenkomsten en verschillen er zijn.

u' Ac

b. Wat is het gevolg van afwijkingen in onze genen?

Ed

c. Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?

ij

d. Wat is een dominant gen?

ev

er

e. Wat is een recessief gen?

Opdracht 25

itg

Filmpje Borstkanker en erfelijkheid <

U

Theoriebron Erfelijke aandoeningen <

Begrippen ziekteverloop Bestudeer Theoriebron Erfelijke aandoeningen. Bekijk het filmpje ‘Borstkanker en erfelijkheid’. Bespreek met elkaar de volgende vragen: 1. Wat vind jij ervan dat er zo veel onderzoek mogelijk is naar erfelijkheid? 2. Als er een erfelijke vorm van kanker in je familie voorkomt, zou jij dan DNA-onderzoek willen laten doen om te weten of jij deze erfelijke vorm ook hebt? Waarom wel of waarom niet? 3. Hoe zou jij ermee omgaan als uit de uitslag blijkt dat je ook een erfelijke vorm van kanker hebt? 4. Wat zou het met je doen als je er bewust voor zou kiezen om geen onderzoek te doen?

21


Basisbegrippen pathologie

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

5. Wat vind je ervan dat de mevrouw in het filmpje preventief haar eierstokken en borsten heeft laten verwijderen? 6. Zoek op welke mogelijkheden er zijn voor een borstreconstructie.

22


Basisbegrippen geneeskunde

.

Basisbegrippen geneeskunde

fb .v

Inleiding

tie

Liedeke is bang. Ze heeft het syndroom van Down en moet naar een internist, die enkele onderzoeken bij haar zal uitvoeren. Om haar gerust te stellen leg je uit wat de arts gaat doen. Om met artsen te kunnen samenwerken en je cliĂŤnten goed te kunnen bijstaan, is het goed als je ook van de geneeskunde de basisbegrippen kent. In deze module leer je enkele van die termen kennen en leer je de basis van de werking van geneesmiddelen.

Leerdoelen

Opdracht 26

Casus onderzoek en diagnostiek

Bestudeer Theoriebron Laboratoriumonderzoeken.

Hester werkt als verzorgende IG in de thuiszorg. Ze heeft de zorg over meneer De Boer. Meneer De Boer heeft pijn bij het plassen, is vier kg aangekomen in een paar dagen tijd en hij hoest veel. Hierbij geeft hij geel sputum op. Tot overmaat van ramp was hij gisteren opeens aan de diarree. Hester besluit om met de huisarts te overleggen voor advies. De huisarts geeft opdracht om monsters te verzamelen voor nader onderzoek. Hester kan bij de huisarts de materialen ophalen. De huisarts spreekt af: afnemen urinekweek, feceskweek en sputumkweek.

ij

Ed

Theoriebron Laboratoriumonderzoeken <

Je kunt de basisbegrippen van geneeskunde en geneeskundige onderzoeken toepassen in spreken en schrijven.

u' Ac

•

er

a. Lees de casus. Vul op basis van de casus de tabel in. Materialen

Doel onderzoek

Samenstelling monster

ev

Monsters

U

itg

Urine

Feces

Sputum

23


Basisbegrippen geneeskunde

.

Een week later wordt meneer De Boer naar aanleiding van de kweekuitslagen opgenomen in het ziekenhuis. Hij knapt niet op en het gaat steeds slechter met hem. Uit bloedonderzoek is gebleken dat nader onderzoek nodig is. De internist spreekt de volgende onderzoeken af: pleurapunctie, ascitespunctie en een lumbaalpunctie.

Onderzoek

Korte omschrijving

Pleurapunctie

tie

Ascitespunctie

Bestudeer Theoriebron Werking geneesmiddelen en Theoriebron Geneeskunde algemeen. Meneer Jansen heeft een gesprek met de arts over zijn medicatiegebruik. Heleen is verzorgende IG en is bij het gesprek aanwezig. De arts heeft niet veel tijd, merkt ze. Hij ratelt het verhaal over het medicijngebruik in twee minuten af. Tijdens het gesprek besluit ze om de belangrijkste begrippen op te schrijven. Nadien wil ze die nog eens rustig met meneer Jansen doornemen, want ze ziet aan zijn opgetrokken wenkbrauwen dat hij er niet veel van begrijpt. De arts legt uit dat het belangrijk is dat meneer Jansen therapietrouw is. De arts legt uit dat hij onder andere goed heeft gekeken naar meneer zijn lichaamsgewicht en lichaamsbouw om tot de juiste therapeutische bandbreedte te komen. De arts is niet bang voor een toxisch effect van de medicatie. Toch moet meneer wel goed letten op eventuele bijwerkingen zoals cumulatie. De arts geeft als advies mee dat hij thuis goed moet kijken welke medicatie hij sublinguaal, rectaal, oraal, transdermaal of per inhalatie moet innemen. Maar dit staat allemaal netjes in de bijsluiter vermeld, zegt de arts.

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Geneeskunde algemeen <

Casus geneesmiddelen

Ed

Theoriebron Werking geneesmiddelen <

u' Ac

Lumbaalpunctie

Opdracht 27

fb .v

b. Wat houden deze onderzoeken in?

24

De arts beëindigt het gesprek en sluit af met de vraag: ‘Is het zo allemaal duidelijk, meneer Jansen, of heeft u nog vragen?’ Meneer Jansen schudt snel zijn hoofd en de arts verlaat de kamer. Beduusd vraagt hij aan Heleen: ‘Zou je mij dit verhaal nog eens een keer willen uitleggen?’

a. Hoe zou jij het verhaal aan meneer Jansen vertellen? Vertaal de vetgedrukte begrippen zodat meneer Jansen het verhaal begrijpt en noteer de volledige uitleg. Betekenis van de vetgedrukte begrippen:


U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

b. Welk advies zou jij aan de arts willen meegeven voor een volgende keer?

.

Basisbegrippen geneeskunde

25


Infectieziekten

Infectieziekten

.

Inleiding

fb .v

Meneer Beckers is ziek. Hij heeft hoge koorts, transpireert en is misselijk. Wat er precies mis is, is nog niet duidelijk. Hij klaagde al langer over lusteloosheid. De arts trekt al snel de conclusie dat er sprake moet zijn van een infectie. Maar wat voor infectie? Welk micro-organisme is de boosdoener? Pas als dat bekend is, kan meneer behandeld worden.

Infecties zijn ziekten die soms in één orgaan zitten, maar vaak het hele lichaam beïnvloeden. Je kunt als verzorgende bij elk soort cliënten infecties tegenkomen.

Theoriebron Verloop van een infectie < Werkmodel Veelvoorkomende infectieziekten <

Begrippen ziekteverloop

Bestudeer Theoriebron Verloop van een infectie en Werkmodel Veelvoorkomende infectieziekten. a. Via welke vier wegen dringen micro-organismen ons lichaam binnen?

Ed

Opdracht 28

Je kunt uitleggen hoe infectieziekten ontstaan. Je kunt uitleggen hoe ziekteverwekkers voor infecties en ontsteking zorgen en benoemen welke infectieziekten en symptomen daarbij horen.

u' Ac

• •

tie

Leerdoelen

b. Noem van iedere weg twee infectieziekten die hierbij kunnen ontstaan.

er

ij

c. Noem een aantal symptomen van infectieziekten.

itg

ev

d. Wat is het verschil tussen besmetting en kruisbesmetting en hoe kun je dit voorkomen?

U

Opdracht 29

Theoriebron Verloop van een infectie <

26

Begrippen infectiecyclus Bestudeer Theoriebron Verloop van een infectie. Gudula werkt als verzorgende IG in verpleeghuis Het Zonnehuis. Ze voelt zich niet zo lekker, ze is verkouden. Vandaag heeft ze de zorg over mevrouw Ten Dam. Voordat ze de kamer binnenkomt, wast ze goed haar handen. Tijdens het wassen krijgt ze een


Infectieziekten

hoestprikkel. Ze doet haar hand voor haar mond om mevrouw Ten Dam niet te besmetten. Daarna gaat ze verder met de wondzorg. Na twee dagen is mevrouw Ten Dam verkouden en is de wond erg gaan ontsteken.

fb .v

.

Lees de casus. Overleg in welke volgorde de besmetting tot stand is gekomen. Teken de infectiecyclus en vul deze in. Bespreek met elkaar hoe deze besmetting voorkomen had kunnen worden. Geef voor elke stap in de cyclus aan of die voorkomen had kunnen worden en hoe dan.

Bestudeer Theoriebron Verloop van een infectie. a. Iedereen is weleens ziek. Griep, verkoudheid of ontstekingen komen in ieder leven voor. Bedenk samen een situatie waarbij er sprake is van een infectie. Beschrijf die situatie:

U

itg

ev

er

Theoriebron Verloop van een infectie <

Infectie en afweer

ij

Opdracht 30

Ed

u' Ac

tie

• • • •

b. Welke organen zijn bij deze situatie betrokken?

c. Wat is de werking van deze organen bij gezonde personen?

27


Infectieziekten

Theoriebron Verloop van een infectie <

Bestudeer Theoriebron Verloop van een infectie en Werkmodel Veelvoorkomende infectieziekten. In deze opdracht verdiep je je in een infectieziekte en maak je daar een klinische les over. Presenteer je klinische les voor de klas. Verdeel de onderwerpen over de klas: • Groep 1: Aids • Groep 2: Hepatitis • Groep 3: MRSA • Groep 4: Noro-virus (buikgriep) • Groep 5: Tuberculose • Groep 6: Q Koorts.

er

ij

Werkmodel Veelvoorkomende infectieziekten <

Klinische les infectieziekten

Ed

Opdracht 31

u' Ac

tie

e. Hoe komt genezing tot stand?

fb .v

.

d. Pathologie: welke symptomen en klachten zijn beschreven?

Geef een definitie van het ziektebeeld. Wat is de oorzaak van het ziektebeeld (bacterie/virus/schimmel of protozoa)? Via welke besmettingsweg kan de ziekte tot stand gekomen zijn? Wat zijn veelvoorkomende symptomen van het ziektebeeld? Hoe wordt de ziekte behandeld? Wat zijn de gevolgen voor de zorgvrager? Wat is de prognose (duur/ontwikkeling) van het ziektebeeld? Hoe kan voorkomen worden dat het ziektebeeld ontstaat?

U

itg

ev

• • • • • • • •

28

Eisen aan de presentatie: • Laat waar mogelijk zien wat de rol van een verzorgende IG is. • Neem ten minste één voorwerp mee ter ondersteuning van je presentatie. • Besteed aandacht aan de presentatie; zorg voor beeld ter ondersteuning van je verhaal. Schrijf na afloop van je presentatie een kort reflectieverslag.


Tumoren

Tumoren

.

Inleiding

fb .v

Kanker. Het is een woord dat niet meer uit onze maatschappij is weg te denken. Eén op de drie vrouwen en één op de twee mannen krijgt ergens in zijn of haar leven een tumor. Gelukkig zijn tumoren lang niet altijd meer dodelijk, maar nog altijd schrik je behoorlijk als je die diagnose krijgt. Ook als verzorgende IG krijg je waarschijnlijk te maken met cliënten met kanker. Hoewel jij hen niet hoeft te diagnosticeren en de tumor niet hoeft te behandelen, is het in gesprekken met artsen, cliënten en hun familieleden goed als je weet hoe tumoren ontstaan en welke behandelmogelijkheden er zijn.

Opdracht 32

Theorie tumoren

Bestudeer Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren. Er bestaan meer dan honderd verschillende soorten kanker. Geef antwoord op volgende vragen. a. Wat is kanker?

Ed

Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren <

Je kunt uitleggen hoe een tumor ontstaat. Je weet welke behandelmogelijkheden voor tumoren er zijn.

u' Ac

• •

tie

Leerdoelen

b. Hoeveel verschillende vormen van kanker ken je? Noteer zoveel mogelijk.

U

itg

ev

er

ij

c. Wat is het verschil tussen een goedaardige tumor en kwaadaardige tumor?

d. Wat zijn de medische termen voor een goedaardige tumor en een kwaadaardige tumor?

e. Leg uit waarom zonlicht huidkanker kan veroorzaken.

29


Tumoren

Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren <

Casus tumor Bestudeer Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren. Lees de casussen. Welke behandelvorm hoort bij de casussen? Kies uit: adjuvante behandeling, curatieve behandeling, neo-adjuvante behandeling en palliatieve behandeling.

.

Opdracht 33

fb .v

a. Meneer Van Dijk heeft een tumor in zijn maag. De tumor moet operatief worden

verwijderd. Voordat dit gebeurt, ondergaat meneer een aantal bestralingen om de tumor zo klein mogelijk te maken. Er is hier sprake van een

behandeling.

tie

b. Meneer Jager heeft een tumor onder de huid. De dermatoloog heeft er een biopt van

genomen. Tijdens pathologisch onderzoek is gebleken dat het om een maligniteit gaat, de tumor is kwaadaardig. De dermatoloog vertelt meneer Jager dat hij de tumor in zijn

u' Ac

geheel kan verwijderen en dat hij daarna weer genezen is. Er is hier sprake van een behandeling.

c. Mevrouw Dijkstra heeft darmkanker met uitzaaiingen. Ondanks operatie en chemotherapie is de kanker niet uit haar lichaam verdwenen. Ze heeft veel klachten en krijgt goede pijnbestrijding om haar leven toch nog zo aangenaam mogelijk te maken. Er is hier sprake van een

behandeling.

Ed

d. Mevrouw De Boer heeft borstkanker met metastasen. Ze ondergaat een borstamputatie met voor de zekerheid chemotherapie als nabehandeling. Er is hier sprake van een

Bestudeer Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren.

er

Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren <

Begrippen ziekteverloop

ij

Opdracht 34

behandeling.

ev

Vul de begrippen in op de juiste plaats. Kies uit: bestraling, bijwerkingen, chemokuren, diagnose, maligne, mammografie, misselijkheid, oncoloog, operatief, radioloog, tumor, uitgezaaid. Jenny, 36 jaar, heeft borstkanker. Hiervoor is ze onder behandeling bij de

U

itg

Ze heeft een

in haar linkerborst. Deze is

van aard. De

kon worden gesteld aan de hand van een onderzoek, een

genaamd. De

adviseert om eerst een aantal keren voor

te gaan.

De tumor zal hierdoor kleiner worden. Daarna kan geprobeerd worden om de tumor te verwijderen. Tijdens de operatie blijkt dat de tumor helaas is . De komende maanden krijgt Jenny diverse kan ze vervelende

. Hiervan

ondervinden zoals haaruitval, vermoeidheid en .

30

.


Tumoren

Bestudeer Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren. Kanker is niet alleen een fysieke ziekte, maar brengt ook psychosociale problemen met zich mee. Lees de casus hierna en beantwoord de vragen. Zoek eventueel meer informatie op internet.

fb .v

Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren <

Leven met kanker

.

Opdracht 35

“Toen de arts me het slechte nieuws vertelde, reageerde ik heel rustig. Tijdens het gesprek heb ik hem allerlei dingen gevraagd. Daarna ben ik naar huis gereden, onderweg heb ik zelfs nog wat boodschappen gedaan. De dagen erna drong het pas tot mij door. Van het gesprek met de arts kon ik mij weinig meer herinneren. Het is net alsof de deur is dichtgedaan en daarna weer heel langzaam op een kiertje werd gezet.”

u' Ac

tie

a. Noem een aantal psychosociale klachten waar een cliënt mee te maken kan krijgen na de diagnose kanker. Probeer een verklaring te geven voor elk van deze emoties.

Ed

b. Noem een aantal manieren waarop mensen uit de omgeving kunnen reageren op iemand met longkanker.

ev

er

ij

c. Noem een aantal disciplines waarbij de cliënt, naast de specialistische hulp in het ziekenhuis, hulp kan zoeken na de diagnose kanker.

U

itg

d. Welke gevolgen kan de diagnose kanker hebben binnen een relatie?

31


Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie

fb .v

.

Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie Inleiding

Wat is anatomie?

tie

Als verzorgende werk je met mensen ; daarom is het handig dat je weet hoe het menselijk lichaam is opgebouwd. Ook moet je iets weten over de werking van het lichaam. Daarover gaan anatomie en fysiologie.

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Anatomie (letterlijk: ontleedkunde) gaat over de bouw van het menselijk lichaam. Het gaat niet over hoe het lichaam werkt, maar alleen over waar alle onderdelen van het lichaam zich bevinden en hoe ze heten. Bij anatomie gaat het over namen van botten en spieren en over de ligging en bouw van organen. Anatomie is niet moeilijk te begrijpen, maar is vooral leerwerk.

U

itg

Wat is fysiologie?

32

Fysiologie (letterlijk: natuurwetenschap) gaat over de werking van het menselijk lichaam. De fysiologie geeft antwoorden op vragen als: hoe komt het dat je ademhaalt? Waarom zitten er slijmvliezen in je luchtpijp? Hoe komt het dat je hart samentrekt? Bij fysiologie gaat het om processen: die kun je leren, maar moet je ook begrijpen.


u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Inleiding anatomie en fysiologie

Anatomie en fysiologie voor verzorgenden

U

itg

ev

er

ij

Ed

Er zijn verschillende redenen waarom kennis van anatomie en fysiologie belangrijk is voor verzorgenden: • Als een patiënt naar zijn buik wijst en zegt: ‘hier doet het pijn’, is het handig als je kunt inschatten of hij naar zijn hart, maag of blaas wijst. Door kennis van de anatomie weet je wat er op die plek in het lichaam ongeveer zit. • Als verzorgende praat je regelmatig met artsen. Artsen gebruiken vaak moeilijke termen voor organen en processen. Om met artsen te kunnen communiceren, moet je hun taal spreken. Je moet bijvoorbeeld weten dat een appendix een blindedarm is en een pneumothorax een klaplong.

33


Theoriebron Orgaanstelsels

Theoriebron Orgaanstelsels

.

Inleiding

Orgaanstelsels

fb .v

Het lichaam bestaat uit cellen. Maar die cellen staan niet op zichzelf; ze werken onderling samen als weefsels. Weefsels vormen samen een orgaan, dat een functie in het lichaam uitoefent. Organen werken op hun beurt ook weer samen in orgaanstelsels.

u' Ac

tie

Om te begrijpen wat een orgaanstelsel is, is het goed om te beginnen bij de kleinste eenheid van leven: de cel. Een cel is de kleinste levensvorm die zelfstandig kan bestaan. Een weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie. Een orgaan is een groep weefsels die samenwerken aan een taak. Een orgaanstelsel is een groep organen die samen aan een grotere taak werken, zoals verteren, uitscheiden, stoffen vervoeren, gezond blijven, bewegen en reguleren.

Eten en uitscheiden

ij

Ed

Om goed te kunnen functioneren heeft het lichaam voedingsstoffen nodig. Die halen we uit onze voeding. Daarvoor moet de voeding worden verteerd en moeten nuttige stoffen uit de voeding opgenomen worden in het bloed. Organen in het spijsverteringsstelsel werken samen aan de vertering en opname van stoffen. De belangrijkste organen zijn: slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm en alvleesklier. Ook de galblaas en de lever spelen een rol bij de vertering. Bij processen in het lichaam komen afvalstoffen in het bloed terecht. Die worden uitgescheiden door de nieren. Die vormen samen met de blaas en urineleiders het uitscheidingsstelsel.

er

Stoffen vervoeren

U

itg

ev

Het lichaam kan niet zonder zuurstof. Organen van het ademhalingsstelsel werken samen aan de ademhaling, waarbij zuurstof in het bloed komt en koolstofdioxide het lichaam via de longen verlaat. Hierbij spelen vooral de longen, mond- en neusholte een belangrijke rol. Eenmaal in het bloed, moet de zuurstof door het hele lichaam verspreid worden. Daarvoor is het circulatiestelsel verantwoordelijk: het hart en de bloedvaten werken samen aan het transport van zuurstof en voedingsstoffen door het lichaam.

34

Gezond blijven Het afweersysteem zorgt dat we gezond blijven. Daarbij speelt het lymfevatenstelsel een belangrijke rol. De lymfevaten vervoeren stoffen vanuit weefsels naar het bloed. Bovendien liggen in de lymfevaten afweercellen, die bij een besmetting in actie komen. Bij het lymfevatenstelsel horen de lymfevaten en de milt en de thymus, waar bloedcellen gemaakt worden.


Theoriebron Orgaanstelsels

Bewegen

fb .v

.

Bewegen kunnen we dankzij twee orgaanstelsels: alle botten in het beenderstelsel en alle spieren in het spierstelsel. Dankzij die spieren bewegen onze botten bij de gewrichten en kunnen we staan, zitten en lopen. Ook kunnen we sporten en precisiewerk verrichten.

Reguleren

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

De zenuwen van het zenuwstelsel sturen onze bewegingen. Het zenuwstelsel bestaat behalve uit zenuwen ook uit onze hersenen, ruggenmerg en zintuigen. Het zenuwstelsel registreert wat er in de omgeving gebeurt en bepaalt hoe we daarop reageren. Ook processen in het lichaam, zoals het constant houden van de lichaamstemperatuur, de vochtbalans en de hoeveelheid zuurstof in het bloed, worden deels geregeld door het zenuwstelsel. Ook het hormoonstelsel speelt een belangrijke rol bij de regeling van processen in het lichaam. Hormonen worden gemaakt in hormoonklieren zoals de hypofyse, schildklier, eierstokken en zaadballen en worden via het circulatiestelsel door het lichaam verspreid. Het hormoonstelsel hangt nauw samen met het voortplantingsstelsel, waar geslachtsorganen samenwerken aan de voortplanting. Organen die daarbij horen zijn de eierstokken en zaadballen, de prostaat en de baarmoeder.

35


Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie

fb .v

.

Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie Inleiding

tie

De kennis van anatomie komt door het lichaam open te snijden. Hierdoor weten we precies waar organen zitten en hoe ze zijn opgebouwd. Om te onderzoeken hoe die organen precies werken, zijn andere methoden nodig. Deze methoden gebruiken artsen ook om bij klachten te achterhalen wat er aan de hand is. In deze bron worden enkele veelgebruikte methoden genoemd.

u' Ac

Het lichaam vanbuiten onderzoeken

er

ij

Ed

Om het lichaam zonder gebruik van apparatuur te onderzoeken, gebruikt een arts zijn zintuigen. 1. auscultatie (= luisteren) De arts luistert met een stethoscoop naar het lichaam. Daarmee hoort hij het hart kloppen, het bloed stromen en hoort hij borrelen en andere activiteit in de darmen. 2. inspectie (= kijken) De arts kijkt naar de kleur en structuur van de huid en de lichaamshouding. Zijn er bultjes, pukkeltjes, putjes of vlekken? Hoe staat en beweegt de patiënt? 3. palpatie (= tasten) De arts voelt met zijn vingers over het lichaam. Zo krijgt hij informatie over de structuren die onder de huid liggen. Hij zoekt naar verhardingen, gespannen of juist slappe spieren en de hartslag. 4. percussie (= kloppen) De arts klopt met zijn vingers op de buitenkant van het lichaam. Dat klinkt niet overal hetzelfde. Zo kan de arts ontdekken of organen vergroot of verkleind zijn.

U

itg

ev

Botten bekijken

36

Met röntgenstraling kunnen we foto’s maken van botten. Dat komt doordat harde structuren de straling uit een röntgenapparaat terugkaatsen. Zachtere weefsels kaatsen de straling niet terug. Zo ontstaat er kleurverschil op de foto. Röntgenfoto’s worden vooral gebruikt om scheuren, breuken en ontwrichtingen in botten vast te stellen.

Weefsels bekijken 1 Er zijn verschillende manieren om weefsels te bekijken: • Bij een CT-scan (computertomografie) wordt röntgenstraling gebruikt om ook zachtere weefsels in beeld te brengen. Hoe zachter het weefsel, hoe donkerder de kleur. Zo ontstaat


Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie

u' Ac

tie

fb .v

.

er een beeld van een doorsnede van het lichaam met allerlei soorten grijstinten. Met een CT-scan kunnen de ligging en grootte van weefsels vastgesteld worden. Een MRI-scan (magnetic resonance imaging) maakt een beeld met behulp van magneten en radiogolven. Het brengt net als een CT-scan verschillende weefsels in beeld. Bij MRI wordt niet gekeken naar de hardheid van weefsels, maar naar de samenstelling. Zo kunnen verschillende weefsels onderzocht worden. Bij PET (positron emissie tomografie) krijgt een patiënt radioactieve stoffen ingespoten. Het zijn stoffen die bijvoorbeeld door tumoren goed worden opgenomen. De computer meet de straling die de stoffen uitzenden. Zo wordt zichtbaar waar een tumor zit.

Weefsels bekijken 2

ij

Ed

Weefsels kunnen ook zichtbaar gemaakt worden met behulp van geluidsgolven. • Bij echografie (ultrageluidonderzoek) worden geluidsgolven in het lichaam gestuurd. Die hebben zo’n hoge frequentie dat ze voor het menselijk oor niet te horen zijn. Door verschil in ligging en samenstelling van weefsels, komen de geluiden op verschillende momenten met verschillende frequenties terug. De computer registreert dat en zet het geluid om in beeld. • Bij dopplersonografie worden hoogfrequente geluidsgolven gebruikt om de stroomrichting en snelheid van bloed in bloedvaten te registreren.

er

Kijken in het lichaam

U

itg

ev

In sommige gevallen is het nodig om in het lichaam te kijken. Dat gebeurt door middel van endoscopie. Daarbij wordt een sonde gebruikt met aan het uiteinde een minicamera. Met zo’n endoscoop kunnen holle organen bekeken worden, zoals de slokdarm en luchtpijp, de maag en darmen. Ook gewrichten kunnen met een endoscoop bekeken worden.

Via een slangetje in de maag of de anus bekijken artsen bij een endoscopie de binnenkant van de maag en darmen.

37


Theoriebron Onderzoeksmethoden in de fysiologie

Meten aan het lichaam

u' Ac

Laboratoriumonderzoek

tie

fb .v

.

Soms is het niet genoeg om te weten hoe weefsels eruitzien, maar wil je ook de werking testen. Daarvoor zijn verschillende methoden: • Met een ecg (elektrocardiogram) onderzoeken we de hartactiviteit. Door elektrische signaaltjes te meten die ontstaan als het hart samentrekt, is vast te stellen hoe het hart samentrekt. • Met een eeg (elektro-encefalogram) meten we hersenactiviteit. Dat doen we door de elektrische signaaltjes op te vangen die in de hersenen worden gemaakt bij het verzenden en ontvangen van signalen in de hersenen. • Met een EMG meten we elektrische signaaltjes die spieren in het lichaam afgeven bij samentrekken. Zo kunnen we iets zeggen over spieractiviteit. • Met een spirometer meten artsen de functie en capaciteit van de longen. Hiervoor moeten patiënten in een apparaatje blazen. • Met ergometrie (fietstest) meten artsen hoe het hart zich houdt als iemand zich inspant door te fietsen.

U

itg

ev

er

ij

Ed

In het laboratorium kan de samenstelling van bloed en lichaamsvloeistoffen (urine, speeksel, ontlasting enzovoort) gemeten worden. Dat geeft informatie over onder meer de aanwezigheid van bloedcellen, afweerstoffen, zouten, vetten en voedingsstoffen in het lichaam. Ook sommige ziekteverwekkers kunnen door laboratoriumonderzoek onderzocht worden. Laboratoriumonderzoek is alleen zinvol als een onderzoeker weet waarnaar hij zoekt. Het is te duur en te tijdrovend om altijd iedere stof in het bloed te meten.

38


Theoriebron De cel vanbinnen

.

Theoriebron De cel vanbinnen Het lichaam is opgebouwd uit cellen. Hoewel die cellen er niet allemaal precies hetzelfde uitzien, hebben ze wel dezelfde bouw. Een cel kun je vergelijken met een fabriek, waarin allerlei machines samenwerken aan één functie. Wil je zien hoe die ‘fabriek’ er in het echt uitziet, bekijk dan eens het filmpje The Inner Life of the Cell.

tie

Filmpje The inner life of the cell <

fb .v

Inleiding

Software

Ed

u' Ac

Zoals de lopende band in een fabriek alleen draait als de software het goed doet, zo draait een cel alleen als het DNA intact is. Op het DNA ligt de genetische code, die alle processen in het lichaam aanstuurt. Die genetische code bepaalt de oogkleur en haarkleur, maar zorgt ook dat de juiste cellen ontstaan tijdens de ontwikkeling van een embryo, dat het hart blijft kloppen en dat de juiste hormonen worden aangemaakt. Alleen dankzij de genetische code zijn er stoffen in ons lichaam die eten verteren en spieren laten samentrekken. Het DNA ligt veilig opgeborgen in de celkern. Dit is een kleine structuur, bijna een cel op zich, in de cel. Om de celkern zit een kernmembraan; een ‘muur’, die ongewenste stoffen uit de kern houdt en zo het DNA beschermt.

Eiwitfabriek

er

ij

Alle processen in een cel hebben uiteindelijk één doel: de juiste eiwitten produceren. Die eiwitten zijn nodig om celprocessen aan te sturen, om stoffen door het lichaam te vervoeren en ze zijn bouwstof voor cellen en spieren. Kortom, zonder eiwitten kan het lichaam niet functioneren. De cel gebruikt de code van DNA om eiwitten te maken.

U

itg

ev

Energiecentrale Net als in een fabriek, is er in de cel energie nodig om de eiwitproductie te kunnen laten plaatsvinden. Die energie halen we uit ons voedsel. Bij afbraak van voedingsstoffen komt energie vrij. De belangrijkste energiebron voor ons lichaam is de stof glucose. Omdat energie niet ‘los’ kan blijven liggen in een cel, wordt die opgeslagen in mitochondriën, waar het klaarligt als de cel energie nodig heeft. Zo zijn de mitochondriën de energiecentrale van de cel. Hoe meer energie cellen gebruiken, hoe meer mitochondriën ze hebben.

Verpakken en verzenden Geproduceerde eiwitten moeten niet altijd in de cel blijven. Dan zou de cel te vol raken. Daarom worden eiwitten vaak verpakt en verzonden naar een plek buiten de cel. Dat verpakken is nodig, omdat eiwitten niet zomaar door de buitenkant van de cel heen kunnen.

39


Theoriebron De cel vanbinnen

Alleen eiwitten die op de juiste manier verpakt zijn, kunnen verzonden worden. Als het eiwit op een speciale plek terecht moet komen, wordt het gelabeld; het krijgt als het ware een adresetiket. Alleen de organen die dit label kunnen ‘lezen’, zullen iets met het eiwit doen.

fb .v

.

Muren en stevigheid

u' Ac

Het vocht

tie

Zoals een fabriek muren heeft, heeft ook een cel muren: de celmembraan. Dit is een dun, vettig vliesje. De celmembraan is zo opgebouwd, dat stoffen er niet zomaar doorheen kunnen. Alleen vetachtige stoffen en kleine gassen (bijvoorbeeld zuurstof en koolstofdioxide) kunnen er gemakkelijk doorheen. Andere stoffen moeten door speciale eiwitpoortjes. Zo kan de invoer en uitvoer van stoffen goed gereguleerd worden (zie ook de Theoriebron Transport in en uit de cel). Elke cel heeft zijn eigen vorm, die nodig is om zijn functie uit te voeren. Ook hierbij zijn eiwitten betrokken: stevige eiwitten vormen als het ware steunpilaren in de cel, die de cel in vorm houden en stevigheid geven. Dit noemen we het celskelet.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Een cel is niet opgevuld met lucht, maar met vocht. Dit vocht noemen we cytoplasma. Dit is water met daarin allerlei opgeloste stoffen. Hierin zitten alle stoffen die de cel nodig heeft om alle processen uit te kunnen voeren. De samenstelling van het cytoplasma is belangrijk voor het functioneren van de cel.

40


Theoriebron De ontwikkeling van de cel

.

Theoriebron De ontwikkeling van de cel

fb .v

Inleiding

tie

Ieder mens is begonnen als één cel: een eicel bevrucht door een zaadcel. Die cel is door deling uitgegroeid tot een compleet lichaam. Cellen blijven delen, ook bij volwassenen. Zo zorgen ze voor vervanging van versleten cellen. Die celdeling wordt goed gereguleerd, om fouten te voorkomen.

Mitose

Ed

u' Ac

Nieuwe cellen ontstaan doordat een cel zich deelt. Dit heet mitose. Alleen cellen die gespecialiseerd zijn als stamcel kunnen delen. Nieuwe cellen kunnen dus niet ontstaan uit gespecialiseerde cellen zoals zenuwcellen, maar ontstaan uit stamcellen. Bij de deling van een cel is het belangrijk dat elke nieuwe cel wel alle onderdelen heeft. Daarom moeten de chromosomen van een cel eerst gekopieerd worden. Daarna verdwijnt de celkern. De chromosomen verdelen zich over de cel; aan iedere kant van de cel een gelijke set chromosomen. Nu kan de cel zich delen: er ontstaan twee nieuwe cellen doordat er in het midden van de cel een membraan groeit. De cellen zijn dus maar half zo groot als de moedercel.

Groei en ontwikkeling

U

itg

ev

er

ij

Bij de mitose ontstaan uit één cel twee precies dezelfde Als een cel net ontstaan is, is hij nog klein en moet hij nog groeien. cellen, met dezelfde Er vindt altijd groei plaats van een cel na zijn ontstaan. Daarnaast chromosomen. specialiseren cellen die net ontstaan zijn zich tot een bepaald type cel, bijvoorbeeld zenuwcel, spiercel of dekweefselcel. Dit proces heet celdifferentiatie. Als ze eenmaal zijn gespecialiseerd, kunnen ze geen ander type cel meer worden. Ze blijven de rest van de levensduur van de cel dat type cel.

Meiose Een bijzondere vorm van celdeling is meiose (of: reductiedeling). Hierbij ontstaan uit één cel ook twee cellen, maar die zijn niet precies hetzelfde. Bovendien hebben ze geen 46, maar 23 chromosomen. Door meiose ontstaan geslachtscellen: eicellen en zaadcellen. Die hebben elk 23 chromosomen, zodat ze bij bevruchting weer kunnen samensmelten tot een cel met 46 chromosomen.

41


Theoriebron De ontwikkeling van de cel

tie

fb .v

.

Bij meiose verdelen de chromosomen zich ook weer over de cel, maar nu zonder dat ze eerst gekopieerd worden. Uit elke nieuwe cel ontstaan nu twee verschillende cellen, die elk de helft van de chromosomen bevatten. Deze cellen hebben niet allebei dezelfde chromosomen. Vervolgens worden deze chromosomen weer verdubbeld en deelt de cel nog een keer; er vindt mitose plaats. Zo ontstaan er vier cellen, die steeds twee aan twee aan elkaar gelijk zijn.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Mitose en meiose: bij mitose ontstaan twee gelijke cellen met 46 chromosomen, bij meiose ontstaan vier cellen, die niet allemaal gelijk zijn en 23 chromosomen hebben. Dit zijn geslachtscellen.

42


Theoriebron Processen in de cel

.

Theoriebron Processen in de cel

fb .v

Inleiding

Cellen zijn ingewikkelde fabrieken, die toch goed blijven functioneren. Dat kunnen ze doordat het lichaam allerlei processen tot in detail aanstuurt.

tie

Enzymen

u' Ac

Eiwitten hebben allerlei functies in de cel. Eén van die functies is het regelen van celprocessen. Eiwitten die dat doen zijn enzymen. Enzymen maken het mogelijk dat stoffen met elkaar reageren. Zonder enzymen kunnen voedingsstoffen in ons verteringsstelsel niet worden afgebroken. Zonder enzymen kunnen onze spieren niet samentrekken en ook de aanmaak en afgifte van hormonen is afhankelijk van enzymen.

Temperatuur

er

ij

Ed

De werking van enzymen is afhankelijk van de temperatuur. De enzymen in het menselijk lichaam werken alleen als de lichaamstemperatuur precies goed is: tussen 35,5 en 37,8 graden Celsius. Als de temperatuur lager wordt, worden de enzymen steeds minder actief, waardoor processen in het lichaam steeds langzamer gaan. Bij een te lage temperatuur liggen de processen helemaal stil. Zodra de temperatuur weer stijgt, werken de enzymen weer en komen de processen weer op gang. Als de lichaamstemperatuur stijgt, kunnen enzymen kapotgaan. Ook dan kunnen processen niet meer plaatsvinden. Dit is één van de redenen waarom het belangrijk is dat de temperatuur in het lichaam constant blijft.

Sommige enzymen werken heel goed in een zure omgeving, andere enzymen juist niet. Elk enzym heeft een optimale zuurgraad waarbij hij goed werkt. Wordt het zuurder of minder zuur, dan functioneert het enzym niet meer optimaal. Doordat het niet overal in het lichaam even zuur is, werken enzymen niet overal even goed. In de maag bijvoorbeeld, zit het enzym pepsine. Dat breekt eiwitten uit het voedsel in kleine stukjes.

U

itg

ev

Zuurgraad

43


Theoriebron Weefsels

Theoriebron Weefsels

.

Inleiding

fb .v

Een groep cellen met dezelfde bouw en functie vormt samen een weefsel. Verschillende weefsels hebben verschillende functies. De vorm past goed bij de functie.

Dekweefsel

u' Ac

tie

Dekweefsel (eptiheelweefsel) bevindt zich altijd tussen de buitenlucht en het lichaam. De huid is dus bedekt met een laag epitheelweefsel, maar ook de mond- en keelholte, luchtpijp, slokdarm, maag en darmen zijn bedekt met een laagje dekweefsel. Het dekweefsel is de barrière die stoffen van buitenaf tegenhoudt. In lichaamsholten en het spijsverteringskanaal zorgen dekweefselcellen voor transport van stoffen en afgifte van hormonen in hormoonklieren. Kenmerken: • Cellen liggen strak tegen elkaar aan. • Cellen delen relatief snel, waardoor in korte tijd een hele laag dekweefsel vernieuwd wordt. • Er lopen geen bloedvaten door het weefsel.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Typen dekweefsel: • eenlagig dekweefsel Dit weefsel is één cellaag dik en bevindt zich bijvoorbeeld in longblaasjes en haarvaten. Hierdoor kan uitwisseling van gassen snel plaatsvinden. • meerlagig dekweefsel Dit weefsel is meerlagig en vaak verhoornd. Dan bestaat de buitenste laag uit dode cellen en hoornachtig materiaal (keratine). Dit weefsel kom je op de bovenlaag van de huid tegen. • klierepitheel Deze cellen produceren speeksel of hormonen. Voorbeelden: speekselklieren, alvleesklier.

44


tie

fb .v

.

Theoriebron Weefsels

Bindweefsel

u' Ac

Een laag dekweefselcellen is te herkennen aan de dicht op elkaar gepakte cellen.

Ed

Bindweefsel (steunweefsel) komt in allerlei vormen voor. Het heeft een steunende of verzorgende functie. Bindweefsel bepaalt ook de vorm van een orgaan. Kenmerken: • De cellen staan niet of vrijwel niet met elkaar in contact; ze liggen los van elkaar. • Tussen de cellen bevindt zich een tussencelstof (intercellulaire matrix).

ev

er

ij

De stevigheid van het bindweefsel wordt bepaald door de tussencelstof. Er zijn drie soorten: 1. collagene vezels: lange, niet rekbare vezels Ze bepalen de lichaamsvorm. 2. elastische vezels: bevatten elastine en zijn erg rekbaar 3. reticulaire vezels: bestaan ook uit collageen, maar zijn kort en vertakt. Komen vooral voor in organen.

U

itg

Typen bindweefsel Er zijn allerlei soorten bindweefsel. Vetweefsel, botweefsel, bloed en lymfe horen hier bijvoorbeeld bij. Maar ook de huid en alle organen bestaan voor een groot deel uit bindweefsel.

Spierweefsel Spierweefsel bestaat uit cellen die in staat zijn samen te trekken. Dat komt door de samenstelling van de eiwitten in de cellen. Het weefsel is te vinden in skeletspieren en organen. Kenmerken

45


Theoriebron Weefsels

• •

Cellen kunnen samentrekken. Cellen zijn langgerekt.

Ed

u' Ac

tie

Dwarsgestreept spierweefsel (skeletspierweefsel) bevindt zich in skeletspieren. Het heeft een duidelijk dwarsgestreept patroon. De cellen zijn bewust aan te sturen. Deze spieren kunnen moe worden. Glad spierweefsel bevindt zich in organen, zoals de darmwand en de maagwand. Dit bestaat uit langgerekte cellen, waarin geen duidelijk dwarsgestreept patroon te herkennen is. Glad spierweefsel kan niet bewust worden aangestuurd. Hartspierweefsel bevindt zich in het hart. Ook dit weefsel kan niet bewust worden aangestuurd. De cellen zijn klein en minder langgerekt dan andere spierweefselcellen. De cellen zijn onderling met elkaar verbonden, waardoor ze elektrische signalen aan elkaar kunnen doorgeven.

fb .v

.

Typen spierweefsel

ij

Drie vormen spierweefsel.

er

Zenuwweefsel

U

itg

ev

Zenuwweefsel bestaat uit zenuwcellen (neuronen) en ondersteunende cellen, de zogenaamde neuroglia. De cellen bestaan uit een cellichaam met een kern en daaromheen uitlopers (dendrieten en axonen). Neuronen zijn gespecialiseerd in het doorgeven van elektrische signalen.

46

Kenmerken: • cellen met uitlopers. Typen zenuwweefsel • Neuronen: geven elektrische signalen door het lichaam door (motorische en sensorische zenuwcellen). • Neuroglia: ondersteunen neuronen door het geven van isolatie (bijvoorbeeld door het vormen van een beschermlaagje om de uitlopers heen) of het wegvangen van lichaamsvreemde stoffen.


Theoriebron Inleiding pathologie

.

Theoriebron Inleiding pathologie

fb .v

Inleiding

Anatomie en fysiologie gaan over de bouw en functie van een gezond lichaam. Pathologie gaat over alles wat er met het lichaam mis kan gaan. Een ander woord voor pathologie is ziekteleer.

tie

Gezondheid

Ed

u' Ac

Om te begrijpen wat ziekte is, moet eerst duidelijk zijn wat we onder gezondheid verstaan. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) noemt gezondheid ‘een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden en niet alleen het afwezig zijn van ziekte en zwakte’. Gezondheid is een gevoel en heeft ook met geestelijk welbevinden te maken. Iemand kan een ziekte onder de leden hebben en zich toch gezond voelen, omdat hij zich lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk goed voelt. Andersom kan iemand zonder lichamelijke afwijking, ‘ziekte of zwakte’, zich geestelijk toch niet goed voelen. Zich gezond voelen is dus iets anders dan gezond zijn.

Draagkracht

U

itg

ev

er

ij

Je wordt ziek als de goede dingen niet langer opwegen tegen de vervelende dingen. Dat kan zowel geestelijk als lichamelijk of maatschappelijk zijn. Hierbij worden vaak de begrippen draagkracht en draaglast gebruikt. Draagkracht gaat over hoeveel je kunt hebben. Hoeveel tegenslagen, hoeveel aanvallen van ziekteverwekkers en hoeveel geestelijke tegenvallers kun je hebben voordat je je ziek gaat voelen? Als je emotioneel niet stabiel bent, bijvoorbeeld omdat je in een rouwproces zit, is je draagkracht klein. Als er dan iets tegenzit kan dat maken dat je in een diep gat glijdt, dat je het allemaal even niet ziet zitten. Draagkracht gaat over je lichamelijke conditie, hoe goed je afweersysteem is. Maar het gaat ook over geestelijke afweer: hoe goed je kunt relativeren. En het gaat over je maatschappelijke positie: heb jij mensen in je familie- en vriendenkring die voor je klaarstaan en op wie je terug kunt vallen, dan is je draagkracht groter.

Draaglast Draaglast is hoeveel je te dragen hebt: alle aanvallen op je welbevinden, lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk. Het overlijden van een geliefde, het uitgaan van een relatie, tegenvallende resultaten bij werk of studie, aanvallen van ziekteverwekkers of andere lichamelijke gebreken horen allemaal bij de draaglast: ze zijn een mogelijke bedreiging voor je gezondheid. Als de draagkracht groter is dan de draaglast is er niets aan de hand: je kunt de tegenvallers die er op je afkomen goed verwerken en voelt je nog steeds gezond.

47


Theoriebron Inleiding pathologie

fb .v

Primaire preventie

.

Als de draaglast groter wordt dan de draagkracht, word je ziek. Als je meer ziekteverwekkers te verwerken krijgt dan je afweersysteem aankan, krijg je lichamelijke klachten. Als je meer geestelijke klappen krijgt dan je kunt verwerken, raak je depressief of op een andere manier geestelijk instabiel.

Primaire preventie

tie

De Wereldgezondheidsorganisatie heeft tot doel de gezondheid in de wereld te bevorderen. Dat doen zij onder meer door preventiemaatregelen. Ook bij de GGD, in ziekenhuizen en in onderwijs wordt preventie ingezet om de volksgezondheid te bevorderen. We onderscheiden vier vormen van preventie: primaire preventie, secundaire preventie, tertiaire preventie en quartaire preventie.

u' Ac

Primaire preventie gaat over het voorkomen van ziekte. Bekende voorbeelden zijn reclamecampagnes tegen roken en alcohol, maar ook allerlei programma’s die waarschuwen tegen de gevolgen van overgewicht. Vaccinatie hoort ook bij primaire preventie.

Secundaire preventie

Ed

Secundaire preventie gaat over het op tijd opsporen van ziekte, bijvoorbeeld door het aanbieden van gratis soa-tests en bevolkingsonderzoeken voor baarmoederhalskanker en borstkanker.

Tertiaire preventie

er

ij

ertiaire preventie richt zich op het voorkomen van het verergeren van een al bestaande ziekte. Krijgt iemand een diagnose van bijvoorbeeld suikerziekte of hoge bloeddruk, dan hoort daarbij een richtlijn hoe je daarmee zo gezond mogelijk kunt leven. Zo wordt de kans op lichamelijke klachten en verergering zo klein mogelijk.

Quartaire preventie

U

itg

ev

Quartaire preventie wordt minder toegepast, maar is steeds meer in opkomst. Bij quartaire preventie gaat het om het voorkomen van ziekte en lichamelijke schade, die door andere vormen van preventie veroorzaakt kunnen worden. Vooral bij ouderen kan dit een rol spelen. Om hart- en vaatziekten te voorkomen krijgen zij allerlei medicijnen, zoals bloedverdunners en bètablokkers. Dat is tertiaire preventie: voorkomen dat een aandoening erger wordt. Maar deze medicijnen kunnen weer allerlei symptomen hebben en leiden tot bijvoorbeeld een maagzweer. Ouderen krijgen extra medicijnen om die bijverschijnselen te remmen. Bij quartaire preventie wordt goed gekeken naar manieren om schade door tertiaire preventie te voorkomen.

48


Theoriebron Ontstaan van ziekten

.

Theoriebron Ontstaan van ziekten

fb .v

Inleiding

Endogeen en exogeen

tie

Ziekten kunnen op allerlei manieren ontstaan. Sommige ziekten ontstaan al voor de geboorte, andere pas op oudere leeftijd. Sommige ziekten komen van binnenuit, andere van buitenaf.

u' Ac

Ziekten die ontstaan door oorzaken van binnenuit het lichaam noemen we endogene aandoeningen. Endogene aandoeningen zijn meestal aangeboren: ze zijn genetisch bepaald of zijn ontstaan door verkeerde ontwikkeling tijdens de zwangerschap. Sommige endogene aandoeningen ontstaan tijdens de geboorte of ontwikkeling van een kind. De meeste aandoeningen zijn exogeen: ze worden veroorzaakt door iets buiten het lichaam. Dat kan een virus of bacterie zijn, maar ook een ongeluk of chemische stoffen kunnen aandoeningen veroorzaken.

Ed

Aangeboren en erfelijk

ij

Aangeboren aandoeningen zijn ontstaan voor de geboorte; een kind wordt ermee geboren. Dat wil niet direct zeggen dat het erfelijke afwijkingen zijn. Ook afwijkingen door beschadiging van een embryo door bijvoorbeeld alcohol of medicijnen heten aangeboren afwijkingen.

er

Erfelijke aandoeningen zijn aandoeningen die ontstaan door een fout in de erfelijke informatie van cellen. Een erfelijke aandoening is aangeboren: de aandoening is immers al vanaf de ontwikkeling van het embryo aanwezig.

U

itg

ev

Exogene ziekteoorzaken Aandoeningen en beschadigingen aan het lichaam kunnen op allerlei manieren ontstaan. Een aantal voorbeelden: • snijwonden, kneuzingen, botbreuken en ontwrichtingen door ongelukken met materialen • huidproblemen door hitte (brandwonden, zonnebrand) • tumoren door straling • doofheid door overmatig geluid • verlammingen en brandwonden door elektriciteit • prikkeling van huid en slijmvliezen door chemische stoffen • brandwonden door chemische stoffen • vergiftiging door geneesmiddelen • coma door te veel drinken • gebreksziekten door ondervoeding • misselijkheid en koorts door voedselvergiftiging • allergie door heftige reactie van het lichaam op bepaalde stoffen

49


Theoriebron Ontstaan van ziekten

• • •

tumorvorming door verandering van het genetisch materiaal in de cel psychische ziekten ziekte door bacteriën, schimmels en virussen.

fb .v

.

Fouten in het afweersysteem

Sociale oorzaken

tie

Soms keert het afweersysteem zich tegen het lichaam zelf. Normaal gesproken reageert het menselijk afweersysteem tegen alles wat lichaamsvreemd is, dus tegen stoffen die normaal gesproken niet in het lichaam voorkomen. Soms herkent het lichaam een lichaamseigen stof onterecht als lichaamsvreemd. Dan ontstaat een auto-immuunziekte. Een allergie ontstaat als het afweersysteem heftig reageert op een stof waarop het eigenlijk niet hoeft te reageren. Een bekend voorbeeld is reactie op stof bij huisstofmijtallergie of reactie op pollen bij hooikoorts.

Bacteriën

u' Ac

Je kunt ook ziek worden door sociale oorzaken. Door hoge werkdruk kun je overspannen raken. Door een niet goed verwerkte rouwperiode of door een traumatische ervaring kun je een trauma of posttraumatische stressstoornis krijgen.

er

ij

Ed

Bacteriën zijn eencellige organismen. Ze kunnen via lichaamsopeningen het lichaam binnendringen en infecties veroorzaken. Eén bacterie maakt niet direct ziek. Maar een bacterie kan zichzelf voortplanten door zichzelf in tweeën te delen. Zo kunnen in korte tijd veel bacteriën ontstaan. Omdat bacteriën nuttige stoffen aan het lichaam onttrekken en in sommige gevallen schadelijke stoffen uitscheiden, komt het lichaam in actie om ze te bestrijden. Dat zorgt voor onder andere koorts. Bacteriële infecties kan het lichaam soms zelf aan. Soms heeft het lichaam hulp nodig; in dat geval wordt antibiotica voorgeschreven.

Schimmels en virussen

U

itg

ev

Schimmels komen voor op de huid en in de slijmvliezen. Voorbeelden zijn zwemmerseczeem en candida. Net als bacteriën planten schimmels zich voort door deling. Sommige schimmels maken je nauwelijks ziek, maar kunnen voor het oog wel lelijk lijken en jeuk veroorzaken. Antischimmelzalf helpt vaak tegen schimmels.

50

Virussen zijn heel kleine ziekteverwekkers. Ze hebben levende cellen nodig om zichzelf te vermenigvuldigen. De cellen zelf gaan daardoor dood. Elk nieuw gevormd virus neemt ook weer een cel in beslag om zichzelf voort te planten. Zo kan een virus veel cellen doden. Tegen virussen zijn moeilijk medicijnen te ontwikkelen omdat ze in de cellen gaan zitten. Voorbeelden zijn griep, gordelroos en ebola.


Theoriebron Ziekteverloop

Theoriebron Ziekteverloop

.

Inleiding

fb .v

Als je langdurig ziek bent, wil je graag weten waar je aan toe bent. Artsen proberen met termen aan te geven hoe een ziekte verloopt of wat de verwachting is. Je moet deze termen kennen, zodat je de situatie van een patiënt goed kunt begrijpen.

Besmetting

u' Ac

tie

Bij een besmetting met een ziekteverwekker dringt een bacterie of virus je lichaam binnen. Je bent dan niet direct ziek. Pas als de bacterie of het virus zich heel vaak vermenigvuldigd heeft en je afweersysteem erop reageert, ga je je ziek voelen en krijg je symptomen van de ziekte. De tijd tussen besmetting en symptomen heet incubatietijd.

Plotseling of sluipend

Een ziekte kan acuut ontstaan of sluipend. Een acute ziekte verergert in zeer korte tijd. Vaak is snelle behandeling nodig. Zo kun je acute leukemie krijgen of acute blindedarmontsteking.

Ed

Als een ziekte chronisch is, begint die vaak sluipend. Vaak is het moeilijk een precieze begintijd aan te geven. Een chronische ziekte kan levenslang zijn, maar kan ook na een paar jaar toch genezen. Met goede medicatie kan een chronisch zieke soms gewoon functioneren, waardoor die voor de buitenwereld gezond lijkt.

ij

Verloop van de ziekte

U

itg

ev

er

Bij ernstige aandoeningen probeert een arts vaak voorspellingen te doen over de duur van de ziekte. Zo’n voorspelling heet prognose. Soms wordt de aandoening steeds ernstiger. In dat geval spreken we van een progressief verloop van de ziekte. Als er plotseling een enorme verergering van de klachten optreedt, noemen we dat exacerbatie. Als er extra aandoeningen ontstaan, bijvoorbeeld door een operatie, spreken we van complicaties. In andere gevallen valt het mee. De verschijnselen verminderen sterk. Als verschijnselen verminderen zonder dat de ziekte verdwijnt, treedt er remissie op. Nadat een patiënt genezen is, kan de aandoening toch weer terugkeren. Dat noemen we een herhaling of recidief. In sommige gevallen wordt een patiënt genezen verklaard, maar houdt de patiënt nog wel klachten. Dat noemen we restverschijnselen.

51


Theoriebron Erfelijke aandoeningen

.

Theoriebron Erfelijke aandoeningen

fb .v

Inleiding

Genotype en fenotype

tie

Als je een erfelijke ziekte hebt, betekent dat niet altijd dat je ouders die ziekte ook hebben. Ook hoeft het niet zo te zijn dat je de ziekte aan je kinderen doorgeeft. Hoe groot de kans is dat je kinderen ook ziek worden, hangt onder andere af van de eigenschappen van de erfelijke ziekte.

Ed

u' Ac

Het DNA in de chromosomen van onze cellen stuurt alle processen in het lichaam aan. De genen in de chromosomen bepalen belangrijke eigenschappen, zoals haarkleur en oogkleur, maar ook de werking van onze organen. Afwijkingen in de genen leiden tot erfelijke aandoeningen. Alle genen bij elkaar noemen we genotype. Het genotype van een persoon ligt vanaf de geboorte vast in de genen. Hoe we er precies uitzien en hoe ons lichaam precies functioneert, hangt ook af van de omgeving. Wat je eet, of je veel in de zon loopt, hoe je wordt opgevoed, met wie je omgaat en wat je meemaakt; het heeft allemaal invloed op wie je bent en hoe je eruitziet. De eigenschappen van een persoon die je aan de buitenkant ziet, heet fenotype. Het fenotype wordt deels bepaald door ons genotype, maar ook door omgevingsfactoren.

Chromosomen zijn nooit alleen

U

itg

ev

er

ij

Je lichaamscellen hebben 46 chromosomen: 23 uit de eicel van je moeder, 23 uit de zaadcel van je vader. Deze chromosomen kun je verdelen in paren. Chromosoom 1 dat je van je vader hebt gekregen, lijkt erg op chromosoom 1 dat je van je moeder hebt gekregen. Op beide chromosomen van een paar ligt steeds een eigenschap vast, bijvoorbeeld oogkleur. Op het chromosoom met de eigenschap oogkleur van je moeder, kan andere informatie liggen dan op dat van je vader. Van je vader kun je een gen voor bruine ogen hebben meegekregen en van je moeder een gen voor blauwe ogen. Welke kleur ogen jij dan hebt, hangt af van de eigenschappen van beide genen. Een gen kan dominant zijn of recessief.

52


Theoriebron Erfelijke aandoeningen

Dominante genen

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Een dominant gen zie je altijd terug in je uiterlijk. Je hoeft maar één dominant gen van je vader te hebben gekregen, dan zie je dat al in het fenotype. De ziekte van Huntington wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door een dominant gen. Als een van je ouders de ziekte heeft, en jij hebt dat gen ook gekregen van je ouders, dan krijg je op latere leeftijd ook de ziekte van Huntington. Zeker weet je het niet zonder DNA-test: je weet niet of je Een mens heeft 23 paar chromosomen, in totaal 46. van je zieke ouder een chromosoom met het gen hebt gekregen, of juist een chromosoom zonder het gen. Andere voorbeelden van aandoeningen die veroorzaakt worden door een dominant gen zijn erfelijke borstkanker, erfelijke darmkanker en het syndroom van Apert. Over het algemeen kun je zeggen dat een kind een aandoening door een dominant gen alleen kan krijgen als ten minste één van de ouders de aandoening heeft.

Bij dominante overerving is een persoon al ziek als op één van de chromosomen het gen voor de aandoening ligt.

Recessieve genen Er zijn ook aandoeningen die je pas in het fenotype terugziet als beide chromosomen van een paar dat gen hebben. Dergelijke aandoeningen worden veroorzaakt door recessieve genen. Als je het gen bijvoorbeeld alleen van je moeder krijgt en niet van je vader, zul je de

53


Theoriebron Erfelijke aandoeningen

u' Ac

tie

fb .v

.

aandoening niet krijgen. Je kunt het gen wel doorgeven aan je kinderen, omdat je de helft van je geslachtscellen aan je kind doorgeeft. Je heet dan drager: je hebt het gen wel in je genotype, maar het komt niet in je fenotype tot uiting. Heeft je partner ook zo’n recessief gen doorgegeven aan je kind, dan kan je kind wel ziek worden. Veel erfelijke ziekten worden veroorzaakt door een recessief gen. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld taaislijmziekte (cystische fibrose) en factor V Leiden. Een kind kan een aandoening krijgen die veroorzaakt wordt door een recessief gen, terwijl beide ouders het niet hebben.

Ed

Als beide ouders drager zijn van een gen, krijgt gemiddeld één op de vier kinderen de ziekte. Twee van de vier familieleden in de afbeelding zijn drager.

Geslachtsgebonden overerving

U

itg

ev

er

ij

In de afbeelding met chromosomen bij de eerste alinea van dit theorieblok, zie je dat chromosomenpaar 23 voor mannen en vrouwen niet gelijk is. Deze [v]geslachtschromosomen[/] bepalen je geslacht. Heb je twee X-chromosomen, dan ben je een vrouw. Mannen hebben een X- en een Y-chromosoom. Op dit kleine Y-chromosoom liggen maar een paar genen. Recessieve aandoeningen die veroorzaakt worden door een gen op een X-chromosoom, zijn daarom bij een man vaker zichtbaar in het fenotype. Als hij op zijn ene X-chromosoom dit gen heeft, heeft hij de aandoening. Heeft een vrouw op een van haar chromosomen ditzelfde recessieve gen, dan wordt het niet zichtbaar in haar fenotype. Een voorbeeld van een aandoening die veroorzaakt wordt door een gen op het X-chromosoom is kleurenblindheid. Hierdoor komt kleurenblindheid bij mannen vaker voor dan bij vrouwen. Er zijn ook aandoeningen die veroorzaakt worden door genen die op het Y-chromosoom liggen. Die komen alleen bij mannen voor.

54


tie

fb .v

.

Theoriebron Erfelijke aandoeningen

DNA testen

u' Ac

Als alleen de moeder drager is van een recessief gen op het X-chromosoom, kan een zoon toch ziek worden.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Je kunt door iemands genen voorspellingen doen over zijn gezondheid: al voor de geboorte kan door genetisch onderzoek worden vastgesteld of een kind erfelijke aandoeningen heeft. Ook voor ziekten die op latere leeftijd pas ontstaan, bestaan tests. Mensen bij wie borstkanker veel voorkomt in de familie, kunnen laten uitzoeken of dit een erfelijke vorm van borstkanker is en of ze zelf ook dat gen bij zich dragen. Na zo’n test kunnen vrouwen preventief hun borsten laten verwijderen, om de kans op kanker te verkleinen. Niet iedereen wil zich laten testen. Het kan beangstigend zijn om te weten dat je een ziekte bij je draagt en dat je ziek gaat worden. Vooral bij aandoeningen waar nog weinig behandelmethoden voor zijn, zoals de ziekte van Huntington, kan dat veel stress geven. Ook over de vraag of je van je ongeboren kind wilt weten of het erfelijke aandoeningen heeft, verschillen de meningen.

55


Theoriebron Geneeskunde algemeen

Inleiding

fb .v

.

Theoriebron Geneeskunde algemeen

De eed van artsen

u' Ac

Nederlandse artsen beloven na hun studie:

tie

Als verzorgende kom je regelmatig in aanraking met artsen. Zij zijn geneeskundigen: ze zijn bevoegd om diagnoses te stellen en medicijnen voor te schrijven. Als verzorgende moet je de taken en verschillende takken van geneeskunde kennen.

Ed

"Ik zweer/beloof dat ik de geneeskunst zo goed als ik kan zal uitoefenen ten dienste van mijn medemens. Ik zal zorgen voor zieken, gezondheid bevorderen en lijden verlichten. Ik stel het belang van de patiënt voorop en eerbiedig zijn opvattingen. Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten. Ik zal geheimhouden wat mij is toevertrouwd. Ik zal de geneeskundige kennis van mijzelf en anderen bevorderen. Ik erken de grenzen van mijn mogelijkheden. Ik zal mij open en toetsbaar opstellen, en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving. Ik zal de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidszorg bevorderen. Ik maak geen misbruik van mijn medische kennis, ook niet onder druk. Ik zal zo het beroep van arts in ere houden.”

er

ij

(Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en Vereniging van Samenwerkende Universiteiten in Nederland, 2003.)

De rol van artsen

U

itg

ev

Artsen moeten voor zieken zorgen, hen als het kan beter maken en zorgen dat ze zo weinig mogelijk lijden. Daarnaast hebben ze geheimhoudingsplicht: ze vertellen zaken die hun in vertrouwen zijn verteld niet door aan anderen. Daarnaast is het belangrijk dat artsen open en toetsbaar zijn. Ze leggen hun diagnoses en behandelingen vast, zodat ze zich altijd kunnen verantwoorden. De belangrijkste taken van artsen binnen de gezondheidszorg zijn: diagnoses stellen, behandelplannen opstellen, recepten voor medicijnen uitschrijven en operaties uitvoeren. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben die bevoegdheid niet, maar zijn er om de behandelplannen uit te voeren en de dagelijkse zorg van patiënten op zich te nemen. Zij dienen het stellen van diagnoses dan ook over te laten aan de artsen. Wel hebben zij als zorgverlener de belangrijke taak om observaties over lichamelijke gesteldheid aan artsen door te geven, zodat zij tijdig een diagnose kunnen stellen.

56


Theoriebron Geneeskunde algemeen

Anamnese

fb .v

.

Als een patiënt voor het eerst bij een arts of bij een instelling komt, neemt een arts een anamnese af: hij probeert zich een beeld te vormen van de problematiek van de patiënt. Hij stelt vragen aan de patiënt zelf (autoanamnese) of aan iemand die voor de patiënt spreekt (heteroanamnese), als de patiënt niet zelf kan spreken. Dit is het geval bij baby’s en jonge kinderen of als een patiënt buiten bewustzijn is. De arts wil bijvoorbeeld weten: • hoe lang de klachten al bestaan • hoe de klachten het dagelijks functioneren beïnvloeden • waardoor klachten verergeren of juist verminderen • of de klachten in de familie meer voorkomen.

tie

Diagnose

u' Ac

Door de anamnese krijgt de arts een idee van wat er met de patiënt aan de hand kan zijn. Om een precieze diagnose te kunnen stellen, dus om precies te achterhalen wat er aan de hand is met de patiënt, doet de arts onderzoeken. Er zijn veel onderzoeksmethoden, te verdelen in drie groepen: • lichamelijk onderzoek door luisteren, kijken en voelen • beeldvormende technieken om te zien hoe weefsels en organen eruitzien en hoe de hartslag en hersenactiviteit zijn • laboratoriumonderzoek om de samenstelling van stoffen in bijvoorbeeld speeksel, bloed of urine te onderzoeken.

Ed

Het is niet mogelijk om alle onderzoeken die er zijn te doen; dat is te duur en te belastend voor de patiënt. Op basis van de anamnese maakt de arts daarom een inschatting welke onderzoeken nodig zijn om een goede diagnose te kunnen stellen.

ij

Behandelplan

er

Als de diagnose eenmaal gesteld is, stelt de arts een behandelplan op. Het doel van het plan is om te zorgen dat de klachten verdwijnen, de oorzaak van de klachten wordt aangepakt en dat de patiënt zich zo goed mogelijk voelt.

U

itg

ev

Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden: 1. Met een operatie kan soms een oorzaak weggenomen worden; dat geldt bijvoorbeeld voor nierstenen, cystes en tumoren. Soms wordt een operatie uitgevoerd om iets wat kapot is te herstellen, bijvoorbeeld bij botbreuken. Een operatie kan ook als doel hebben dat je het probleem omzeilt, bijvoorbeeld met een bypass. 2. Met medicatie kan een oorzaak van klachten bestreden worden, bijvoorbeeld met antibiotica. Medicatie kan ook tot doel hebben missende stoffen aan te vullen, bijvoorbeeld bij een tekort aan hormonen. Soms dient medicatie om de klachten te remmen, bijvoorbeeld ontstekingsremmers. 3. Met verandering van de leefstijl, zoals een dieet of meer bewegen, kunnen klachten verminderen, maar kun je ook toekomstige klachten voorkomen.

57


Theoriebron Laboratoriumonderzoeken

Inleiding

fb .v

.

Theoriebron Laboratoriumonderzoeken

Bloedonderzoek

tie

Een arts kan een diagnose niet alleen stellen door te kijken naar een patiënt. Behalve van luisteren, voelen en beeldvormende technieken kan de arts gebruikmaken van laboratoriumtechnieken.

Ed

u' Ac

Veel diagnoses worden gesteld met behulp van bloedonderzoek. Zo kan in het bloed de hoeveelheid stoffen gemeten worden: zouten, enzymen, hormonen, vitaminen, vetachtige stoffen en afvalproducten bijvoorbeeld. Soms is de arts meer geïnteresseerd in de samenstelling van de bloedcellen: het aantal rode en witte bloedcellen, het soort bloedcellen dat aanwezig is en de manier waarop ze eruitzien. Ook de hoeveelheid hemoglobine in rode bloedcellen is interessant (bloedarmoede). De bezinkingssnelheid, de snelheid waarmee rode bloedcellen in een buisje bloed naar de bodem zinken, geeft informatie over de aanwezige eiwitten in het bloedplasma. Op basis daarvan kan aangetoond worden dat er ontstekingen in het lichaam zijn. Tot slot zijn de stollingswaarden van het bloed belangrijk in verband met het risico op trombose.

Urineonderzoek

U

itg

ev

er

ij

In urine zitten allerlei afvalproducten van het lichaam. Onderzoek aan de urine kan belangrijke informatie geven over de toestand van het lichaam. Zo kan onderzocht worden: 1. zuurgraad (pH) 2. glucosewaarden 3. aanwezigheid van eiwitten 4. aanwezigheid van onopgeloste bestanddelen (met microscoop) zoals calciumkristallen (bij nierstenen), bloedlichaampjes, bacteriën en weefselcellen 5. afvalproducten zoals ureum en creatine.

58

Sputumkweek Sputum is slijm dat zich bevindt aan de binnenkant van de luchtwegen en darmen. Bij vermoeden van een darminfectie of luchtweginfectie kan sputum worden verzameld. Aanwezige bacteriën worden opgekweekt, zodat duidelijk wordt welke bacterie het is en of de bacterie reageert op antibiotica. Ook virussen kunnen met behulp van een sputumkweek opgespoord worden.


Theoriebron Laboratoriumonderzoeken

Feces

fb .v

.

Onderzoek van de ontlasting wordt gedaan als een arts wil vaststellen of er wormen, eieren van wormen of ziekteverwekkende bacteriën in de darmen aanwezig zijn. Ook kan met behulp van fecesonderzoek vastgesteld worden of er bloed in de ontlasting zit en hoe het voedsel verteerd wordt.

Puncties

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Soms wordt door middel van een punctie een stuk weefsel verwijderd voor verder onderzoek. Er zijn verschillende soorten puncties. Veelvoorkomende puncties zijn: • pleurapunctie Hierbij wordt vocht uit de borstholte getest, om een verklaring te vinden voor opgehoopt vocht in de borstholte. Soms wordt de pleurapunctie ook gebruikt om het overtollig vocht direct weg te halen. • lumbaalpunctie Bij een lumbaalpunctie wordt via een ruggenprik hersenvocht uit het ruggenmerg gehaald. De samenstelling van het hersenvocht kan informatie geven over aanwezigheid van aandoeningen als multiple sclerose en hersenvliesontsteking. • ascitespunctie Als er te veel vocht in de buik is, kan een arts een punctie in de buik doen, een asctispunctie. Bij een tumor in de buikholte zijn er vaak kankercellen te vinden in dit buikvocht. De punctie kan ook gebruikt worden om een teveel aan buikvocht te verminderen.

59


Theoriebron Werking geneesmiddelen

.

Theoriebron Werking geneesmiddelen

fb .v

Inleiding

Opname van medicijnen

tie

Geneesmiddelen zijn er in verschillende verschijningsvormen: zalf, tabletten, capsules, injecties en zetpillen. Een arts bepaalt welk medicijn er moet worden toegediend, in welke hoeveelheid en op welke manier. Voor iedereen die in de zorg werkt is het goed om basiskennis te hebben van de werking van medicijnen in het lichaam.

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Geneesmiddelen kunnen op verschillende manieren het lichaam binnenkomen. 1. oraal: via de mond De geneesmiddelen gaan via de darmen naar de maag en worden daar opgenomen in het bloed. 2. inhalatie: opname via de luchtwegen Stoffen die in de longen terecht moeten komen, kunnen worden geïnhaleerd tijdens een inademing. 3. sublinguaal: opname onder de tong Geneesmiddelen die niet tegen het zuur van de maag kunnen, kunnen via een tablet onder de tong opgelost worden in het speeksel en zo opgenomen in het bloed. 4. transdermaal: door de huid Stoffen die vettig zijn en vlak onder de huid moeten werken, kunnen als crème , zalf of lotion op de huid gesmeerd worden. 5. subcutaan: onder de huid Met een injectiespuit worden geneesmiddelen vlak onder de huid ingebracht 6. intraveneus Geneesmiddelen komen via een infuus of injectie rechtstreeks in de bloedbaan. 7. rectaal Via een zetpil in de anus komen geneesmiddelen via de darmen in het bloed. Wordt toegepast bij patiënten die tabletten niet door kunnen slikken.

U

itg

Het geneesmiddel in het lichaam Hoeveel een patiënt van een geneesmiddel toegediend krijgt, hangt af van de manier waarop het wordt toegediend. Stoffen die via de darmen in het bloed komen, moeten eerst langs de lever. De lever breekt chemische stoffen in het lichaam af, ook medicijnen. Een deel van een geneesmiddel komt dus nooit op de plaats van bestemming aan, maar wordt al door de lever afgebroken. Daarom is de hoeveelheid toegediend medicijn oraal vrijwel altijd hoger dan intraveneus. Middelen die heel snel worden afgebroken door de lever, kunnen daarom niet oraal worden toegediend. Een voorbeeld is nitroglycerine, een middel tegen angina pectoris. Dit wordt altijd sublinguaal toegediend. De effectiviteit en de werkingsduur van een geneesmiddel hangen ook van andere dingen af. Hoe sneller een geneesmiddel wordt afgebroken, hoe korter de duur. Soms wordt de effectiviteit beïnvloed door andere medicijnen. Die kunnen de werking van een middel versterken (cumulatie) of juist remmen.

60


Theoriebron Werking geneesmiddelen

Uitscheiding

fb .v

.

De lever breekt geneesmiddelen af. Daarbij ontstaat vaak een suikermolecuul, die via de nieren kan worden uitgescheiden. Andere geneesmiddelen komen via de lever in de gal terecht. Uitscheiding gebeurt in dit geval via de ontlasting.

Bijwerkingen

tie

Geneesmiddelen kunnen ook ongewenste effecten hebben. We noemen dat bijwerkingen. Dat komt doordat geneesmiddelen niet ‘weten’ waar het probleem is en op meerdere organen effect hebben. De aard en heftigheid van bijwerkingen kunnen per persoon verschillen. Als de bijwerkingen zo heftig worden dat ze zieker maken, noemen we de middelen toxisch (giftig).

u' Ac

Therapeutische bandbreedte

Ed

Hoeveel geneesmiddelen iemand moet hebben voor het gewenste effect, hangt af van de manier van toedienen. Ook lichaamsbouw speelt hierbij een belangrijke rol. De minimale hoeveelheid geneesmiddel die iemand nodig heeft voordat het effect heeft, heet de minimaal effectieve concentratie. De maximale hoeveelheid geneesmiddel voordat het middel toxisch wordt, noemen we de maximaal veilige concentratie. De concentratie waarbij het middel werkzaam is en niet toxisch (tussen de minimaal effectieve concentratie en de maximaal veilige concentratie) heet de therapeutische bandbreedte.

Therapietrouw

U

itg

ev

er

ij

Als een geneesmiddel is voorgeschreven in de juiste dosis, is nog niet altijd gezegd dat de patiënt ook daadwerkelijk geneest. Of dat het geval is, hangt onder meer af van de therapietrouw van de patiënt. Therapietrouw is de mate waarin een patiënt de behandeling die is voorgeschreven ook daadwerkelijk uitvoert. Doet de patiënt dat niet, dan spreken we van therapie-ontrouw. Patiënten kunnen allerlei redenen hebben voor therapie-ontrouw: • Ze hebben geen klachten, waardoor ze de medicijnen vergeten of niet meer nodig vinden. • Ze merken niet direct effect, waardoor ze weigeren de medicatie nog langer te gebruiken. • Ze hebben angst voor bijwerkingen of last van bijwerkingen, waardoor ze de medicatie liever laten staan. • Ze vertrouwen er niet op dat dit de juiste medicatie is voor hun problemen. • Ze vergeten de medicijnen in te nemen.

61


Theoriebron Verloop van een infectie

.

Theoriebron Verloop van een infectie

fb .v

Inleiding

Bacteriën en schimmels

tie

Infectieziekten worden veroorzaakt door micro-organismen: organismen die zo klein zijn, dat ze alleen door een microscoop te zien zijn. Hoewel de symptomen heel verschillend kunnen zijn, verlopen alle infectieziekten toch min of meer op dezelfde manier. Ook de manier waarop besmetting plaats kan vinden is bij alle infectieziekten min of meer hetzelfde.

Ed

u' Ac

Bacteriën bestaan uit één cel, die ongeveer 0,0001 mm groot is; er passen dus 10.000 bacteriën in een millimeter! Bacteriën planten zich voort door deling (mitose). Een bacterie kan zich in korte tijd vermenigvuldigen tot een grote kolonie bacteriën. Dat je ziek wordt van bacteriën komt door de toxinen (gifstoffen) die ze uitscheiden. Die komen vrij bij de stofwisseling van de bacterie. Een voorbeeld zijn de stoffen die bacteriën in de mond uitscheiden en in tanden voor gaatjes kunnen zorgen. Bacteriën zijn goed te bestrijden met antibiotica. Bij overmatig gebruik van antibiotica kunnen bacteriën hiervoor ongevoelig worden, ze zijn dan resistent. Schimmels bestaan meestal uit meerdere cellen. Ze vermenigvuldigen zich via een spore, een speciale voortplantingscel. Schimmels veroorzaken vooral huidproblemen. Schimmels zijn te bestrijden met speciale antischimmelzalf.

ij

Virussen en parasieten

U

itg

ev

er

Virussen zijn zo klein dat ze met een gewone microscoop niet zichtbaar zijn. Eigenlijk zijn het geen organismen, omdat ze niet op zichzelf kunnen leven. Een virus leeft in een cel van een ander organisme. Daar plant het virus zich voort; de cel gaat kapot en alle nieuwe virussen zoeken weer een nieuwe cel op in het organisme. Zo gaan er in korte tijd veel cellen kapot. Ook dieren kunnen voor ziekte zorgen. Vaak leven deze dieren in of op het lichaam, omdat ze daar zelf voordeel van hebben: ze gebruiken bijvoorbeeld voedingsstoffen uit het lichaam voor hun eigen groei en ontwikkeling. Dergelijke organismen noemen we parasieten: organismen die leven op of in een ander organisme; zelf hebben ze er voordeel bij, maar hun gastheer ondervindt daar nadeel van. Bekende voorbeelden van parasieten zijn allerlei wormen die in de darmen leven, zoals de lintworm. Ook de malariamug en de teek zijn parasieten.

62

Besmetting Als ziekteverwekkende organismen het lichaam binnendringen, noemen we dat [v]besmetting[/]. Ziekteverwekkende organismen kunnen op allerlei manieren het lichaam binnendringen: • via lichaamsholten, zoals de neus, de mond, de anus en de vagina; bijvoorbeeld als iemand met griep niest en iemand anders die druppeltjes inademt • via de huid en slijmvliezen, bijvoorbeeld via een wondje


Theoriebron Verloop van een infectie

• •

via het bloed, bijvoorbeeld wanneer je jezelf prikt aan een naald waarmee iemand met een ziekte al is geprikt. In zo’n geval spreken we van een prikaccident. via sperma, zoals bij seksueel overdraagbare aandoeningen.

fb .v

.

Je wordt niet van elke besmetting ziek. Alleen als het lichaam het micro-organisme niet op tijd uitschakelt en het evenwicht tussen draagkracht en draaglast verstoord raakt, word je ziek. We spreken dan van een infectie.

Kenmerken van een ontsteking

u' Ac

tie

Als een besmetting met een ziekteverwekker plaatselijk is, ontstaat er vaak een ontsteking: afweercellen worden lokaal actief om de ziekteverwekker te bestrijden. Een ontsteking herken je aan een paar kenmerken: • Roodheid ontstaat doordat de bloedtoevoer toeneemt op de plek waar de ziekteverwekker actief is. • Zwelling ontstaat doordat vocht uit beschadigde bloedvaatjes in het weefsel terechtkomt. • De toegenomen bloedtoevoer zorgt er ook voor dat de plek warm aanvoelt. • De zenuwuiteinden worden geprikkeld door de zwelling en door de stoffen die uit het bloed in het weefsel terechtkomen. Dit veroorzaakt pijn. • Door de pijn ben je geneigd het betreffende lichaamsdeel zo veel mogelijk te ontzien. Er is sprake van gestoorde functie.

Ziek

Ed

Door de afweerreactie kan het weefsel op de plek van de ontsteking afsterven. Er ontstaat daarbij pus. Pus bestaat uit stukjes dood weefsel, dode en levende bacteriën en dode afweercellen. De pus kan ophopen in een holte en vormt dan een abces.

ev

er

ij

Als de plaatselijke infectie niet effectief genoeg bestreden wordt, kan het hele lichaam last krijgen van ontstekingsverschijnselen. De bacteriën verspreiden zich dan via het bloed en de lymfe door het hele lichaam. Als de bacteriën overal in het bloed voorkomen, spreken we van sepsis (bloedvergiftiging). Als een bacteriële infectie zich over het hele lichaam verspreidt, ontstaan er algemene ontstekingsverschijnselen: gevoel van ziek zijn, verminderde eetlust, koorts en vermeerdering van het aantal witte bloedcellen in het lichaam. Deze verschijnselen ontstaan doordat het afweersysteem bezig is de ziekteverwekker uit te schakelen.

U

itg

Infectiecyclus Een infectie ontstaat door micro-organismen. Het ontstaan van een infectieziekte is weer te geven in een infectiecyclus (ook wel: infectieketen of besmettingskringloop). Die gaat als volgt: 1. Er zijn ziekmakende micro-organismen aanwezig. 2. Er is een besmettingsbron, een plaats waar micro-organismen zich bevinden. Bijvoorbeeld in de lucht, in besmet voedsel of in bloed. 3. Er is een uitgang, een plek waar de micro-organismen de besmettingsbron kunnen verlaten. Bijvoorbeeld via de huid (in schilfertjes), in de longen (door hoesten), in de blaas of darmen (urine en feces) of wondjes. 4. Vervolgens is er een besmettingsweg, waarlangs micro-organismen bij een nieuwe gastheer kunnen komen. Voorbeelden van besmettingswegen zijn speeksel, bloed, besmet voedsel of insecten.

63


Theoriebron Verloop van een infectie

5. Als de ziekteverwekker bij die nieuwe gastheer ingangen vindt, kan er besmetting plaatsvinden. Die ingangen zijn dezelfde als de uitgangen: luchtwegen, maag-darmkanaal, wondjes in de huid, slijmvliezen en de bloedbaan. 6. Als de gastheer hiervoor gevoelig is, afhankelijk van de balans tussen draagkracht en draaglast, kan die ziek worden.

fb .v

.

Als de ziekmakende micro-organismen een uitgang vinden, kan opnieuw besmetting van de omgeving plaatsvinden; de cyclus begint dan weer opnieuw.

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Tussen besmetting met een ziekteverwekker en het daadwerkelijk ziek worden, zit vaak een paar dagen. Dit is de incubatietijd. In deze tijd vermeerdert de ziekteverwekker zich en verspreidt die zich over het lichaam. Er is dan sprake van een infectie. Het lichaam reageert door het maken van afweerstoffen en het activeren van witte bloedcellen. Zo probeert het lichaam de ziekteverwekker te bestrijden. Er ontstaat een ontsteking.

U

itg

ev

De infectiecyclus.

64


Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren

.

Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren

fb .v

Inleiding

Ongeremde deling

tie

Kanker komt veel voor in Nederland en leidt regelmatig tot overlijden. Toch is kanker steeds beter behandelbaar en wordt het daarmee steeds meer een chronische ziekte. Patiënten en familieleden zijn vaak angstig en zitten vol met vragen. Hoewel het niet je taak als verzorgende is de patiënt te informeren, is het wel belangrijk dat je op de hoogte bent van de feiten over kanker, zodat je patiënt en familieleden op de juiste manier kunt geruststellen.

Ed

u' Ac

Cellen in het lichaam delen zichzelf. Zo ontstaan er nieuwe cellen. Die zorgen voor herstel en groei in het lichaam. Bij die celdeling moet ook het DNA met onze erfelijke informatie gekopieerd en over de nieuwe cellen verdeeld worden. Dit moet heel precies gebeuren. Toch maken cellen bij dat kopiëren weleens een fout. Veel fouten in kopieën leiden tot de dood van de cel; de cel kan niet meer goed functioneren en wordt door het lichaam opgeruimd. Dat is niet erg. Maar niet alle fouten worden ontdekt en ongedaan gemaakt. Zo kan het gebeuren dat een cel zich ongeremd gaat delen; door een fout in het DNA valt de rem weg. Er ontstaan steeds meer cellen, die zich ook niet meer specialiseren, maar steeds blijven doorontwikkelen. In dat geval is er sprake van een tumor: een groep ongeremd delende cellen.

ij

Goedaardige tumoren

U

itg

ev

er

Er is onderscheid tussen benigne tumoren (goedaardig) en maligne tumoren (kwaadaardig). Een veel gemaakte denkfout is dat een goedaardige tumor altijd ongevaarlijk is en een kwaadaardige tumor altijd gevaarlijk. Benigne tumoren groeien niet door weefsels heen, maar duwen andere weefsels aan de kant. Er is daardoor geen kans op uitzaaiing, de tumor blijft alleen op die ene plek in het lichaam aanwezig en verspreidt zich niet via het bloed. Omdat de tumor hier blijft groeien, kan het wel levensgevaarlijk worden als de tumor tegen organen zoals het hart, de hersenen of grote bloedvaten aan drukt. De namen van benigne tumoren eindigen altijd op –oom (bijvoorbeeld adenoom (bij klierweefsel) of myoom (bij spierweefsel)). Maar let op: namen die op –carcinoom of –sarcoom eindigen, zijn kwaadaardige tumoren.

Kwaadaardige tumoren Maligne tumoren duwen de omliggende weefsels niet opzij, maar dringen erdoor naar binnen. Zo komen ze vanzelf ook in bloedvaten en lymfe terecht. Daar kunnen een paar cellen van de tumor loslaten en via bloed- en lymfevaten op andere plekken van het lichaam terechtkomen. Als ze daar ook ongeremd gaan delen, ontstaat een nieuwe tumor – een metastase (uitzaaiing).

65


Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren

We onderscheiden drie groepen maligne gezwellen: 1. carcinomen, tumoren die in epitheelweefsel beginnen (huid, slijmvliezen en klieren) 2. sarcomen, tumoren die beginnen in steunweefsel (bindweefsel, spieren en botten) 3. kwaadaardige systeemziekten, die ontstaan in het rode beenmerg en het afweersysteem.

u' Ac

tie

fb .v

.

De namen van maligne tumoren eindigen altijd op –carcinoom of –sarcoom (bijvoorbeeld adenocarcinoom bij spierweefsel of myosarcoom bij spierweefsel).

Bij een kwaadaardige tumor dringen de tumorcellen door weefsels heen. Zo komen ze uiteindelijk in het bloed of de lymfevaten terecht en verspreiden de turmorcellen zich door het lichaam (stadium 4).

Ed

Behandelingen: opereren en bestralen

ev

er

ij

Er zijn verschillende behandelmogelijkheden bij tumoren. Vaak worden ze in combinatie gebruikt. • operatief verwijderen: een benigne tumor is over het algemeen goed operatief te verwijderen Bij maligne tumoren is dat lastiger. Soms ligt een maligne tumor zo dicht op een onmisbaar deel van een orgaan, dat operatief verwijderen niet mogelijk is. Bovendien is niet altijd met zekerheid te zeggen of een tumor al via de lymfe verspreid is. • radiotherapie (bestraling): met behulp van röntgenstraling of radioactieve straling kunnen snel delende cellen geremd worden Bestraling wordt vaak gebruikt na een operatie, om ook de laatste tumorresten goed te verwijderen.

U

itg

Behandelingen: medicatie

66

1. cytostatica Als opereren niet goed mogelijk is of als de tumor te groot is, kunnen ook cytostatica voorgeschreven worden. Dit zijn medicijnen die tumorcellen doodmaken. Deze medicijnen staan ook wel bekend als chemotherapie. Cytostatica veroorzaken vaak veel bijwerkingen, omdat ze ook voor gezonde weefsels giftig kunnen zijn, zeker voor delende weefsels. 2. hormoontherapie Tumorgroei kan soms ook geremd worden door gebruik van hormonen. Het is bijvoorbeeld bekend dat hormonen uit de eierstokken een borsttumor (mammacarcinoom) sneller laten groeien. Verwijdering van de eierstokken haalt deze hormonen weg en remt zo de groei van de tumor. 3. immunotherapie Bij immunotherapie wordt het eigen afweersysteem geactiveerd, zodat dat actief de


Theoriebron Ontstaan en behandeling van tumoren

tumorcellen gaat bestrijden. Immunotherapie is steeds meer in opkomst. Veel behandelingen zijn nog in experimentele fase, maar er zijn ook vormen van tumoren waarbij immunotherapie al een gangbare behandeling is.

fb .v

.

Doel van behandeling

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

De behandeling van een tumor kan verschillende doelen hebben. Het doel hangt af van het stadium waarin de kanker zich bevindt. We onderscheiden vier soorten behandelingen: 1. curatieve behandeling Hierbij is het de bedoeling dat de patiĂŤnt geneest. Operatieve verwijdering van een tumor is meestal curatief. 2. adjuvante behandeling Dit is een toegevoegde behandeling, ook met als doel genezing. Dit kan bijvoorbeeld het toedienen van cytostatica zijn na een operatie, om zeker te zijn dat ook eventuele metastasen aangepakt worden. 3. neo-adjuvante behandeling Dit is een aanvullende behandeling die wordt uitgevoerd voordat de curatieve behandeling, zoals een operatie, wordt uitgevoerd. Zo kan bijvoorbeeld eerst bestraling of chemotherapie worden ingezet om de tumor te verkleinen, voordat men tot opereren overgaat. 4. palliatieve behandeling Een palliatieve behandeling is gericht op het remmen van de tumorgroei en het verminderen van klachten, als genezing al niet meer mogelijk is. De behandeling is erop gericht het leven van de patiĂŤnt zo lang mogelijk van zo goed mogelijke kwaliteit te laten zijn.

67


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.