9789037233186 coachend begeleiden

Page 1

.v .

Training

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

Coachend begeleiden


Colofon

.v .

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl Auteurs: Bertine Pruim

fb

Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Factor-E Coachend begeleiden

© Edu’Actief b.v. 2015

ct ie

ISBN: 978 90 373 318 6

'A

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

tE

du

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

co

py r

ig h

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave 6

Motieven van cliënten Inleiding 8

8

Het sociaal-competentiemodel Inleiding 14

Coachgesprekken Inleiding 22

Reflecteren

18

22

29

'A

Weerstanden Inleiding 29

14

ct ie

Coachen versus begeleiden Inleiding 18

fb

Oriëntatie

4

.v .

Over deze training Inleiding 4

34

36

du

Theoriebron Motieven van cliënten

Theoriebron Het sociaal-competentiemodel

tE

Theoriebron Coachen versus begeleiden Theoriebron Coachgesprekken

41

43

45

co

py r

ig h

Theoriebron Weerstanden

39

3


Over deze training

Over deze training

.v .

Inleiding

du

'A

ct ie

fb

Binnen het sociaal werk krijg je met verschillende doelgroepen te maken. Deze groepen worden allemaal begeleid. Voor de één gaat de begeleiding over zelfstandig leren functioneren, voor de ander over financiën of het opbouwen van een positief zelfbeeld. In deze training leer jij op een coachende manier te begeleiden. Je gaat vanuit theoretische kaders oefenen met het begeleiden van cliënten.

tE

Kies een goede ruimte en positie om met iemand in gesprek te gaan.

Leerdoelen van de training

co

py r

ig h

• Je kunt een gesprek voeren met een cliënt waarin je de motivatie van een cliënt voor een doel in kaart brengt. • Je kunt een gesprek voeren met een cliënt om met het sociaal-competentiemodel de draagkracht van de cliënt te achterhalen. • Je hebt kennis van coachend begeleiden. • Je kunt een coachingsgesprek voeren met een cliënt door gebruik te maken van passende gesprekstechnieken. • Je kunt weerstand bij de cliënt tijdens een coachingsgesprek herkennen, achterhalen en er actief op inspelen.

4


fb

.v .

Over deze training

Luister aandachtig.

ct ie

Beoordeling Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je in het beoordelingsformulier terugvinden. Belangrijke punten bij de beoordeling zijn: – actieve deelname aan de lessen – actieve deelname in de training (beroepshouding) – demonstraties zoals hieronder beschreven – uitgewerkte opdrachten – reflectie op jouw deelname en leerresultaten.

'A

Beoordelingsformulier <

Planning

du

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

tE

Planningsformulier <

co

py r

ig h

Demonstratie: Ik kan coachend begeleiden! • Maak een film waarin jij laat zien dat je coachend kunt begeleiden. Dit doe je in een groepje met minimaal drie studenten. In de film komen jullie alle drie minimaal één keer in beeld als coach. Dit houdt in dat jullie drie verschillende coachmomenten opnemen. Bepaal zelf de setting van het coachmoment en het doel van de coaching. De theorie die behandeld is in de training moet terugkomen in de film. De film duurt in totaal maximaal 30 minuten. • Je maakt in jouw groep afspraken. Deze lever je per groepje aan bij jouw docent. Denk daarbij aan wie welke taak op zich neemt en hoe de coachmomenten eruit gaan zien. • Pas wanneer je akkoord hebt van jouw docent op jullie plan, mogen jullie van start. • Wanneer de film klaar is demonstreer je deze in de klas. • Jullie medestudenten geven feedback op de film. Deze feedback noteer jij en verwerk je in een reflectieverslag. Eisen aan de demonstratie De punten waarop de demonstratie wordt beoordeeld kun je lezen in het beoordelingsformulier van deze cursus.

5


Oriëntatie

Oriëntatie Oefening 1

Coachend begeleiden

.v .

Beantwoord de volgende vragen:

fb

a. Waar denk je aan bij de titel ‘coachend begeleiden’?

Oefening 2

ct ie

b. In hoeverre heb jij met begeleiding te maken of te maken gehad? Eigen antwoord. c. Wat denk jij dat belangrijk is bij coachend begeleiden?

Collage

Website Woordzoekers.org <

Kruiswoordpuzzel

Verzamel met elkaar zo veel mogelijk woorden die, volgens jullie, te maken hebben met coachend begeleiden. Eén persoon schrijft deze woorden op het bord. Bespreek deze woorden met elkaar. Welke woorden zijn dubbel? Haal deze woorden eruit. Wanneer er 30 woorden overgebleven zijn, maken jullie een kruiswoordpuzzel van deze woorden.

tE

Oefening 3

du

'A

Materiaal: stiften, potloden, grote vellen papier, tijdschriften / vakbladen, scharen, lijm. Je gaat een beeldcollage of een tekst maken over het thema coachend begeleiden. Je bent vrij om dit op je eigen manier te doen. Wanneer de collages klaar zijn worden ze opgehangen. Bedenk bij ten minste drie collages een vraag die je wilt stellen. Deze vragen gaan jullie klassikaal beantwoorden.

ig h

1. Ga naar Woordzoekers.org om je woordzoeker te maken. 2. Zet de woorden onder elkaar. Bedenk bij elk woord een passende vraag. 3. Volg de instructies op de site.

Oefening 4

Puntje, puntje, puntje

py r

• •

co

6

Twee leerlingen gaan op de gang staan. De overige leerlingen kiezen een werkwoord dat te maken heeft met het onderwerp van deze les. De twee leerlingen mogen weer binnen komen en krijgen vijf minuten de tijd om door het stellen van gesloten vragen achter het werkwoord te komen. Ze mogen drie keer raden, als ze het dan nog niet goed hebben moeten de medeleerlingen het werkwoord uitbeelden. Als ze het werkwoord geraden hebben, wijzen zij de volgende twee leerlingen aan die op de gang moeten staan. Als ze het niet hebben geraden wijst de docent twee andere leerlingen aan.

Voor de nabespreking: • Was het moeilijk om werkwoorden bij het lesonderwerp te bedenken? • Werden de werkwoorden geraden?


Oriëntatie

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

.v .

Voor als je vragen moest stellen: • Kon je genoeg gesloten vragen bedenken? • Had je een strategie bedacht om zo snel mogelijk het antwoord te vinden?

7


Motieven van cliënten

Motieven van cliënten

.v .

Inleiding

fb

Om cliënten goed te kunnen begeleiden moet je weten wat hun motivaties zijn. Zo weet je ook waarom cliënten bepaalde keuzes maken. Soms is het voor het welzijn van de cliënt van belang deze keuzes te beïnvloeden. Daarnaast moet je weten waar de krachten en kansen van een cliënt liggen.

Oefening 2

Zoek in de theoriebron naar woorden die je niet begrijpt. Sluit je aan bij een medestudent. Welke woorden heeft hij of zij opgeschreven? Leg de woorden die jij wel begrijpt uit aan je medestudent. Als jullie allebei woorden niet begrijpen zoek je de betekenis op.

'A

Theoriebron Motieven van cliënten <

Moeilijke woorden

du

Oefening 1

ct ie

Leerdoelen • Je kunt de motieven voor een motivatie van de cliënt koppelen aan de verschillende lagen van motivaties in de piramide van Maslow. • Je kunt in een gesprek met een cliënt onderscheid maken tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie.

Behoeftenpiramide

tE

Geef bij elke behoefte uit de piramide van Maslow drie voorbeelden die op jou van toepassing zijn. a. Fysiologische behoeften: 1. 2.

ig h

3.

b. Zekerheid: 1.

py r

2. 3.

co

c. Sociale acceptatie: 1. 2. 3. d. Waardering: 1. 2. 3.

8


Motieven van cliënten

e. Zelfontplooiing: 1. 2.

Oefening 3

.v .

3.

Motieven

b. Bedenk ook voorbeelden.

ct ie

a. Noteer wat jij onder ‘motieven’ verstaat.

fb

Bestudeer de Theoriebron Motieven van cliënten.

Oefening 5

Maak een woordspin over het thema motieven van cliënten. Vergeet niet de woorden die met elkaar te maken hebben aan elkaar te verbinden. Beschrijf waarom je woorden met elkaar verbonden hebt. Daarnaast beschrijf je tot welke inzichten je bent gekomen.

Motivaties

De motivatietheorie van Maslow geeft helderheid in welke motivaties belangrijk zijn voor mensen. Binnen deze opdracht gaan wij brainstormen over motivaties. Wat is daarbij voor jou van belang?

ig h

Theoriebron Motieven van cliënten <

du

Website Coggle <

Woordspin motieven

tE

Oefening 4

'A

Ga in een groepje bij elkaar zitten. Kom tot een definitie van het woord motieven en geef hier ten minste drie voorbeelden bij. Voer een gesprek met een medestudent over een motief van één van jullie medestudenten. De andere studenten observeren.

Uitvoering • Noteer de woorden die bij jou opkomen bij het woord ‘motivatie’. • Neem de woorden van drie medestudenten over zonder ze aan te passen. • Maak met Wordle een woordwolk.

co

py r

Website Wordle <

Materiaal: • Laptop

Controle Sla jouw woordwolk op. Lever deze in bij jouw docent. Reflectie Welke woorden kwamen het meeste voor? Kun jij beargumenteren waarom deze woorden belangrijk zijn wanneer het gaat over motivatie?

9


Motieven van cliënten

Materiaal • A3-papier • Werkmodel Piramide van Maslow • stiften of een laptop.

Uitvoering • Noteer vijf innerlijke behoeften die voor jou heel belangrijk zijn. • Zet ze in volgorde van belangrijkheid en noteer ze op een A3-vel. • Ga in een groepje bij elkaar zitten en hang de vellen van elk groepslid naast elkaar op. • Probeer met elkaar te komen tot één lijst van vijf belangrijkste innerlijke behoeften. • Zet de behoeften op de juiste plaats in de figuur.

ct ie

Werkmodel Piramide van Maslow <

Binnen het sociaal werk heb je met verschillende mensen te maken. Zij hebben allemaal verschillende behoeften. Maar wat zijn volgens jou behoeften? Waar liggen jouw behoeften?

.v .

Theoriebron Motieven van cliënten <

Behoeften

fb

Oefening 6

Controle Presenteer jullie lijst en piramide aan de rest van de groep en vertel waarom en hoe jullie tot deze keuze gekomen zijn.

du

'A

Reflectie a. Welke behoeften zijn er genoemd die in jouw geval vervuld zijn?

tE

b. Zijn er behoeften die in jouw geval nog niet vervuld zijn?

ig h

c. Wat ga je ondernemen om deze behoeften te vervullen? Formuleer deze SMARRT.

Oefening 7

Jouw behoeften en motieven

py r

Je hebt gekozen om deze opleiding te volgen. Bij deze keuze kunnen verschillende behoeften en motivaties een rol hebben gespeeld.

co

Uitvoering Bedenk voor jezelf twee behoeften en twee motieven die een rol hebben gespeeld in de keuze voor deze opleiding.

10

a. Beschrijf deze behoeften en motieven.


Motieven van cliënten

fb

Controle c. Wat is volgens jou het verschil tussen behoeften en motieven?

.v .

b. Vraag aan een medestudent welke motieven en behoeften hij/zij bij jou heeft gezien. Herken je deze?

Oefening 8

du

'A

ct ie

Reflectie d. Maak een koppeling tussen de behoeften en motieven die jij hebt geschreven en de behoeften en motieven die jouw klasgenoot heeft beschreven voor jou. Welke overeenkomsten zijn er te ontdekken? En welke verschillen? Is wat jij aan de buitenkant laat zien ook wat jou van binnen drijft?

Non-verbaal motiveren

tE

Om cliënten te motiveren heb je overtuigingskracht nodig. Veel van onze communicatie gaat non-verbaal. We gaan oefenen met het motiveren van anderen. Uitvoering • Eén student staat op de gang. De docent geeft hen een opdracht de anderen te motiveren zonder daarbij woorden te gebruiken. Opdrachten voor de studenten kunnen zijn: – Laat alle studenten wisselen van stoel. – Zorg dat iedereen elkaar een hand geeft. – Laat de hele klas klappen. – Zorg ervoor dat één student het lokaal verlaat. – Zorg ervoor dat twee studenten hun stoel omdraaien. – Zorg ervoor dat iedereen zijn tas op tafel legt. – …

co

py r

ig h

Controle a. Hoe is de opdracht uitgevoerd?

Reflectie b. Welke non-verbale signalen werden er afgegeven? Welke waren effectief en welke niet?

11


Motieven van cliënten

Werkmodel Observatieformulier < Werkmodel Reflectie volgens Korthagen <

Bas wil niet Binnen deze opdracht ga je oefenen met het aansluiten op de behoeften en motieven van jouw cliënten. Je werkt in een opvanginstelling voor jongeren. Jij hebt een spelletjesmiddag georganiseerd. De meeste jongeren kijken er erg naar uit, behalve Bas. Bas vindt een spelletjesmiddag kinderachtig. Hij is immers al vijftien en vindt het niet nodig om spelletjes te doen. Hij hangt liever op straat met René die ook bij hem op de groep zit.

.v .

Oefening 9

ct ie

fb

Uitvoering a. Je gaat een rollenspel spelen. In het rollenspel probeer jij erachter te komen welke behoeften en motieven Bas heeft. Dit doe je door in gesprek te gaan met Bas. Wanneer jij niet het rollenspel speelt, ben je observant. Noteer wat jou opvalt in het rollenspel. Geef ten minste twee tips en één top terug aan jouw klasgenoot.

tE

du

'A

Controle b. Wat viel jou op tijdens het rollenspel? Welke vragen werden er gesteld om achter de behoeften en motieven te komen? Welke ondersteunende en motiverende opmerkingen zijn er gemaakt? Is er aanspraak gemaakt op de krachten en de kwaliteiten van Bas? Zo ja, op welke manier?

ig h

Reflectie c. Wat ging er goed in dit rollenspel? Wat heb jij hiervan geleerd? Wat neem jij mee de praktijk in?

Oefening 10

In de woestijn

co

py r

In deze opdracht ga je oefenen met het aansluiten op de behoeften en motieven van jouw cliënten.

12

Je bent met jouw doelgroep op vakantie. Jullie hebben besloten om naar de woestijn te gaan. Daar kom je opeens zonder benzine te zitten. Er is niets in de buurt en er komen geen auto’s voorbij. Eén van jullie zal op zoek moeten naar benzine. Jij besluit het te doen. Na 1,5 uur lopen kom je bij een benzinepomp. Net op tijd, want over 1,5 uur wordt het donker. Maar er is een probleem: er staat een bordje met ‘closed’ op de deur. Omdat de nood hoog is, ga je toch naar binnen. Daar tref je de pomphouder, die Nederlands spreekt. Hoe ga je dat aanpakken? Een medestudent is de pompbediende. Zijn belang is minstens zo groot is als dat van jou: zijn vrouw is net bij hem weg, zijn koelkast is kapot en al zijn voorraad bedorven. Ook is zijn kameel dood. Pas als jij bij hem aansluit en echt oog hebt voor zijn belang, is hij bereid om naar het belang jou te kijken. De pompbediende is kritisch.


Motieven van cliënten

Uitvoering Jullie gaan allemaal naar de gang en komen één voor één binnen. Elke scène duurt twee à drie minuten. Wie geweest is, blijft in de ruimte en kijkt naar de anderen. Alles wordt op video opgenomen en na afloop gezamenlijk bekeken.

.v .

Controle a. Bespreek met elkaar waar deze oefening over gaat.

fb

Individueel: wat heb je zelf ervaren?

Mijn keuzes

'A

Oefening 11

ct ie

Reflectie b. Wat ging er goed in dit rollenspel? Wat heb jij hiervan geleerd? Wat neem jij mee de praktijk in?

In deze opdracht ga je een beschrijving maken van jouw keuzes van afgelopen jaar.

ig h

tE

du

Uitvoering Open een apart document of pak een vel papier en beschrijf jouw keuzes vanaf de start van dit schooljaar. • Wat was jouw start? • Welke keuzes heb je gemaakt? Denk daarbij aan jouw keuzes in stage of op school. Misschien heb je gekozen voor een baan naast school, of ben je een relatie aangegaan. • Je hebt wellicht een aantal leerdoelen voor jezelf opgesteld voor dit jaar. Welke keuzes heb jij daarin gemaakt? Deze beschrijving is minimaal één A4. Arceer jouw keuzes. Maak alle intrinsieke keuzes roze en alle extrinsieke keuzes groen.

py r

Controle a. Wat valt jou op?

co

Reflectie b. Is er meer roze of groen gearceerd in jouw beschrijving? Kun je verklaren waarom dit zo is? Ben je hier tevreden mee? Zou je wat willen veranderen?

13


Het sociaal-competentiemodel

.v .

Het sociaal-competentiemodel Inleiding

fb

Het sociaal-competentiemodel gaat uit van ontwikkelingstaken. Om een taak te kunnen volbrengen zal ieder mens vaardigheden hebben ontwikkeld of zal deze moeten gaan ontwikkelen. Een voorbeeld hiervan is: het aangaan van sociale contacten. Hiervoor ben je vaardigheden nodig, zoals luisteren, delen, feedback kunnen ontvangen en geven.

Je werkt in een buurthuis. Er komen mensen van verschillende leeftijden als bezoeker. Elke donderdagmiddag is er inloop voor jongeren. Meestal is de sfeer ontspannen, maar vandaag niet. Stefan zit niet lekker in zijn vel. Zijn ouders zijn onlangs gescheiden. Vorige week heeft hij te horen gekregen dat zijn moeder ernstig ziek is. Stefan is geen prater. In het buurthuis reageert hij kortaf tegen de andere jongeren.

tE

Theoriebron Het sociaalcompetentiemodel <

Buurthuis

du

Oefening 1

'A

ct ie

Leerdoelen Je kunt: • in een gesprek met de cliënt achterhalen hoe hij omgaat met de situatie waarin hij leeft • in een gesprek met de cliënt achterhalen hoe hij om kan gaan met de situatie waarin hij leeft • in een gesprek met de cliënt achterhalen welke lasten hij moet dragen • een balans maken tussen de draagkracht en de draaglast van de cliënt.

ig h

Beschrijf hoe jij zou reageren op Stefan, volgens het sociaal-competentiemodel. Beargumenteer jouw keuzes.

Oefening 2

Sociaal competentiemodel tekenen

py r

Geef het sociaal-competentiemodel weer in een tekening. Zorg ervoor dat de principes draagkracht en draaglast goed in de tekening naar voren komen.

Oefening 3

Leus sociaal competentiemodel

co

Bedenk een leus waarmee je het principe van het sociaal-competentiemodel naar voren laat komen. Zet de leus op een poster. Hang de posters op in het klaslokaal.

Oefening 4

Draagkracht/draaglast Uitvoering a. Omschrijf wat draagkracht en draaglast is. Hoe is dit voor jezelf?

b. Bespreek jouw antwoord met een medestudent.

14


Het sociaal-competentiemodel

c. Welke acties kun je ondernemen om de draagkracht van cliënten te versterken? Noem minimaal vijf acties. 1. 2.

.v .

3. 4. 5.

fb

d. Welke acties kun je ondernemen om de draaglast van cliënten te verkleinen? Noem minimaal vijf acties. 1.

ct ie

2. 3. 4. 5.

ig h

tE

du

'A

e. Welke competenties/vaardigheden moet je bezitten om iemand met een verstoorde draagkracht – draaglast te begeleiden? Noem er minimaal tien.

py r

Controle f. Wat valt jou op wanneer je jouw draagkracht en draaglast onder de loep neemt? Hoe zit het met jouw balans?

co

g. Zijn de acties die jij hebt bedacht praktisch uitvoerbaar? Wat is daarvoor nodig?

15


Het sociaal-competentiemodel

Theoriebron Het sociaalcompetentiemodel <

Andermans draagkracht en draaglast

We streven allemaal naar balans in draagkracht en draaglast. Hoe zit dit bij jouw klasgenoot? Voorbereiding Zorg dat je over opnameapparatuur beschikt.

fb

Oefening 5

.v .

Reflectie h. Zijn er situaties of omstandigheden die jij zou willen veranderen in jouw draaglast? Zo ja, hoe ga je dit aanpakken?

'A

ct ie

Uitvoering • Ga in gesprek met een klasgenoot. • Probeer erachter te komen hoe het zit met de draagkracht en draaglast van jouw klasgenoot. Ga na welke factoren van invloed zijn hierop. Vraag goed en zorgvuldig door. • Leg dit gesprek vast op film. • Zorg ervoor dat je deze opname kunt delen met jouw docent. • Reflecteer op jouw gesprek.

du

Controle a. Wat wilde je van tevoren weten? Ben je hierachter gekomen? Heb je dit vastgelegd op de camera?

ig h

tE

Reflectie b. Hoe kijk jij naar de weegschaal? Wat valt je hieraan op?

py r

c. Welke vragen heb je gesteld? Waren deze vragen effectief?

Oefening 6

co

Filmpje Streetlab - Hoeveel complimenten kan een mens verdragen? <

16

Complimenten 1

Complimenten krijgen is voor iedereen leuk. Niet iedereen kan er gemakkelijk mee omgaan. Jij gaat onderzoeken wanneer het leuk is en wanneer het ongemakkelijk is. Uitvoering Bekijk het filmpje van Streetlab. In het filmpje zie je dat willekeurige mensen op straat overladen worden met complimenten. Dit blijkt ongemakkelijk te zijn. a. Beschrijf wanneer het volgens jou ongemakkelijk wordt. Waarom is dat zo? Wat moet je doen om het natuurlijk te laten verlopen?


Het sociaal-competentiemodel

Complimenten geven is niet voor iedereen een vanzelfsprekend iets. Sommige mensen moeten dit leren. Uitvoering Kijk naar het fragment uit de serie Van etter tot engel.

a. Benoem wat de dochter goed doet. Welke complimenten zou jij haar geven?

ct ie

Filmpje Van etter tot engel: Toenadering tussen Kya en moeder <

Complimenten 2

fb

Oefening 7

.v .

Reflectie b. Wat heb jij hiervan geleerd? Wat neem jij mee in je rol als professional?

'A

b. Benoem wat de moeder goed doet. Welke complimenten zou je haar geven?

tE

du

Reflectie c. Wat zouden de complimenten met de moeder doen?

ig h

d. Wat zouden de complimenten met de dochter doen?

co

py r

e. Wat zouden dit soort complimenten met jou doen?

17


Coachen versus begeleiden

Coachen versus begeleiden

.v .

Inleiding

fb

Op school heb jij waarschijnlijk een coach die jou begeleidt naar jouw diploma. De schoolse zaken zijn daarin het meest belangrijk. Heb jij je toetsen gehaald? Hoe gaat het op jouw stage? Soms is het nodig om ook op andere gebieden te coachen zodat jij je kunt richten op school.

Theoriebron Coachen versus begeleiden <

Coachen versus begeleiden

a. Beschrijf in jouw eigen woorden wat coachen en begeleiden zijn.

'A

Oefening 1

ct ie

Leerdoelen • Je kunt het begrip coachend begeleiden uitleggen. • Je kunt de verschillende fases in een coachingsgesprek benoemen. • Je kunt uitleggen waarom een coachingsgesprek kan worden ingezet. • Je kunt uitleggen wanneer een coachingsgesprek kan worden ingezet. • Je hebt kennis van de verschillende leiderschapsstijlen.

tE

du

b. Wat is volgens jou het verschil?

ig h

c. Wat zijn de overeenkomsten?

d. Welke vaardigheden moet een coach hebben?

py r

e. Welke vaardigheden moet een begeleider hebben?

co

f. Ben je zelf wel eens begeleid of gecoacht? Wat zijn je ervaringen hiermee?

18


Coachen versus begeleiden

Oefening 2

Coachgesprek in de praktijk

Oefening 3

Leiderschapsstijlen

ct ie

fb

.v .

Geef een casus vanuit de beroepspraktijk waarin jij een coachgesprek hebt gevoerd (of, wanneer je nog geen ervaring hebt in de beroepspraktijk, bedenk een voorbeeld). Wanneer vond het gesprek plaats? Wat was de aanleiding voor het gesprek?

a. Je werkt in een buurthuis. Je laat de bezoekers hun eigen gang gaan. Ondertussen bel

'A

jij met verschillende collega’s voor een bespreking. Welke leiderschapsstijl past hierbij?

b. Je begeleidt een stagiaire. De stagiaire moet van school een opdracht maken. Je wilt

du

precies weten wat de stagiaire moet doen en wanneer de stagiaire de opdracht in moet leveren. Tijdens het proces controleer je verschillende keren. Je schroomt niet om te vertellen wat er anders moet in de uitwerking van de opdracht. Welke leiderschapsstijl past hierbij?

tE

c. Je werkt in een jongerencentrum. Er is geld binnengekomen vanuit de gemeente om activiteiten te organiseren. Je belegt een vergadering met jouw collega’s en de jongeren om met elkaar te brainstormen over de besteding van het geld. Welke leiderschapsstijl

ig h

past hierbij?

Oefening 4

Er zijn verschillende manieren van coachen. Vele mensen hebben hun eigen ideeën over wat een goede coach is. Geef jouw visie op coachen weer. Je mag hierbij jouw humor inzetten.

co

py r

Website Pixton <

Coachend begeleiden

Voorbereiding Zorg dat je papier en stiften of potloden bij de hand hebt, of een computer met een tekenprogramma. Je kunt ook een online programma gebruiken, bijvoorbeeld Pixton. Uitvoering Maak een cartoon. In de cartoon verwerk jij jouw kijk op coachend begeleiden. Controle a. Bekijk de cartoon van twee medeleerlingen. Komt hun visie op coachend begeleiden duidelijk naar voren in de cartoon? Hoe is dit te zien?

19


Coachen versus begeleiden

Oefening 5

.v .

Reflectie b. Welke onderdelen vind jij goed aan jouw visie op coachend begeleiden? Beargumenteer jouw antwoord.

Leiderschapsstijlen

fb

Op welke manier geef jij leiding? Dit onderzoek je in de volgende opdracht.

ct ie

Uitvoering Persoon A en B staan recht tegenover elkaar, met een tussenruimte van ongeveer vijf meter. Tussen deze personen is een smalle brug over een kloof. A en B wonen ieder aan een andere kant van de brug en werken aan de overkant. Wanneer zij naar hun werk gaan, komen zij elkaar tegen midden op de brug. De vraag/opdracht is: hoe kunnen jullie elkaar passeren op deze smalle brug, zonder te spreken en zonder eraf te vallen?

'A

Controle a. Hebben de deelnemers elkaar gepasseerd? Hoe ging dit?

Oefening 6

tE

du

Reflectie b. Wat is jouw neiging wanneer iemand ‘moeilijk’ doet? Welke leiderschapsstijl zet jij in? Is deze effectief? Hoe komt deze bij de ander over?

Is praten de juiste manier?

ig h

Als je iets dwars zit moet je erover praten, is vaak het advies. Echter, soms is dat niet het beste omdat iemand dat niet kan of wil. Er zijn ook andere manieren om je te uiten.

py r

a. Noem ten minste drie andere manieren waarin mensen hun emotie of verhaal kwijt kunnen. Beschrijf waarom je voor deze manier kunt kiezen.

co

b. Wat vind je van deze manieren van uiten? Zouden ze bij jezelf passen?

20


Coachen versus begeleiden

Soms moet je goed bedenken waarom je een coachgesprek gaat voeren met iemand. Het doel moet van tevoren bekend zijn, zodat je weet waar je naartoe werkt. Uitvoering Bekijk het filmpje Geen contact met mijn vader. Memphis vertelt kort over zijn jeugd. Natuurlijk weten we niet alles. Stel je was Memphis tien jaar geleden tegengekomen in het jongerencentrum waar jij werkt. Waarover zou je het met hem willen hebben? Hoe zou het gesprek verlopen (wat jou betreft)?

fb

Filmpje Johnny in oranje - Geen contact met mijn vader <

Moeilijke jeugd

.v .

Oefening 7

ct ie

Je maakt samen met je klasgenoot een duo. De ĂŠĂŠn verplaatst zich in Memphis. De ander gaat het gesprek met Memphis aan. Bedenk waarom je een coachgesprek gaat voeren met Memphis. Je neemt dit gesprek op. Het mag een audio-opname zijn, maar ook een video-opname. Het gesprek duurt maximaal vijftien minuten.

'A

a. Noteer daarnaast waarom je dit coachgesprek op deze manier hebt ingezet.

du

Controle Hebben jullie dit gesprek opgenomen? Controleer de opnames. Voeg het korte verslag bij.

Oefening 8

Nando

Nando is een jongen met een verstandelijke beperking. Hij wil graag een vriendin. Judith coacht hem in dit traject.

ig h

Filmpje The undateables <

tE

Reflectie b. Hoe was het om Memphis te coachen? En hoe was het om Memphis te spelen?

Uitvoering Bekijk het filmpje The undateables vanaf 3. 20 tot 4. 52.

co

py r

a. Je ziet Nando die gecoacht wordt bij het vinden van een vriendin. Wanneer vind jij dat hij gecoacht moet worden? Waarom? Wat zou je als coach voor Nando kunnen betekenen?

b. Hoe zou jij je opstellen als coach van Nando op dit gebied?

21


Coachgesprekken

Coachgesprekken

.v .

Inleiding Aan een coachgesprek is een hulpvraag voorafgegaan. Leg tijdens het gesprek de nadruk op de kwaliteiten en successen en niet op de zwaktes of beperkingen.

Oefening 1

OEN en LSD

a. Beschrijf in jouw eigen woorden wat een OEN-houding is.

'A

Theoriebron Coachgesprekken <

ct ie

fb

Leerdoelen • Je kunt een coachingsgesprek voeren waarbij je de verschillende fases doorloopt. • Je kunt een inschatting maken van de behoefte van de cliënt en daarbij een gesprekstechniek kiezen. • Je kunt een gesprekstechniek toepassen in een gesprek. • Je kunt de acht regels van gesprekstechnieken toepassen in een gesprek.

du

b. Geef een voorbeeld waarin LSD wordt toegepast.

ig h

tE

c. Geef een voorbeeld waarin je kunt uitleggen waarom je een bepaalde keus hebt gemaakt in jouw houding naar de cliënt. Denk aan het voorbeeld uit de tekst: ‘Wanneer iemand boos is ...’

Oefening 2

Gedragingen toepassen

co

py r

Geef een voorbeeld waarbij je de volgende gedragingen toepast: – concrete adviezen uitbrengen – een duidelijk agenda vaststellen – emoties van jezelf benoemen – emoties van een ander benoemen.

22


Coachgesprekken

Oefening 3

Gespreksfasen

Regels coachgesprek Bestudeer Theoriebron Coachgesprekken.

ct ie

Oefening 4

fb

.v .

Schrijf een casus waarin alle gespreksfasen duidelijk naar voren komen. Koppel hieraan wat een mogelijke houding van jou zou kunnen zijn per fase. Beschrijf dit ook in de casus.

Oefening 5

Vragen ABC

du

'A

Lees de tekst goed door. In de tekst staan een aantal ‘regels’ voor het voeren van een coachgesprek. Zijn er regels die je mist? Beschrijf deze. Leg uit waarom je deze mist.

tE

De coach stelt zoveel mogelijk vragen. De cliënt is aan het woord. Het stellen van prikkelende en soms sturende vragen is erg belangrijk in een coachtraject.

ig h

Open een Worddocument en zet de letters A tot en met Z onder elkaar. Noteer bij elke letter een open vraag. Bijvoorbeeld: A - Waar gaat jouw aandacht naar uit? B - Welke baan zou jij over vijf jaar willen hebben?

py r

Maak een top vijf van de meest leuke, interessante of verdiepende vragen. Stel ten minste drie vragen aan een medestudent.

co

Reflectie Hoe ging deze oefening jou af? Wat vond jij moeilijk? Wat wil jij hierin nog leren?

23


Coachgesprekken

Luisteren, samenvatten en doorvragen is een belangrijk onderdeel tijdens de coachgesprekken. Wanneer je dit doet worden veel zaken helder en concreet.

• •

Maak een groep van ongeveer acht personen. – Persoon A vertelt wat hij/zij afgelopen weekend heeft gedaan. – Persoon B vat dit verhaal samen. – Persoon C stelt een vraag hierover. – Dit doet persoon D ook. – Persoon E vat dit weer samen. – Persoon F en G stellen weer een vraag. – Persoon H maakt de uiteindelijke samenvatting. Persoon A geeft aan of de techniek goed is toegepast. Dit beargumenteert hij met een voorbeeld. Hierna kunnen de personen doorgeschoven worden.

.v .

fb

Theoriebron Coachgesprekken <

LSD 1

ct ie

Oefening 6

'A

Reflectie a. Wat heeft het stellen van vragen en het samenvatten opgeleverd?

tE

du

b. Welke rol had jij? Hoe vond je deze rol?

ig h

c. Wat ging er goed? Welke verbeterpunten zijn er voor jou?

Oefening 7

Wanneer heb jij in de praktijk de LSD-techniek toegepast?

co

py r

Filmpje Gesprekstechnieken LSD <

LSD 2

24

Voorbereiding Bekijk het filmpje Gesprekstechnieken LSD. Uitvoering Beschrijf een moment waarin jij LSD hebt toegepast. Dit kan een situatie zijn op jouw stage, op jouw werk, in jouw privéleven of op school. Doe dit volgens de STARRT-methode. a. Beschrijf eerst de SITUATIE: waar vond het plaats? Wie waren er bij betrokken? Wat gebeurde er?


Coachgesprekken

.v .

b. Wat was jouw TAAK?

ct ie

d. Welk RESULTAAT leverde het toepassen van LSD op?

fb

c. Welke ACTIES heb jij uitgevoerd? Wat deed je? Welke vragen heb jij gesteld? Hoe luidde jouw samenvatting?

du

'A

e. Als jij op deze situatie REFLECTEERT, tot welke inzichten kom jij dan?

Binnencirkel - Buitencirkel

ig h

Oefening 8

tE

f. In welke andere situaties kun jij dit toepassen (TRANSFER)?

Je gaat oefenen met doorvragen. Probeer met zo min mogelijk vragen zo veel mogelijk informatie te vergaren.

co

py r

De groep wordt verdeeld in twee gelijke groepen. De ene groep vormt de binnencirkel. De andere groep vormt de buitencirkel. De studenten kijken elkaar aan. De docent stelt een vraag. Dit kunnen persoonlijke vragen zijn, maar ook over de actualiteit of het werkveld. De studenten in de buitencirkel mogen hier een vraag over stellen. Daarna draait de student twee plaatsen door. Dit doe je minimaal vijf keer. Jullie kunnen wisselen in het geven van antwoorden en het stellen van vragen tussen studenten in de binnen- en buitencirkel. Reflectie a. De oefening wordt nabesproken. Benoem wat jij goede vragen vindt.

25


Coachgesprekken

b. Zijn er veel open of gesloten vragen gesteld? Was jij door het stellen van deze vraag geneigd meer te vertellen?

Werkmodel Observatieformulier <

Als ambulant begeleider kom jij bij Marit thuis. Ze is een jonge moeder van twee kinderen van 1 en 2. Marit heeft een IQ van 70. Ze overziet de consequenties van haar acties niet. Wanneer er onverwachte dingen gebeuren, loopt Marit vast. Ze weet vaak niet meer wat ze moet doen, waardoor ze niks meer doet. Op een dag kom je bij haar thuis en je ziet dat ze om 14.00 uur nog in haar pyjama loopt. De kinderen zijn ook niet aangekleed en zitten met een papfles voor de televisie. Zo ken je Marit niet.

'A

Werkmodel Reflectie volgens Korthagen <

Marit loopt vast

ct ie

Oefening 9

fb

.v .

c. Hoe ging deze oefening jou af? Welke rol vond jij moeilijk? Wat wil jij hierin nog leren?

Je besluit een gesprek met haar te voeren.

du

Je voert een coachgesprek met Marit. Het doel is erachter te komen wat er aan de hand is met Marit. In dit gesprek doorloop je alle gespreksfasen.

tE

a. De andere studenten observeren. Welke gesprekstechnieken zijn er toegepast? Wat was het effect hiervan? Hoe was de sfeer in het gesprek? Hoe werd het gesprek afgesloten?

ig h

b. Heb je verschillende gesprekstechnieken toegepast? Zo ja welke?

co

py r

c. Wat viel je op aan de non-verbale communicatie?

26

Reflectie d. Hoe ging deze oefening jou af? Wat vond jij moeilijk? Wat wil jij hierin nog leren?


Coachgesprekken

Werkmodel Observatieformulier <

Henk is een jongen van 20. Hij heeft al verschillende opleidingen gedaan, maar niet afgemaakt. Hij heeft ADHD, waardoor hij zich moeilijk kan concentreren en het schoolwerk en moeilijk kan plannen en ordenen. Op dit moment volgt hij een opleiding tot kok op het mbo, niveau 2. Jij begeleidt Henk bij het maken van zijn huiswerk. Vanmiddag komt hij boos binnen. Het werkstuk dat hij gemaakt heeft, is afgekeurd. Daarnaast was er een roosterverandering. Verder heeft hij vandaag voor verschillende vakken huiswerk gekregen. Henk overziet het niet meer.

fb

Werkmodel Reflectie volgens Korthagen <

Ik stop met school!

.v .

Oefening 10

Als hij jou ziet is het eerste wat hij roept: ‘Ik stop met school, ze stikken er maar in!’

ct ie

a. Je voert een coachgesprek met Henk. Het doel is Henk inzicht te geven in wat er aan de hand is. Welke technieken pas je toe en waarom?

du

'A

b. De andere studenten observeren. Welke gesprekstechnieken zijn er toegepast? Wat was het effect hiervan? Hoe was de sfeer in het gesprek? Hoe werd het gesprek afgesloten?

tE

Controle c. Heb je verschillende gesprekstechnieken toegepast? Zo ja welke?

ig h

d. Wat viel je op aan de non-verbale communicatie?

py r

Reflectie e. Hoe ging deze oefening jou af? Wat vond jij moeilijk? Wat wil jij hierin nog leren?

co

Oefening 11

Werkmodel Observatieformulier < Werkmodel Reflectie volgens Korthagen <

Waar is Murat? Je spreekt Murat elke woensdag. Hij komt altijd trouw naar jullie afspraken. Murat heeft een moeilijke jeugd. Hij heeft in het verleden verschillende trauma’s moeten verwerken. Welke dit precies zijn, weet jij niet. Murat is een gesloten jongen met een groot gevoel van trots. Maar door zijn verleden loopt Murat vaak vast in zijn sociale contacten. Wanneer iemand iets verkeerds tegen hem zegt is het meteen over. Murat gaat de confrontatie niet aan.

27


Coachgesprekken

Vorige week woensdag kwam Murat niet opdagen. Je belde hem. Murat zei dat hij niet kon die middag. Wat de reden was blijft vaag. Vandaag is hij er wel weer. Je wilt graag weten wat er vorige week aan de hand was.

.v .

Je voert een coachgesprek met Murat. Het doel van het gesprek is om erachter te komen wat er aan de hand was vorige week, zodat je hem verder kunt helpen. Doorloop alle fasen van een gesprek. Bedenk goed welke technieken je toepast en waarom.

ct ie

fb

a. De andere studenten observeren. Welke gesprekstechnieken heb je toegepast? Wat was het effect hiervan? Hoe was de sfeer in het gesprek? Hoe sloten jullie het gesprek af?

'A

Controle b. Heb je verschillende gesprekstechnieken toegepast? Zo ja welke?

tE

du

c. Wat viel je op aan de non-verbale communicatie?

co

py r

ig h

Reflectie d. Hoe ging deze oefening jou af? Wat vond jij moeilijk? Wat wil jij hierin nog leren?

28


Weerstanden

Weerstanden

.v .

Inleiding

fb

Hoewel we ervan uit gaan dat elke cliënt die gecoacht wordt hier zelf achter staat kun je te maken krijgen met weerstand. Weerstanden zijn normaal en komen bij iedereen voor. Het doel van coachen is niet de weerstanden wegwerken, maar samen met de cliënt zijn of haar functioneren verbeteren. Het is wel van belang dat je de weerstand herkent en hier wat mee doet. Verhelder de weerstand en interpreteer deze.

Oefening 2

Formuleer vier vragen die je wilt stellen aan iemand die te maken heeft met weerstanden. Wat kunnen deze vragen opleveren? Waarom kies je ervoor om juist deze vragen te stellen?

'A

Theoriebron Weerstanden <

Vragen stellen

du

Oefening 1

ct ie

Leerdoelen Je kunt: • kenmerken van weerstand herkennen • achterhalen waarom een cliënt weerstand heeft • een actie kiezen om de weerstand van de cliënt aan te pakken.

Weerstand in de praktijk

tE

Beschrijf drie casussen waarin iemand weerstand laat zien. Beschrijf de doelgroep, de situatie, de oorzaak en de eventuele oplossing. Wellicht ken je voorbeelden uit je eigen beroepspraktijk.

ig h

a. Casus 1:

py r

b. Casus 2:

co

c. Casus 3:

29


Weerstanden

Website Easel.ly < Website Lino it <

Flyer over weerstand Maak een flyer voor cliënten die te maken hebben met weerstanden. Zorg ervoor dat de cliënt door de flyer gerust gesteld wordt, of zich bewust wordt van zijn weerstanden. Maak de flyer aantrekkelijk om te lezen. Je mag je richten op een groep cliënten, zoals jongeren, mensen met een trauma, mensen die kampen met opvoedingsproblematiek, kinderen die gepest worden.

.v .

Oefening 3

Oefening 4

fb

Je kunt deze flyer maken met PowerPoint of Publisher, maar je mag ook een online programma gebruiken zoals bijvoorbeeld Easel.ly of Lino it.

Stellingenspel

ct ie

Tijdens deze opdracht denk je na over jouw visie over coaching en weerstanden tijdens de coaching. Laat je ook inspireren door de visies van jouw klasgenoten.

'A

Uitvoering Voer met je klas een discussie over de onderstaande stellingen: – Een verplicht coachingstraject is zinloos. – Mensen die weerstand hebben tegen een coachingstraject zijn over het algemeen minder slimme mensen. – Als mensen weerstand hebben tegen een coach, dan ligt het aan de coach.

du

Controle a. Zijn alle stellingen behandeld? Welke stelling sprak jou het meeste aan?

ig h

tE

Reflectie b. Welke nieuwe inzichten heb je gekregen? Wat ga je daarmee doen?

Oefening 5

Weerstand

co

py r

a. Beschrijf in jouw eigen woorden waarom mensen weerstand kunnen hebben voor of tijdens een coachingstraject.

b. Hoe ziet deze weerstand eruit? Denk zowel aan verbale als non-verbale signalen.

Schrijf in een apart document een casus waarin deze weerstand naar voren komt. Speel deze casus uit met een groepje van vier studenten.

30


Weerstanden

Oefening 6

Potlodenketting Tijdens een coachingstraject is het van belang dat je jouw cliënt volgt en begeleidt. Het hebben van goed contact is essentieel.

fb

.v .

Uitvoering Maak met elkaar een potlodenketting. Maak groepjes van vier à vijf studenten. Ga naast elkaar staan en klem potlood of pen tussen de wijsvinger van de ene en de wijsvinger van de andere student. Leg met elkaar een parcours af, terwijl je ervoor zorgt dat de potloden niet vallen. Gewoon lopen is al spannend, maar je kunt ook kijken wie de snelste tijd aflegt.

ct ie

Reflectie a. Waarom is het volgen, begeleiden, contact hebben en sturen van jouw medestudent belangrijk om de ketting heel te houden?

Oefening 7

Meebewegen

du

'A

b. Wanneer je de koppeling maakt naar het coachend begeleiden, wat kan je daar dan van zeggen?

Het heeft niet altijd zin om bij jouw standpunt te blijven. Meebewegen levert vaak meer op.

tE

Maak tweetallen. A pakt de polsen van B. Op het teken van de docent probeert A de polsen naar buiten te trekken, terwijl B ze naar binnenhoudt. Waarschijnlijk ontstaat er een flinke trek- en duwpartij die niets oplevert.

ig h

Probeer het nu anders. Om te ‘winnen’ verleg je heel even je kracht: in plaats van naar buiten te trekken, geef je heel kort even mee naar binnen en trekt daarna in één keer zijn polsen naar buiten.

py r

Reflectie a. Welk verschil heb je ervaren? Hoe kwam dit?

co

b. Kan je dit vertalen naar een coachtraject? In welke situaties is het belangrijk om mee te bewegen? Waarom is dit van belang?

31


Weerstanden

Oefening 8

Duwen Hoe zit het met jouw weerstand? Dat ga je onderzoeken in de volgende opdracht.

fb

.v .

Uitvoering Maak tweetallen. Bepaal zelf wie A en B is. Leg jullie rechter handpalmen tegen elkaar. Wanneer de docent een seintje geeft mag A gaan duwen. B. krijgt geen opdracht. Wanneer de docent het aangeeft kunnen jullie stoppen. Alle B’s geven aan wie teruggeduwd hebben en wie niet.

ct ie

Reflectie a. Hoe ontstaat weerstand, volgens jou?

'A

b. Als je persoon B was: waarom duwde je wel of niet terug?

du

c. Wanneer is de kans het grootst dat een cliënt gaat ‘tegenduwen’?

Oefening 9

Laat mij slapen

Joris is depressief. Hij wil het liefst de hele dag in zijn bed liggen. Zijn gedachten zijn overwegend negatief. Ik kan niks, wat ik doe is niet goed, ik loop anderen alleen maar in de weg. Joris ziet daarom geen reden om uit zijn bed te komen. Jij hebt in jouw team overlegd en jullie zijn tot de conclusie gekomen dat het voor Joris goed is om hem te motiveren. Jullie hebben afgesproken dat Joris elke morgen om acht uur aan het ontbijt moet verschijnt. Dit ga jij bespreken met Joris.

ig h

Werkmodel Observatieformulier <

tE

d. Wat moet jij dan doen als coach?

py r

Werkmodel Reflectie volgens Korthagen <

co

Je gaat een rollenspel spelen. In het rollenspel probeer jij erachter te komen waardoor het komt dat Joris weerstand heeft. Dit doe je door in gesprek te gaan met Joris. Wanneer jij niet het rollenspel speelt, ben je observant. Noteer wat jou opvalt in het rollenspel. Geef ten minste twee tips en één top terug aan jouw klasgenoot.

32

Reflectie a. Wat viel jou op tijdens het rollenspel?


Weerstanden

b. Welke vragen werden er gesteld om erachter te komen waar de weerstand van Joris vandaan komt?

fb

.v .

c. Welke ondersteunende en motiverende opmerkingen werden er gemaakt?

ct ie

d. Is er aanspraak gemaakt op de krachten en de kwaliteiten van Joris? Zo ja, op welke manier?

Filmpje Van de straat <

Wat een onzin

Weerstanden herkennen is niet altijd gemakkelijk. Soms lijken mensen vooral dwars of lijken ze ‘moeilijk’ te doen. Probeer erachter te komen waar dit gedrag vandaan komt. Pas als je dat weet, kom je verder.

du

Oefening 10

'A

e. Wat ging er goed in dit rollenspel? Wat heb jij hiervan geleerd? Wat neem jij mee de praktijk in?

tE

Bekijk de aflevering van Van de straat van 2 juni 2015. Hier zie je psycholoog Cas Stuyf gezinnen coachen. Van 12.37 tot 14.30 zie je moeder Ilse en dochter Cheyenne. Ze krijgen de opdracht samen enkele paarden bij het eten weg te houden. In de nabespreking (16.11 tot 21.55) lijkt het of Ilse in de weerstand zit.

ig h

Reflectie a. Wat zie je? Wat valt je op?

co

py r

b. Herken jij onderdelen van dit fragment bij jezelf? Of bij één van jouw cliënten? Zo ja, hoe ga jij hiermee om?

33


Reflecteren

Reflecteren Oefening 1

Reflectie op de lesstof

fb

.v .

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

ct ie

b. Wat wist je al?

Kritisch en creatief denken

du

Oefening 2

'A

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

tE

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

ig h

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

co

py r

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

34

Oefening 3

Zelfregulatie en zelfsturing a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.


Reflecteren

.v .

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

Oefening 4

fb

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?

Samenwerken

ct ie

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

du

'A

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

co

py r

ig h

tE

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

35


Theoriebron Motieven van cliënten

ct ie

fb

.v .

Theoriebron Motieven van cliënten

'A

Soms is een kort gesprek genoeg om veel te weten te komen.

du

Inleiding in de motivatietheorie van Maslow

ig h

tE

Wat zorgt ervoor dat jij in beweging komt? Maslow ontwikkelde een piramide met daarin onze basisbehoeften. Hij beschreef in deze piramide de behoeften die volgens hem ieder mens nodig heeft, in meer of mindere mate. Ieder mens zal in beweging komen (gemotiveerd zijn) om aan deze behoeften te voldoen. Bijvoorbeeld, wanneer iemand honger heeft zal hij in beweging komen om eten te vinden. Het is, voor jou als coach, belangrijk om te weten wat de motieven van een cliënt zijn om in beweging te komen. Jij kan dan hierbij aansluiten of samen met de cliënt ervoor zorgen dat zijn behoeften veranderen, bijvoorbeeld bij een verslaving.

De piramide van Maslow

co

py r

Abraham Maslow bracht in de jaren ‘60 de menselijke behoeften in kaart. Het gaat hier om behoeften die ieder mens heeft. Dit deed hij in de vorm van een piramide. Onderin de piramide staat de behoefte die het meest fundamenteel is. Pas wanneer deze behoefte vervuld is, kan je een stapje hoger. Dus wanneer de fysiologische (lichamelijke) behoeften zijn vervuld kun je werken aan zekerheid enzovoort. Omdat de theorie al enige jaren oud is, zijn er ondertussen ook kanttekeningen geplaatst bij de theorie. Zo kunnen behoeften per situatie verschillen. En er zijn situaties waarin de behoeften niet goed getoetst kunnen worden.

36


De piramide van Maslow.

'A

De behoeften

ct ie

fb

.v .

Theoriebron Motieven van cliënten

du

– fysiologische behoeften Dit zijn de primaire levensbehoeften. Denk aan water, voedsel, medische hulp, onderdak en kleding.

tE

– zekerheid Dit zijn behoeften zoals structuur, duidelijkheid en vertrouwen. Veel mensen die problemen hebben zijn op zoek naar zekerheid. Als je bijvoorbeeld onderdak hebt gevonden en je voelt hierdoor zekerheid, krijg je meer rust.

ig h

– sociale behoeften Dit zijn behoeften die te maken hebben met de sociale omgeving. Het hebben van vriendschappen en het ergens bij horen. – respect Deze behoeften zijn gericht op je gevoel van waardering. Waardeer jij jezelf, word je gewaardeerd en waardeer jij anderen? Respect wordt in verschillende groepen, milieus en culturen anders geuit.

co

py r

– zelfverwerkelijking Deze behoefte gaat over het uit jezelf halen wat erin zit. Hier is zelfvertrouwen voor nodig. Pas dan durf je nieuwe stappen te zetten.

37


Empowerment

ct ie

Een primaire levensbehoefte is het hebben van een huis.

fb

.v .

Theoriebron Motieven van cliĂŤnten

du

'A

In het woord empowerment zit het woord power, wat kracht betekent. Empowerment gaat uit van de krachten van een persoon. Een vertaling is ‘zelfversterking’: het sterker maken van jezelf door jouw eigen krachten te ontdekken en in te zetten. De omgeving is een onlosmakelijk onderdeel van de kracht. De omgeving moet zo ingericht zijn, dat je je kunt uiten en dat je krachten tot hun recht komen. Empowerment is positief en richt zich op de mogelijkheden van een persoon. Het gaat om relaties en vertrouwen.

Intrinsieke versus extrinsieke motivatie

co

py r

ig h

tE

Alleen wanneer iemand iets doet omdat hij het zelf echt wil, praten we over intrinsieke motivatie. De motivatie komt vanuit de persoon zelf. Extrinsieke motivatie is motivatie die van buitenaf komt. Dit kan motivatie zijn die iemand opgelegd krijgt. Zo legt de overheid alle leerplichtigen op om naar school te gaan. Het kan ook subtieler zijn. Denk aan een jongere die drinkt omdat al zijn vrienden dit doen. Intrinsieke motivatie is vaak krachtiger. Wanneer iemand probeert te stoppen met roken omdat die persoon het zelf (van binnenuit) echt wil, zal dit succesvoller zijn dan wanneer de omgeving van deze persoon dit oplegt.

38


Theoriebron Het sociaal-competentiemodel

'A

ct ie

fb

.v .

Theoriebron Het sociaal-competentiemodel

du

Draagkracht en draaglast moeten in balans zijn.

tE

Benadering

ig h

Het sociaal-competentiemodel gaat uit van een positieve benadering. Je benoemt een aantal goede punten en een verbeterpunt. Wanneer een psychiatrisch patiĂŤnt stelselmatig te laat komt, benoem je eerst dat je het fijn vindt dat hij is gekomen op de afspraak. Daarnaast vertel je hem dat je het fijn zou vinden als hij de volgende keer op tijd is. Wellicht kun je hierin concrete stappen zetten. De nadruk blijft op het positieve.

Draagkracht

co

py r

De draagkracht is wat de mens kan dragen. Hoe sterk is iemand? Welke mogelijkheden heeft iemand om om te gaan met de situatie waarin hij leeft? Wanneer iemand veel ontwikkelingstaken heeft maar een zwakke draagkracht, is het de vraag hoeveel taken hij op moet pakken. Iemand die veel stress ervaart, heeft minder draagkracht heeft dan iemand die goed in zijn vel zit.

Draaglast De draaglast zijn de lasten die iemand moet dragen. Deze worden meestal opgelegd door de omgeving. Bijvoorbeeld door het werk, de sociale omgeving of heftige gebeurtenissen. Denk aan een zeer verantwoordelijke taak op zijn/haar werk, of een overlijden van een dierbare. Wanneer de last erg hoog wordt kan er spanning ontstaan. Draaglast is maar beperkt te beĂŻnvloeden.

39


Theoriebron Het sociaal-competentiemodel

Balans

'A

ct ie

fb

.v .

Het is van belang dat er balans is tussen draagkracht en draaglast. Wanneer veel heftige gebeurtenissen in korte periode voorkomen, kan de balans tussen draagkracht en draaglast uit evenwicht raken. Er wordt vanuit de omgeving meer van je verwacht dan je kunt dragen.

co

py r

ig h

tE

du

De balans tussen belasting of stress en kwetsbaarheid of weerbaarheid.

40


Theoriebron Coachen versus begeleiden

tE

du

'A

ct ie

fb

.v .

Theoriebron Coachen versus begeleiden

Een rustige ruimte is van belang tijdens het coachen.

ig h

Begeleiden

co

py r

Begeleiden is hulp in het dagelijks leven. Dit kan zowel individueel als in een groep. Begeleiding kan in verschillende settingen plaats vinden. Ook de inhoud van begeleiding kan verschillen. Coaching is een vorm van begeleiden.

Coachen Een coach houdt zich op een professionele manier bezig met het begeleiden van mensen. In het sociaal werk kom je in aanraking met mensen die op een bepaald gebied begeleid moeten worden. Bijvoorbeeld op financieel, sociaal en emotioneel gebied. Een coach is altijd gelijkwaardig aan de cliĂŤnt. Een coach staat niet boven maar naast de ander. De coach werkt altijd vanuit een doel. Er is interactie tussen de coach en de cliĂŤnt.

41


Theoriebron Coachen versus begeleiden

Leiderschapsstijlen

du

'A

ct ie

fb

.v .

Er zijn verschillende leiderschapsstijlen. Net als jouw manier van coachen of begeleiden moet jouw leiderschapsstijl passen bij jouw karakter, jouw visie en die van de organisatie waarvoor jij werkt. We kunnen leiderschap onderverdelen in drie stijlen: – autocratisch Auto betekent ‘zelf’. De leider bepaalt zelf. Deze stijl is taakgericht. – democratisch Hierin besluit je samen. Deze stijl is mensgericht. – laissez-faire Dit betekent laten gaan. Er ontbreekt leiderschap. Dit kan tot chaos leiden. De leiderschapsstijl heeft te maken met het type cliënt waar jij mee te maken hebt. Wat heeft de cliënt nodig?

co

py r

ig h

tE

Laat in jouw manier van omgaan met jouw cliënt zien dat je gelijkwaardig bent.

42


Theoriebron Coachgesprekken

'A

Geef successen de aandacht.

ct ie

fb

.v .

Theoriebron Coachgesprekken

du

Checklist voor gesprekken

ig h

tE

Om jouw gesprekstechnieken goed uit de verf te laten komen zul je onderstaande ‘regels’ in acht moeten nemen. – Zorg voor een rustige omgeving. – Stel een agenda vast: wat wil je bespreken? Wat wil je bereiken met het gesprek? – Laat merken dat je luistert. – Neem een OEN-houding aan: Open, Eerlijk en Nieuwsgierig. – Pas LSD toe. Luisteren, samenvatten en doorvragen. – Benoem emoties van de ander en jezelf. – Vraag naar concrete situaties, of vraag jouw cliënt deze concreet te maken. – Trek geen conclusies en oordeel niet.

co

py r

Toepassing Welke regels je toepast hangt af van de situatie, het doel van het gesprek en het karakter van de cliënt. Wanneer iemand erg boos is, is het verstandig dat je deze persoon eerst stoom laat afblazen. Iemand die radeloos is, kan juist concrete adviezen gebruiken. In alle gevallen is het van belang dat jij helder hebt wat er aan de hand is. Zorg er altijd voor dat de cliënt aan het woord is. Jouw vragen en opmerkingen zijn alleen ondersteunend. Bepaal altijd het doel van het coachgesprek. Bij voorkeur samen met de cliënt, zodat jullie weten waar je samen naartoe werkt. Sommige coachgesprekken staan op een vast moment gepland. Vraag je wel altijd af of dit het juiste moment is om aan het doel te werken. Wanneer de cliënt net slecht nieuws of ruzie heeft gehad, ga je niet aan zware doelen werken. Stel je doel dan bij.

43


Theoriebron Coachgesprekken

co

py r

ig h

tE

du

'A

Laat emoties toe tijdens gesprekken.

ct ie

fb

.v .

Fasen in het gesprek In een gesprek zijn verschillende fasen: 1. Doel vaststellen 2. Plan maken 3. Ondersteunen waar nodig.

44


Theoriebron Weerstanden

Ook weerstanden hebben een functie.

'A

Wat is weerstand?

ct ie

fb

.v .

Theoriebron Weerstanden

co

py r

ig h

tE

du

Weerstand herken je vaak aan iemands houding. Een cliënt is gesloten, geeft nauwelijks antwoord op vragen, of hij is zenuwachtig. Weerstand komt tot uiting in vecht- of vluchtgedrag. Toch zou je kunnen zeggen dat ‘weerstand’ niet bestaat. Weerstand is namelijk een uiting van een onderliggend gevoel. Er kunnen verschillende gevoelens ten grondslag liggen aan weerstand, zoals: – angst – tevredenheid over hoe het nu is – boosheid – twijfel of het wel gaat lukken – vrees om tegen eigen grenzen aan te lopen. Pas wanneer je weet waarom er weerstand is, is er meer ruimte om op een constructieve manier het probleem aan te pakken.

Let goed op non-verbale signalen.

45


Theoriebron Weerstanden

Hoe ga je om met weerstand?

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

.v .

Weerstand is niet tegen jou als coach bedoeld, ook al kan het soms wel zo overkomen. Het is belangrijk dat jij iets doet met de weerstand. Wanneer een cliĂŤnt bijvoorbeeld bang is om zijn eigen pijn te voelen is het van belang dat je hem hierin goed begeleidt. Probeer ook iets positiefs uit de weerstand te halen. Als een cliĂŤnt bang is voor veranderingen, laat hem dan benoemen (en eventueel behouden) wat er goed of fijn is aan de huidige situatie. Bepaal met elkaar wat de vervolgstappen zijn. Zorg ervoor dat jullie hier beiden achter kunnen staan.

46


co p

yr ig ht tie fb .v

Ac

u'

Ed

.


co p

yr ig ht tie fb .v

Ac

u'

Ed

.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.