Cursus Omgaan met leerproblemen

Page 1

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Omgaan met leerproblemen

fb .v

.

Cursus


Auteur: Edith van Poppelen Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers Titel: Cursus Omgaan met leerproblemen

tie

ISBN: 978 90 3724 072 6

fb .v

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

.

Colofon

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

7

Hoe leren mensen? Differentiatie

10

15

22

Dyscalculie

28

Autisme Spectrum Stoornissen

34

43

Hoogbegaafdheid

53

Theoriebron Het brein

u' Ac

ADHD

tie

Dyslexie

fb .v

OriĂŤntatie

4

58

Theoriebron Differentiatie Theoriebron Dyslexie

60

63

65

Ed

Theoriebron Dyscalculie

Theoriebron Leerlingen met ASS

68

Theoriebron Leerlingen met ADHD

74

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Hoogbegaafdheid

71

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Deze cursus gaat over het omgaan met leerproblemen. Er worden verschillende soorten leerproblemen besproken. Je zult merken dat sommige aanwijzingen voor het omgaan met leerproblemen vaker terugkomen. Zo is kort en bondig, positief formuleren een aanwijzing die overal terugkomt. Ook een bepaalde manier van denken en informatie verwerken komen vaak terug. Bijvoorbeeld bij dyslexie, hoogbegaafdheid én ADHD zien we ‘top down-leren’. Dat vraagt een andere didactiek. Mogelijk is een deel van de leerproblemen systeemgerelateerd. Dat betekent dat de gangbare didactiek niet bij de leerling met het leerprobleem past. Dan kun je je afvragen: Is dit het probleem van de leerling of van de school? Moet de leerling veranderen? Kan de school ook veranderen richting leerling? Als er structureel meer leerlingen komen met andere onderwijsbehoeften, zal het onderwijs dan meebewegen? In deze cursus leer je omgaan met verschillende leerproblemen, maar ook nadenken over de rol en kwaliteit van het huidige onderwijssysteem.

er

Iedere leerling heeft zijn eigen onderwijsbehoefte.

Leerdoelen

Je hebt kennis van hoe de meeste leerlingen leren. Je hebt kennis van differentiatie in de klas. Je hebt kennis van dyslexie bij leerlingen, de achtergrond en kenmerken en specifieke lesactiviteiten passend bij deze leerlingen. Je hebt kennis van dyscalculie bij leerlingen, de achtergrond en kenmerken en specifieke lesactiviteiten passend bij deze leerlingen. Je hebt kennis van de Autisme Spectrum Stoornis (ASS) bij leerlingen, verschillende vormen, kenmerken en specifieke lesactiviteiten passend bij deze leerlingen. Je hebt kennis van de AD(H)D bij leerlingen, verschillende vormen, kenmerken en specifieke lesactiviteiten passend bij deze leerlingen. Je hebt kennis van hoogbegaafdheid bij leerlingen, de achtergrond en kenmerken en specifieke lesactiviteiten passend bij deze leerlingen.

U

itg

ev

• • •

4

• • • •


Over deze cursus

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Dit wordt op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op de uitvoering (processtappen). Ander belangrijke punten bij de beoordeling zijn actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt de punten bij elkaar in het Beoordelingsformulier.

fb .v

.

Beoordelingsformulier <

Planning

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het Planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

tie

Planningsformulier <

u' Ac

Beroepsproduct: Lesactiviteit voor diverse leerproblemen

Ed

Jullie maken per viertal een lesactiviteit waarbij gewerkt wordt met overeenkomsten tussen leerlingen met verschillende oorsprong van leerproblemen.

Het nut van de opdracht:

er

ij

Als onderwijsassistent werk je vaak met kleine groepjes leerlingen die extra oefening nodig hebben met het aanleren van een schoolse vaardigheid. Zoals bijvoorbeeld lezen, rekenen of een werkstuk maken. De oorsprong van het leerprobleem binnen jouw groepje kan van elkaar verschillen. Toch wordt aan jou gevraagd om met alle leerlingen tegelijk, binnen jouw groepje, samen een zinvolle oefening te doen. Welke benadering is goed voor álle leerlingen binnen jouw groepje?

U

itg

ev

Jullie maken: • een inventarisatie van overeenkomsten tussen leerlingen met een leerprobleem • een beschrijving van een motiverende lesactiviteit voor een groepje van drie leerlingen van ongeveer negen jaar oud: een leerling met ASS, een leerling met ADHD en een hoogbegaafde leerling. Deze leerlingen zitten samen in een groepje. Je kunt kiezen uit: • een lesactiviteit voor het oefenen met automatiseren van tafels • een lesactiviteit voor het oefenen met lezen • een lesactiviteit om het maken van een werkstuk te starten en te begeleiden • een zelfbedachte lesactiviteit. Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

5


Over deze cursus

Processtappen •

• • •

• • • •

Ed

tie

u' Ac

fb .v

.

Maak een planning en een taakverdeling: Wie inventariseert kenmerken, eigenschappen en behoeften van ASS, ADHD, hoogbegaafd, dyslexie, dyscalculie? Gebruik hiervoor de theoriebronnen. Maak ieder een A4-poster (Lino) met daarop de didactische behoeften en de communicatiebehoeften van de leerling beschreven en in beeld gebracht (totaal vijf posters). Leg de posters naast elkaar en inventariseer de behoeftes die alle leerlingen gemeen hebben. Zoals: duidelijkheid vooraf. Maak een nieuwe A3-poster (Lino) met aanwijzingen voor 'de onderwijsassistent'. Op die poster staan: de didactische behoeften opgesomd en de behoeften in de communicatie. Maak samen een verslag waarin alle genoemde behoeften worden toegelicht en uitgelegd. Bijvoorbeeld: waarom hebben ze allemaal duidelijkheid nodig? De opdracht wordt nu verder individueel uitgevoerd. Kies een soort lesactiviteit. Bespreek met je docent welke drie gemeenschappelijke kenmerken van leerlingen met leerproblemen (A4-poster) je uitwerkt en bewust meeneemt in jouw lesactiviteit. Bijvoorbeeld: hoe ga ik duidelijkheid geven en op welke momenten? Beschrijf de lesactiviteit. Presenteer de lesactiviteit aan je medestudenten. Benadruk en verklaar de kenmerkende behoeften voor leerlingen met leerproblemen die je hebt uitgelicht. Vraag feedback en maak daar een kort verslag van, door de tips en tops te benoemen. Breng indien nodig wijzigingen, aanvullingen aan in jouw lesbeschrijving naar aanleiding van de feedback. Voeg al het werk van je groepsgenoten samen in een verslag. Het verslag bevat: vijf A4-posters, één A3-poster (hier kun je foto's van maken), vier uitgewerkte lesactiviteiten en vier persoonlijke verslagen. Kies een passende titelpagina en zorg ervoor dat alles in correct Nederlands is geschreven.

Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

Eisen aan het beroepsproduct De student heeft individueel een A4-poster gemaakt met daarin de didactische behoeften en communicatiebehoeften van de leerling (een van de vijf leerproblemen). De student heeft in samenwerking met zijn groepsgenoten een A3-poster gemaakt met daarin de didactische- en communicatiebehoeften van leerlingen met leerproblemen. De student maakt in samenwerking met zijn groepsgenoten een verslag waarin de diverse didactische en communicatiebehoeften van leerlingen met leerproblemen worden beschreven. De student kiest individueel een lesactiviteit en beschrijft deze in een verslag, waarbij hij ingaat op de behoeften van de leerling en kenmerken. De student presenteert de lesactiviteit op een duidelijke, heldere en aantrekkelijke wijze aan zijn medestudenten met behulp van Prezi. De student verwerkt de gekregen feedback in het gezamenlijke verslag. De studenten leveren een verslag aan met daarin de vijf A4-posters, één A3-poster, vijf of vier (afhankelijk van de groepsgrootte) uitgewerkte lesactiviteiten en vijf of vier persoonlijke verslagen, in correct Nederlands, met een passende titelpagina.

ij

er

ev

U

itg

6

• •


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Boodschappen voor het nieuwe studiejaar

fb .v

.

Aan het begin van het studiejaar zorg je meestal wel dat je alle spullen verzamelt die je nodig hebt voor je studie. Dat zijn natuurlijk de verplichte boeken, maar ook mappen, schriften, agenda, stiften, pennen … De dingen die jij kiest om te kopen zijn vast anders dan de spullen die een ander kiest. De een wil liever een schrift, terwijl een ander voor een losbladig systeem kiest. Maak voor jezelf een boodschappenlijst van spullen die jij handig vindt en aanschaft vooraf aan het nieuwe studiejaar.

u' Ac

tie

a. Boodschappenlijst:

Ed

b. Leg jouw lijst naast die van een medestudent. Welke dingen staan daarop, die jij voor jezelf niet nodig of onhandig vindt?

er

ij

c. Kies twee dingen uit je eigen lijst die je echt superhandig vindt, die echt altijd op jouw lijst moeten.

U

itg

ev

d. Leg uit waarom jij dat absoluut nodig hebt.

e. Kies een ding uit de lijst van een ander dat jij echt onhandig vindt en leg uit waarom.

Zo zie je een verschil in leerbenodigdheden, die mogelijk te maken hebben met een verschil in aanpak of leerstijl.

7


Oriëntatie

Opdracht 2

‘Mijn eigen gebruiksaanwijzing’ Schrijf je persoonlijke gebruiksaanwijzing op voor jouw klassendocent. Vul de zinnen aan:

fb .v

.

a. Voordat de instructie begint heb ik het nodig om:

u' Ac

tie

b. Tijdens de instructie heb ik dit nodig om het te begrijpen: voordoen voorbeeld stilte tijd om aantekeningen te maken tekst met opdracht beweging vragen stellen tussendoor plaatjes erbij en ook:

Ed

c. Zodra de instructie is gegeven wil ik:

d. Een soort opdracht die ik moeilijk vind is bijvoorbeeld:

er

ij

e. Opdrachten waar ik blij van word zijn bijvoorbeeld:

U

itg

ev

f. Vergelijk jouw ‘gebruiksaanwijzing’ met die van je medestudenten. Noem een van de verschillen en leg uit waarom dit niet in jouw gebruiksaanwijzing past.

8


OriĂŤntatie

Opdracht 3

a. Beschrijf of breng jouw meest favoriete juf of meester uit je schoolcarrière in beeld met behulp van Lino. Wat maakte hem of haar zo bijzonder dat hij/zij jou met plezier naar school liet gaan? Noem vijf dingen die je ook verwerkt in je Lino.

fb .v

.

Website Lino <

Favoriete juf of meester ooit

tie

b. Print je poster uit en bespreek deze met een medestudent. Kan hij raden op basis van jouw poster wat jouw favoriete juf zo bijzonder maakte voor jou?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

c. Welke dingen ga jij toepassen zodat leerlingen jou gaan herinneren als die ene onderwijsassistent die zorgde dat ze graag naar school gingen?

9


Hoe leren mensen?

Hoe leren mensen?

.

Inleiding

fb .v

Leren is het vormen van sterke en uitgebreide netwerken in je hersenen. Dat proces verloopt niet bij iedereen hetzelfde, mensen hebben verschillende leerstijlen. Sommige leerstijlen komen vaak voor, andere minder vaak. Hersengym kan het vormen van verbindingen in de hersenen extra stimuleren. Maar het belangrijkste voor een effectief leerproces, is voor elke leerstijl hetzelfde: gemotiveerd zijn.

Leerdoelen

tie

ij

Ed

• • •

Je kunt uitleggen hoe het brein werkt bij het leren. Je kunt motorische activiteiten benoemen die de samenwerking tussen de verschillende gebieden in het brein bevorderen. Je kunt uitleggen waarom motivatie belangrijk is. Je kunt de vier verschillende leerstijlen van Kolb benoemen en beschrijven. Je kunt werkvormen benoemen die bij de diverse leerstijlen van Kolb aansluiten.

u' Ac

• •

er

Hoe werkt het brein als je leert?

Je talenten in beeld brengen Zoek een afbeelding van hersenen met de kwaliteiten/talenten van links en rechts. Waar zitten de meeste van jouw talenten? Bespreek dat samen. Teken ‘lege’ hersenen na en teken daarin een miniposter van jouw hersenen. Wat het sterkst aanwezig is, maak je het grootst. Dit kan ook met Lino (plaatjes van internet die je vergroot of verkleint).

ev

Opdracht 4

U

itg

Website Lino <

10

a. Waar zitten de meeste van jouw talenten?

b. Welke talenten zijn dat?


Hoe leren mensen?

Verslag maken van jouw motivaties

fb .v

Opdracht 5

.

c. Bespreek je antwoorden met een studiegenoot. Wat zijn jullie overeenkomsten en verschillen? Leg je antwoord uit.

Wat motiveert jou bij het leren? Maak hier in Word een kort verslag van met illustraties. Verwerk daarin ook wat jouw leren nu te maken heeft met jouw toekomst.

Theoriebron Het brein <

In deze opdracht ga je een instructie maken. Zodra er iets in de ontwikkeling van een kind anders lijkt te gaan, krijgen ouders de vraag: ‘Heeft uw kind gekropen?’ Dan wordt eigenlijk gevraagd of er geoefend is met kruisbewegingen. Want een kind dat op handen en knieën kruipt, maakt kruisbewegingen. Dat kruisbewegingen op jonge leeftijd het maken van verbindingen in het brein stimuleert, is allang bekend. Toch kan ook op latere leeftijd een inhaalslag gemaakt worden met oefeningen. Zoek op internet twee varianten van kruisbewegingen/oefeningen. Maak een instructie van deze oefeningen met behulp van foto’s of tekeningen en verwerk ze in Toondoo. Maak gebruik van Theoriebron Het brein.

Ed

Website Toondoo <

Instructie kruisbewegingen maken

u' Ac

Opdracht 6

tie

Wissel je verslag uit met een medestudent en geef elkaar feedback. Welke feedback heb je gekregen?

er

ij

Print je Toondoo uit en bespreek deze met een medestudent. Geef elkaar feedback. Welke feedback heb jij ontvangen?

Tweehandige en tweevoetige oefeningen zoeken Jongleren met pittenzakjes is een voorbeeld van een tweehandige oefening. Zoek op internet tweehandige en tweevoetige oefeningen.

ev

Opdracht 7

U

itg

Theoriebron Het brein <

Tweehandige oefeningen: a. Tweehandige oefening 1:

b. Tweehandige oefening 2:

11


Hoe leren mensen?

Tweevoetige oefeningen: c. Tweevoetige oefening 1:

Theoriebron Het brein <

Eigen motivatie en leerstijl onderzoeken

fb .v

Opdracht 8

.

d. Tweevoetige oefening 2:

Zoek in deze leereenheid twee opdrachten waarmee je zou willen beginnen. Die opdrachten passen bij jouw leerstijl. Maak gebruik van de Theoriebron Het brein en geef antwoord op de vragen.

u' Ac

tie

a. Welke twee opdrachten heb je uitgekozen?

Ed

b. Bij welke leerstijl passen de opdrachten die je hebt uitgekozen? Leg uit.

U

itg

ev

er

ij

c. Welke leerstijl denk jij dat je hebt? Of welke combinatie van leerstijlen? Leg uit waarom je dat denkt.

12

d. Kies het juiste antwoord. Mijn motivatie bij de gekozen opdrachten zijn: intrinsiek / extrinsiek / intrinsiek en extrinsiek.

e. Leg uit waarom je dit antwoord hebt gekozen.


Hoe leren mensen?

Opdracht 9

a. Zet bij de vier cartoons van personen met de leerstijlen van Kolb de juiste eigenschap. Kies uit onderstaande reeks eigenschappen: fantasie, theorie, afwisseling, één antwoord is juist, keuzes maken, emotie, expressie, beweging, analyseren, logisch redeneren, uitproberen, inleven, sterk gestuurd, schema’s laten maken, voordoen, observeren en schrijven.

Dromer

Doener

Beslisser

Ed

Denker

u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Het brein <

Eigenschappen bij leerstijlen indelen

Interview over leerstijl voorbereiden

er

Opdracht 10

ij

b. Wat hebben deze stijlen te maken met motivatie? Leg je antwoord uit.

a. Welke open vragen kun je stellen aan iemand om uit te vinden welke leerstijl (Kolb) hij of zij heeft? Bijvoorbeeld: Wat vind jij de fijnste manier om een hoofdstuk uit een boek te leren? Bedenk drie open vragen.

U

itg

ev

Theoriebron Het brein <

b. Kies een vraag uit en stel de vraag aan een medestudent. Welke vraag heb je gekozen?

c. Wat is het antwoord van de medestudent?

13


Hoe leren mensen?

Opdracht 11

Kies een van de leerstijlen van Kolb. Bedenk vier kleine opdrachten passend bij de leerstijl die je gekozen hebt en werk deze uit in Word. Je kiest bijvoorbeeld ‘de denker’. Een eigenschap van de denker is: iets analyseren. Kleine opdracht bij de denker die iets analyseert: Zoek uit waarom de eekhoorn vaak te zien is in de herfst.

.

Theoriebron Het brein <

Maak opdrachten bij de leerstijlen van Kolb

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Deel jullie bevindingen met medestudenten. Vraag om tips om de opdrachten passender te maken. Welke tips heb je gekregen?

14


Differentiatie

Differentiatie

.

Inleiding

fb .v

Differentiatie is de wijze waarop een leerkracht met de verschillen tussen leerlingen omgaat. Differentiatie kan gaan over het aanbieden van verschillend leermateriaal aan elke leerling, maar dat hoeft niet. Want er zijn ook andere verschillen dan niveauverschillen, zoals: talenten, interesses, temperament, leerstijlen... Het is daarom belangrijk om je leerlingen goed te kennen.

Leerdoelen

tie

Ed

• •

Je kunt het begrip differentiatie uitleggen. Je kunt uitleggen wat gedifferentieerd werken met een groep betekent. Je kunt uitleggen hoe gedifferentieerd de basisschoolgroep kan zijn wat betreft niveaus en leeringangen en je uitleg illustreren met een voorbeeld. Je kunt uitleggen wat de visie meervoudige intelligentie betekent volgens Gardner. Je kunt acht leeringangen benoemen zoals Gardner omschrijft in de visie meervoudige intelligentie.

u' Ac

• • •

Differentiatie gaat over verschillen.

Schrijf de definitie van differentiatie op. Leg het begrip uit aan een medestudent met drie verschillende voorbeelden. Laat je medestudent ook jou het begrip differentiatie uitleggen met drie andere voorbeelden.

er

Theoriebron Differentiatie <

Het begrip Differentiatie uitleggen

ij

Opdracht 12

U

itg

ev

a. Differentiatie is:

b. Welke voorbeelden heb je genoemd?

c. Welke voorbeelden heeft je medestudent genoemd?

15


Differentiatie

Opdracht 13

Differentiatie binnen de eigen groep

fb .v

.

Inventariseer binnen je studieloopbaanbegeleiding-groep (SLB) bij je medestudenten de verschillende behoeften over samenwerking. Zoals: soorten afspraken, vrijheid of juist structuur, samenwerken of individueel, stilte, op het laatste moment keihard werken, of elke keer een beetje doen (planning). Bijvoorbeeld: twee personen vinden het prettig om elke dag wat te doen omdat ‌, maar drie personen ‌ Schrijf deze verschillen in een verslagje. a. Wat zijn behoeften in de samenwerking met anderen die voor jou gelden?

u' Ac

c. Waaraan ergert een ander zich aan jou?

tie

b. Waaraan kun jij je ergeren in de samenwerking?

Over welke verschillende behoeften gaat het dan?

Ed

d. Van mij de behoefte aan:

e. Voor de ander de behoefte aan:

er

ij

f. Wat is de betekenis van differentiatie en is er sprake van differentiatie in jouw eigen groep?

U

itg

ev

g. Bespreek met elkaar hoe je het verschil in behoefte aan stilte en de verschillen in de manieren van plannen kunt oplossen. De twee beste oplossingen vinden jullie:

16


Differentiatie

Opdracht 14 Werkdocument 1 <

Dezelfde opdracht gedifferentieerd aanbieden a. In Werkdocument 1 staat een instructie van een opdracht, plus vier manieren om de opdracht uit te voeren. Vraag acht klasgenoten welke manier ze zullen kiezen als ze de opdracht moeten maken, en vraag ook waarom. Noteer achter de namen welke manier ze kiezen en welke leerstijl daar volgens jullie bij hoort.

tie

fb .v

.

Werkdocument 1 - docent <

u' Ac

b. Welke manier om de opdracht te maken werd het meest gekozen?

Ed

c. Waarom denk je dat die manier het meeste werd gekozen?

ev

er

ij

d. Welke manier om de opdracht uit te voeren koos jij zelf? Waarom?

Opdracht 15

itg

Theoriebron Differentiatie <

U

Werkdocument 2 <

Plan voor casus schrijven In Werkdocument 2 staan drie beschrijvingen van leerlingen die extra begeleiding krijgen. In die beschrijvingen lees je over niveaus, interesses en sterke punten. Kies een beschrijving uit. Schrijf een plan voor een lesactiviteit, dat de leerling zal motiveren voor de activiteit omdat het past bij zijn natuurlijke leeringangen. Presenteer dit plan aan je studiegenoten. Vraag om feedback en noteer tips en tops. a. Tips:

Werkdocument 2 - docent <

17


Differentiatie

fb .v

c. Welke leerling koos jij uit om een plan voor te maken?

.

b. Tops:

Opdracht 16

u' Ac

tie

d. Waarom koos jij juist die leerling, wat motiveerde jou daarvoor?

Informatie toepassen in werkvormen

Ed

De interesses, motivatie, talenten, leerstijl van de leerling vormen samen de leeringang. Hier volgen twee minicasussen met informatie over een leerling.

Casus 1: Linde

er

ij

Linde van tien jaar zit in groep 6. Ze kan goed meekomen, maar het lukt haar maar niet om de tafels van vermenigvuldiging te leren. Ze vindt het stom, ze snapt echt niet waarom ze zoiets uit haar hoofd moet leren! Juf zegt dat het handig is als ze boodschappen moet doen, maar de kassa rekent het toch uit? En ze pint gewoon! Ze weet wél wat ze later wil worden: hoefsmid! Juf geeft haar een voorbeeld waardoor Linde snapt dat het ook voor haar handig is om de tafels te kennen.

U

itg

ev

a. Maak het voorbeeld dat juf geeft af: ‘Stel je voor Linde,’ zegt juf, ‘op een ochtend heb je je verslapen, terwijl je wel vijf paarden moet beslaan vandaag. Je springt uit bed om snel de hoefijzers en hoefnagels in je tas te doen, je hebt haast … Wat is het dan handig als je snel kunt uitrekenen …

18

b. Leg uit waarom het nu gemakkelijker wordt voor Linde om de tafels te leren?


Differentiatie

Casus 2: Herman

fb .v

.

Herman van acht uit groep 5 leest goed, hij kan goed meekomen. Maar nu moet hij het alfabet op volgorde leren, zodat hij bijvoorbeeld meteen weet dat de K vóór de R komt. Het lukt maar niet, en dat alfabetliedje vindt hij kinderachtig. Het telefoonboek gebruikt hij niet, de nummers staan in zijn smartphone. Als hij iemand wil bellen tikt hij gewoon de naam in. Herman houdt van puzzelspelletjes zoals: wat ontbreekt er in deze tekening? Wedstrijdjes vindt hij leuk. Juf bedacht een spel voor Herman en zijn klasgenoten, met de letters van het alfabet op volgorde.

u' Ac

tie

c. Maak de spelinstructie voor het alfabetspel af: Wanneer groep 5 op een ochtend binnenkomt zien ze alle letters van het alfabet aan een waslijn in de klas hangen, met knijpers. ‘Kijk er maar goed naar,’ zegt de juf, ‘want straks gaan er drie leerlingen naar de gang en dan…

d. Leg uit waarom het nu gemakkelijker wordt voor Herman om het alfabet te leren?

a. Leg in je eigen woorden uit wat de visie meervoudige intelligentie betekent volgens Gardner.

ev

er

Website Lino <

Zoek op internet een afbeelding van ‘Gardner meervoudige intelligentie’. Kies er enkele uit en maak hiervan een poster met behulp van Lino. Presenteer de Lino aan een medestudent, en leg uit wat er staat op de afbeeldingen.

Ed

Theoriebron Differentiatie <

Poster van meervoudige intelligentie presenteren

ij

Opdracht 17

U

itg

b. Bespreek je antwoord en de presentatie met een andere medestudent. Zijn jullie het eens over de betekenis van de visie? Leg je antwoord uit.

19


Differentiatie

Opdracht 18

Instructie schrijven bij meervoudige intelligentie a. Kies twee soorten intelligentie. Schrijf een korte instructie voor een lees- of rekenlesje voor een kind dat vooral

knap en

knap is (de twee

.

intelligenties die jij hebt gekozen). (naam) is

fb .v

b. Maak af: knap en ook

c. Het doel van de lees/rekenles is:

Theoriebron Differentiatie <

Een testje maken

a. Welke acht soorten intelligentie onderscheidt Gardner?

Ed

Opdracht 19

u' Ac

tie

d. Dit pak ik met hem/haar op deze manier aan:

knap.

er

ij

Website Migent <

ev

Doe een test met vragen over de intelligenties die Gardner beschrijft. Je vindt meerdere testen op het internet, doe bijvoorbeeld de test op de website Migent. Wat was de uitslag?

U

itg

b. Ik scoorde het hoogst op:

20

c. Ik scoorde het op ĂŠĂŠn na hoogste op:

d. Ik scoorde het laagste op:


Differentiatie

Website Migent < Werkdocument 3 <

Vraag een kind tussen negen en twaalf jaar dat je kent om de test op Migent te doen. Druk hiervoor de tien pagina’s af van Werkdocument 3. a. Welke intelligentie scoort het hoogst bij dit kind?

.

Theoriebron Differentiatie <

Kies een bijpassende werkvorm

fb .v

Opdracht 20

b. Welke werkvorm zou jij kiezen voor dit kind bij een project?

Geef bij elk voorbeeld aan op welke soort intelligentie het van toepassing is.

tie

c. Verzin een liedje over …

u' Ac

d. Maak een boodschappenlijstje voor zes pannenkoeken met een budget van € …

e. Maak een collage of maquette over …

f. Houd een interview bij jou in de straat over …

Ed

g. Doe een circusact met twee ballen, een hoepel, een touw …

ij

h. Bedenk wat je zelf belangrijk vindt om te …

Schrijf een verslag over …

er

i.

Zoek in het bos een materiaal waarmee je …

U

itg

ev

j.

21


Dyslexie

Dyslexie

.

Inleiding

tie

fb .v

Dyslexie is het bekendste leerprobleem. Vaak is er een combinatie met een bepaald type persoonlijkheid en/of een bepaalde leerstijl. Soms kan een andere didactiek of pedagogische benadering een heleboel oplossen. Bij dyslexie heeft de leerling een duidelijke achterstand op wat hem gevraagd kan worden, vergeleken met leeftijdsgenoten met een vergelijkbaar aantal maanden of jaren onderwijs. Er lijken steeds meer leerlingen met dyslexie te komen. Je kunt je afvragen: is dyslexie het probleem van de leerling of zijn de problemen systeemgerelateerd? Is de leerling met dyslexie misschien geholpen met een andere didactiek?

Leerdoelen

itg

ev

er

ij

Ed

Je kunt het begrip dyslexie uitleggen. Je kunt de begrippen top down en bottom-up uitleggen. Je kunt uitleggen hoe een leerling met dyslexie omgaat met verschillen en overeenkomsten in teksten. Je kunt spelling-, schrijf- en leesactiviteiten noemen die motiverend zijn voor de leerling met dyslexie. Je kunt motorische activiteiten noemen die ondersteunend zijn aan het leren lezen en schrijven.

u' Ac

• • •

U

Opdracht 21

22

Letters en woorden zien er in het hoofd van iemand met dyslexie heel anders uit

Betekenis begrip dyslexie a. Zoek op internet een definitie van het begrip dyslexie die je goed vindt en leg uit waarom. Vermeld ook de bron. Welke definitie heb je gevonden?


Dyslexie

Filmpje Wat is dyslexie? <

Bekijk het filmpje Wat is dyslexie? Schrijf vervolgens op het whiteboard het woord ‘dyslexie’. Om de beurt schrijft iemand een woord of zinnetje op dat bij hem opkomt. Als er een aantal woorden staan, wordt de definitie van dyslexie erbij geschreven. Welke woorden kloppen met de definitie, welke woorden niet? Bespreek samen de woorden die NIET kloppen. Komen ze voort uit een vooroordeel, of komt het voort uit eigen ervaring?

tie

Theoriebron Dyslexie <

Brainstormen over dyslexie

Waar gaat dyslexie nog meer over behalve over lezen en schrijven?

u' Ac

Opdracht 22

fb .v

.

b. Zoek nu een definitie op het internet van het begrip dyslexie die je niet goed vindt en leg uit waarom. Vermeld ook de bron. Welke definitie heb je gevonden?

Schrijf een kort verslag in Word over de bespreking die jullie als groep hadden over de woorden rond dyslexie.

Theoriebron Dyslexie <

Tik in op een zoekmachine ‘top down leren’. Maak gezamenlijk een mindmap over top down-leren met de informatie die je op internet vindt. Dit mag op een A3-vel met mindmapstiften, het mag ook met Coggle. Maak ook een mindmap over bottom-up leren. Hang ze naast elkaar op en leg een medestudent het verschil uit tussen top down-leren en bottom-up leren. Beantwoord daarna de vragen: a. Wat heeft een top down-denker nodig voordat hij aan een opdracht kan beginnen?

er

ij

Website Coggle <

Maak een mindmap en beantwoord de vragen

Ed

Opdracht 23

itg

ev

b. Wat heeft een bottom-up denker nodig om aan zijn werk te kunnen beginnen?

Opdracht 24

U

Theoriebron Dyslexie <

Eerst de tekst of eerst de vragen? Vraag aan een klasgenoot met dyslexie wat hij doet bij een tekst met vragen. Leest hij netjes volgens de instructie de tekst en beantwoordt hij daarna de vragen? Of leest hij snel eerst de vragen en dan pas de tekst? a. Wat was het antwoord van je studiegenoot?

23


Dyslexie

b. Wat is van toepassing op het antwoord van je medestudent? Kies het juiste antwoord. Top down-leren / bottom-up leren.

tie

d. Hoeveel van hen hebben dyslexie?

fb .v

.

c. Vraag nog zes studiegenoten wat ze doen: eerst de tekst lezen of eerst de vragen? Hun antwoord is:

Theoriebron Dyslexie <

Kan het tegelijkertijd?

Ed

Opdracht 25

u' Ac

e. Waarom vinden mensen het soms fijn om eerst snel de vragen te lezen, ook als ze geen dyslexie hebben?

a. Leg uit hoe iemand met dyslexie omgaat met overeenkomsten en verschillen in teksten.

er

ij

b. Wat is het probleem voor de dyslectische leerling bij meerkeuzevragen, waarbij de keuzemogelijkheden erg op elkaar lijken?

ev

c. Kun je tegelijkertijd naar overeenkomsten en verschillen in een tekst zoeken? Ja / Nee.

U

itg

d. Kun je tegelijkertijd iets bouwen en iets afbreken? Ja / Nee.

24

e. Kun je tegelijkertijd een mooie tekening maken en negatief denken? Ja / Nee.


Dyslexie

Opdracht 26

Bekijk het Filmpje Spiekbriefje in je hoofd. Daar leert een leerling om visueel een woordbeeld op te slaan. a. Allereerst tekent het kind haar hoofd schematisch met vier kamertjes: voor taal, voor rekenen, voor leuke dingen en voor stomme dingen. Samen met de leerkracht bezoekt het kind met de ogen dicht de kamertjes en richt ze in. Voor het moeilijke spellingwoord volgt de leerkracht een aantal stappen. Elke stap in de instructie is belangrijk. Kijk goed naar het filmpje en maak de zinnen in de instructie af: • De leerling kijkt goed en spelt het moeilijke woord ‘station’, dat voor hem ligt hardop, met de letters van het alfabet: s-t-a-t-i-o-n.

fb .v

.

Filmpje Spiekbriefje in je hoofd <

Instructie aanvullen

De leerling spelt het woord weer, maar nu van achter

Nu gaan de ogen

De leerling spelt hardop het woord van voor

De leerling spelt

Dan gaat de leerling in gedachten de trap op, de gang door, naar het

De ogen blijven

In de hoek van de kamer staan

De leerkracht vraagt naar de kleur van de

De leerling pakt een

De leerkracht vraagt naar de kleur van

De leerling schrijft, hardop spellend

Ter controle spelt de leerling het woord nogmaals, maar nu van

De leerkracht zegt: ‘Als je het woord station moet schrijven kun je altijd

Het woord is nu opgeslagen in haar hoofd als een plaatje.

ij

Ed

u' Ac

tie

er

b. Hoe sla je een tekst in de computer op als een plaatje?

U

itg

ev

c. Leg uit hoe je dit kunt vergelijken met het visueel woordbeeld opslaan uit de instructie.

25


Dyslexie

Opdracht 27

Vraag een kind dat je kent van ongeveer negen jaar oud om een fantasieverhaaltje te maken bij een aansprekende titel. Geef het kind de vrije keuze: eerst schrijven óf eerst tekenen. a. Het kind kiest:

fb .v

.

Theoriebron Dyslexie <

Eerst tekenen of eerst schrijven?

tie

b. Vraag ná de opdracht naar het waarom van de keuze. Waarom koos het kind eerst voor tekenen of eerst voor schrijven?

Theoriebron Dyslexie <

Vragen beantwoorden over een leesspel

Lees de beschrijving van het spel ‘Expres een fout lezen’ in de theorie, en beantwoord de vragen hierover.

Ed

Opdracht 28

u' Ac

c. Hoe komt het dat een kind met dyslexie steun heeft aan: eerst het verhaaltje tekenen en dan pas schrijven wat het getekend heeft?

a. Waarom gaat de leerling juist preciezer lezen als hij expres een grappige fout mag maken?

er

ij

b. Waarom lezen de andere kinderen in het groepje ineens goed mee?

ev

c. Wat doet dit spel met faalangst en de negatieve lading van ‘fout’?

U

itg

d. Wat doet lachen tijdens een leesles?

26

e. Waarom hoef je niet bang te zijn dat ze niet kunnen stoppen met lachen?

f. Doe dit spel zelf met twee anderen en ervaar zelf wat dit van je concentratie vraagt. Ging jij preciezer lezen?


Dyslexie

Opdracht 29

Braingym of hersengym is zeer ondersteunend bij het leren lezen, vooral oefeningen met links en rechts. Zoals een spel met gooien van een bal of pittenzakje, waarbij de linker- en rechterhand worden gebruikt. Zoek op internet afbeeldingen van ‘braingym’. Kies een poster met oefeningen of stel er zelf een samen met behulp van Lino. Druk de poster af op A3, en presenteer deze aan elkaar. Je mag de poster maken met een multimediamiddel, maar het mag ook op papier.

fb .v

.

Website Lino <

Poster over braingym

a. Welke opdrachten kunnen praktisch gezien in de klas worden toegepast en waarom?

u' Ac

tie

b. Welke opdrachten zijn niet praktisch uitvoerbaar in de klas? Waarom niet?

Opdracht 30

Ed

c. Kies twee oefeningen en beschrijf hoe je er een spel van kunt maken.

Braingym

er

ij

a. Welke activiteiten horen bij braingym? Kies uit: schrijven, afwassen, touwtjespringen, op handen en knieën kruipen, tennissen, jongleren, pianospelen, voetballen, grote achten tekenen met stoepkrijt.

U

itg

ev

b. Leg waarom de door jou gekozen activiteiten bij braingym horen.

27


Dyscalculie

Dyscalculie

.

Inleiding

fb .v

Dyscalculie kan heel lastig zijn bij het functioneren in deze maatschappij. Zo is het bijvoorbeeld moeilijk om met geld om te gaan als je dyscalculie hebt. Er zijn vaak problemen met klokkijken, hoeveelheden bepalen en plannen en organiseren. In een maatschappij zonder geld, waar je de tijd aan jezelf hebt, waar niets wordt gepland en alles spontaan ontstaat, is er geen probleem. Maar de realiteit is anders ...

Leerdoelen

tie

er

ij

Ed

Je kunt het begrip dyscalculie uitleggen. Je kunt gevolgen en consequenties van dyscalculie benoemen op lange termijn. Je kunt benoemen en uitleggen wat de didactische behoeften zijn van leerlingen met dyscalculie. Je kunt werkvormen noemen die ondersteunend zijn bij dyscalculie.

u' Ac

• • •

Moeilijke situaties voor mensen met dyscalculie.

Opdracht 31

Schrijf de definitie van dyscalculie over uit de Theoriebron Dyscalculie. In die definitie staan de woorden ‘hardnekkige’ en ‘accuraat’. Zoek de betekenis hiervan op, op internet.

U

itg

ev

Theoriebron Dyscalculie <

Definitie dyscalculie uitleggen

a. Wat betekent hardnekkig?

b. Wat betekent accuraat?

c. Wat wordt in de definitie bedoeld met ‘vlot’?

d. Wat wordt bedoeld met ‘wiskundige afspraken’?

28


Dyscalculie

Opdracht 32

a. Schrijf op hoe je aan een kind van ongeveer acht jaar oud uitlegt wat dyscalculie is. Gebruik voorbeelden.

fb .v

.

Theoriebron Dyscalculie <

Dyscalculie eenvoudig uitleggen

u' Ac

c. Wat heb jij geantwoord?

tie

b. Lees de uitleg voor aan iemand die niets weet van dyscalculie. Laat hem of haar vragen stellen aan jou. Welke vragen werden gesteld?

Ed

d. Wat zou jij nu toevoegen of veranderen in jouw uitleg?

er

ij

e. Leg uit waarom.

g. Wil je je uitleg nog aanpassen? Leg je antwoord uit.

U

itg

ev

f. Lees je uitleg nogmaals door. Zou iemand die jou uitleg hoort, en die misschien dyscalculie heeft, schrikken van jouw uitleg? Leg je antwoord uit.

29


Dyscalculie

Opdracht 33

Inventariseer waarmee mensen met dyscalculie moeite hebben. Zoek ook op internet, daar staan meerdere ervaringsverhalen. Druk een verhaal af en bespreek het met elkaar. Probeer een volwassene met dyscalculie te vinden (vraag zo nodig hulp aan je docent). Nodig hem of haar uit. Waar loopt deze persoon tegenaan in het dagelijkse leven? Maak vragen, bereid het interview voor.

u' Ac

tie

a. Bedenk zeven vragen voor het interview.

fb .v

.

Theoriebron Dyscalculie <

Interview houden

Ed

b. Noteer de antwoorden die de volwassene met dyscalculie geeft.

Voor mensen met dyscalculie kunnen de volgende zaken een probleem zijn: • ruimtelijke oriëntatie • klok kijken • volgordes • cijfers/getallen • hoeveelheden vergelijken • geld • plannen en organiseren.

U

itg

ev

er

Theoriebron Dyscalculie <

Hulpmiddelen zoeken

ij

Opdracht 34

30

Kies een van deze onderwerpen en onderzoek welke hulpmiddelen/materialen hiervoor zijn ontwikkeld. Typ bijvoorbeeld in op Google ‘hulpmiddel bij klok kijken’. Maak een PowerPoint-presentatie van zes dia’s over het gekozen onderwerp of maak een mindmap. Presenteer wat je gemaakt hebt in de groep. a. Welk onderwerp heb je gekozen?


Dyscalculie

Opdracht 35

Stellingen over de didactiek

De docent leest stellingen voor. Zijn ze goed of fout? Bepaal vooraf welke kant van de ruimte ‘goed’ is en welke kant ‘fout’. Luister naar de stelling en ga aan de kant van het juiste antwoord staan. Vraag de docent om uitleg als je voor de verkeerde plek kiest en je niet begrijpt waarom dat onjuist was. De stellingen: • Een leerling met dyscalculie heeft grondige motorische voorbereiding nodig voordat hij begint aan het formele rekenen. goed / fout • Je moet altijd beginnen met sommetjes vóórdat er getalbegrip is, hoe vlugger hoe beter. goed / fout • Automatiseren kan overgeslagen worden, dat is te moeilijk. goed / fout • De didactiek voor een leerling met dyscalculie bevat veel handelingen met materialen. goed / fout • Hardop onder woorden brengen van de rekenkundige bewerking moet je verbieden, het is storend voor de anderen in de groep. goed / fout • De leerling met dyscalculie heeft het onder woorden brengen van de rekenkundige bewerking tijdens het berekenen nodig. goed / fout

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Dyscalculie <

u' Ac

tie

d. Hoe zet jij daarbij jouw hulpmiddel in?

fb .v

c. Beschrijf een lastige situatie vanwege een probleem met jouw onderwerp.

.

b. Welke hulpmiddelen heb je gevonden?

Opdracht 36

U

itg

Theoriebron Dyscalculie <

Vaktermen betekenis geven Zoek op internet de betekenis van: a. Automatiseren

b. Verbaliseren

c. Sturingselement

31


Dyscalculie

d. Denkhandelingen

Welke woorden horen bij de voorbeelden?

fb .v

.

e. Freek heeft een liedje geleerd van de tafel van 3. Dat mag hij zachtjes zingen tijdens de toets. Dat stuurt hem mooi de goede kant op als hij de sommetjes van deze tafel tegenkomt.

tie

f. ‘Eens even denken’, zegt Freek hardop, ‘Ik wil trakteren en er zijn twintig kinderen in de klas. Ik zet eerst twintig Legopoppetjes in een kring. Ziezo, nu geef ik elk lego-poppetje een legosteentje, dat zijn de snoepjes. Nu tel ik de Legosteentjes... Hé, dat zijn er óók twintig!’

u' Ac

g. Marietje wil ook trakteren. In gedachten telt ze de kinderen uit de klas. Mmm, twintig denkt ze ... Dan moet ik mama vragen om twintig mandarijntjes te versieren.

Opdracht 37

Vragen over werkvorm beantwoorden Lees de beschrijving van het spel: ‘Op de tafels springen’ in Werkdocument 4 en beantwoord de vragen hierover.

ij

Werkdocument 4 <

Ed

h. Bas leert de tafel van 7. Hij doet dat door op een tegelpaadje met de uitkomsten de kruisloop te doen en hardop de uitkomsten te zeggen bij elke stap. Sommige uitkomsten heeft hij omgedraaid, die kan hij niet zien! ‘Stap 7, stap 14, st... eh ... oh ja, stap 21 ...’ Pas als alle tegels zijn omgedraaid en hij kan de uitkomsten meteen op de stap zeggen, heen en terug, dán kent hij de tafel.

er

a. Waarom is de spelvorm belangrijk?

U

itg

ev

b. Waarom is uitkomsten zeggen en tegelijkertijd de kruisloop doen belangrijk?

32

c. Waarom moet de leerlingen de uitkomsten hardop noemen?

d. Waarom is het goed om de leerling zelf te laten kiezen welke tegel-met-uitkomst hij omdraait?


Dyscalculie

.

e. Waarom is het prima als een leerling een paar keer het paadje heen en terug loopt, zonder een nieuwe uitkomst om te draaien?

fb .v

f. Waarom leert de leerling eerst de uitkomsten en daarna pas de sommetjes erbij?

Website Toondoo <

Bekijk het filmpje Rekenen op z'n Japans! Handig bij dyscalculie? Zoek op internet ‘dyscalculie tips in de klas’. Maak een overzicht voor jezelf met behulp van Toondoo met de tips en illustraties die je kunt gebruiken in je werk als onderwijsassistent. Zet ze van boven naar beneden in de volgorde van belangrijkheid. Vergelijk jouw poster met de poster van je medestudent en beantwoord de vragen:

u' Ac

Filmpje Rekenen op z'n Japans! Handig bij dyscalculie? <

Overzicht met tips maken

a. Welke tip vind jij het belangrijkst in de begeleiding van een leerling met dyscalculie? Waarom?

Ed

Opdracht 38

tie

g. Leg uit hoe jij dit spel zou organiseren als je moet oefenen met drie leerlingen. Welk materiaal gebruik je, welke plek in de school kies je?

er

ij

b. Welke tip vindt jouw medestudent het belangrijkst? Waarom?

Opdracht 39

Rekenmaterialen gebruiken

U

itg

ev

Reken- en telmaterialen zijn overal te vinden. Vaak kun je kosteloos materiaal gebruiken om te tellen en sommetjes te maken. Zo kun je in de keuken ook van alles vinden, zoals maatschepjes en bekers. Bedenk een rekenactiviteit met materialen die zelf gemaakt zijn of verzameld. Dus geen materiaal van een rekenmethode. Maak een foto van het materiaal en beschrijf doel en proces van de activiteit. Presenteer het aan de groep. Wat maakte deel uit van jouw rekenactiviteit? verbaliseren handelen automatiseren spel tellen rekenbegrippen als: evenveel, meer dan, minder dan.

33


Autisme Spectrum Stoornissen

.

Autisme Spectrum Stoornissen

fb .v

Inleiding

ASS (Autisme Spectrum Stoornissen) is een verzamelnaam voor de verschillende types autisme. De ene leerling met autisme heeft het lastig met sociale vaardigheden, een ander met te veel prikkels. Overzicht en voorspelbaarheid zijn voor iedere leerling met ASS belangrijk. De leerling met ASS heeft ook zeer sterke punten. Daar kun je gebruik van maken bij het leren.

u' Ac

Je kunt het begrip Autisme Spectrum Stoornis (ASS) uitleggen. Je kunt kenmerken van ASS benoemen en er uitleg over geven. Je kunt vijf sterke punten opnoemen van ASS. Je kunt drie situaties beschrijven die lastig zijn voor een leerling met ASS. Je kunt gedragsproblemen benoemen die kunnen ontstaan in de klas. Je kunt benoemen wat belangrijk is bij jouw communicatie met leerlingen met ASS.

itg

ev

er

ij

Ed

• • • • • •

tie

Leerdoelen

Opdracht 40

U

Filmpje Wat is autisme? <

Theoriebron ASS <

34

Vragen die horen bij een duidelijke opdracht.

Definitie ASS uitleggen Bekijk het filmpje Wat is autisme? Gebruik de Theoriebron Autisme en beantwoord de vragen. a. Wat is de definitie van ASS?


Autisme Spectrum Stoornissen

.

b. Biopsycholoog Martine Delfos noemt autisme in het filmpje een containerbegrip. Wat zegt zij hierover?

fb .v

c. Martine Delfos heeft het over een vertraagde en versnelde ontwikkeling tegelijkertijd. Wat bedoelt ze hiermee?

tie

d. Waarom denken kinderen volgens Martine Delfos dat ze vreemd of anders zijn?

u' Ac

e. Welke domeinen worden onderscheiden in de DSM-5?

Theoriebron ASS <

Vaktaal begrijpen

In de DSM-5 staan enkele vaktermen die bij beschrijvingen worden gebruikt. Zoek de betekenis op, zodat je de uitleg over ASS beter kunt begrijpen.

ij

Opdracht 41

Ed

f. Zoek op internet op wat DSM-5 is en leg uit in je eigen woorden.

er

a. Communicatie.

ev

b. Interactie.

U

itg

c. Emotionele wederkerigheid.

d. Repetitief gedrag.

e. Non-verbaal.

35


Autisme Spectrum Stoornissen

Opdracht 42

Schrijf samen een instructie voor een eenvoudige taak voor een leerling met ASS. Bij bijvoorbeeld ‘een kleine afwas doen’, gebruik je de volgende stappen: WAT gaat hij doen? Uitleggen wat de opdracht is: vieze borden, kopjes, lepels enzovoort schoonmaken. Alle dingen benoemen en aanwijzen. HOE moet hij het doen? Alle deelhandelingen beschrijven tot in detail. WAAR wast hij af? Werkplek beschrijven of laten zien, spullen overzichtelijk ordenen. WANNEER moet hij afwassen? Na het eten als iedereen van tafel is. WIE helpt hem met afwassen, en wat is de taakverdeling?

fb .v

.

Theoriebron ASS <

Instructie schrijven

Bedenk een eenvoudige taak, of kies een van deze taken: een lade opruimen, douchen, de tafel dekken, bed opmaken, gymtas inpakken.

tie

Presenteer de stappeninstructie aan de andere groepjes en vraag feedback.

u' Ac

a. Hadden jullie alle handelingen goed beschreven?

Jullie geven elkaar tips (iets wat beter kan) en tops (iets wat goed is). Welke tips en tops kregen jullie?

er

ij

c. Tops:

Ed

b. Tips:

Reclameposter maken

ev

Opdracht 43

U

itg

Website Lino <

36

Stel, er wordt een groot buurtfeest georganiseerd. Allerlei mensen willen wat doen. Jullie verdelen de taken. Er moet een tent komen, catering, de administratie moet bijgehouden worden, de uitnodigingen verstuurd. Er komen hekken rondom het terrein en er is een kassahokje nodig. Bedenk zelf nog wat taken. Aan het eind van het feest worden alle vrijwilligers in het zonnetje gezet met een mooie digitale poster, die geprojecteerd wordt op een scherm. Daarop staat afgebeeld wat ze hebben betekend voor dit feest. a. Benno (20) heeft ASS, ernst niveau 1. Hij is behoorlijk intelligent, volgt regels op, houdt zich aan afspraken en is heel precies. Benno heeft zich aangemeld als vrijwilliger. Benno mag kiezen uit twee taken. Bedenk twee geschikte taken voor Benno, leg de keuze uit voor deze taken.


Autisme Spectrum Stoornissen

Maak Benno’s digitale poster met behulp van Lino voor de afsluiting van het feest, waarop zijn sterke punten duidelijk te herkennen zijn. Projecteer en presenteer de poster, leg uit aan jullie medestudenten waarom jullie die taken kozen voor Benno. Vraag feedback.

fb .v

.

b. Tips:

c. Tops:

tie

d. Hoe denk je dat iemand met ASS deze opdracht ‘reclameposter maken’ zou vinden?

u' Ac

e. Waarom?

Welke werkvormen en taken kun je inzetten om de sterke punten te gebruiken van de leerling met ASS? Foutjes zoeken in een tekst Een fantasiedier tekenen De strepen van een zebra in een zebravorm tekenen met zwarte fijnschrijver Improviseren Turven hoe vaak iets voorkomt Woordzoeker maken met dicteewoorden Woorden uitbeelden Memory-spel over natuur spelen Een kast opruimen Een collage maken Topografie leren Samen een maquette maken van een indianendorp Toneelspelen Sorteren.

U

itg

ev

er

Theoriebron ASS <

Werkvorm kiezen

ij

Opdracht 44

Ed

f. Wat zou een voordeel kunnen zijn als een van jullie een lichte vorm van ASS heeft?

37


Autisme Spectrum Stoornissen

Opdracht 45

Lastige situaties verklaren Je gaat bij drie casussen van lastige situaties uitleggen, wat de situatie lastig maakt voor de leerling met ASS.

.

Casus 1: Linda

u' Ac

Casus 2: Michael

tie

a. Wat maakt de situatie lastig voor deze leerling?

fb .v

Linda zit in groep 6. Linda heeft ASS. Ze is gek op haar juf, wel een strenge juf, maar met duidelijke regels, zoals niet snoepen. Nu de juf ziek is, komt er een meester met een zware stem en een baard. Linda moet erg wennen. Henk deelt stiekem dropjes uit. Meester ziet het en lacht. ‘Mag ik er ook een?’ vraagt hij. Iedereen lacht en iedereen vindt hem tof. Behalve Linda, ze is in verwarring, de meester houdt zich niet aan de regels.

Ed

Michael zit in de brugklas. Hij heeft ASS. Het schooljaar begint met op kamp gaan. Ze gaan naar een kampeerboerderij op Ameland. Michael heeft met zijn moeder opgezocht hoe het daar is, via de website van de kampeerboerderij. Michael moet nu bij allemaal vreemde jongens en meisjes slapen, ander eten, spelletjes doen en, o jee, een dropping in de nacht en een spooktocht. Gelukkig gaat zijn vriend Robert ook mee.

ij

b. Wat maakt de situatie lastig voor deze leerling?

er

Casus 3: Daan

U

itg

ev

Daan zit in de groep 3a van een RENN4-school. Het ging de eerste twee jaren best goed op school. Hij zat in een kleine groep met andere leerlingen met ASS. Maar er gingen drie jongens verhuizen. Toen werd de groep te klein en werd 3a samengevoegd met 3b. In die groep zitten erg leuke en grappige jongens, maar ze zijn ook heel druk en luidruchtig. Daan hoort altijd elk geluidje. Nu zijn er zo veel geluidjes in de klas dat hij niet meer kan werken. Hij wordt er ook heel boos door, bijna agressief...

38

c. Wat maakt de situatie lastig voor deze leerling?


Autisme Spectrum Stoornissen

Opdracht 46

Hulpmiddelen zoeken en uitleggen

fb .v

.

Er zijn veel hulpmiddelen ontwikkeld voor de leerling met ASS. Op internet worden ze aangeboden door bedrijven die schoolmaterialen en leermiddelen verkopen. Zoek drie hulpmiddelen op en print de afbeeldingen op een A4-vel. Schrijf erbij hoeveel dit hulpmiddel kost en waarbij dit hulpmiddel helpt. Bijvoorbeeld: voor ‘overzicht geven’, ‘structuur aanbrengen’, ‘hulp met tijd’ of ‘prikkels verminderen’. Geef een voorbeeld van een situatie waarin je het hulpmiddel zou inzetten.

tie

a. Hulpmiddel 1

Ed

c. Hulpmiddel 3

u' Ac

b. Hulpmiddel 2

er

ij

d. Kies een van de hulpmiddelen uit en beschrijf hoe je dat op een goedkope manier zelf zou kunnen maken.

U

itg

ev

e. Maak het hulpmiddel en presenteer het aan de groep. Jullie geven elkaar feedback. Welke feedback heb jij ontvangen? Ben je het daarmee eens? Leg je antwoord uit.

39


Autisme Spectrum Stoornissen

Opdracht 47

De emotie ‘boosheid’ onderzoeken

fb .v

.

Mensen met ASS hebben moeite met het herkennen van emoties. In deze opdracht ga je aan de slag met jouw eigen ideeën over een emotie, namelijk boosheid. Tik in op een zoekmachine ‘reageren op boosheid’ of ‘wat is boosheid’. Zo vind je heel veel informatie. Zowel in tekst, maar ook afbeeldingen. Verzamel op jouw manier alles wat je interessant vindt over de emotie boosheid. Wil je gewoon beginnen met een tekst lezen? Of ga je eerst naar ‘afbeeldingen’ om je keuze te maken? Allebei goed! Maak een mindmap met in het midden het woord ‘boos’. Takken of poten van de mindmap zouden kunnen zijn: • oorzaken • fysieke reacties • reageren op boosheid • de functie van boosheid • de kracht van boosheid positief gebruiken.

Opdracht 48

Zelfreflectie

u' Ac

tie

Bespreek in de groep de mindmaps. Wat wil je nog toevoegen aan je eigen mindmap, uit de mindmap van een ander?

a. Denk eens terug aan een keer dat jij héél erg boos was. Hoe uitte je die boosheid?

Ed

b. Hoe werd er gereageerd?

ij

c. Wat was prettig, of juist onprettig van die reactie?

er

d. Wat had je vooral nodig?

ev

e. Hoe reageer jij als iemand boos tegen jou doet?

U

itg

f. Wat gebeurt er met boosheid als twee mensen boos doen tegen elkaar?

40

g. Gaat iemands ‘boosheid’ over zichzelf of over de persoon waarop hij boos is? Bespreek deze vraag met de hele groep met je docent erbij. Maak een kort verslag van het gesprek. Wat heb jij van dit gesprek geleerd?


Autisme Spectrum Stoornissen

Opdracht 49

Dubbele boodschap maken

.

Leerlingen met ASS hebben moeite met het lezen van lichaamstaal. Maar ze hebben wel een heel scherp gevoel voor dingen die niet kloppen. Als lichaamstaal en het gesprokene niet met elkaar overeenkomen, is dat heel verwarrend en beangstigend voor ze. Dat kan een reden zijn om zich nog meer naar binnen te keren, waar ‘alles klopt’.

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

a. De tekeningen hierna laten lichaamstaal zien, die past bij een emotie. Laat drie mensen iets zeggen dat klopt met de lichaamstaal door het erbij te schrijven in een tekstballonnetje. Laat de andere drie mensen iets zeggen wat absoluut NIET klopt met de lichaamstaal, in een tekstballonnetje. Deze laatste drie geven een ‘dubbele boodschap’.

b. Wat maakt dat leerlingen met ASS geen plezier hebben in woordspelingen en uitdrukkingen?

U

itg

ev

Noteer de nummers van de tekeningen die verwarring kunnen scheppen omdat ze een dubbele boodschap hebben. De tekeningen waarbij met een dubbele boodschap zijn nummer:

41


Autisme Spectrum Stoornissen

Website Tips met betrekking tot communicatie <

Positief formuleren

Je kunt alles op een positieve manier zeggen. Dat doen we niet vanzelfsprekend. Vaak hoor je wat NIET mag en wat je onder GEEN beding kan doen. Voor een leerling met ASS zijn negatieve formuleringen extra moeilijk. Je bent als begeleider goed op weg, zodra je ontkennende woorden kunt vermijden in je taalgebruik. Zodat je benoemt, wat je wenst. Dat vergt oefening. Lees het artikel Tips met betrekking tot communicatie. Buig de volgende uitspraken om naar een positieve formulering, zonder ‘niet’ of ‘geen’. Voorbeeld: Ik wil NIET dat je hier mee doorgaat. => Je mag hier nu mee stoppen.

u' Ac

a. Dat werk van gisteren was NIET goed.

tie

Opdracht 50

fb .v

.

c. Teken op een papier wat een leerling met ASS in zijn hoofd zou kunnen zien bij: ‘iemand achter het behang plakken’. Of kies een andere uitdrukking om letterlijk te tekenen. Laat je tekening zien aan een medestudent. Wat vindt hij van jouw tekening? Kent hij de letterlijke en de figuurlijke betekenis?

b. Je mag GEEN ongezond snoep meer mee naar school brengen.

Ed

c. Maak NIET zo’n lawaai.

d. Je had je werk gisteren NIET af.

er

ij

e. Ik wil GEEN jassen op de grond zien liggen.

U

itg

ev

f. Je mag NIET aan andermans spullen zitten.

42


ADHD

ADHD

.

Inleiding

fb .v

ADHD wordt vaak vertaald met ‘alle dagen heel druk’. Als kinderen dat over zichzelf zeggen, wordt het lastig voor ze om zich rustig te voelen. Dan wordt het een self fulfilling prophecy. Dat betekent: wat je denkt over jezelf wordt vanzelf realiteit. ADHD heeft kenmerken die soms lastig zijn voor de leerkracht en daardoor vaak ook voor de leerling zelf. Maar de leerling met ADHD heeft minstens zo veel talenten.

Leerdoelen

ev

er

ij

Ed

tie

• • •

Je kunt de classificatie ADHD, zoals in de DSM-5 beschreven, uitleggen. Je kunt kenmerken noemen uit de lijst van ADHD-kenmerken die van invloed zijn op het leren. Je kunt vijf kwaliteiten opnoemen van ADHD. Je kunt uitleggen wat leerlingen met ADHD nodig hebben bij een opdracht. Je kunt beschrijven welke leeringangen het best benut kunnen worden bij een leerling met ADHD. Je kunt benoemen wat belangrijk is in je communicatie met leerlingen met ADHD.

u' Ac

• •

Iemand met ADHD is vaak met zijn hoofd ergens anders.

Opdracht 51

itg

Theoriebron ADHD <

Wat is ADHD? Lees de Theoriebron ADHD en bekijk het filmpje Wat is ADHD. Beantwoord de vragen. a. De diagnostische criteria voor ADHD zijn:

U

Filmpje Wat is ADHD? <

b. Wat betekent persisterend?

43


ADHD

c. Welke twee kenmerken hebben ieder een lijst waarop gescoord kan worden?

fb .v

.

d. Welke twee vormen worden in het filmpje genoemd? En wat is het verschil?

e. Hoe lang moet een leerling de kenmerken hebben om de diagnose ADHD te krijgen?

g. Waar staan de letters ADHD voor?

Opdracht 52

Blijft de inhoud van DSM altijd hetzelfde?

Ed

i.

u' Ac

h. Zoek op internet: Wat is DSM-5?

tie

f. Komen de symptomen altijd voort uit een psychische stoornis?

Onoplettendheid

ij

Turf bij jezelf hoe vaak je in de eerste twintig minuten stil luistert naar een les of lezing en de behoefte aan bewegen voelt. Bijvoorbeeld voet verzetten, even lopen, pen pakken en tikken, tekenen of krassen.

ev

er

a. Hoeveel streepjes heb je gezet, en wat vind je zelf van je score?

U

itg

b. Vergelijk jouw score met de score van een medestudent, wat is het verschil? En hoe denken jullie dat dat komt?

c. Wat doet het met je concentratie als je eraan mag toegeven en even mag lopen of bewegen tijdens het luisteren?

d. Na hoeveel minuten vraagt de bewegingsonrust in jouw lichaam om een pauze?

44


ADHD

Zoek op internet de twee lijsten met kenmerken van ADHD uit de DSM-5 op. De lijst met kenmerken van ‘onoplettendheid’ en de lijst met kenmerken van ‘hyperactiviteit-impulsiviteit’. Kijk op welke kenmerken jij scoort.

fb .v

.

e. In welke situatie zou je weinig of niets op de lijst ‘onoplettendheid’ scoren? Hoe komt dat denk je?

Interview houden

u' Ac

Opdracht 53

tie

f. In welke situatie zou je vaker op de lijst ‘onoplettendheid’ scoren? Hoe komt dat denk je?

Bedenk vier vragen die je zou willen stellen aan een studiegenoot of iemand anders met AD(H)D. De vragen gaan over wat lastig is of was bij het leren op school. Schrijf hier de vragen op voor het interview:

Ed

a. Vraag 1.

ij

b. Vraag 2.

ev

er

c. Vraag 3.

U

itg

d. Vraag 4.

Neem het interview af en maak hier een kort verslagje van in Word. Laat het lezen door de persoon die je geïnterviewd hebt en vraag feedback. e. Welke feedback heb je ontvangen?

45


ADHD

Opdracht 54

Inleven in ‘een druk hoofd’ Wat betekent het om alle informatie tegelijkertijd binnen te krijgen? Doe een testje. Leg tien voorwerpen onder een doek. Laat je medestudenten er tien tellen naar kijken. Leg de doek er weer over, elke deelnemer schrijft op wat hij heeft gezien.

fb .v

.

a. Wat zijn de scores?

tie

b. Vraag aan degene met de hoogste score welke strategie hij gebruikte. Welke was dat?

u' Ac

c. Hoe vonden ze het om in korte tijd veel informatie tegelijk te moeten opnemen? Beschrijf drie reacties.

Ed

Een nog iets moeilijker testje. Geef alle deelnemers een woord op papier. Dat kunnen verschillende woordsoorten zijn: tafel, erg, lopen, enzovoort. Zodra jij je hand opsteekt, spreekt iedereen hardop drie keer zijn woord uit. Daarna schrijft elke deelnemer de woorden op die hij heeft gehoord.

U

itg

ev

er

ij

d. Noteer de namen en scores.

46

e. Vraag aan degene met de hoogste score welke strategie hij gebruikte. Welke was dat?

f. Hoe vonden ze het om informatie op te moeten nemen terwijl iedereen door elkaar praat? Beschrijf drie reacties.


ADHD

g. Welke woorden werden het vaakst opgeschreven?

Theoriebron ADHD <

De ideale school vormgeven

Teken en beschrijf op een A3-vel de ideale basisschool volgens jou. Vergelijk de tekeningen met elkaar en voeg andere ideeĂŤn toe aan jouw tekening, die jij ook goed vindt. Welke aspecten van jouw tekening denk je dat een leerling met ADHD fijn vindt? Zet daar kleine hartjes. Klopt dat? Vraag feedback aan iemand met ADHD.

tie

Opdracht 55

fb .v

.

h. Hoe komt dat?

u' Ac

a. Wat vindt de persoon met ADHD het fijnste in de tekening?

b. Wat mist hij/zij nog?

Ed

c. Welke school ken jij, die veel op jouw ideale school lijkt? En waarom?

er

ij

d. Wat heb jij vooral gemist in je eigen basisschooltijd?

ev

e. Is deze opdracht geschikt voor een leerling met ADHD?

itg

Opdracht 56

Lees in de Theoriebron ADHD over de kwaliteiten van mensen met ADHD. a. Welke kwaliteiten bezit jij ook? Leg dit uit met een voorbeeld per kwaliteit.

U

Theoriebron ADHD <

Kwaliteiten van een ADHD'er

47


ADHD

.

b. Kies een van de kwaliteiten en beschrijf daarvoor een passende lesactiviteit. Welke kwaliteit heb jij gekozen?

tie

fb .v

c. Beschrijf je lesactiviteit.

Filmpje ADHD'er in de klas <

Wat heeft Anouar nodig?

Hoe reageer je op leerlingen met ADHD als het hen niet lukt om aan de slag te gaan? Meester Hoefnagels geeft les op een vmbo-school die zijn ervaringen deelt op Youtube. Een van zijn leerlingen, Anouar, heeft ADHD. Bekijk het filmpje ADHD'er in de klas.

Ed

Opdracht 57

u' Ac

d. Vraag feedback van een medestudent over je beschrijving. Welke feedback heb je gekregen? Ben je het daarmee eens? Leg je antwoord uit.

er

ij

a. Leg uit waarom de werkwijze van meester Hoefnagels niet goed kan zijn en leg uit waarom zijn werkwijze wel goed kan zijn.

U

itg

ev

b. Wat vind jij van de reactie van meester Hoefnagels? Zou je dit zelf ook op deze wijze doen of juist niet? Leg je antwoord uit.

48


ADHD

Een instructie geven

tie

u' Ac

Denk aan (aanwijzingen): • kort en bondig • top down-leren ('andersom') • voorbeeld gebruiken • eindresultaat tonen/uitleggen • overzicht geven van stappen • plezier/gevoel aanspreken.

fb .v

Schrijf een instructie voor een opdracht voor leerlingen met ADHD. Doe dit in Word en voeg afbeeldingen toe. Kies uit de opdrachten (werkvormen): • Een mindmap maken over jezelf • Een plattegrond van de klas tekenen en oppervlakte uitrekenen • Een nieuw spel in de gymles aanleren • Een verhaal schrijven over … (titel) • Een werkstuk maken over … • Ik kies:

.

Opdracht 58

Ed

a. Welke aanwijzingen heb je gebruikt en hoe heb je dat gedaan?

ij

Presenteer de instructie aan de groep en vraag feedback over de geschiktheid van de opdracht voor een leerling met ADHD. Welke tips en tops kreeg je?

ev

er

b. Tips:

U

itg

c. Tops:

49


ADHD

Opdracht 59

Complexe opdracht vereenvoudigen Een complexe of meervoudige opdracht heeft meerdere handelingen en stappen. Herschrijf de volgende opdracht met zo weinig mogelijk woorden en verdeel in stappen. Maak de opdracht geschikt voor leerlingen met ADHD.

tie

fb .v

.

‘Vandaag gaan we met karton werken, pak maar de lijm en de schaar en knip maar een stukje karton af, waar van je een rolletje kunt draaien zodat het een kokertje wordt. Dat ga je niet vastlijmen, maar met een stukje plakband op de naad vast zetten, want met lijm houdt het niet. Doe wel een schort aan want lijm maakt vieze vlekken, trouwens crêpepapier ook. Van het crêpepapier mag je stukjes afscheuren en propjes maken. Die plak je dan op de bovenste helft van het kokertje, je mag zelf weten of je de lijm op de propjes doet of op het rolletje. Maar op het rolletje is handiger, dan geeft het crêpepapier niet zo af. En zo maken we een herfstboompje voor de herfsttafel. Allemaal begrepen? Begin maar!’ Vergelijk het met instructies van andere groepjes. Kan het korter? Duidelijker? Beeldender? Bespreek dat in de groep. Verbeter eventueel jullie instructie en druk af. Illustreer de instructie met een plaatje van het herfstboompje.

Opdracht 60

Leeringangen

Maak een mindmap van een taalactiviteit. Probeer minimaal twee leeringangen te gebruiken, die geschikt zijn voor de leerling met ADHD. Presenteer aan je studiegenoten. a. Welke leeringangen kwamen aan bod in de taalactiviteit?

er

ij

Theoriebron ADHD <

Ed

u' Ac

Konden jullie iets verbeteren in jullie instructie? Zo ja, Wat?

U

itg

ev

b. Leg uit waarom je die leeringangen koos.

50


ADHD

Opdracht 61

Hoe voel ik mij vandaag?

fb .v

.

Gevoel onder woorden brengen is lastig voor leerlingen met ADHD. Het is belangrijk om daar iets over te leren. Mensen kunnen niet zomaar raden hoe jij je voelt. Posters met gezichtjes en emoties, kunnen helpen bij het vertalen van gevoel/beeld naar woorden. Je kunt aanwijzen hoe je je voelt, het woord erbij leren en erover vertellen. Zoek op internet een emotieposter en druk hem af. Bedenk een spel of activiteit met de gezichtjes. Dat mag een taalactiviteit zijn. Maar het mag ook een activiteit zijn bij: het vak tekenen, drama of muziek. Beschrijf en illustreer de activiteit op een A4-poster. Hang de posters op en presenteer ze aan elkaar. Kopieer andere posters en maak een dun boekwerkje van de posters

tie

a. Bij welk vak hoorde jouw activiteit, en waarom koos je deze activiteit?

Theoriebron ADHD <

Vragen beantwoorden

a. Waarom is het lastig voor een leerling met ADHD om in een emotioneel onrustige omgeving te zijn?

Ed

Opdracht 62

u' Ac

b. Welke activiteit van de anderen sprak jou erg aan? Leg uit waarom.

er

ij

b. Hoe komt het dat de leerling met ADHD soms met zo veel tegenstrijdige emoties kampt?

U

itg

ev

c. Waarom is het goed om bij een individuele correctie of mededeling eerst de naam te noemen van de leerling voor wie het bestemd is?

d. Waarom vermijd je ontkennende woorden in jouw taalgebruik?

e. Leg uit waarom het geen ‘onwil’ hoeft te zijn als een leerling een opdracht niet of half uitvoert.

51


ADHD

fb .v

Theoriebron ADHD <

Positief, gericht en bondig formuleren

De manier van formuleren is belangrijk voor een leerling met ADHD. Formuleer de volgende zinnen beter, verdeel meervoudige opdrachten in stappen. a. ‘Ga jij even de planten water geven Joep?’

b. ‘Mark ga Irma nu niet storen!’

tie

Opdracht 63

.

f. De leerling een opdracht hardop laten herhalen is een manier om het uitvoeren van een opdracht te laten slagen. Wat zijn twee andere manieren?

u' Ac

c. ‘Als jij toch naar de keuken loopt Frank, neem dan even een wegwerpdoekje mee om het tafeltje af te nemen, en gooi het dan in de prullenbak.’

d. ‘Loop niet te vervelen Kevin!’

Ed

e. ‘Loop jij even snel naar de directeur en zeg dat de kraan hier lekt. Niet rennen op de gang hoor!’ (boodschap is voor Kevin).

ij

Beantwoord de volgende vragen:

ev

er

f. Waarom is het soms een goed idee om juist Kevin even naar een andere plek te sturen?

U

itg

g. Waarom kan het woordje STOP wel?

52


Hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid

.

Inleiding

fb .v

Het lijkt gemakkelijk en fijn om hoogbegaafd te zijn. Maar dat is zeker niet altijd zo. Maar 2,5 procent van de mensen is hoogbegaafd. Daardoor kan een hoogbegaafde leerling zich eenzaam voelen of onbegrepen, of zich niet serieus genomen voelen met het maken van opdrachten die hij allang snapt. Om niet op te vallen kan hij gaan ‘onderpresteren’. Dat doen leerlingen die een andere leerstijl hebben soms ook.

Leerdoelen

er

ij

Ed

tie

Je kunt uitleggen wat hoogbegaafdheid is. Je kunt drie componenten noemen die van invloed zijn op het welbevinden van de leerling met hoogbegaafdheid op school. Je kunt twee belangrijke didactische behoeften opnoemen van leerlingen met hoogbegaafdheid. Je kunt beschrijven wat tot onderpresteren kan leiden bij leerlingen met hoogbegaafdheid.

u' Ac

• •

ev

Leerlingen die hoogbegaafd zijn weten bijna altijd het antwoord.

Opdracht 64

Schrijf het woord ‘hoogbegaafdheid’ midden op een whiteboard. Lees de Theoriebron Hoogbegaafdheid. Zoek tien verschillende woorden in de theorie op die volgens jullie erg belangrijk zijn bij hoogbegaafdheid. a. Schrijf twee woorden op die jij het belangrijkste vindt.

U

itg

Theoriebron Hoogbegaafdheid <

Eigenschappen van hoogbegaafdheid

53


Hoogbegaafdheid

fb .v

.

b. Leg uit waarom je die woorden het belangrijkst vindt.

a. In de theoriebron staan vijf manieren van denken genoemd die horen bij hoogbegaafde leerlingen. Kies een van de manieren van denken en zoek er informatie over op internet. Schrijf de betekenis op en bedenk er een voorbeeld bij.

Ed

Theoriebron Hoogbegaafdheid <

Manier van denken onderzoeken

u' Ac

Opdracht 65

tie

c. Hoe denk je dat je kunt merken dat iemand hoogbegaafd is?

er

ij

b. Leg de betekenis uit van aan je medestudenten, en gebruik daarbij het voorbeeld. Vraag om feedback over jouw uitleg. Welke feedback heb jij gekregen?

Opdracht 66

a. Onderzoek wat het welbevinden van de hoogbegaafde leerling negatief kan beĂŻnvloeden. Wat maakt hem ongelukkig? Bekijk het filmpje Hoogbegaafd en je anders voelen. Zoek daarnaast informatie op het internet. Lees de ervaringsverhalen die je vindt, en schrijf drie dingen op die het welbevinden negatief beĂŻnvloeden.

U

itg

ev

Filmpje Hoogbegaafd en je anders voelen <

Invloed op welbevinden onderzoeken

54

b. Vul jouw lijstje aan met wat anderen hebben gevonden.


Hoogbegaafdheid

Opdracht 67 Theoriebron Hoogbegaafdheid <

Positieve communicatie In de theoriebron staan aanwijzingen voor communiceren met de leerling met hoogbegaafdheid. Bedenk bij de volgende aanwijzingen een voorbeelduitspraak. Je kiest zelf waarover het gaat.

tie

a. Aanwijzing: Gebruik ik-boodschappen. Uitspraak:

fb .v

.

Voorbeeld Aanwijzing: Geef uitleg zodra je iets verbiedt of weigert. Uitspraak: ‘Nee, dit mag een andere keer op een middag, en dan doen we de activiteit buiten, want bij deze activiteit is veel tijd en ruimte nodig.’

u' Ac

b. Aanwijzing: Maak onderscheid tussen gedrag (je doet) en persoon (je bent). Uitspraak:

Ed

c. Aanwijzing: Erken emoties en wees bewust van je eigen emoties. Uitspraak:

er

ij

d. Bespreek jouw uitspraken in de groep en met je docent. Schrijf verbeteringen en tips op.

Activiteiten bedenken voor de hoogbegaafde leerling

ev

Opdracht 68

itg

Theoriebron Hoogbegaafdheid <

a. Beschrijving verbredingsactiviteit.

U

Filmpje Dekker: Slimme leerlingen ook in de les uitdagen - RTL Nieuws <

Hoogbegaafde leerlingen worden in de praktijk nog niet veel uitgedaagd in de les. Bekijk het filmpje Dekker: Slimme kinderen ook in de les uitdagen - RTL Nieuws. Bedenk twee leerzame activiteiten voor een elfjarige hoogbegaafde leerling die geïnteresseerd is in aardrijkskunde en constructies. Eén activiteit is een verbredingsactiviteit, de andere een verdiepingsactiviteit.

55


Hoogbegaafdheid

fb .v

.

b. Beschrijving verdiepingsactiviteit.

Opdracht 69 Werkdocument 5 <

u' Ac

d. Leg uit wat het kenmerk van verdieping is.

tie

c. Leg uit wat het kenmerk van verbreding is.

Blad met cijfersommen Compacten

In Werkdocument 5 staat een rekenblad waarmee groep 5 oefent met cijferen. ‘Compact’ deze opgaven voor de hoogbegaafde leerling die eenvoudige deelsommen (omgekeerde tafels) al in groep 4 begreep.

Ed

a. Welke opgaven heb je laten staan? Leg uit waarom.

er

ij

b. Welke opgaven heb je weggehaald? Leg uit waarom.

Opdracht 70

Signalen van onderpresteren zoeken

ev

Zoek op internet naar ‘signalen van onderpresteren’. Lees er zo veel mogelijk over.

b. Herkende jij dingen van jezelf van onderpresteren? Welke?

U

itg

a. Wat is onderpresteren?

Deel dat met elkaar, zonder oordeel.

56


Hoogbegaafdheid

Opdracht 71

De hoogbegaafde leerling kan aanpassingsgedrag vertonen om niet op te vallen en zichzelf onzichtbaar te maken. Beschrijf in Word vijf situaties of momenten waarbij jij je aanpaste terwijl je het eigenlijk niet wilde. Je zei bijvoorbeeld ‘ja’ terwijl je eigenlijk ‘nee’ wilde zeggen, maar deed het omdat anderen dit van je verwachtten. Je dacht dat ze jou dan beter zouden accepteren. Hoe voelde jij je in die situaties? Teken achter elke situatie een smiley waaraan je kunt zien hoe jij je voelde.

tie

Theoriebron Hoogbegaafdheid <

Aanpassingsgevaar onderzoeken

fb .v

.

c. Noem drie signalen van onderpresteren die je hebt gevonden op internet.

u' Ac

a. Kies een van de situaties die je hebt beschreven en leg de situatie voor aan een medestudent. De situatie:

Ed

b. Vind je medestudent het in deze situatie beter om je aan te passen? Waarom?

ev

er

ij

c. Zo ja, leg dan een andere situatie voor, of leg dezelfde situatie aan een andere medestudent voor. Vind je medestudent het in deze situatie beter om je aan te passen? Waarom?

U

itg

d. Vind jij achteraf dat jij je had moeten aanpassen? Waarom?

e. Mag jij van jezelf ‘nee’ zeggen en doen waarbij jij je goed voelt?

f. Als jouw antwoord nee is, mag je elke dag tien keer opschrijven: ‘Ik mag er helemaal zijn!’

57


Theoriebron Het brein

Theoriebron Het brein

.

Inleiding

fb .v

Het brein speelt een belangrijke rol bij leerprocessen. In het brein zitten namelijk gebieden met verschillende kwaliteiten die je nodig hebt bij het leren. Die gebieden werken samen. Bijvoorbeeld: je krijgt een idee voor een activiteit (creatief gebied), je vertelt je idee aan anderen (taalgebied), je rekent uit hoeveel geld je ervoor nodig hebt (rekengebied) en je zoekt een geschikte ruimte ervoor (ruimtelijk inzicht). Hoe die samenwerking verloopt, is voor iedereen anders. Toch zijn er wel indelingen waarin men zich kan herkennen.

tie

Het brein

Ed

u' Ac

Het brein bestaat uit honderd miljard hersencellen (neuronen) en een biljoen gliacellen die zorgen voor de verbindingen tussen de hersencellen. Een neuron heeft twee uiteinden: het dendriet en het axon. Dendrieten zijn vertakkingen rond de celkern van het neuron. Het axon is een dunne lange uitloper van een neuron. Het axon heeft een geleidende functie en eindigt in de synaps. Dat is een kleine opening tussen het axon en de dendriet van de cel die het signaal moet ontvangen. Uit de synaps komt de chemische stof neurotransmitter vrij. Neurotransmitters zorgen voor de overdracht van signalen van de ene naar de andere cel. Neuronen werken samen met gliacellen. Gliacellen omhullen en isoleren het axon met het stofje myeline, zodat de elektrische lading niet kan weglekken. Je kunt dit vergelijken met een elektriciteitsdraad waar een laagje kunststof omheen zit ter isolatie.

Motoriek

U

itg

ev

er

ij

Om goed te kunnen leren is het belangrijk om zo veel mogelijk gebieden in de hersenen te activeren. Dan komen er meer verbindingen tot stand. In het NT2-onderwijs (Nederlands als tweede taal) is dit een vaste regel: ‘Nieuwe woordjes leer je op zeven verschillende manieren aan.’ Bijvoorbeeld een woord uitbeelden, tekenen, zingen, uitspreken, opschrijven, lezen. Sommige activiteiten stimuleren het vormen van verbindingen in het brein extra. Zoals oefeningen die meerdere gebieden in het brein tegelijk activeren en de middellijn van het lichaam overschrijden. Bijvoorbeeld met rechterhand linkerknie aantikken (en andersom) en tegelijkertijd tellen (kruisloop). Deze oefeningen kun je doen tijdens de gymles, het buitenspelen, de muziekles, de dansles, handvaardigheidles en tekenles. De activiteiten in deze lessen worden ook wel rechterhersenhelft-activiteiten genoemd. Cognitieve activiteiten worden wel linkerhersenhelft-activiteiten genoemd. Voorbeelden van goed werkende oefeningen: touwtjespringen, hinkelspel, jongleren, een muziekinstrument bespelen en achten tekenen.

58

Motivatie Hersenonderzoek toont aan dat nieuwsgierigheid (aanmaak dopamine), de uitdaging van ‘iets nieuws’ en een ontspannen gevoel een positieve invloed hebben op het leren. Ook dít is voor ieder mens weer anders. De een is nieuwsgierig naar hoe een constructie in elkaar zit, de ander is benieuwd hoe het winterhol van een beer er van binnen uitziet. Nieuwsgierigheid is een intrinsieke motivatie, dat betekent motivatie van binnenuit. Om iets nieuws een uitdaging te vinden, is zelfvertrouwen en ontspanning nodig. Een ander soort motivatie is extrinsieke motivatie, motivatie van buitenaf. Bijvoorbeeld: stickertjes en stempels,


Theoriebron Het brein

een complimentje van de juf, geld of een cadeau krijgen, iets leren omdat je ouders dat belangrijk vinden. Kinderen leven in het heden. Dat de vaardigheid ‘kunnen lezen’ over vijftien jaar meer kans op een baan geeft, zegt ze weinig. De trend lijkt dat het steeds minder leerlingen lukt om op extrinsieke motivatie te leren.

fb .v

.

De leerstijlen van Kolb

Ed

u' Ac

tie

Ontspannen leren gaat soepeler zodra dat mag op de manier die bij je past. Ook dát is voor iedereen anders. De een ziet graag een voorbeeld, de ander leest liever eerst een gebruiksaanwijzing of begint gewoon knopjes uit te proberen. David Kolb onderscheidt vier leerstijlen/types: 1. doener: concreet en actief Zo snel mogelijk aan de slag gaan. Kan zich goed aanpassen aan nieuwe situaties, houdt van plannen uitvoeren en nieuwe ervaringen. 2. dromer: concreet en reflectief Dromers hebben veel fantasie en zijn zich bewust van meningen en waarden. Kunnen concrete situaties van verschillende kanten bekijken. Ze leren via ‘zich identificeren met iets of iemand’. 3. denker: abstract en reflectief Denkers houden van het maken van theoretische modellen. Ze houden zich meer bezig met ideeën en denkbeelden dan met mensen. Denkers vinden logisch belangrijker dan praktisch. 4. beslisser: abstract en actief Beslissers zijn goed in het oplossen van problemen, beslissingen nemen en toepassen van ideeën.

Werkvormen bij de leerstijlen van Kolb

ij

Er zijn veel verschillende soorten werkvormen met speciale eigenschappen. Bijvoorbeeld, eigenschappen van de werkvorm ‘collage maken’ zijn de fantasie gebruiken, sfeer weergeven, er iets persoonlijks van maken.

er

In geschikte werkvormen vind je de volgende eigenschappen per leerstijl: Dromer

Denker

Beslisser

Afwisseling in werkvormen

Verbeelding, voorstellingsvermogen, fantasie

Intellectuele uitdaging

Opgedane kennis meteen praktisch toepasbaar

Leren door doen, concrete actie

Emotie, persoonlijke betekenisgeving, leren door inleving

Analyseren van ingewikkelde situaties

Basiskennis en modellen

Spanning, competitie

Gebruik zintuigen

Feiten, begrippen en informatie verzamelen

Eén juist antwoord

In beweging blijven

Expressie en sfeer

Observeren en schrijven

Docent gestuurd

Toepassen van kennis en vaardigheden

Persoonlijke feedback, reflectie op ervaring

Mening van de expert

Leren door informatie

U

itg

ev

Doener

59


Theoriebron Differentiatie

Theoriebron Differentiatie

.

Inleiding

Iedereen is anders.

u' Ac

tie

fb .v

In een groep zijn er verschillen tussen leerlingen. Om iedere leerling te geven wat hij nodig heeft, wordt in een groep regelmatig gedifferentieerd gewerkt. Daarvoor ben je als onderwijsassistent een belangrijke ondersteuning. Je werkt waarschijnlijk regelmatig met leerlingen die iets extra’s nodig hebben. Bijvoorbeeld je gaat met een groepje van vier leerlingen extra lezen. Het is handig om dan meerdere werkvormen te kennen. Dan kun je de werk- of spelvorm kiezen die past bij niveau, leerstijl, interesses en talenten.

Ed

Betekenis van het woord differentiatie

U

itg

ev

er

ij

De definitie van differentiatie is: de wijze waarop een leerkracht met de verschillen tussen leerlingen omgaat. Differentiatie kan gaan over het aanbieden van verschillend leermateriaal, maar dat hoeft niet. Het begrip differentiatie gaat namelijk over alle soorten verschillen. Bijvoorbeeld verschillen in leerstijl, karakter, leeftijd, temperament, interesse, talenten en cultuur. Gedifferentieerd werken kan dus ook bestaan uit kiezen voor meer afwisseling, meer beweging, een andere benadering. Soms hoef je alleen maar de volgorde in een opdracht te veranderen. De opdracht of het leermateriaal blijft dan hetzelfde. Bijvoorbeeld: de denker heeft graag eerst de theorie en daarna de opdracht. De doener wil graag eerst de opdracht en daarna de theorie. De dromer wil graag een persoonlijk product maken. De beslisser wil graag vragen hebben waar één antwoord op mogelijk is. Bij een opstelopdracht wil de ene leerling meteen beginnen met schrijven en wil een ander het verhaal dat opkomt in zijn hoofd liever eerst tekenen.

60


Theoriebron Differentiatie

Leerling-informatie

Howard Gardner

tie

fb .v

.

Om werkvormen op maat te kunnen geven leer je de leerling goed kennen. Daarbij zoek je vooral naar de mogelijkheden. ‘Wat aandacht krijgt groeit!’ Als onderwijsgevende wil je graag dat de nieuwsgierigheid, het zelfvertrouwen en de motivatie groeit. Dat de leerling grenzen verlegt. Daarom is het belangrijk vooral aandacht aan mogelijkheden te geven, in plaats van aan beperkingen. Dan groeien de mogelijkheden. De mogelijkheden van leerlingen zitten vooral in zijn interesses en talenten: zijn leeringangen. Bijvoorbeeld: voor een leerling die geïnteresseerd is in dinosaurussen, kan begrijpend lezen veel gemakkelijker worden met teksten over de dinosaurussen. De leerling zal de antwoorden bij de vragen graag opzoeken. Een leerling met een visueel talent zal gemakkelijker een woordbeeld visueel opslaan, in plaats van auditief de spelling van een woord te herleiden. Zodra je de interesses en talenten kent van een leerling kun daar gebruik van maken.

u' Ac

Howard Gardner heeft de visie meervoudige intelligentie ontwikkeld. Dat is een heel concrete manier om mogelijkheden, talenten en interesses van een leerling in kaart te brengen. Een bekende uitspraak van hem: ‘Het gaat er niet om hoe intelligent je bent, maar HOE je intelligent bent.’ Zijn theorie gaat er vanuit dat de mens over acht intelligenties beschikt. Omdat bij iedereen andere intelligenties sterker zijn ontwikkeld, zijn er verschillende soorten ‘slimheid’. Ieder mens is slim en knap, alleen op andere gebieden. De acht verschillende intelligenties geven leeringangen aan. Zodra je weet welke leeringangen een leerling heeft, kun je de werkvormen gericht uitkiezen.

er

ij

Ed

Dit zijn de acht intelligenties die Gardner beschrijft: 1. verbaal-linguïstisch: woordknap 2. logisch-mathematisch: rekenknap 3. visueel-ruimtelijk: beeldknap 4. muzikaal-ritmisch: muziekknap 5. lichamelijk-kinesthetisch: beweegknap 6. naturalistisch: natuurknap 7. interpersoonlijk: mensknap 8. intrapersoonlijk: zelfknap.

ev

Het is belangrijk om in een les zo veel mogelijk intelligenties aanbod te laten komen, dus meerdere leeringangen te benutten.

U

itg

Meervoudige intelligentie vragenlijst Om te ontdekken welke belangrijke leeringangen een leerling heeft, kun je een vragenlijst laten invullen. ‘MI test eerste leerjaar’ op www.migent.be kun je zo afdrukken en de leerling laten invullen. Bij deze test heeft elke intelligentie een pagina met tien stellingen. Vindt jouw leerling dat de stelling bij hem past, dan kleurt hij het vakje in. Na acht pagina’s komt er een blad waarop de leerling de hoeveelheid vakjes kan inkleuren per intelligentie. Dat wordt een soort staafdiagram. Die brengt direct in beeld wat zijn meest natuurlijke leeringangen zijn. Er zijn ook testjes voor volwassenen en testjes op internet die een uitslag berekenen. De ‘MI test eerste leerjaar’ is meteen een mooi leeslesje dat de leeringang ‘zelfknap’ benut; je krijgt er zelfkennis door.

61


Theoriebron Differentiatie

Zelfkennis

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

De leerling kan er steun aan hebben als hij zijn eigen behoeften kent. Hij kan dan kiezen of hij over een bepaald onderwerp een mindmap maakt of toch liever een geschreven werkstuk, of een filmpje. Het is hierbij belangrijk dat de leerling voelt dat er geen oordeel is over zijn leerstijl. Een collage maken is net zo veel waard als een verslag in woorden. Het is heel zinvol wanneer een leerling kan uitproberen en ervaren wat voor hem het beste werkt. Maatstaven daarbij: wat motiveert het meest, wat werkt het meest ontspannen, wat geeft een goed resultaat. Bedenk ook dat het doel van een opdracht is om iets te leren. De werkvorm is alleen een middel, de weg er naartoe. Omdat jij als onderwijsassistent vaak met kleine groepjes werkt, speel je een belangrijke rol bij motiveren en ontspanning. Een situatie met kleine groepjes is gunstig om gedifferentieerd te kunnen werken.

62


Theoriebron Dyslexie

Theoriebron Dyslexie

.

Inleiding

fb .v

Je hebt vast weleens gehoord van dyslexie. Dyslexie gaat over moeilijk mee kunnen komen met de taalvakken. Bij dyslexie is er een normale intelligentie, maar wordt op een andere manier informatie verwerkt. Vaak is de leeraanpak van de leerling net andersom. Van grof naar fijn, van globaal naar gedetailleerd. Dat wordt ook wel top down-denken genoemd. Dit vraagt om een aangepaste didactiek.

tie

Dyslexie

u' Ac

De officiële definitie van dyslexie is: ‘Een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau.’ Hardnekkigheid is een belangrijk kenmerk, het gaat niet zomaar over. De problemen zitten bij technisch leren lezen en spellen, maar ook bij lezen en direct begrijpen. Bij een achterstand van anderhalf jaar wordt de test gedaan, op zijn vroegst in groep 5. Immers pas dan heeft de leerling anderhalf jaar leesonderwijs gehad. Scoort een leerling positief op dyslexie, dan heeft hij recht op een dyslexieverklaring. Die mag alleen verstrekt worden door een psycholoog of orthopedagoog. De dyslexieverklaring geeft recht op: • verlenging van examentijd (met hoogstens 30 minuten) • vergroting van lettertype van de opgaven.

Ed

Maar dyslexie is méér dan een achterstand en moeite met lezen en schrijven. Dyslexie heeft ook te maken met de natuurlijke manier van aanpak van lesstof en opdrachten, de leerstijl van de leerling.

ij

’Andersom leren’

ev

er

De meeste dyslectische leerlingen verwerken informatie ‘top down’. Top down-denkers willen eerst weten wat het einddoel ongeveer moet zijn. Daarom lezen ze eerst snel de vragen, en daarna pas de tekst. Dan weten ze waar het naartoe gaat. Alle stukjes kennis komen tegelijk binnen. Omdat het zo veel is, kan het pas opgeslagen worden zodra het betekenis heeft, en ‘ergens bij hoort’ (kapstok). Deze leerlingen klagen soms dan ook over een druk hoofd.

U

itg

De bottom-up denker leert met stukjes kennis, die om de beurt in volgorde binnenkomen. Pas bij het laatste partje is het nodig om begrip en een beeld te hebben bij het einddoel. De top down-denker wil de informatie als zinvol ervaren, hij gaat van ‘waarom’ naar het ‘hoe’. Uit het hoofd leren (stampen) is voor de top down-denker heel lastig: ‘Waarom leer ik dit, hoe kan ik het gebruiken, en waar hoort het bij?’ Voor de bottom-up denkers is de waaromvraag minder belangrijk.

Concrete kenmerken van dyslexie De dyslectische leerling kan alles van alle kanten bekijken, volgordes hebben weinig betekenis. Bij spelling gaat het om volgorde. Bij auditief de spelwijze opslaan, heeft hij te maken met volgordes: ‘Wat hoor ik eerst?’ Dit is de manier waarop de meeste leesmethodes werken.

63


Theoriebron Dyslexie

Zodra hij een ‘woord-plaatje’ in zijn hoofd heeft, kan hij de spelwijze wel onthouden. Dan kan hij een woord zelfs met de ogen dicht heen en terug spellen. Daarom is het goed om actief ‘visueel een woordbeeld opslaan’ aan te leren.

fb .v

.

De dyslectische leerling ziet vooral overeenkomsten. Hij merkt de overeenkomsten op tussen de letters F en V en de S en Z. Hij hoort NIET de verschillen. Omdat de dyslectische leerling alles tegelijk binnenkrijgt, legt hij snel verbanden, om geen ‘druk hoofd’ te krijgen. Hij maakt gebruik van analogie: dit lijkt op, hoort bij (overeenkomsten). Ook maakt hij een beeld/beleving bij een woord, zodat het onthouden gemakkelijker is.

Voorbeelden van werkvormen en strategieën

u' Ac

tie

Voor een leerling met dyslexie is het leren lezen en spellen een strijd. Een andere manier van werken kan het gemakkelijker maken. Bijvoorbeeld: een spel/beleving maken van iets ‘saais’ zoals groepslezen. Spelregels: leerling begint te lezen en maakt ergens expres een grappige fout. Bijvoorbeeld door het woord ‘voetbal’ door ‘kippenei’ te vervangen. Wie het opmerkt steekt zijn vinger op, hij krijgt de volgende beurt. Om expres een fout te maken moet je heel precies lezen. Laat bij de opdracht ‘verhaal schrijven’ eerst het verhaal in een tekening weergeven in plaats van: ’Schrijf een verhaal, en als je tijd over hebt mag je een tekening erbij maken.’ Starten met de tekening geeft vertaaltijd van beeld naar woord en rust in het hoofd. Want de toevloed van ideeën is al neergelegd in de tekening (geheugensteun). De mindmap is te gebruiken om een werkstuk, spreekbeurt of een samenvatting van leerstof van te maken (plaatjes maken, verbanden leggen).

Ed

Ondersteunende motorische oefeningen

U

itg

ev

er

ij

De dyslectische leerling sorteert informatie op overeenkomsten en legt razendsnel verbanden. Het vertalen van het geschreven woord naar betekenis gaat vaak langzamer. Dat heeft te maken met samenwerking tussen de verschillende gebieden in beide hersenhelften. Bijvoorbeeld: een leerling leest een tekst technisch goed, maar begrijpt de strekking ervan niet. Of hij leest alleen de woorden op die een plaatje oproepen. Lidwoorden (de, het, een) en woorden als ‘niet’ en ‘geen’ slaat hij gewoon over. Eenvoudige motorische oefeningen kunnen de samenwerking binnen de breingebieden sterk verbeteren en de leesvaardigheid positief beïnvloeden. Dit zijn oefeningen die tegelijkertijd of juist beurtelings met links en rechts worden gedaan. Bijvoorbeeld: • touwtjespringen • hinkelen • jongleren • muziekinstrument bespelen • zwemmen.

64

In andere landen zijn dit soort oefeningen heel gewoon op school, zoals de ooggymnastiek in China. Ook leerkrachten die vóór 1984 nog de Kleuter Leidster Opleiding School (K.L.O.S.) deden, hebben hier veel kennis over.


Theoriebron Dyscalculie

Theoriebron Dyscalculie

.

Inleiding

fb .v

Mensen met dyscalculie hebben moeite met rekenen. Vaak vertelt een volwassene die dyscalculie heeft dit niet aan anderen, tenzij het moet als hij hulp nodig heeft. Zoals bij het uitrekenen van hoeveel geld nodig is voor boodschappen. ‘Ach’, kun je denken, ‘daar heb je toch rekenmachines voor?’ Gelukkig wel! Maar dyscalculie hebben heeft nog meer lastige consequenties. Niets wat over hoeveelheden gaat is vanzelfsprekend voor iemand met dyscalculie.

tie

Dyscalculie

u' Ac

Dyscalculie betekent letterlijk: niet kunnen berekenen. Bij dyscalculie gaat het om ernstige en hardnekkige problemen met het leren en vlot en accuraat oproepen en/of toepassen van reken-wiskundekennis (feiten, afspraken). Het is net als bij dyslexie een probleem bij het aanleren van bepaalde schoolse vaardigheden, die niet wordt veroorzaakt door een gebrek aan intelligentie of door te weinig onderwijs.

Lastige consequenties

U

itg

ev

er

ij

Ed

Wat voor jou simpel en vanzelfsprekend lijkt, kan voor iemand met dyscalculie heel lastig zijn. Zoals omgaan met geld, hoeveelheden, tijd, plannen en organiseren. Bijvoorbeeld voor pedagogisch medewerker Remy (19 jaar). Als er zeven kinderen overblijven tussen de middag, weet Remy niet zomaar hoeveel bekers ze moet klaarzetten. Als Remy iets afrekent bij de kassa, moet ze het bedrag meteen opschrijven om het te kunnen onthouden. Remy onthoudt haar pincode door een denkbeeldig tekeningetje te onthouden dat de cijfers verbindt:

Denkbeeldig tekeningetje.

65


Theoriebron Dyscalculie

fb .v

Kenmerken van dyscalculie

.

Remy neemt haar vriendin mee naar de uitverkoop om te helpen met uitrekenen van aanbiedingen zoals ‘Alle kleding met blauwe sticker 75% korting’ of ‘2e voor de halve prijs’. Bij de aanschaf van een bankstel gaat de vriendin ook mee. Hoe groot mag de bank zijn? Een tweezits, driezits, een hoekbank? ‘Hoi Remy! Ik kom over een half uurtje aan met de trein’ Ai! Hoe laat is dat?

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Voor leerlingen met dyscalculie is er een grondige voorbereiding nodig voor het formele rekenen. Het duurt lang voordat er inzicht ontstaat in getallen en soms komt dat niet. Inzicht in getallen is nodig om rekenkundige bewerkingen betekenis te geven. Er moet veel gebruikgemaakt worden van handelingen en materialen die de leerling aanspreken. Materialen kunnen zijn: lepeltjes uit de bestekbak, balletjes uit de gymzaal. De nadruk in de begeleiding van de leerling met dyscalculie ligt op: doen. Bijvoorbeeld samen iets bakken en de leerling hoeveelheden laten afwegen. Concrete handelingen moeten zich ontwikkelen tot denkhandelingen. Daarbij hoort: hardop laten vertellen wat ze aan het doen zijn. Het onder woorden brengen (verbaliseren) is een sturingselement en verantwoording van het denkproces. De leerling met dyscalculie heeft behoefte aan modellen en schema’s, zoals het busmodel.

U

itg

Busmodel rekenen.

66

Automatiseren is erg moeilijk, maar ook heel belangrijk. Automatiseren is sommen tot de twintig en de tafels uit het hoofd kennen.


Theoriebron Dyscalculie

Werkvormen en strategieën

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Net als bij dyslexie is het bij dyscalculie erg belangrijk om voor plezier en ontspanning te zorgen bij het oefenen. Vaak heeft het zelfbeeld al flink geleden voordat dyscalculie wordt vastgesteld. De rekenproblemen kunnen gedachten geven als: ik ben dom en faalangst, spanningen, somberheid en demotivatie voor rekenen en school veroorzaken. Automatiseren kun je in spelvorm doen, met plezier, beweging en ontspanning. Bijvoorbeeld ‘op de tafels springen’: een heen en weer kruisloop op tegels met de uitkomsten van bijvoorbeeld de tafel van 7. Of met een ‘honderdveld’ werken, vakjes inkleuren van de uitkomsten geeft weer een bepaald patroon, net als bij het onthouden van de pincode. Er zijn nog veel meer spelletjes te bedenken en te vinden op internet, ook voor het automatiseren van optellen en aftrekken tot de twintig. Ook de wat oudere kleuterleidsters (K.L.O.S.-opleiding) weten er nog heel veel.

67


Theoriebron Leerlingen met ASS

.

Theoriebron Leerlingen met ASS

fb .v

Inleiding

tie

Je hebt vast wel eens van autisme gehoord. Misschien ken je wel iemand over wie wordt gezegd dat hij of zij een autist is. Het woord autist wordt ook wel eens zomaar gebruikt, om te zeggen dat iemand in zichzelf gekeerd is, niet bezig met sociale omgang. Misschien heb je ook wel eens iemand ontmoet met een ernstige beperking van wie men zei hij autistisch is. Dat geeft al aan dat er vele gradaties van autisme zijn.

Wat is ASS?

Ed

u' Ac

De Autisme Spectrum Stoornis (ASS) is een verzamelnaam voor de stoornissen Asperger, PDD-NOS en Klassiek Autisme. Het woord ‘spectrum’ geeft aan dat er diversiteit is in de manier waarop autisme zich uit. Er worden twee domeinen onderscheiden: • beperkingen in de sociale communicatie en interactie, bijvoorbeeld in sociaal emotionele wederkerigheid en non-verbaal communicatief gedrag en beperkingen bij het ontwikkelen, handhaven en begrijpen van relaties • repetitief gedrag en specifieke interesses, bijvoorbeeld beperkte herhaalde patronen van gedrag, interesses en activiteiten. De ernst is gebaseerd op de sociaal communicatieve beperkingen en de beperkte herhaalde vormen van gedrag.

er

ij

In een tabel in de DSM-5 staan ‘Niveaus van Ernst bij autismespectrumstoornissen’. Er zijn drie niveaus: niveau 1 vereist ondersteuning, niveau 2 vereist substantiële ondersteuning, niveau 3 vereist zeer substantiële ondersteuning. Binnen het reguliere onderwijs komen we voornamelijk leerlingen tegen uit niveau 1.

U

itg

ev

Kenmerken van ASS

68

Het woord spectrum wijst op diversiteit. De combinatie en ernst van de beperkingen verschilt per leerling. Een goede begeleiding houdt rekening met de volgende kenmerken: • De leerling met ASS hecht sterk aan zijn persoonlijke ruimte, bepaalt zelf wie hij aankijkt. • Er is een rustige werkomgeving nodig, geluiden en geschreeuw van andere leerlingen zijn erg storend. • Een voorbeeld dat begint met: 'Stel je voor dat …', schept verwarring. Inleven in 'iets onechts' of andermans gevoel lukt niet of nauwelijks. • Een opdracht met: 'Bedenk zelf hoe …' vraagt om de fantasie te gebruiken. Dat is moeilijk en bedreigend. Er is geen grip op, waar is het eind?! De leerling met ASS heeft behoefte aan voorspelbaarheid. Hij heeft moeite met veranderingen en onverwachte gebeurtenissen. Duidelijke opdrachten die antwoord geven op: wat, wie, waar, wanneer, waarmee en hoe zijn het meest geschikt.


Theoriebron Leerlingen met ASS

Sterke punten ASS

.

De leerling met ASS heeft ook sterke punten, waar jij en hij gebruik van kan maken. De leerling zelf beleeft vooral plezier aan zijn sterke punten. Als hij daarmee mag werken wordt leren leuk. De sterke punten van ASS: Goed in het reproduceren van feiten

Is eerlijk, liegt (bijna) niet

Goed visueel lange termijn geheugen, soms fotografisch

Goed in analytisch deductief denken

Afspraak is afspraak, regels geven toch houvast?

Onderzoekt de wereld grondig

Oog voor detail

fb .v

Ziet soms in één klap oplossingen voor iets schijnbaar ingewikkelds

Nauwkeurig werken Goed in taal en woordspelletjes

tie

Kan zich goed verdiepen in een onderwerp

u' Ac

Kan onverstoorbaar werken

Lastige situaties en hulpmiddelen Welke situaties zijn nu extra lastig voor een leerling met ASS? Een plotselinge wisseling van leerkracht, vervanging bij ziekte, een schoolfeest of schoolreisje, luidruchtige beweeglijke leerlingen (ADHD) om hem heen. Onvoorspelbaarheid, je weet niet wat er gaat gebeuren, verrassingen, grapjes die niet begrepen worden.

ij

Ed

Duidelijke structuur, voorspelbaarheid en een rustige omgeving voorkomen overprikkeling. Helaas staat de rustige omgeving wel eens onder druk, vanwege de diversiteit van leerlingen en temperamenten binnen een groep. Om duidelijke structuren en voorspelbaarheid te ondersteunen zijn hulpmiddelen ontwikkeld zoals: planborden, pictogrammen, de kleurenklok, schermpjes om het tafelblad, schema’s. Heel veel kun je met wat creativiteit ook zelf maken. Een voorbeeld van een takenschema voor de leerling met ASS:

er

Takenlijst voor: Datum:

Betreft:

Wanneer

Wat

Hoe

Waar

Wie

U

itg

ev

Ingevuld door:

69


Theoriebron Leerlingen met ASS

Reageren op gedragsproblemen

fb .v

.

Een leerling met ASS kan flink boos worden door overprikkeling. De prikkels stapelen zich op. Ze ordenen en verwerken lukt niet meer. De prikkels blijven in het hoofd en dat geeft spanning. Ontladen kan hij alleen door te schreeuwen en door dingen kapot te smijten. Je kunt onderzoeken: • Ging er iets anders dan anders? • Is het frustratie (opdracht te moeilijk of zich niet begrepen voelen)?

Leerlingen met ASS kunnen tijdens het boos zijn namelijk niet uitleggen waarom ze zo boos zijn. ‘Redelijkheid’, praten (taal) en heftige emotie ervaren gaan nooit samen. Dit gebeurt in verschillende gebieden binnen het brein.

tie

Hoe reageer je bij een driftbui: • Blijf rustig, wordt niet boos op de leerling, hij kan de emotie niet stoppen. • Parkeer je eigen emoties. • Zorg dat hij zichzelf en anderen geen pijn kan doen. • Benoem, erken zijn emotie: ‘Ik zie dat je boos bent’.

u' Ac

Het is fijn als je een uitbarsting kunt voorkomen, door deze op tijd te zien aankomen.

Communicatie met ASS

U

itg

ev

er

ij

Ed

Geef korte en duidelijke instructies in een rustig tempo. De leerling met ASS heeft meer tijd nodig om auditieve informatie te verwerken. Geef duidelijk aan wat er na de instructie van de leerling verwacht wordt. Geef zo veel mogelijk enkelvoudige opdrachten. Probeer bij meervoudige opdrachten de stappen in de instructie visueel te maken. Maak gebruik van de woorden: wie, wat, waar, wanneer en hoe. Ze geven overzicht en duidelijkheid. Noem bij groepsinstructie regelmatig expliciet de naam van de leerling: ‘Job, jij pakt zo ook…’ Communiceer positief. Leerlingen met ASS kunnen slecht tegen correctie en kritiek. Ze leggen de link niet tussen het gemaakte werk en jouw kritiek. Zeg hoe ze het volgende keer anders kunnen doen. Lichaamstaal lezen is lastig voor iemand met ASS. Zorg dat jouw lichaamstaal en gesproken taal met elkaar overeenkomen, geef geen dubbele boodschappen. Wees voorzichtig met grapjes. Taal wordt letterlijk genomen, een grapje wordt vaak niet als grapje begrepen.

70


Theoriebron Leerlingen met ADHD

.

Theoriebron Leerlingen met ADHD

fb .v

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Als iemand zegt: ‘Ik heb ADHD’ hebben de meeste mensen daar meteen een beeld bij. Ze denken aan druk, slordig, afspraken niet nakomen… Sommigen verschuilen zich ook wel eens achter een ADHD-diagnose. ‘Ik kan er niets aan doen, ik heb ADHD.’ Dat is jammer, want de lijst met talenten en kwaliteiten van deze groep is veel langer dan de lijst met nadelige kenmerken.

Een emotie van een ander kan voor een ADHD'er besmettelijk zijn, hij neemt het over.

er

ij

Diagnose ADHD

U

itg

ev

Wat is ADHD? De letters staan voor: Attention Deficit/Hyperactivity Disorder. In het Nederlands: aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. De diagnostische criteria voor ADHD volgens DSM-5: ‘Er is een persisterend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit, dat interfereert met het functioneren of de ontwikkeling.’ Persisterend betekent: aanhoudend, blijvend, hardnekkig. Bij het begrip ‘onoplettendheid’ hoort een lijst met negen symptomen (A1). Bij het begrip ‘hyperactiviteit-impulsiviteit’ hoort ook een lijst met negen symptomen (A2). Die symptomen zijn beschrijvingen van gedrag dat beschouwd wordt als kenmerkend voor ‘onoplettendheid’ en ‘hyperactiviteit-impulsiviteit’. Een leerling die langer dan een half jaar zes kenmerken van beide lijsten vertoont die het functioneren op school negatief beïnvloeden krijgt de diagnose ADHD. De symptomen zijn niet automatisch toe te schrijven aan een psychische stoornis. De DSM-5 onderscheidt drie subtypes van ADHD: Onoplettende type, scoort zes keer op lijst A1. Hyperactief-impulsieve type, scoort 6x op lijst A2. Het gecombineerde type, scoort 6x op beide lijsten.

71


Theoriebron Leerlingen met ADHD

Kenmerkend gedrag

fb .v

.

Onoplettendheid manifesteert zich door weinig aandacht voor details, gesproken instructies en langdurige taken. Moeite met organiseren, meervoudige opdrachten, iets afmaken en aanwijzingen opvolgen. Afgeleid door externe prikkels, vergeetachtigheid, dingen kwijt raken. Bij hyperactiviteit-impulsiviteit hoort: bewegingsonrust, moeite met ‘rustig’ spelen, praat maar door, geeft antwoord voordat de vraag af is, moeite met op de beurt wachten, verstoort bezigheden van anderen, lawaaierig.

u' Ac

Sterke punten ADHD

tie

Kinderen met ADHD-gedragskenmerken krijgen (net als de top down-denkers en dyslectische leerlingen) alle informatie tegelijk binnen. Dat betekent dat ze snel moeten ordenen om maar geen chaos in het hoofd te krijgen. Ze zoeken dus razendsnel kapstokken om de enorme toevloed van informatie te sorteren. Elk woord dat een beeld of beleving oproept, wordt snel op zijn plaats gezet. Betekenisloze woorden zonder beeld worden over het hoofd gezien. Dit verklaart een hoop van de kenmerken op de lijsten: ‘onrust, niet goed lijken te luisteren, weinig aandacht voor details, vergeetachtigheid…’

De leerling met ADHD-gedragskenmerken heeft ook zijn sterke punten: Beweegt graag en snel

Intrinsiek gemotiveerd

‘Iets maken’ een product met eigen inbreng waar hij trots op is

Onderneemt en onderzoekt, durft veel

Houdt van avontuur, kan intens genieten

Enthousiast , vrolijk en spontaan, gevoel voor humor

Meelevend, inlevend, voelt situaties meteen aan, behoefte aan harmonische omgeving

Eerlijk en rechtvaardig

er

ij

Ed

Creatief en fantasierijk, origineel in oplossingen

U

itg

ev

Kenmerken van geschikte werkvormen: • avontuur of spel • een persoonlijk getint, creatief eindproduct • doen, beweging.

72

Het is voor een leerling met ADHD-gedragskenmerken onmogelijk om opdrachten te doen op uitsluitend extrinsieke motivatie. Zoals: voor een cijfer, een sticker, zakgeld, omdat het belangrijk is voor later. Deze leerlingen leven in het nu, daarom kunnen ze ook zo intens genieten. Het ‘werk’ moet iets opleveren: gevoel dat het zinvol is, handig, op korte termijn toepasbaar… Door zijn inlevingsvermogen lukt vaak het wel om iets voor iemand te doen die hij erg aardig vindt, of zielig.


Theoriebron Leerlingen met ADHD

Informatieverwerking

fb .v

.

Net als bij leerlingen met dyslexie is top down-leren van toepassing bij leerlingen met ADHD-gedragskenmerken. Ook deze leerlingen doen dingen andersom, zoals eerst snel de vragen lezen en dan de tekst. Of eerst uitproberen en de gebruiksaanwijzing er pas bij pakken als het écht niet lukt. Bij opdrachten is het belangrijk dat je vooraf overzicht geeft, het einddoel duidelijk omschrijft: ‘De opdracht is af zodra…’ Maak hierbij gebruik van voorbeelden, het woord zegt het al vóór-beeld. De leerling met ADHD zal een voorbeeld nooit ‘precies’ namaken, daar is hij te creatief voor.

u' Ac

Geschikte leeringangen

tie

Zodra er ongeveer een beeld is van het gewenste eindproduct, kan de leerling beginnen, eerder niet. Soms duurt dat even, het lijkt of hij niets doet. Ondertussen is hij hard aan het werk, om informatie te ordenen. Laat dit gaan. Leerlingen met ADHD zijn meestal gevoelsmensen. Opdrachten die het gevoel (plezier, grappig, indrukwekkend, drama) aanspreken zijn intrinsiek motiverend.

Geschikte lesactiviteiten zijn activiteiten waarbij de leerling: • iets doet of maakt • kan visualiseren • iets persoonlijks kan inbrengen • als zinvol ervaart wat hij doet • intrinsiek gemotiveerd wordt.

Ed

Visueel zijn de leerlingen met ADHD-gedragskenmerken heel sterk. Het voorstellingsvermogen, de fantasie is groot. Bij de indeling van meervoudige intelligentie van Gardner wordt dan ook hoog gescoord op ‘beeldknap’. Er wordt ook redelijk hoog gescoord op: beweegknap, mensknap (inlevingsvermogen) en muziekknap. Dit zijn de beste leeringangen voor de leerling met ADHD-gedragskenmerken.

er

ij

Zelfknap krijgt wat minder hoge scores. Zich naar binnen keren om uit te vinden wie ze zijn of wat ze zelf nodig hebben is lastig. Net als gevoelens onderzoeken en verwoorden. Je kunt ze helpen, bijvoorbeeld met een poster met gevoelens. Daarop kun je een gevoel aanwijzen en het woord dat erbij hoort leren.

U

itg

ev

Communicatie met leerlingen met AD(H)D Leerlingen met ADHD-gedragskenmerken zijn zeer gevoelig voor sfeer en onrust. Een slecht humeur van iemand in zijn nabijheid wordt direct opgemerkt. Ongemerkt neemt hij het gevoel over, terwijl het van iemand anders is. Dat geeft onrust en spanning in het lichaam, dat zo snel mogelijk wordt ontladen (lastig gedrag). De leerling hoort alleen woorden die een beeld of belevenis oproepen. En reageert er impulsief op. Woorden als ‘niet’ en ‘geen’ ontgaan ze. ‘Niet schreeuwen!’ nodigt direct uit tot… schreeuwen! Vermijd meervoudige opdrachten zo veel mogelijk. Tijdens de instructie ziet de leerling het zichzelf in gedachten doen, dat voelt als ‘gedaan hebben’. Het daadwerkelijk uitvoeren wordt vergeten. Bijvoorbeeld: ‘Hang je jas op, zet je tas eronder, neem je beker mee naar de klas.’ Even later kom je terug en je ziet: jas op de grond, tas met beker midden in de gang. Dit is géén onwil. Geef een enkelvoudige opdracht of ga ernaast staan.

73


Theoriebron Hoogbegaafdheid

.

Theoriebron Hoogbegaafdheid

fb .v

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Je zou het misschien niet verwachten, maar leerlingen die hoogbegaafd zijn kunnen een probleem hebben met het schoolse leren. Hoogbegaafde leerlingen hebben aanleg om uitzonderlijke prestaties te leveren. Er is sprake van een IQ boven de 140. Maar een IQ zegt niets over persoonlijkheidskenmerken. En die spelen ook mee bij succesvol leren. Denk aan creativiteit en doorzettingsvermogen.

Hoogbegaafde leerlingen zijn vaak verveeld in de les.

ij

Hoogbegaafdheid

er

Als je de definitie wilt opzoeken van ‘hoogbegaafdheid’ zie je veel verschillende omschrijvingen. Dat komt omdat men nog niet precies weet wat het is. De volgende uitspraken kom je tegen: Grotere denksprongen

Leren en denken anders

Cognitief sterk

Vlot verloop van taalontwikkeling

Creatiever in het bedenken van oplossingen

Andere manier van denken en handelen

Zelfstandiger in het handelen

U

itg

ev

IQ boven de 140 (gemiddeld IQ is 100)

74

Op de website wij-leren.nl worden vijf manieren van denken genoemd, die kenmerkend zijn voor hoogbegaafden: 1. top down thinking: vanuit het grote geheel denken 2. deep level learning: de diepte ingaan met leren 3. lateral thinking: creatieve benadering van problemen, vanuit alle kanten kunnen oplossen 4. visual thinking: denken in beelden 5. caring thinking: denken vanuit het hart en de persoonlijkheid.


Theoriebron Hoogbegaafdheid

Erfelijkheid en omgeving spelen allebei een belangrijke rol. In een gunstige omgeving kan tot achtjarige leeftijd het IQ nog flink toenemen.

.

Welbevinden

tie

Richtlijnen voor de communicatie:

fb .v

Voor een hoogbegaafde leerling is het heel belangrijk hoe zijn omgeving op hem reageert of hij contact kan hebben met ‘ontwikkelingsgelijken’ en of hij uitdaging krijgt. De drie belangrijkste sociale omgevingen zijn het gezin, ontwikkelingsgelijken en de school. De hoogbegaafde benut al vroeg moeilijke woorden in zijn taalgebruik. Hij wordt daarom vaak op een hoger niveau aangesproken. Echter, de woorden die hij gebruikt zijn niet altijd gevuld met betekenis of ervaring. De hoogbegaafde leerling is ook hooggevoelig: goede positieve communicatie is een aandachtspunt.

Gebruik ik-boodschappen.

Maak onderscheid tussen gedrag en persoon.

Vermijd sarcasme.

Geef uitleg zodra je iets verbiedt of weigert.

Erken emoties en wees je bewust van je eigen emoties.

Luister reflectief, parafraseer in andere woorden.

Zorg dat lichaamstaal en verbale boodschap overeenkomen.

u' Ac

Vermijd commanderen.

Luister actief, onderbreek niet, stel daarna verhelderende vragen.

Ed

Didactische behoeften

ij

De hoogbegaafde leerling heeft weinig behoefte aan herhaling. Zodra hij het sommetje 42 - 27 = snapt en weet hoe hij het uitrekent, snapt hij alle soortgelijke sommetjes onder de honderd. Er komt frustratie zodra hij nog veel meer van die sommen moet maken. Hij snapt het nu toch!

U

itg

ev

er

De leerstof ‘compacten’ is de oplossing. Compacten is het overslaan van overbodige oefenen herhalingsstof. In de tijd die dan dagelijks vrijkomt, kan de hoogbegaafde leerling werken aan verrijkingstaken. Er zijn twee soorten verrijking: verdieping en verbreding. Verdieping sluit aan op de basisstof en op vakken die regulier op het lesrooster staan. Dat zijn vakken die iedereen krijgt. Bijvoorbeeld: bij aardrijkskunde niet alleen leren dat er geisers op IJsland zijn, maar ook onderzoeken hoe dat komt. Verbreding is een uitbreiding met vakken die normaal gesproken niet op het lesrooster staan. Bijvoorbeeld astronomie of een cursus Russisch.

75


Theoriebron Hoogbegaafdheid

Onderpresteren

fb .v

.

Onderpresteren betekent dat de prestaties lager liggen dan verwacht wordt op grond van aanleg. Onderpresteren komt bij alle type leerlingen voor. Bij hoogbegaafde leerlingen is het risico op onderpresteren groter, omdat ze zich afstellen op een lager niveau. Bij meisjes met hoogbegaafdheid wordt onderpresteren minder vaak opgemerkt. Als een leerling ‘relatief onderpresteert’ kan het niveau nog op het gemiddelde van de klas liggen of hoger. Bij absoluut onderpresteren presteert de leerling op het laagste niveau van de klas. Oorzaken waarom kinderen onderpresteren: • te weinig uitdaging: verveling, weinig motivatie • aanpassingsgedrag: niet willen opvallen, geaccepteerd worden in de groep • emotionele problemen: negatief zelfbeeld, depressief, perfectionistisch of faalangstig.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

De leerkracht moet de leerling expliciet laten ervaren: • dat de leerling er mag zijn, net als ieder ander • dat er andere kinderen zijn met dezelfde competenties • dat het de leerkracht kan schelen wat hij doet • dat de leeractiviteit aansluit bij intrinsieke motivaties.

76


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.