Bt 2 ondersteuning bieden bij emotionele problemen factor e 100512 mv

Page 1

Factor E:

Weet jij wie je bent?



> Over

deze Factor-E

Deze Factor-E gaat over emoties. Over hoe jij met de emoties van een ander omgaat. Hoe je iemand kunt ondersteunen als hij verdriet heeft. Hoe je iemand kunt begeleiden als hij boos is. Hoe jij lichaamstaal herkent. Hoe jij omgaat met je eigen emoties. In deze training leer je dat je veel moet weten over emoties als je met mensen werkt. En sta jij open voor je eigen emoties en die van anderen?

Doelstellingen • • • • •

Je kunt je inleven in een ander. Je kunt je beter omgaan met de emoties van een ander. Je herkent lichaamstaal. Je bent je bewust van het feit dat niet iedereen hetzelfde is en denkt. Je bent je bewust van het feit dat een ander net zo veel respect verdient als jij.

Casus 1: Janet Tijdens zijn BPV is er plotseling, onder zijn handen, een bewoner overleden. De heftige emotie van Martijn heeft mij hogelijk verbaasd. Die jongen reageert altijd zo onderkoeld. Als een ijskonijn.

En nu ... Toen de overleden man was weggebracht uit de zaal, barstte hij plotseling in snikken uit. In het kantoor bleef hij maar huilen. Het bleek dat de man erg op zijn opa leek en die was net een maand daarvoor gestorven.

Casus 2: Een rustige emotie Op Rosita’s werk op de buitenschoolse opvang is het druk. De kinderen hollen door elkaar en hebben veel plezier. Hé! Waar is de kleine Kevin? Ze vindt hem al gauw. Hij ligt helemaal opgerold met een knuffel in zijn armen te slapen op de bank.

Rosita strijkt hem even over zijn donkere krullen. Ze glimlacht. Er komen tranen in haar ogen. Dit kind ontroert haar steeds opnieuw.

Opdracht 1: Een ijskonijn † Maak een tweetal en lees samen casus 1 en 2. Iedereen vindt Martijn een ijskonijn en nu laat hij plotseling een heel andere kant van zichzelf zien. † Kennen jullie mensen die zomaar heel heftig op iets kunnen reageren en dan een heel andere kant van zichzelf laten zien?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

61


Gebruik de volgende punten om het gesprek te voeren: • Bij wie heb je dat wel eens meegemaakt? • Welke twee kanten liet hij zien? • Hoe reageer jij als iemand zo heftig reageert? Wat betekent dat voor jou? • Wat zou je kunnen doen om iemand die zo heftig reageert tot rust te brengen? • En … wat zou jij tegen je zorgvrager of collega kunnen zeggen al je ziet dat hij ontroerd is?

Opdracht 2: Verdriet op YouTube † Bekijk het volgende filmpje op Youtube: ‘‘Korte film: Emotie verdriet‘‘.

http://www.youtube.com/watch?v=Mh3LKKbmmgE

† Geef antwoord op de volgende vragen: Wie had er verdriet in het filmpje? Schrijf drie punten op waaraan je kon zien dat de persoon verdriet heeft. 1. aan ________________________________________________________________________________________ 2. aan ________________________________________________________________________________________ 3. aan ________________________________________________________________________________________ Welke emoties zag je nog meer in dit filmpje? 1. _____________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________

62

Weet jij wie je bent?


Stellingen en vragen over het filmpje: Ja

Nee

1. Ik werd een beetje verdrietig van het filmpje. 2. Ik vond dat hij wel erg zielig deed. 3. Volgens mij was hij niet alleen verdrietig, maar ook boos. 4. Iemand kan niet tegelijk boos en verdrietig zijn. 5. Heb je een idee waarom hij ook boos zou kunnen zijn? 6. Heb je een idee waarom de jongen aan het eind van het filmpje een beetje kon lachen? Bij ‘Ja’: schrijf hieronder op waarom je dat denkt. Omdat: ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ Bij ‘Nee’: schrijf hieronder waarom jij denkt dat het niet mogelijk zou zijn om in zo’n situatie een beetje te lachen. Omdat: ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________

† Bespreek in tweetallen de stellingen en vragen. Gebruik daarbij de volgende punten: • Waarover waren jullie het eens en waarom? • Waarover waren jullie het oneens en waarom?

Oefening 3: Een dierbaar voorwerp

Casus Nadime heeft thuis een heel bijzonder flesje. Het is een colaflesje met zand erin. Het staat op z’n bureau, naast z’n computer. Als hij daar zit, neemt hij dat flesje vaak even in zijn hand.

Dan schudt hij dat zand wat heen en weer. Het zand is zand uit Egypte. Daar komt hij vandaan. Voor hem is die fles met zand heel kostbaar.

Voorbereiding • Bedenk welk voorwerp bij jou thuis voor jou heel belangrijk en ‘kostbaar’ is. Het gaat over een ding. Niet over iemand. • Neem je kostbaarheid mee naar school (of maak er een foto van).

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

63


Uitvoering • Vertel voor de klas: • Waarom is dit voorwerp voor jou zo belangrijk? • Hoe kom je eraan? • Wat betekent het voorwerp voor jou? • Waar staat dit het voorwerp? • Weten andere mensen bij jou thuis dat dit een dierbaar voorwerp is? • De klasgenoten mogen vragen stellen als ze nog meer willen weten over jouw voorwerp. Controle • Heb je een voorwerp gevonden dat belangrijk voor jou is? Reflectie • Wat deed het met je om dit mee te nemen? __________________________________________________________________________________________________ • Hoe vond je het om er in de klas over te vertellen? __________________________________________________________________________________________________ • Ben je blij dat je er in de klas over hebt verteld? __________________________________________________________________________________________________ Ja, omdat ____________________________________________________________________________________ Nee, omdat _________________________________________________________________________________ • Vond je het leuk om de verhalen van de anderen te horen? Waarom? ____________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________

• Welk verhaal raakte jou? ________________________________________________________________ Waarom? ____________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________

Oefening 4: De ontwikkelingsmeter 1 De ontwikkelingsmeter vul je tijdens de training twee keer in. Ook vullen drie klasgenoten de ontwikkelingsmeter twee keer in. Zo krijg je een idee over jezelf. Je kunt zien hoe jij je hebt ontwikkeld. Er wordt steeds een score gegeven van 1 t/m 10. --- 1 is slecht en 10 is goed. Gebruik de hokjes als volgt: hokje 1 vul je zelf in (over jezelf dus). Je medestudenten vullen hokje 2, 3 en 4 steeds in. Zo kun je zien hoe jij jezelf ziet en hoe anderen jou zien!

64

Weet jij wie je bent?


Voorbereiding • Zorg voor een pen of potlood. • Maak een groepje van vier. Uitvoering • Vul eerst je eigen ontwikkelingsmeter in. • Vul daarna de ontwikkelingsmeter van de drie anderen in. • De drie anderen vullen ook jouw ontwikkelingsmeter in. • Denk bij het invullen goed na over jouw gedrag. • Denk bij het invullen goed na over het gedrag van je klasgenoten. Jouw naam:

Namen van drie medestudenten:

1.

2.

3.

4.

Laat zien wat in hem omgaat Toont belangstelling voor de zorgvrager Kan lichaamstaal ‘lezen’ Kan zich inleven in een ander Toont respect voor andere mensen Is hulpvaardig Kan omgaan met eigen emoties Kan omgaan met emoties van anderen Kan feedback ontvangen Kan samenwerken Toont belangstelling voor zijn medestudent Toont respect voor iemand met een andere mening Kan feedback geven Controle • Vond je het moeilijk je eigen ontwikkelingsmeter in te vullen? __________________________________________________________________________________________________ • Heb je de ontwikkelingsmeters van de anderen zo goed mogelijk ingevuld? __________________________________________________________________________________________________ Reflectie • Komen de uitkomsten overeen? __________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

65


• Ben je tevreden met de uitkomsten? Leg uit waarom je dat vindt. __________________________________________________________________________________________________ • Waar moet je volgens jezelf aan gaan werken? __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________

Oefening 5: Laat jij zien wie je bent? Voorbereiding • Zorg voor pen en papier. Uitvoering • De docent tekent het Johari-venster op het bord. • De docent legt het Johari-venster uit. • Iedere student tekent zijn eigen Johari-venster. • Enkele studenten tekenen hun Johari-venster op het bord en vertellen erover. Controle • Heb je het Johari-venster begrepen? • Heb je goed opgelet tijdens de uitleg van de docent? Reflectie • Ben je verbaasd over de grootte van je vrije ruimte? • Snap je dat je vrije ruimte groter kan worden als je meer van je zelf blootgeeft? • Snap je dat feedback van anderen je in staat stelt om bepaald gedrag van jezelf aan te passen? • Vond je het leuk om de Johari-vensters van een paar klasgenoten te zien? Het Johari-venster Bekend aan mijzelf

Niet bekend aan mijzelf

A. Vrije ruimte of Open ik

C. Blinde vlek

Bekend aan anderen

B. Verborgen ik

D. Onbekende ik

Niet bekend aan anderen, weinig bekend aan mezelf

66

Weet jij wie je bent?


Opdracht 6: Herken jij de gezichtsuitdrukkingen?

Foto 1.

Foto 2.

Foto 3.

Foto 4.

Foto 5.

Foto 6.

† Bekijk de foto’s samen met een medestudent en bespreek welke emoties foto 1 tot en met 6 uitdrukken. Waaraan zie je welke emotie er wordt uitgedrukt? (Let op: ogen, wenkbrauwen, stand van het hoofd, mond.) † Schrijf in de tabel om welke emotie het gaat. † Schrijf op hoe de ogen en de wenkbrauwen staan. Foto

Emotie

Ogen

Wenkbrauwen

Stand hoofd

Mond

1. 2. 3. 4. 5. 6.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

67


Opdracht 7: Aandacht voor iemands emotie † Kies drie foto’s uit de voorgaande emotiefoto’s. † Welke emoties laten de door jou gekozen foto’s zien? De eerste foto toont de emotie _______________________________________________________ De tweede foto toont ___________________________________________________________________ De derde foto toont _____________________________________________________________________ † Schrijf hieronder wat je zou kunnen doen (en zeggen) als jouw zorgvrager deze emotie toont. Bij mijn eerste keus : __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ Bij mijn tweede keus: __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ Bij mijn derde keus: __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ Tip: Door te reageren op iemands emotie maak je contact!

Oefening 8: Jouw gezichtsuitdrukking Voorbereiding • Zorg voor een expressielokaal. • Maak een drietal: bepaal wie A, B, C is. • Kies een emotie uit het volgende rijtje of verzin er zelf een: vrolijk, boos, angstig, verbaasd, geschrokken, blij verrast, vol afkeer, verliefd, heel blij.

68

Weet jij wie je bent?


Uitvoering • A toont de emotie. (Je vertelt natuurlijk nog niet welke emotie je wilt laten zien.) • B en C raden welke emotie A uitdrukt. • Daarna wordt er gewisseld. • Ieder laat twee emoties zien (die de anderen moeten raden). Controle • Lukte het om de emoties zomaar uit te beelden? • Hebben de andere twee goed meegedaan? Reflectie • Wat heb je geleerd van deze oefening?

Oefening 9: Spelen met emoties Dit is een oefening in ‘spelen’ met emoties. De hele groep doet mee. Voorbereiding • Zorg voor een expressielokaal. Uitvoering • Iedereen staat in de ruimte. • De docent vraagt je kriskras door de klas te lopen. • De docent vraagt je om bepaalde emoties uit te drukken. Controle • Heb je goed meegedaan met de oefening? • Ja/nee • Zo nee, waarom niet? __________________________________________________________________________________________________ Reflectie • Lukte het om de emoties uit te beelden? • Nee, want : __________________________________________________________________________________________________ • Ja, want: __________________________________________________________________________________________________

Oefening 10: Een heel vies lapje ... Voorbereiding • Zorg voor ruimte in de klas of blijf in het expressielokaal. • Maak een kring van stoelen. • Iedereen zit op een stoel. • Iemand (A) heeft een doek in z’n hand.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

69


Uitvoering • Stel je voor dat die doek een heel erg smerig, vies lapje is. A staat op en geeft dat vieze stinklapje met een zo vies mogelijk gezicht aan iemand uit de kring. • Deze geeft dat vieze lapje weer aan de volgende. Zo krijgt iedereen een beurt en laat zien hoe ongelooflijk vies dat lapje is. Bah! • Bij een volgende ronde is datzelfde lapje iets: --- waar je bijna geen afstand van kunt doen --- wat je absoluut niet weg mag geven --- wat zo zwaar is dat het bijna niet te tillen is --- waar je heel graag zo snel mogelijk van af wilt --- wat als een gevaarlijke bom in je handen ligt --- wat je weggeeft, maar elke keer als je er naar kijkt krijg je de slappe lach. Controle • Kon je je voorstellen dat dat lapje bijvoorbeeld echt heel vies was? • Deed je goed mee? • Vond je dat de anderen goed meededen? • Zag je dat sommige klasgenoten veel plezier hadden? Reflectie • Vond je het leuk om deze oefening te doen? • Waarom vond je het leuk? • Waarom vond je het niet leuk? • Wat heb je geleerd door aan deze oefening mee te doen?

Vies lapje.

70

Weet jij wie je bent?


Oefening 11: Jantje lacht en Jantje huilt Voorbereiding • Zorg voor ruimte in de klas of blijf in het expressielokaal. • Verdeel de klas in twee delen door een denkbeeldige grens te trekken. • Geef de twee delen de naam A en B. • Deel A: daar krijg je spontaan de slappe lach. • Deel B: daar word je meteen chagrijnig. • Iedereen staat verdeeld over de twee delen. Uitvoering • Je stapt van deel A naar deel B. • Steeds wissel je direct bij aankomst van emotie: van de slappe lach naar chagrijnig en andersom. Controle • Kon je de slappe lach lang volhouden? • Was het makkelijk om chagrijnig te doen? Reflectie • Vond je het leuk om deze oefening te doen? • Waarom vond je het leuk? • Waarom vond je het niet leuk? • Wat heb je geleerd door aan deze oefening mee te doen?

Vrolijk.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

71


Opdracht 12: Wat vind jij waar? † Vul in: Waar Ik laat nooit merken hoe ik me voel. Meisjes/vrouwen huilen gauw. Ik vind het belangrijker dat mijn huis/auto/bromfiets glimt dan dat ik van binnen glim. Ik ben gek op mijn zorgvragers. Muziek kan mij blij maken. Ik vind het soms gewoon lekker om te huilen Hulp vragen bij emotionele problemen is onzinnig. Bang zijn is voor watjes. Ik laat me niet kennen. Stoer gedrag is cool. Ik vraag gemakkelijk om hulp. Met je emoties loop je niet te koop. Jongens/mannen huilen niet. Emoties tonen is iets voor softies. Ik vind het moeilijk om met mensen om te gaan die erg gesloten zijn. Ik voel me altijd beter als de zon schijnt. Je moet vooral niet opvallen.

Opdracht 13: Waar gaan we het over hebben? Voorbereiding • Maak een groepje van vijf studenten. • Zoek uit het bovenstaande schema één zin waar je het met het groepje over zou willen hebben. • Schrijf die zin op een apart blaadje. Uitvoering • Om de beurt noemt iedereen ‘zijn’ zin. • Met elkaar kiezen jullie een zin uit om over te praten. • Iedereen komt aan de beurt.

72

Weet jij wie je bent?

Niet waar


Gebruik de volgende punten bij de gesprekken: 1. Waarom spreekt deze zin jou aan? 2. Word je boos of juist blij van deze zin? 3. Waarom word je boos/blij van deze zin? 4. Wat wil je nog meer vertellen? 5. Vind je dat iedereen goed geluisterd heeft? Ja, want: ________________________________________________________________________________ Nee, want: _____________________________________________________________________________ Controle • Heb je een zin gevonden die jou aanspreekt? • Weet je ook waarom deze zin jou aanspreekt? Reflectie • Hoe heb je meegedaan aan het gesprek? __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ • Vertel hoe het voor jou was om je eigen mening te geven. __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________ • Heb je het idee dat je mensen beter begrijpt na zo’n gesprek? Eigenlijk wel, want: ______________________________________________________________________ Niet echt, want: ___________________________________________________________________________

Opdracht 14: Emoties van je zorgvrager † Bekijk de videofragmenten en beantwoord de volgende vragen: Videofragment nr. 1 De oude man in het verzorgingshuis

Zie videofragmenten op www.factor-e.nl

1. Wat denk jij dat er in het hoofd van de zorgvrager omgaat? Mijn eerste gedachte is: _____________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ Mijn tweede gedachte is: _____________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ 2. Wat voel jij als je deze man zo ziet zitten? Ik voel: _____________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

73


3. Wat zou je het liefst willen doen om hem op te beuren? Wat ik het liefst zou doen is: _____________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ 4. Kan dat? Wat jij het liefst zou willen doen? Ja, want: _______________________________________________________________________________ Nee, want _______________________________________________________________________________ 5. Wat zou jij voor hem kunnen doen als professionele helpende? _____________________________________________________________________________________________ Wat zou je tegen hem zeggen? Ik zou zeggen: _________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ Videofragment nr. 2 De jonge vrouw met een verstandelijke beperking in een woongemeenschap. 1. Begrijp je dat zij zo boos is? Ja, want: _________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ Nee, want:_______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ 2. Wat voel jij als je deze boze jongere ziet? Ik voel: ____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ 3. Hoe zou jij deze boze jongere tot rust kunnen brengen? Wat zou je doen? Ik zou: ____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ Wat zou je tegen haar zeggen? Ik zou zeggen: __________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________ †Als iedereen de vragen heeft beantwoord, bespreken jullie de antwoorden in de klas.

74

Weet jij wie je bent?


Oefening 15: Rollenspel Met een rollenspel kun je oefenen met nieuw gedrag! Voorbereiding • Iedereen gaat op zoek naar een situatie (een casus) waarin je met een heel verdrietige (A) persoon te maken kreeg en je niet goed wist hoe je die persoon kon ondersteunen. • Of je gaat op zoek naar een situatie (een casus) waarin je met een heel boze (A) persoon te maken kreeg en je niet goed wist hoe je die persoon kon ondersteunen. Het kan een situatie uit je BPV zijn, maar net zo goed iets van thuis of met vrienden. Schrijf deze situatie op. Verander de namen in verband met de privacy. Uitvoering • Iedereen leest zijn casus voor. • Een van de casussen wordt gekozen om uit te spelen. • Die casus wordt nogmaals voorgelezen. • De groep stelt eventueel vragen om het verhaal zo duidelijk mogelijk te krijgen. Denk daarbij aan de volgende vragen: --- Wat is er precies gebeurd dat A zo verdrietig is? --- Hoe oud is A? --- Tot welke doelgroep behoort A? --- Hoe doet A als hij zo verdrietig is? • Nu wordt er een speler gevraagd om A te spelen. • Het spel begint ermee dat A een emotionele uitbarsting heeft. B (de helpende) ‘grijpt in’ en ondersteunt A (de zorgvrager). Dit stukje hoeft maar heel kort gespeeld te worden. • Nu kan iemand anders uit de klas A op een andere manier opvangen. • Misschien is er nog wel iemand die het op zijn manier wil proberen en nog iemand ... • In de groep worden de drie of vier verschillende aanpakken besproken. Daarbij wordt vooral aan A gevraagd hoe hij de verschillende aanpakken heeft ervaren. Controle • Had iedereen een casus bij zich? • Konden jullie het eens worden over de keuze van de casus? • Hebben jullie met meerdere aanpakken kunnen oefenen? Reflectie • Heb je gezien dat er verschillende aanpakken mogelijk zijn? • Welke aanpak vond je in dit geval de beste? Leg uit waarom. • Vond je het leuk om het rollenspel te spelen? Leg uit waarom. • Kon je je inleven in A? Waar merkte je dat aan?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

75


Oefening 16: De ontwikkelingsmeter 2 Deze oefening doe je met z’n vieren. Je vult de ontwikkelingsmeter nog een keer in. Ook wordt de ontwikkelingsmeter weer door drie klasgenoten ingevuld. Er wordt steeds een score gegeven van1 t/m 10. • 1 is slecht en 10 is goed. Gebruik de hokjes als volgt: hokje 1 vul je zelf in (over jezelf dus). Je werkgroepsgenoten vullen hokje 2, 3 en 4 in. Zo kun je zien hoe jij jezelf ziet en hoe anderen jou zien. Voorbereiding • Zorg voor een pen of potlood. • Maak een groepje van vier. Uitvoering • Vul eerst je eigen ontwikkelingsmeter in. • Vul daarna de ontwikkelingsmeter van de drie anderen in. • De anderen vullen ook jouw ontwikkelingsmeter in. • Denk bij het invullen goed na over jouw gedrag. • Denk bij het invullen goed na over het gedrag van je klasgenoten. • Vergelijk ontwikkelingsmeter 1 met ontwikkelingsmeter 2. • Welke verschillen zie je bij jezelf? 1. _____________________________________________________________________________________________ 2. _____________________________________________________________________________________________ 3. _____________________________________________________________________________________________ 4. _____________________________________________________________________________________________ 5. _____________________________________________________________________________________________

76

Weet jij wie je bent?


Jouw naam

Namen van drie groepsgenoten

1.

2.

3.

4.

Laat zien wat in hem omgaat Toont belangstelling voor de zorgvrager Kan lichaamstaal ‘lezen’ Kan zich inleven in een ander Toont respect voor andere mensen Is hulpvaardig Kan omgaan met eigen emoties Kan omgaan met emoties van anderen Kan feedback ontvangen Kan samenwerken Toont belangstelling voor zijn medestudent Toont respect voor iemand met een andere mening Kan feedback geven Heeft op een opbouwende manier meegedaan met de opdrachten Heeft op een opbouwende manier meegedaan met de oefeningen Beoordeel je ontwikkelingsmeter zelf: Goed, omdat: ______________________________________________________________________________ Voldoende, want: ________________________________________________________________________ Onvoldoende, want: ____________________________________________________________________ Overleg de beoordeling met je docent. Controle • Vond je het moeilijk om je eigen ontwikkelingsmeter in te vullen? __________________________________________________________________________________________________ • Heb je de ontwikkelingsmeters van de anderen zo goed mogelijk ingevuld? __________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

77


Reflectie • Komen de uitkomsten overeen? __________________________________________________________________________________________________ • Ben je tevreden met de uitkomsten? __________________________________________________________________________________________________ • Waar moet je volgens jezelf aan gaan werken? __________________________________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________________________________

78

Weet jij wie je bent?


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.