Jaargang 14, nr 2, juni 2021
Driemaandelijks tijdschrift. Afgiftekantoor Antwerpen. Erkenning: P808155
faro
tijdschrift over cultureel erfgoed
`
Dossier duurzaam binnenklimaat Kleine veranderingen, grote gevolgen
De Canon van Vlaanderen ‘Slavernij’ in het Rijksmuseum Bent u een Vriend van de Veerkracht?
IN DIT NUMMER
03
15
EDITO
VRIENDEN VAN DE VEERKRACHT Sfeer in tijden van telewerk
06
18
CANON VAN VLAANDEREN In gesprek met Cathérine Verleysen en Jan Dumolyn
'SLAVERNIJ' IN HET RIJKSMUSEUM Interview met de conservatoren
10
24
100 X CONGO IN HET MAS Interview met Nadia Nsayi
28
DE KRACHT VAN DE BUURT Gevoelens van ‘belonging’ en verbondenheid
34
IN EUROPA | PORTUGAL Dialoog en gemeenschapszin
WIKI WOMEN DESIGN Vrouwelijke ontwerpers uit de schaduw
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
42 43
HOE DUURZAAM IS HET BINNENKLIMAAT? | Van Thomson
over Bizot naar ASHRAE 2019
48
DE RISICO’S VAN HET BINNENKLIMAAT | Praktijkstudie
54
VAN EEN IDEAAL NAAR EEN VERANTWOORD MUSEAAL BINNENKLIMAAT | Klimaatbeheersing 2.0
58
DEPOTYZE & TREZOOR | Depots gebaseerd op ‘het Deens model’
64 68 © Mark Delreux, CO7
INTRODUCTIE | Duurzaam erfgoedklimaat: what’s in a name?
72
EEN IDEALE BEWAAROMGEVING VOOR UW COLLECTIES |
CHARP Art Care
HET LAATSTE AVONDMAAL IN DE ABDIJ VAN TONGERLO |
Problematische locatie
RESILIENT STORAGE | Energiezuinig klimaatbeheer in depots in
(kleine) musea
EN OOK
04
TELEX
22
SPREKEND ERFGOED Alles Wurscht
40
EXPAT Yasmina Zian
62
HET ATELIER Sandra Lintermans en Julia Rossow, MAS
74
MIJN ERFGOEDPLEK Philippe Herreweghe
EDITO
COLOFON faro | tijdschrift over cultureel erfgoed 14 (2021) 2 | ISSN 2030-3777 REDACTIERAAD Roel Daenen, Katrijn
D’hamers, Jelena Dobbels, Elien Doesselaere, Julie Lambrechts, Anne-Cathérine Olbrechts, Alexander Vander Stichele, Hildegarde Van Genechten, Jacqueline van Leeuwen, Michelle Van Meerhaeghe, Olga Van Oost, Gregory Vercauteren en Jeroen Walterus | redactie@faro.be HOOFDREDACTEUR Roel Daenen roel.daenen@faro.be BEELDREDACTIE Katrijn D’hamers EINDREDACTIE Birgit Geudens en Annemie Vanthienen VORMGEVING Silke Theuwissen DRUK Drukkerij Albe De Coker ADVERTEREN Roel Daenen ABONNEMENTEN België € 25 | buitenland € 30 | los nummer € 8 | www.faro.be/tijdschrift VERANTWOORDELIJKE UITGEVER Olga Van Oost, p.a. Priemstraat 51, 1000 Brussel COVERBEELD Foto: Rosino via Flickr, CC BY-SA 2.0 De redactie is steeds op zoek naar interessante bijdragen. Zin om mee te werken? redactie@faro.be © FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed vzw. De redactie heeft ernaar gestreefd de wettelijke bepalingen in verband met de intellectuele eigendom van de beelden na te streven. Indien u meent dat voor
Onwetendheid vs. meerstemmigheid Beste lezer, Erfgoed beroert geregeld de geesten, ook buiten de erfgoedsector. Zo verscheen op 17 mei in De Standaard een door een rist gerespecteerde academici ondertekend opiniestuk van historicus Koen Aerts (UGent). Kinderen van de collaboratie hebben recht op informatie, luidde de titel van het stuk. Waar gaat het om? De auteur en een aantal vakgenoten klagen het College van procureurs-generaal aan, dat “sinds 2013 aan universiteitsmedewerkers en enkele onderzoeksinstellingen de toegang verleent [tot archieven] die aan nabestaanden en andere geïnteresseerden wordt geweigerd. De belangrijkste argumenten van die ronduit discriminerende bepalingen zijn de bescherming van het privéleven en de openbare orde.” Het gaat, voor alle duidelijkheid, over de gerechtelijke dossiers van collaborateurs. Die dossiers worden door het Rijksarchief bewaard en mogen niet ‘zomaar’ geraadpleegd worden. Het opiniestuk fileert deze kwestie snoeihard: “De remedie voor de neurose van de jaren 40 ligt in transparantie, niet in institutioneel georganiseerde onwetendheid.” Een paar dagen later, op 21 mei, vulde magistraat op rust Henri Heimans deze oproep in De Morgen aan, met ijzingwekkende beschrijvingen uit een aantal van die gerechtelijke dossiers. Heimans’ vader zat eerst gevangen in Breendonk, belandde daarna in Auschwitz en overleefde de oorlog. In het Canvasprogramma Kinderen van de Holocaust getuigde de zoon over het leed van zijn ouders.
een bepaald beeld het auteursrecht van de maker of zijn/haar erfgenamen werd geschonden, neem dan contact op met de redactie. De inhoud van de teksten en artikels vertolken enkel de visie van de auteurs en niet noodzakelijk die van het bestuur van FARO.
U vindt naast sommige artikels logo’s die verwijzen naar de Duurzame Ontwikkelings-doelstellingen van de VN. Voor meer uitleg, zie www.sdgs.be.
Dit interessante debat werpt de vraag op of en hoelang het houdbaar is om deze en vergelijkbare archieven (nog) gesloten te houden. Het is een vraagstuk dat niet alleen juridisch is, maar ook – en vooral – een uitgesproken ethische dimensie heeft. De polemiek is beslist ook illustratief voor een tendens die in dit deel van de cultuursector relatief recent de kop heeft opgestoken. Wat onder de noemer van ‘meerstemmigheid’ wordt begrepen komt neer op aandacht voor een eerlijk en genuanceerd debat, met het streven naar verschillende standpunten én gevoerd op basis van de kritische studie van het bronnenmateriaal. Ad fontes, wisten de humanisten al. En dus geen debat met inzichten ‘van horen zeggen’, of, godbetert, op basis van giswerk en stemmingmakerij. Maar hoe kan dit debat over beladen erfgoed gevoerd worden, in deze casus, als er überhaupt geen toegang is tot die bronnen? En wat vindt u daarvan? De redactie redactie@faro.be
3
TELEX
Voorbij je bubbel In het project Digitaal Dynamisch Documenteren (DDD) onderzoeken Imagine IC en Waag hoe emotienetwerken als concept kan worden ingezet in combinatie met interactieve technologie. Het doel is om bezoekers als onderdeel van een tentoonstelling te laten reflecteren op en te laten bijdragen aan het verhaal van een collectie en om emoties, meningen en associaties toegankelijk te maken. Tentoonstellingsbezoekers worden zo uitgenodigd een andere, meer actieve verhouding tot erfgoed aan te gaan. De centrale vraag van het project is of er een dynamisch ‘bijschrift’ kan gemaakt worden, waarin uiteenlopende en veranderlijke gevoelens, associaties, meningen en belangen rond een object inzichtelijk worden. De publicatie Voorbij je bubbel. Digitaal Dynamisch Documenteren presenteert de ontwikkelde interactieve installatie en deelt de doorlopen leerervaring. https://imagineic.nl/iic/wp-content/uploads/2021/02/DDD-NL-v03.pdf https://waag.org/nl/project/dynamisch-documenteren
MMMONK
Maakte u al kennis met Mmmonk? Mmmonk staat voor Middeleeuwse Monastieke Manuscripten – Open – Netwerk – Kennis en is een samenwerkingsproject van de Openbare Bibliotheek Brugge, de Universiteitsbibliotheek Gent, het Grootseminarie Ten Duinen in Brugge en het Bisdom Gent. Het project wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid (Departement CJM) en wil de ca. 760 nog bewaarde middeleeuwse manuscripten van de abdijen Ten Duinen, Ter Doest, Sint-Pieters en Sint-Baafs digitaal ontsluiten. Hoe dat precies in zijn werk gaat, verneemt u op https://mmmonk.be of in een helder YouTube-filmpje: https://youtu.be/Kr54qjbBoXc.
Bezoekerscentrum Kolonie 5-7 © Raf Ketelslagers
Gezocht: microarchieven over de Holocaust ERIH (European Holocaust Research Infrastustructure), het Horizon 2020-project waarvan o.m. het Rijksarchief/CegeSoma en Kazerne Dossin partner zijn, is voor zijn onderzoeksportaal op zoek naar micro-archieven over de Holocaust en zijn nasleep. Dergelijke ‘verborgen’ archiefcollecties, bewaard buiten de grote professionele archief- en documentatiecentra, bevatten vaak informatie uit de eerste hand die een nieuw licht kan werpen op historische gebeurtenissen. Hebt u weet van een of meerdere van deze kleine collecties? Neem dan contact op met CegeSoma. Meer informatie vindt u op http://bit.ly/cegesoma
WAREN UW VOOROUDERS OOK LANDLOPERS? Had u geen werk, geen vaste woonplaats en geen middelen van bestaan? Dan kon u tot 1993 als ‘landloper’ naar Wortel- of Merksplas-Kolonie worden gestuurd. In dat geval werd er een inlichtingenfiche over u opgesteld. Tienduizenden van dergelijke landlopersdossiers, bewaard in het Rijksarchief in Antwerpen, zijn nu digitaal toegankelijk gemaakt. Dat gebeurde op initiatief van Kempens Landschap, Rijksarchief Antwerpen-Beveren, Gevangenismuseum van Merksplas, Erfgoed Noorderkempen en Stedelijk Museum Hoogstraten. Met de financiële steun van de Vlaamse overheid werden de dossiers ingescand, waarna tientallen vrijwilligers via het crowdsourcingplatform Vele Handen aan de slag gingen. Alle data vindt u terug op www.kolonie57.be.
4
Heel wat Nederlandse en Belgische musea en privéverzamelaars hebben voorwerpen in hun collectie die vaak op oneigenlijke wijze werden verworven in de voormalige kolonies. Nu de roep om teruggave van dit verloren erfgoed steeds luider klinkt, zoeken regeringen en musea in Nederland en België manieren om waardevolle objecten terug te geven. Jos Van Beurden is senior onderzoeker koloniale collecties en teruggavekwesties. In dit nieuwe boek buigt hij zich over tal van vragen, zoals hoe en wanneer deze voorwerpen hier zijn gekomen, en waar ze nu zijn. Is het allemaal roofkunst? Hoe gaat teruggeven in zijn werk? Zijn er succesvolle voorbeelden? De antwoorden blijken verre van eenduidig. J. van Beurden, Ongemakkelijk erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Walburg Pers, 2021. ISBN 9789462496583
OVER HERDERS EN ANDERE VERHALEN
In geschreven bronnen is nauwelijks iets terug te vinden over de ‘schepers’ in het Pajottenland en de Zennevallei. In toponiemen des te meer, denk bv. maar aan de Schaapschuurlos in Affligem. Gelukkig zijn er nog een handvol getuigen die ons meer kunnen vertellen over de laatste generatie herders.
Johan Buytaert van De Kleine Expeditie, projecthuis voor erfgoed en musea, sprak in opdracht van Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei met enkele getuigen over deze (bijna) verdwenen traditie en met vertegenwoordigers van een nieuwe generatie herders. Op basis daarvan schreef hij voor Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) het themaverhaal Herders in het Pajottenland. Sergio Cerrato via Pixabay
Benieuwd naar nog meer verhalen over de geschiedenis en het erfgoed van landbouw, voeding en landelijk leven? Check dan zeker de website van CAG, elke twee maanden wordt in samenwerking met experts een nieuw onderwerp uitgediept. https://cagnet.be/page/verhalen
Thuis in een museum
Ulrike Müller. Foto: Ans Brys
Ongemakkelijk erfgoed
Gebaseerd op diepgaand archiefonderzoek vertelt Ulrike Müller in dit boek het verhaal van het Museum Mayer van den Bergh en zijn stichters, moeder en zoon Henriëtte van den Bergh (1838-1920) en Fritz Mayer van den Bergh (1858-1901). Thuis in een museum duikt in de wereld van verzamelaars, antiquairs en kunsthistorici in de Belgische belle époque. Müller schetst de persoonlijkheden achter de verzameling, hun familiale achtergrond en internationaal netwerk, hun passies en hun modus operandi. Bijzonder aan het boek is ook dat het vooral inzoomt op Henriëtte van den Bergh, een visionaire en wilskrachtige vrouw met een bijzondere missie. Na de plotse dood van haar zoon Fritz realiseert zij zijn onvervulde wens: een museum om zijn adembenemende collectie tentoon te stellen. Een krachttoer. U. Müller, Thuis in een museum. Het verhaal van Henriëtte en Fritz Mayer van den Bergh. Hannibal Books, 2021. ISBN 978 94 6388 761 8
http://bit.ly/MayervandenBergh
900 JAAR NORBERTIJNEN De norbertijnerorde blaast dit jaar maar liefst 900 kaarsjes uit. En dat wordt gevierd, met o.a. de tentoonstelling 'Goddelijke Bliksem. 900 jaar Norbertijnen' in PARCUM (Abdij van Park). Dat ook het gregoriaans al die tijd een centrale rol speelde in het dagelijkse leven van de orde, wordt duidelijk in een aantal fascinerende handschriften uit Tongerlo en Gempe (bij Leuven) die de Alamire Foundation voor de tentoonstelling selecteerde. Een voorproefje van de norbertijnse zang werd opgenomen door het Ensemble Tiburtina. De opname vond plaats in de abdij van Strahov, bij het graf van de heilige Norbertus. Luister en geniet via https://vimeo.com/543697468.
5
ACTUEEL
WERKZAAMHEDEN COMMISSIE CANON VAN VLAANDEREN VAN START
“Het begin van het canonvirus?” De Canon van Vlaanderen! Sinds de bekendmaking van het regeerakkoord in september 2019 — waarin te lezen stond dat een commissie dit instrument zou uitwerken — vochten de voor- en tegenstanders menig verbeten gevecht uit op de opiniepagina’s van kranten, tijdschriften, websites en in en bij andere media. De inzet van al dat vitriool? Zegt u het maar: het concept van de canon, de aanpak en de doelstellingen, de houdbaarheid, de manier waarop hij politiek of ideologisch zou worden ingezet. Gezien de potentiële rol voor de cultureel-erfgoedsector in het proces had faro een gesprek met commissieleden Cathérine Verleysen en Jan Dumolyn. Olga Van Oost en Roel Daenen
V
erleysen en Dumolyn1 zijn twee van de acht experts die de commissievoorzitter, prof. em. Emmanuel Gerard, rond zich heeft verzameld. Het was minister van Onderwijs Ben Weyts die de alom gerespecteerde historicus van de KU Leuven eind september vorig jaar daartoe de opdracht gaf, helder verwoord in de ‘opdrachtbrief’ die u kan consulteren op de in mei gelanceerde website van de Canon van Vlaanderen.2 Die opdrachtbrief, en bij uitbreiding de inhoud van de website van de canon, is duidelijk. Veel van de argumenten die in de voornoemde stellingenoorlog werden bovengehaald kunnen hiermee definitief op stal. Ook in dit tijdschrift kon u in ons recente themadossier over identiteit lezen over de Canon van Nederland, en de regionale canons die in het kielzog van de ‘nationale’ canon bij onze noorderburen als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten.3 De commissie wil duidelijk werk maken van heldere communicatie, zo blijkt.
6
faro: Hoe gaat dat nu concreet in zijn werk, een canon maken? Jan Dumolyn: “Eigenlijk is wat wij doen heel eenvoudig. De bedoeling van ons werk is uitkomen bij vijftig ‘vensters’. Daarin zullen zowel objecten, beelden als teksten verwerkt worden. Momenteel bevinden we ons nog in de 'lijstjes-fase'. Elk commissielid heeft een individuele voorselectie gemaakt van vijftig onderwerpen. Uit die 450 voorstellen moeten we dus samen een keuze maken. Wanneer je moet kiezen tussen Rubens, Van Eyck, Brueghel of alle drie, een rivier, een bepaald aspect uit de eetcultuur, word je onvermijdelijk geconfronteerd met l’embarras du choix. Lijstjes maken en verfijnen dus. Ik vergelijk het weleens met De Tijdloze van Studio Brussel. In die zin hebben onze werkzaamheden iets arbitrairs, zeker. Daar zijn we ons van bewust.”
Het is niet de bedoeling om plots met een canon voor de dag te komen, en te stellen dat iedereen hiermee moet gaan werken.
Cathérine Verleysen: “Geheugen Collectief zit ook mee aan tafel. Dat is belangrijk omdat ze ons zullen begeleiden bij het vertalen van onze keuzes naar het publiek. Zij zullen letten op de leesbaarheid en het visuele aspect, en de selectie vanuit communicatieperspectief bekijken.” faro: Zien jullie een rol weggelegd voor de cultureelerfgoedsector in dit proces? En, zo ja, wat zou die dan kunnen zijn? Jan Dumolyn: “We beseffen heel goed dat dit een heel divers veld is, met heel veel actoren, die allemaal – op de een of andere manier – werken met geschiedenis en herinnering in de breedste zin van de betekenis. Onze uitdaging is om te proberen hier zo goed mogelijk vat op te krijgen en zoveel mogelijk te luisteren. Het is niet mogelijk om de hele sector te bevragen; het is op basis van ons eigen zoek- en discussiewerk dat we keuzes zullen maken. Maar het is niet de bedoeling om plots met een canon voor de dag te komen, en te stellen dat iedereen hiermee moet gaan werken. Trouwens, in die zin moet de canon vrijblijvend zijn en de openheid bieden aan mensen en organisaties om er ‘iets’ mee te doen. Dat zullen we wel heel erg aanmoedigen. Ook zullen we dankbaar zijn als men ons wil helpen bij de verspreiding van de canon.” Cathérine Verleysen: “De kennismaking met FARO4 en ook dit interview zijn voor de commissie belangrijk
omdat deze gesprekken ons de kans geven om het opzet te verduidelijken. We willen verdere stappen zetten, o.a. bij het Vlaams Museumoverleg en andere sectorale overlegfora. We willen graag onze collega’s deelgenoot maken van onze aanpak. Dit gezegd zijnde: we bevinden ons nog steeds in de beginfase.” faro: Jan, u spreekt over vijftig ‘vensters’. Halen jullie de mosterd bij het Openluchtmuseum in Arnhem?5 Jan Dumolyn: “Er was een uitstap met de commissie naar Arnhem gepland maar die kon wegens corona niet doorgaan. We hebben wel gesproken met de commissie die in Nederland de canon samenstelde o.l.v. Frits van Oostrom. Die canon is uiteraard een grote inspiratiebron en er zijn gelijkenissen, zoals die vensters. Toch zullen we het op onze eigen manier aanpakken. Onze canon zal bijvoorbeeld iets breder gaan in thematiek.” faro: Het museum in Arnhem is heel interactief en gericht op beleving. Je stapt terug in de tijd en je kunt er allerlei digitale en fysieke spelletjes doen om het verleden aan den lijve te ‘ondervinden’. De focus lijkt er sterk op kinderen en jongeren te liggen. In de laatste zaal worden dan de vijftig vensters nog eens samen getoond. Jan Dumolyn: “De focus op kinderen en jongeren houden we ook sterk voor ogen. Er is het ‘traditioneel’ geïnteresseerde publiek dat de inhoud kritisch zal bekijken. Maar we willen toch vooral het publiek van ‘boeit-me-allemaal-niet’-14-jarigen aanspreken. Hoe kunnen we voor hen betekenis creëren?”
Cathérine Verleysen © Michel Burez
Jan Dumolyn © Jo Clauwaert
faro: In 2018 verscheen het boek Wereldgeschiedenis van Vlaanderen. 6 Daarin viel op dat de vroegere geschiedenis meer aandacht krijgt dan die van de 19e of 20e eeuw. Zullen jullie rekening houden met bepaalde evenwichten? Jan Dumolyn: “Ik weet niet hoe de redactie van dat boek te werk is gegaan. Het bevat heel inspirerende stukken, maar ik heb de indruk dat de keuze van de inhoud veeleer aan de auteurs werd overgelaten. Trouwens, onze canon zal ook over wereldgeschiedenis gaan: het is niet de bedoeling om een ‘Vlaamse-bo-
7
Stilleven met versnaperingen en pronkbeker, Clara Peeters, 1611. Clara Peeters (1588-1636) was een van de grondleggers van het 17e-eeuwse stilleven. Haar picturale virtuositeit en de variatie in de decoratief uitgestalde waren maken haar tot een autoriteit in het genre. Collectie: Museo Nacional del Prado
demverhaal’ te vertellen. We zullen als commissie wel streven naar meer coherentie. Zelf ben ik mediëvist, maar het lijkt me logisch dat de recentere periode net meer aan bod zou komen. We vertrekken vanuit de huidige maatschappij en de thema’s die nu spelen. We zullen rekening houden met een zekere geografische en thematische representativiteit. Maar dat zullen we goed bekijken. Trouwens, een venster kan ook verschillende tijdlijnen bevatten. Vanuit één element – neem nu bijvoorbeeld ‘1302’ – kan je veel verhalen maken. Het digitale biedt ook veel mogelijkheden om die diversiteit op een dynamische manier te laten zien. Een netwerkaanpak, iets cloudachtigs, dat zou de bedoeling moeten zijn. Maar tegelijk is het ook van belang om een zeker chronologisch kader aan te reiken. Daar hebben scholieren ongetwijfeld nood aan.” faro: In het dossier over identiteit in ons tijdschrift verbaasde een kritische erfgoedwerker zich erover dat de kennis van het verleden, inzicht in de feiten, achteruitgaat, ondanks het “groeiend legertje erfgoedwerkers”. Zien jullie dat ook zo? En zal de canon op dit vlak een rol kunnen spelen? Cathérine Verleysen: “Zeker. Dat is ook de expliciete opdracht van minister Weyts. We willen mensen een gids aanreiken om naar het verleden te kijken. Een detail misschien, maar
8
Meisjes in het veld, Emile Claus, 1892. Emile Claus (1849-1924) was als Vlaamse kunstschilder een belangrijke vertegenwoordiger van het impressionisme. Collectie: MSK Gent, www.artinflanders. be, foto: Hugo Maertens, CC0
net daarom hebben we het kompas als logo gekozen. Het is voor de commissie cruciaal om een evenwicht te vinden tussen enerzijds historische kennis waarbij we ook linken leggen naar collecties in musea en archieven, en anderzijds het belevingsgerichte.” Jan Dumolyn: “Ik ben geen vakdidacticus en weet niet of het zo is dat de kennis bij jongeren vandaag beperkter zou zijn. Waar we ons als commissie wel expliciet tegen verzetten, is de idee zoals die ook al in de media is verspreid, namelijk dat we een canon zouden ontwerpen met ‘feitjes’. En dat we daarmee niet zouden bijdragen tot de ontwikkeling van het historische denken. Hoe reconstrueer je historische processen? Bronnenonderzoek en historische kritiek zijn er intrinsiek mee verbonden. Trouwens, wanneer in de media wordt gezegd dat we met de canon nieuwe eindtermen zouden ontwikkelen: dat is evenmin de ambitie. Maar we zijn er wel van overtuigd dat de canon voor leerkrachten en leerlingen van betekenis kan zijn.” faro: Jullie werkwijze illustreert in die zin het wezen van de historiografie waarbij selectie en historische kritiek samengaan. Vatten we het zo goed samen? Jan Dumolyn: “Zo is het heel goed geformuleerd. Sommige collega-historici bekritiseren ons omdat we keuzes zullen maken, maar dat doet toch iedereen! Geschiedenis gaat voortdurend over selecteren, interpreteren, en presenteren.”
Kort na het overlijden van de broers Jozef (1855-1882) en Lieven (18501888) Vandevelde wordt er in het Gentse Citadelpark een gedenkteken ter ere van hen opgericht met een beeld van Sakala bovenop het monument. Collectie: Archief Gent
faro: Brandend actueel in de erfgoedsector is de meerstemmige benadering. Hoe staan jullie daar tegenover? Cathérine Verleysen: “Om te beginnen kunnen we wel zeggen dat de commissie zelf heel veelzijdig en meerstemmig is samengesteld. Dat is de verdienste van onze voorzitter. Maar wat we delen is de overtuiging dat we moeten vertrekken vanuit de hedendaagse samenleving, en dat de canon een vertaalslag moet zijn van de meerstemmigheid die we vandaag zien en aanvoelen. In die zin zal de canon nooit in steen gebeiteld zijn, maar steeds een onderwerp van discussie vormen.” Jan Dumolyn: “Dat klopt. Soms wordt de Canoncommissie in een bepaalde hoek geduwd. Alsof de canon een soort van ‘staatspropaganda’ is. Dat is het dus niet. Voor ons is het evident dat we zullen kijken naar verhalen rond migratie, minderheden, maar ook naar LGBTQI+, de representatie van vrouwen, dekolonisatie. Multiperspectiviteit staat centraal. De aandacht voor heel veel verschillende actoren maakt het uiteraard complex en uitdagend. Maar net dat maakt de oefening ook nuttig en zinvol.” faro: Zien jullie verbanden met het nieuwe, nog op te richten en in te vullen Vlaams Museum? Hoe staan jullie hier tegenover? Cathérine Verleysen: “Momenteel weten wij hier niet meer over dan
Lithografie van de Guldensporenslag van De Lay-De Muyttere, Nicaise De Keyser, 1845. Collectie KU Leuven
Catharina Van Hemessen (1527 of 1528 - na 1567) schilderde in 1548 het vroegst bekende zelfportret uit de Nederlanden waarbij de kunstenares naast haar schildersezel zit. Het type wordt de maatstaf voor de ontwikkeling van het genre tot in de hedendaagse kunst. Collectie: Kunstmuseum Basel
Gustaaf Vanaise (1854 – 1902) schilderde een portret van Jeanne De Raedt en Sakala in 1886. Sakala, een Congolese jongen, werd door militair Lieven Van de Velde in 1885 meegenomen naar België waar hij aanwezig moest zijn bij investeerders en bij lezingen over Congo. Collectie: M Leuven, www.artinflanders.be, foto: Dominique Provost, CC BY-NC-ND 4.0
Soms wordt de Canoncommissie in een bepaalde hoek geduwd. Alsof de canon een soort van ‘staatspropaganda’ is. Dat is het dus niet. Voor ons is het evident dat we zullen kijken naar verhalen rond migratie, minderheden, maar ook naar LGBTQI+, de representatie van vrouwen, dekolonisatie. Multiperspectiviteit staat centraal.
anderen. Ik neem aan dat er op een bepaald moment een raakpunt zal zijn. Mij lijkt het interessant dat er een uitgesproken internationale kaart zou worden getrokken. Hoe is werk van Van Eyck in New York terechtgekomen, bijvoorbeeld? Welke rol speelde de culturele diplomatie onder meer in de jaren 1920? Dat soort vragen. Wij richten ons nu in de eerste plaats op de uitvoering van onze opdracht, die werd gegeven door minister Weyts.” faro: Zou het niet beter zijn als de canon en dat virtuele museum op elkaar zouden inspelen? Jan Dumolyn: “We lopen hier beter niet te sterk op vooruit. We verwachten dat er een gesprek komt en richten ons, zoals Cathérine zegt, nu eerst op de eigen opdracht.”
faro: Tot slot, wat hopen of verwachten jullie dat de canon teweegbrengt? Jan Dumolyn: “Dat is een moeilijke vraag. Laat me beginnen met te zeggen wat het niet moet zijn. Het heeft niets te maken met het vraagstuk rond ‘Vlaamse identiteit’. Ik ben ook geen voorstander van volgens mij vage ‘burgerschapsbegrippen’. Het creëren van een ‘collectief geheugen’? Dat is ook weer zo problematisch. Wat blijft er dan nog over? Ik denk dat verbondenheid en authenticiteit wel belangrijk zijn, zeker in een context van globalisering. ‘Verbondenheid’ mag niet in een conservatieve of reactionaire hoek worden geduwd. Laat ons dat niet meteen als iets negatiefs zien. Het gaat erom dat je wel trots mag zijn op een verleden, op een Rubens of een Van Eyck. Dat zoveel mensen de boeken van Bart Van
Loo lezen, betekent iets. Het is zoals met het voetbal: als de Rode Duivels het goed doen, zijn we ook trots.” Cathérine Verleysen: “Ik hoop eigenlijk op een ‘canonvirus’. Dat de canon een aanleiding kan zijn om andere lijstjes te gaan maken en thema’s aan te raken. Interesse opwekken, de liefde voor het verleden én het heden én de toekomst stimuleren, dát is de bedoeling. En natuurlijk is een canon een prachtige manier om te laten zien wat er allemaal aanwezig is en leeft in het erfgoedlandschap. Dat is enorm: van de collecties in grotere musea tot en met die van de lokale heemkundige kringen.” ■
Olga Van Oost is algemeen directeur van FARO. Roel Daenen is er coördinator communicatie en hoofdredacteur van dit tijdschrift. Bronnen en literatuur 1. Cathérine Verleysen is Hoofd Collectie en Onderzoek van het Museum voor Schone Kunsten Gent (MSK) en Jan Dumolyn is als hoofddocent middeleeuwse geschiedenis verbonden aan de Vakgroep Geschiedenis en het Henri Pirenne Institute for Medieval Studies van de Universiteit Gent. 2. Zie: https://assets.website-files. com/60263859efb57d2fab4bd0bb/ 607817b64720a48445a8bfee_Opdrachtbrief%20-%20 blur.pdf, of, makkelijker: https://www.canon.vlaanderen/. 3. Zie: https://issuu.com/faronet/docs/faro_2020_13_4_ issuu. 4. Eind april had de commissie een kennismakingsgesprek met FARO. Uit dat gesprek vloeide dit interview voort. 5. Zie: https://www.openluchtmuseum.nl/canon-van-nederland: “De Canon van Nederland neemt je in 50 vensters mee langs de belangrijkste gebeurtenissen, personen en voorwerpen die bijgedragen hebben aan het Nederland waar we nu wonen.” 6. Zie: https://www.pelckmansuitgevers.be/wereldgeschiedenis-van-vlaanderen.html.
9
MEERSTEMMIGHEID
VAN TIJDELIJKE EXPO NAAR DEKOLONIAAL MUSEUM
100 X CONGO In 2020 was het precies 100 jaar geleden dat de basis werd gelegd voor de Congolese kunstcollectie van de stad Antwerpen. Dat gebeurde met een aankoop bij kunsthandelaar Henri Pareyn en een schenking van minister van Koloniën Louis Franck. Voor Afrika-conservator Els De Palmenaer en het hele MAS-team de geknipte aanleiding om met een meerstemmige kijk op die collectie terug te blikken, en wel met een expo in twee parcours. Een eerste belicht de (koloniale) relaties tussen Europa en Afrika, en meer bepaald tussen België en Congo. Een tweede parcours toont 100 voorwerpen van verschillende volken en regio’s uit Congo. Met Nadia Nsayi van het MAS kijken we terug op de ervaringen én de uitdagingen voor de toekomst. Katrijn D’hamers
Nadia, u bent als tijdelijke curator beeldvorming aan boord gekomen bij het MAS. U heeft de expo 100 x Congo mee vormgegeven. Wat was uw rol? Nsayi: “Het MAS wou samenwerken met een tweetalige curator die een sterke affiniteit heeft met Congo én met de Congolese diaspora. Ik moest in deze functie het expoteam, en bij uitbreiding het MAS-team, zowel praktisch als inhoudelijk versterken. Mijn curatorfunctie was complementair aan die van de MAS-conservator Afrika-collecties en curator van de expo, Els De Palmenaer. Ik kon nieuwe kennis van buiten de museumsector inbrengen − voorheen was ik opiniemaker en beleidsmedewerker Congo bij Broederlijk Delen en Pax Christi Vlaanderen – en ook mijn expertise rond (de)kolonisatie en mijn uitgebreide netwerk kwamen erg goed van pas. Bovendien was mijn Congolese afkomst een troef. Mijn positie vergemakkelijkte zo de communicatie met partners in Congo en opende de deur voor contacten met personen en groepen uit de Afrikaanse diaspora in België.”
10
“De steun van MAS-directeur Marieke van Bommel en van Leen Beyers, hoofd van het curatorenteam, was cruciaal voor mijn functie. Zij ijverden bij het stadsbestuur voor de aanwerving van een tijdelijke curator beeldvorming. Dat gaf het expoproject een nieuwe richting. Een van de reacties spreekt boekdelen: ‘Door de nieuwe functie heeft het MAS zwarte personen kunnen bereiken, bv. gidsen en stagiairs. Zonder die functie zou kritiek op de expo misschien harder zijn geweest. Nu waren de grootste vlammen al gedoofd toen de expo opende. In de context van Black Lives Matter (BLM) zou het museum zonder die nieuwe curator een probleem gehad hebben.’” Hoe verzekerde het team de meerstemmige en kritische blik? Nsayi: “Niet enkel intern rezen vragen over de gewenste aanpak; ook extern hoorden we bezorgdheden. ‘Waarom wordt de collectie nu pas getoond?’, ‘Met wie wordt er samengewerkt?’ en ‘Kan een musea zulke objecten wel tentoonstellen?’ Verschillende (jonge) mensen gaven ook
Els De Palmenaer (conservator Afrika-collecties, curator 100 x Congo) links op de foto en Nadia Nsayi (curator beeldvorming) rechts © Dries Luyten
aan zich ongemakkelijk te voelen bij de confrontatie. Van meet af aan was het belangrijk om samen te werken, om ruime aandacht te besteden aan de beeldvorming, maar ook om het engagement voor de toekomst aan te gaan. Zo stelden we een adviescommissie samen om feedback te verzamelen over het expoconcept. De commissie was divers samengesteld op het vlak van leeftijd, afkomst en ervaring. Zowel onderzoekers, activisten als studenten waren erbij, onder hen uiteraard ook personen uit de diaspora. Maar zo’n samenwerking met belanghebbenden moest meer inhouden dan louter een adviesfunctie. Daarom werkten we voor de expo ook met tal van mensen samen. Patrick Mudekereza, directeur van het kunstencentrum Centre d’art Waza in Lubumbashi, zorgde voor kritische citaten op de vitrines en voor audiofragmenten in de expo. Nizal Saleh en Paul Shemisi, filmmakers van het filmcollectief Faire-Part in Kinshasa, filmden zeven inwoners van de hoofdstad voor de film In vele handen. Vrouwen uit het Congolese Ilebo maakten borduurdoekjes voor de expo. Dan waren er nog tien Congolese onderzoekers die onder leiding van wijlen prof. Jacob Sabakinu de honderd voorwerpen van de expo beschreven. Hun teksten werden opgenomen in de catalogus en boden inspi-
Door de nieuwe functie heeft het MAS zwarte personen kunnen bereiken, bv. gidsen en stagiairs. Zonder die functie zou kritiek op de expo misschien harder zijn geweest. Nu waren de grootste vlammen al gedoofd toen de expo opende. In de context van Black Lives Matter (BLM) zou het museum zonder die nieuwe curator een probleem gehad hebben.
11
ratie voor de zaalteksten en de bezoekersgids. Daarnaast werkten nog vele personen uit de Congolese diaspora in Antwerpen mee als verteller, gids, stagiair, artiest, enz. Ook de taal was een werkpunt. De gidsen kregen een vorming over taalgebruik. Alle teksten voor de expo, bezoekersgids en catalogus werden door verschillende mensen nagelezen en gekneed tot heldere en leesbare teksten. We dachten ook na over hoe we delicate onderwerpen duidelijk en zonder aarzelingen konden benoemen, en kozen bijvoorbeeld voor ‘wit’ in plaats van ‘blank’, en voor ‘zwart’. Rondleidingen werden bovendien in verschillende talen aangeboden, onder andere in het Lingala en Swahili. Zo hoopten we ook deze taalgemeenschappen te bereiken.” Hebben jullie nog andere inspanningen gedaan om een meerstemmig aanbod te creëren? Nsayi: “Zeker. Enkel de expo aanbieden volstond niet; we wilden het meerstemmige verhaal ook op andere manieren aan bod laten komen. Twee voorbeelden: de gidsenwerking en het onderwijspakket. Het MAS heeft 63 freelancegidsen, voornamelijk witte vrouwen ouder dan 45 jaar. Ongeveer de helft wilde graag in deze expo rondleiden. Andere gidsen haakten af omdat ze vonden dat ze te weinig kennis hadden en het thema als te gevoelig ervaarden. Via mijn netwerk hebben we nieuwe gidsen gerekruteerd en zo de ploeg diverser gemaakt. Samen met alle andere gidsen kregen zij een opleidingsbad waarin we informatie en ervaringen deelden over (de)kolonisatie, het koloniale verleden, woordgebruik en de actualiteit in verband met BLM. Er zat ook een workshop bij over omgaan met moeilijke situaties. Om de gidsen voor te bereiden op mogelijke polariserende opmerkingen organiseerden we met Pax Christi een rollenspel. Iemand speelde een bezoeker, een andere de gids. De reacties waren soms wel heftig, maar het was zeker goed om die gesprekken aan te gaan. We gaven gidsen ook lees- en kijktips. Het traject zorgde soms voor ongemakkelijke momenten, maar het was leerrijk: ervaren gidsen werden geconfronteerd met andere denkkaders. En de nieuwe gidsen kregen tips van hun ervaren collega’s. Helaas konden ze door corona amper aan de slag. Daarom gebeurt dat nu ook digitaal. Een van de nieuwe gidsen, Baudouin Mena, stelde voor om via een podcastreeks enkele thema’s diepgaander te verkennen.” “Voor het onderwijs nodigden we Studio Globo uit om een educatief pakket voor leerlingen van de derde graad secundair onderwijs te maken. De expo komt hierin aan bod, gevolgd door een workshop over de beeldvorming van zwarte mensen tijdens en na de kolonisatie. Historische objecten, zoals de foto’s van de mensentuinen of de missie-spaarpot, spelen hierin een belangrijke rol, net als andere elementen die in de beeldvorming vandaag belangrijk zijn. Denk aan Piet, strips en FC De Kampioenen. Omwille van de coronacrisis werd het pakket digitaal aangeboden, met filmpjes van gids Josephine Dapaah. Ook de expo zelf blijft virtueel toegankelijk. De nieuwe eindtermen over (de)kolonisatie en beeldvorming passen hier goed bij.”
12
Hoe langer musea met koloniale collecties neutraal proberen te zijn, hoe harder ze falen. Ze moeten mensen uitlokken, standpunten durven innemen, geen dominant gedachtegoed propageren, maar wel maatschappelijke debatten mogelijk maken. Als ze dat niet doen, gebeurt het ergens anders zoals op internet, waar de weg naar extreme gedachten zich opent.
Wat vonden bezoekers van de tentoonstelling? Nsayi: “We hoorden dat de expo hen had doen nadenken, verschillende invalshoeken toonde, en dat het MAS een rol opnam in het maatschappelijke debat. Iemand verwoordde het zo: ‘Hoe langer musea met koloniale collecties neutraal proberen te zijn, hoe harder ze falen. Ze moeten mensen uitlokken, standpunten durven innemen, geen dominant gedachtegoed propageren, maar wel maatschappelijke debatten mogelijk maken. Als ze dat niet doen, gebeurt het ergens anders zoals op internet, waar de weg naar extreme gedachten zich opent.’ Ook andere bezorgdheden werden geuit, zoals de relatieve afwezigheid van hedendaags Congo, te weinig jongeren en het tijdelijke karakter. Van het MAS werd dus zeker ook meer duidelijkheid verwacht hoe het in de toekomst meerstemmigheid structureel een plaats zal geven.” Daagde de expo ook intern medewerkers uit? Nsayi: “Het sprak voor zich dat de meerstemmige aanpak niet alleen voor de gidsen een uitdaging moest zijn, maar ook voor alle medewerkers van het MAS. Een voorbeeld. Naar aanleiding van het bezoek van de zwarte activist Mwazulu Diyabanza kregen de erfgoedbewakers een
Foto's: 1. Zicht op het Congolese namaakdorp en vijver op het Zuid. Wereldtentoonstelling Antwerpen, 1894. © Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience 2 en 3. © Frederik Beyens 4. Vrouwelijk masker (ngady a mwaash), Kuba/Bushoong Aankoop Henri Pareyn, 1920 © Collectie MAS 5. Koloniale propagandafoto. Congolezen die moeten poseren voor een spleettrom. Wereldtentoonstelling Antwerpen, 1894 © KMMA, Tervuren 6. © Frederik Beyens
1
4
2
3
5
6
13
(zelf )organisaties te verspreiden. Denk ook aan het integreren van meer diverse gidsen, stagiairs en vrijwilligers. Ook samenwerkingen zijn interessant om vernieuwende denkkaders van buiten het museum aan te trekken. Het museum zou bijvoorbeeld één keer per jaar een externe cocurator met een vernieuwend profiel kunnen engageren. Een adviescommissie is eveneens een interessant instrument. Daarin kan je externe stemmen bijeenbrengen voor advies over de kwaliteit van het museum, of over de concepten van tentoonstellingen. Denk aan deelnemers zoals jongeren, personen met een migratieachtergrond, onderzoekers, activisten en ervaringsdeskundigen. Verder raad ik aan om duidelijk en toegankelijk te communiceren over de koloniale banden, de toekomstvisie en de stappen die het museum zet in het dekolonisatieproces. Het museum kan ook de kennis en expertise ruim delen met de superdiverse samenleving.” © Frederik Beyens
rondleiding en gingen we met hen in gesprek over de expo, de actualiteit en mogelijke bedreigingen. Een ander nuttig instrument was de ‘Questions & Answers’, een lijst thema’s die de collega’s hielp om de boodschap scherp en helder te krijgen. Het was bovendien een goede oefening
om intern een lijn te bepalen, opdat we naar buiten toe geen verschillende standpunten zouden verkondigen. We deelden deze Q&A ook met de Antwerpse beleidsmakers, die het document konden gebruiken bij vragen in de gemeenteraad en in de media. Naast de interne vormingen hadden we ook twee stagiairs die eveneens een verfrissende blik meebrachten. Kabeya Bitshilualua bijvoorbeeld begeleidde publieke personen tijdens hun rondleiding in de expo. Zij maakten op hun beurt hun achterban warm.” Een vraag die velen bezighoudt is hoe het MAS nu zal verdergaan. Welke aanbevelingen op het vlak van bv. collectie- en medewerkersbeleid, collectieregistratie … wil u doen in het kader van deze structurele meerstemmige aanpak? Nsayi: “De ervaringen met de expo hebben een vruchtbare bodem gelegd voor verdere structurele uitdagingen. Het is alleszins belangrijk om te blijven werken aan beeldvorming en de impact ervan op het denken en handelen van personeel en bezoekers. Wanneer medewerkers worden ondersteund om hun denkkaders te verbreden, zullen ze zich ook beter voorbereid voelen op een actievere rol in het publieke debat rond de expertise van het museum. Zo zou het MAS jaarlijks een dekoloniale vorming kunnen aanbieden aan zijn medewerkers. Hen kan je ook ondersteunen met bijvoorbeeld richtlijnen omtrent taal- en woordkeuzes bij expo’s, sociale media, drukwerk, enz. Ik vind het ook cruciaal om diversiteit in te bouwen in de machtsstructuur van het museum. Personeelsleden met niet-witte (Europese/westerse) denkkaders aanwerven biedt een meerwaarde. Dat kan door vacatures uit te schrijven die ook niet-museumprofielen aantrekken en ze ook buiten de erfgoedcircuits en in samenwerking met
14
“Ik hoop ook dat het museum meer zal investeren in partnerschappen om bepaalde doelgroepen zoals jongeren, diaspora, niet-christenen, LGBTQI of laaggeschoolden beter te bereiken. Alleszins is het een goed idee om ook virtuele tours en digitale collectiedatabanken aan te bieden, zodat de expo en de collecties toegankelijk zijn voor personen en partners in het buitenland, zoals in de herkomstlanden van de collecties. Maar dat geldt eveneens voor het onderwijs: wij maakten de keuze om scholen ook in de toekomst rond het (de)kolonisatiethema te laten werken. Een kritische en gelijkwaardige meerstemmigheid en multiperspectiviteit zou toegepast moeten worden in alle expo’s. Als museum is het echt mogelijk om een plaats in te nemen in het (de)kolonisatiedebat. Specifiek pleit ik ook voor meer herkomstonderzoek en de mogelijkheid van restitutie. Deze thematiek zal wellicht voor veel musea spelen. We merken wel op dat er een hoge nood is aan middelen en personeel voor herkomstonderzoek, liefst in samenwerking met partners in de landen van herkomst. Als MAS zijn we ook betrokken bij de ontwikkeling van een ethische nota over restitutie van een groep interdisciplinaire deskundigen in België. Het MAS zal de komende tijd gebruiken om deze uitdagingen stevig verder onder de loep te nemen.” ■
Katrijn D’hamers is adviseur participatie | diversiteit bij FARO De auteur dankt Nadia Nsayi, Els De Palmenaer, Tammy Wille, Baudouin Mena, Leen Beyers en Marieke van Bommel.
CORONA
SFEER IN TIJDEN VAN TELEWERK
VRIENDEN VAN DE VEERKRACHT, VERZAMELT U! We werden het na meer dan een jaar corona helemaal gewoon, dat telewerken. Toch was het niet altijd vanzelfsprekend. De terloopse koffiegesprekjes vielen weg, gezamenlijk lunchen was er niet meer bij, en even snel binnenlopen bij elkaar was ook niet aan de orde. Kortom, heel wat van de dagelijkse gezelligheid verdween, en dat kan wegen op een mens. Faro vroeg zich daarom af: hoe houdt u de sfeer erin? Hoe versterkt u uw eigen veerkracht, en die van collega’s? We lanceerden een oproep en kregen heel wat reacties. Deze bijdrage schetst eerst het bredere kader en deelt daarna vijf praktische tips vanop de (virtuele) werkvloer.
Foto: Chris Montgomery via Unsplash
Jacqueline van Leeuwen en Elien Doesselaere
15
CORONA
V
eerkracht kunnen we definiëren als het vermogen om vlot te herstellen van stress. Een ander woord ervoor is incasseringsvermogen. Wie veerkrachtig is kan soepel meebewegen op de golven van het leven, zonder dat dit de energie uitput. Veerkracht is hét antidotum tegen acute stresspieken en overprikkeling. Door onze veerkracht en een opgeladen batterij kunnen we even een extra tandje bijsteken zonder dat we daar nadien veel schade van ondervinden. Anders wordt het bij chronische stress, wanneer de stresspieken elkaar snel opvolgen en er geen ruimte meer is om te herstellen. Dan lopen de batterijen leeg en wordt ook de veerkracht kleiner. Met alle gevolgen van dien. In organisaties is veerkracht vaak de onzichtbare kracht, die enkel opvalt als ze er niet is. Toch zijn er drie sleutels om in uw organisatie aan veerkracht te werken: welzijn, verbinding en betrokkenheid.
» Welzijn: op individueel vlak. Wat kunnen we
doen om een goede work-lifebalans te ondersteunen? Hoe kunnen we medewerkers helpen om om te gaan met een hoge werkdruk, of juist een saaie periode? Want in tijden van telewerk werken we vaak te veel en te lang. En van urenlang staren op een scherm wordt niemand gelukkig.
» Verbondenheid: hoe zorgen we ervoor dat het
team echt een groep is van mensen die graag samenwerken? Het groepsgevoel tussen collega’s kreeg door geïsoleerd te werken een flinke knauw. Hoe zorgen we ervoor dat collega’s kunnen bijpraten en zich met elkaar verbonden voelen?
» Betrokkenheid: hoe blijft de thuiswerkende
medewerker verbonden met de doelen en de missie van de organisatie? Hoe blijft de medewerker gemotiveerd voor zijn/haar taken? En hoe blijft er ruimte voor persoonlijke groei?
Uiteraard zijn die drie sleutels nauw met elkaar verbonden.
OP NAAR DE PRAKTIJK: PRAKTISCHE TIPS
FARO vroeg aan enkele erfgoedcollega’s hoe zij hun veerkracht op peil houden. Dat leverde heel wat boeiende inzichten van achter de schermen op. Hieronder bundelen we wat we hoorden in vijf praktische tips.
16
Tip 1: verlies elkaar niet uit het oog Jorijn Neyrinck, coördinator van WIE, vertelt hoe zij en haar collega’s het aanpakken: “Het zit niet in de grote acties, maar wel in de kleine dingen. Veel contact, begrip en flexibiliteit. Zo houden we veel Zoomsessies om de doorstroom van informatie tussen collega’s te bevorderen. Van tijd tot tijd houden we sessies waarin we met het ganse team de Zoom openzetten en samen aan iets doorwerken. Maar het hoeft niet altijd over het werk te gaan: een halfuurtje bijbabbelen met een kop koffie of thee kan net zo goed. De ene keer met zijn allen, de andere keer gericht met iemand alleen. Zo creëren we verbondenheid op het niveau van de medewerkers én betrokkenheid op het niveau van de organisatie, beide onontbeerlijk wanneer het om veerkracht gaat. Ik maak hierbij graag de kanttekening dat we geen nodeloos vroege of nodeloos lange vergadermarathons houden. Zo hebben we de afspraak om vergaderingen niet vroeger dan om 9.30 uur te starten, met het oog op een evenwichtige work-lifebalans en ieders welzijn. Oog voor het menselijke vind ik heel belangrijk, we zijn allemaal meer dan enkel het werk dat we doen.” Ook Musea Brugge zet sterker in op interne communicatie nu heel wat personeel van thuis uit werkt. Wekelijks wordt een interne nieuwsbrief uitgestuurd, gekenmerkt door een evenwicht tussen noodzakelijke informatie voor alle personeelsleden en luchtige weetjes voor en door de collega’s.
Tip 2: stap af en toe eens weg van uw scherm Waar we voorheen bij wijze van spreken van de ene vergadering naar de andere holden, zitten we nu meer dan ons lief is voor een scherm. We zijn ook geneigd om onze informele contacten via videocalls te organiseren. Zo houdt FARO een keer per week een ‘koffieklets’. Ook andere erfgoedwerkers vertellen over aperitieven met collega’s, en zelfs informele borrels met andere organisaties. Toch is niet iedereen daar even enthousiast over. Rebecca Gysen van de dienst erfgoed en archief van Stad Leuven: “Digitale koffiemomenten en aperitieven hebben we geprobeerd, maar dat voelde al snel wat geforceerd aan. En in plaats van enkel voor het scherm te vergaderen, overleggen we nu af en toe al wandelend door de stad of in een van de vele parken die Leuven rijk is. Een absolute meerwaarde! Ik schat dat we dat ook na de coronacrisis zullen blijven doen.”
Bamboebos in Arashiyama (Kyoto), een wereldwijd symbool voor veerkracht. Foto: Eleonora Albasi via Unsplash
Tip 3: een-op-een werkt het beste
Tip 5: een extraatje doet altijd deugd
We hoorden het vaker in de reacties: wat het beste werkt is heel ouderwets (een-opeen) contact tussen collega’s. En niet via de mail of andere digitale kanalen, maar wel via de telefoon. De Nederlandse expert interne communicatie Huib Koeleman stelt dat we minstens één collega per dag zouden moeten spreken, willen we ons verbonden blijven voelen met de organisatie waar we voor werken. Pieternel Verbeke, in volle lockdown aangesteld als waarnemend coördinator van Erfgoedcel Kusterfgoed, kan dat alleen maar beamen: “Als coördinator zie ik het als een van mijn taken om te waken over het psychosociaal welbevinden. Tweemaal per week doen we een kort inbelmomentje waarop we even kletsen over van alles en nog wat.”
Wat doet nog wonderen voor de veerkracht? Een attentie af en toe wordt ook ten zeerste geapprecieerd. Speculaas met Sinterklaas, een aperobox om het nieuwe jaar in te luiden, een bos bloemen, een notitieboekje, enz. Het hoeven, wederom, niet de grote dingen te zijn. Er waren ook organisaties die investeerden in ergonomisch verantwoorde thuisbureaus of extralegale voordelen zoals ecocheques voor het personeel. Deze cadeautjes versterken de informele banden zeker, maar kunnen volgens onze gesprekspartners niet zonder de eerste vier tips uit ons rijtje. Maar ook niet-tastbare extra’s werken motiverend. Rebecca Gysen licht toe: “Veerkracht in tijden van crisis staat zeker ook op de radar van ons stadsbestuur. Er is de mogelijkheid om gratis workshops over bijvoorbeeld veerkracht te volgen, of we kunnen intekenen op een online aanbod met o.a. vormingen over yoga of ademhalingstechnieken.”
Tip 4: breng gerust wat humor en speelsheid in Het leven in coronatijden is niet altijd makkelijk, en het is uiteraard belangrijk om te spreken over wat er dwars zit of moeilijk gaat. Maar al die zwaarte mag af en toe best eens doorbroken worden door wat lichtheid. Eva Wuyts, coördinator van Histories, heeft goede ervaringen met het online platform Slack1 dat “voor lucht, humor en spel zo goed als, maar toch niet helemaal, de wandelgangen vervangt. Ook de stagiairs vonden er vlot hun weg.” Ook in Brugge is humor nooit ver weg. Het team van Erfgoedcel Brugge werd tijdens de coronacrisis grotendeels vernieuwd. Om kennis te maken met elkaar organiseerde kersvers coördinator Livia Snauwaert een kennismakingsmoment aan de hand van kinderfoto’s en -anekdotes. Het leverde heel wat hilariteit op. In Leuven bleek een quiz voor de collega’s een schot in de roos. Bij FARO speelden we online een potje Pictionary. En het stadsarchief Brugge stak, speciaal voor de vrijwilligers, een online quiz in elkaar.
KORTOM: BLIJF VRIEND VAN DE VEERKRACHT
U raadt het al. Waken over de veerkracht van uzelf, uw collega’s én uw organisatie is niet iets dat beperkt blijft tot coronatijden. Integendeel: weerbaarheid, veerkracht en motivatie zijn zaken die u altijd op uw radar wilt hebben staan. Nu we op de drempel staan van een nieuw tijdperk van ‘hybride werken’ blijft het een uitdaging om te sleutelen aan welzijn, verbondenheid en betrokkenheid. En dan komen bovenstaande tips zeker nog van pas! Want een vriend van de veerkracht bent u toch voor het leven? ■ Jacqueline van Leeuwen is coördinator vorming en advies bij FARO. Elien Doesselaere is er adviseur immaterieel erfgoed | communicatiemanager. Bronnen en literatuur 1. Zie: https://slack.com/intl/en-be/
17
MEERSTEMMIGHEID
OVER DE DUURZAME EFFECTEN VAN DE ‘SLAVERNIJ’-TENTOONSTELLING
“We hebben een nieuwe bril opgezet” Vorige maand opende de grote, langverwachte tentoonstelling Slavernij in het Rijksmuseum in Amsterdam. Nederlandse en ook buitenlandse media overlaadden de expo met superlatieven. faro, benieuwd als altijd, sprak conservatoren Eveline Sint Nicolaas en Stephanie Archangel over de lange voorbereiding en de effecten ervan. “Niets zal nog hetzelfde zijn in het museum.” Roel Daenen en Olga Van Oost
18
Tronco (meervoudige voetboei) voor het ketenen van tot slaaf gemaakte mensen, ca.1600–1800, Rijksmuseum, schenking van de heer J.W. de Keijzer
B
eide conservatoren glunderen wanneer we hen voor het scherm ontmoeten, tevreden over de opening en de receptie in de media.1 Maar wat was nu de aanleiding voor deze expo? Want een onderwerp als dit, daar begin je niet zomaar aan, toch? Eveline Sint Nicolaas: “Begin 2017 kondigde onze directeur Taco Dibbits de tentoonstelling aan in een interview in de Volkskrant. Deels komt ze voort uit de hele oefening rond de nieuwe collectiepresentatie naar aanleiding van de grootschalige renovatie van het museum in 2013. Toen realiseerden we ons dat getuigenissen over de Nederlandse koloniale geschiedenis in het museum eerder moeilijk te vinden waren, omdat ze over het gebouw verspreid zaten. Bovendien laat die geschiedenis zich heel moeilijk in zestig woorden op een etiket vatten. Sinds 2013 zijn we dus op zoek gegaan naar manieren om dit verhaal beter te vertellen, en vanuit meerdere perspectieven. Passend in het nationale museum voor kunst en geschiedenis dat we zijn.” Stephanie Archangel: “Het uitgangspunt was dat de focus daarbij niet op het economische zou liggen, maar dat we een veel persoonlijkere aanpak zouden hanteren. We wilden vanuit de mensen naar ‘de’ geschiedenis kijken. Algauw bleek dat er nog veel onderzoek nodig was, ook al omdat het ging over een groep aan wie het verboden was om te leren lezen en schrijven en die ook geen bezit mocht vergaren. En onderzoek kost tijd. Vandaar ook de lange voorbereidingstijd.” Sint Nicolaas: “We stapten inderdaad over ‘de grote aantallen’ en jaartallen, en de bekende hoofdlijnen van de koloniale geschiedenis. Maar bij persoonlijke verhalen horen namen, en wie tot slaaf gemaakt werd, kreeg een nieuwe naam. Het wrange is dat we heel veel weten over de schepen die vanuit Afrika over de Atlantische Oceaan voeren, maar niets over de mensen die in het ruim werden vervoerd. Hun geschiedenis is uitgewist. Het is een trans-Atlantische geschiedenis, maar ook een verhaal van de Indische Oceaan, met mensen die verschillende rollen hebben. Van mensen in slavernij en slavenhouders, maar ook
Anoniem, Tot slaaf gemaakte mannen graven trenzen, ca. 1850. Rijksmuseum, aankoop met steun van het Johan Huizinga Fonds/Rijksmuseum Fonds
Tentoonstelling 'Slavernij' © Rijksmuseum
van zij die economisch profiteerden van de slavernij. Uiteindelijk hebben we tien heel verschillende mensen en hun verhalen bijeengebracht. Hun namen zijn João, Wally, Oopjen, Paulus, Van Bengalen, Surapati, Sapali, Tula, Dirk en Lohkay.” Archangel: “Het verhaal van João, een tot slaaf gemaakte Afrikaan die op een plantage in Brazilië belandt en van daaruit ontsnapt, is een voorbeeld. Bij João’s verhaal tonen we een tronco, een drie meter lange meervoudige enkelboei waarmee verschillende mensen naast elkaar konden worden vastgemaakt. Deze tronco dient ook als metafoor: João zat vast in een systeem. We stellen de vraag wie daar allemaal bij betrokken was. Door het feit dat de expo vroeg werd bekendgemaakt, ontvingen we ook bijzondere voorwerpen van betrokkenen, waaronder deze tronco.” Hoe hebben jullie de selectie van die verhalen gemaakt? Archangel: “Door die persoonlijke invalshoek werd het ineens veel meer dan een droge geschiedenistentoonstelling. Daarom kregen we hulp van Jörgen Tjon a Fong, een theaterregisseur van Surinaamse afkomst. Hij heeft mee nagedacht over het ritme en de structuur van de tentoonstelling.”
19
Jacob Coeman, Surapati en een tot slaaf gemaakte bediende naast de familie Cnoll, 1665, Rijksmuseum
Sint Nicolaas: “Het team van vier conservatoren heeft die verhalen geselecteerd en uitgewerkt. Met de regisseur dachten we samen na over de indeling en onder meer over wat we in de eerste en in de laatste zaal zouden vertellen. Daarnaast hadden we er van in het begin ook een denktank bij, met mensen met diverse expertises: vrouwen en mannen, van diverse leeftijden. Door de interactie kregen we allerlei waardevolle inzichten: zo waarschuwden ze ons dat we elk van die mensen niet als een apart eilandje moesten behandelen. Elk individu moet je namelijk zien in de context van interactie met anderen. Zo moest elke tot slaaf gemaakte zich verhouden tot een slavenhouder. Het overgrote deel van de mensen die deel uitmaken van deze geschiedenis blijft bovendien anoniem. Je moet goed beseffen dat we de verhalen van de mensen in slavernij kennen omdat er iets bijzonders gebeurde. Men verzette zich, ontsnapte, werd weer opgepakt … Maar van miljoenen mensen weet je helemaal niks, ze leidden een anoniem bestaan in slavernij, van hun geboorte tot hun dood. De denktank waarschuwde ons onder andere ook voor een tentoonstelling met een lineaire ontwikkeling, die eindigde met de afschaffing als een soort van ‘happy end’.” Stond het thema in het museum al op de agenda? Archangel: “Absoluut. Belangrijk uitgangspunt is dat we
20
er als museum voor de samenleving zijn, en we steeds duidelijker voelden dat er vraag naar was!” Sint Nicolaas: “Het is alleszins iets dat langzaamaan gegroeid is. Toen we de beslissing namen om dit aan te vatten hebben we écht onze nek uitgestoken. In sommige gevallen zal die beslissing ook andere musea geholpen hebben om het onderwerp te agenderen. We zien dat het helpt, om bijvoorbeeld een raad van bestuur te overtuigen, of om de koudwatervrees te overwinnen om met dit onderwerp aan de slag te gaan. Steeds meer musea in Nederland sluiten zich nu aan bij het initiatief Musea bekennen kleur.2 We zijn ook opgelucht dat de eerste ontvangst erg goed was. Er kwamen gaandeweg ook wel negatieve reacties op onze plannen. We moesten alles
Van miljoenen mensen weet je helemaal niks, ze leidden een anoniem bestaan in slavernij, van hun geboorte tot hun dood.
‘meer in internationaal perspectief plaatsen’, of het zou ‘te veel een slachtofferverhaal’ zijn. Het is en blijft wel spannend. We willen mensen met een verschillende achtergrond en soms ook bagage bereiken. Denk aan de nazaten van mensen in slavernij, die zich misschien afvroegen hoe het Rijksmuseum ‘mijn geschiedenis gaat representeren’, versus zij die nog niet veel van slavernij afweten, onder andere omdat het onderwijs er weinig aandacht aan besteedt. Zij zijn zich misschien niet altijd bewust dat dit deel uitmaakt van onze nationale geschiedenis én het feit dat Nederland ook veel invloed heeft gehad. Die wil je ook in de expo krijgen. Je wil dat mensen geraakt en nieuwsgierig worden, en met meer vragen naar buiten gaan dan dat ze binnenstapten.” Wat na deze tentoonstelling? Zal er een langetermijneffect zijn? Archangel: “Wij hebben een nieuwe bril opgezet, en je kunt die nu niet meer afzetten. Neem nu het schilderij waar Surapati op staat. De titel is Pieter Cnoll, zijn vrouw en twee kinderen. Maar waarom vertellen we zo weinig over Surapati? Opeens hebben we oog gekregen voor zij die voorheen niet of amper werden gezien, hoe gek is dat?” Sint Nicolaas: “Een inzicht is dat er ontzettend veel objecten in onze collectie geconnecteerd zijn met slavernij. Neem nu een schilderij uit de 17e eeuw met een pastei bereid met nootmuskaat; een kruid dat in slavernij is verbouwd. We zijn heel kritisch naar onze eigen collecties gaan kijken. En aanvankelijk dachten we niet genoeg objecten te hebben om de expo te maken! Nee, niets zal nog hetzelfde zijn als voorheen.” Archangel: “Uiteindelijk is je doel als museum toch ook om je collectie te leren kennen. Die kennis wordt nu aangevuld, met een hele nieuwe geschiedenis. Al lág die er al. Het effect zit ongetwijfeld in de vraag welke nieuwe verhalen we nu kunnen vertellen.”
Anoniem, De tot slaaf gemaakte Augustus van Bengalen houdt de pijp van Hendrik Cloete vast, ca. 1788. Grafiet, Sint Maarten (NH), Archief Swellengrebel-Boekee
Er is ook een werkgroep terminologie. Wat doet die? Sint Nicolaas: “Die bestaat sinds 2015 en betrekt mensen uit verschillende afdelingen. Per term kammen we de collectie door: we kijken titels en beschrijvingen na, en zoeken waar nodig naar alternatieven. Oude titels en beschrijvingen worden niet vervangen, die vind je immers nog terug in de database van het museum, als onderdeel van de geschiedenis van het voorwerp. Ook de tekstbordjes op zaal worden bekeken.”
Olga Van Oost is algemeen directeur van FARO. Roel Daenen is er coördinator communicatie en hoofdredacteur van dit tijdschrift. Bronnen en literatuur 1. Eveline Sint Nicolaas is hoofdconservator van deze expo en senior conservator van de geschiedenisafdeling. Stephanie Archangel is junior conservator van diezelfde afdeling. 2. Zie: https://museabekennenkleur.nl
Archangel: “Eigenlijk hebben we het aangedurfd helemaal opnieuw te kijken naar wat een object of museum is. Wat is wetenschap? Alles hebben we opnieuw bevraagd. In alle eerlijkheid: we wisten niet waar we zouden stranden. De sleutel was dat er anderen zijn die ook veel expertise hebben: laat hen jou ook begeleiden en werk met hen samen! Bovendien is het thema slavernij iets waarvan veel mensen in zekere zin ook ‘onderdeel’ zijn, of waarover ze een uitgesproken mening en ideeën hebben. Kortom, iets waarmee je heel zorgvuldig moet omgaan. Eerlijk zijn betekent dat je lef moet hebben en dat je moet kunnen incasseren. Want vooroordelen hebben we allemaal. Het hoeft niet altijd gezellig te zijn. En ja, het is soms zeer intensief. Maar we deden het ergens voor; verandering kan niet altijd zonder schuring.” ■ www.rijksmuseum.nl/nl/zien-en-doen/ tentoonstellingen/slavernij
21
SPREKEND ERFGOED
ALLES WURSCHT Wat als … erfgoed zou kunnen spreken? Een hypothetische, maar interessante vraag. Want welke verhalen zouden we dan kunnen ontdekken? In deze rubriek doen we een poging. Eind februari raakte bekend dat de Vlaamse Gemeenschap het manuscript van de dichtbundel Bezette Stad van Paul van Ostaijen verwierf. Het iconische werk uit 1920-’21 prijkt op de Topstukkenlijst en is ook volledig digitaal te doorbladeren. De bundel is om verschillende redenen grensverleggend. Hierin gebeurt wat Van Ostaijen elders omschrijft als “het afleggen van de valse juwelen”. Concreet roept hij doorheen de verschillende delen een sfeer op van totale ontreddering en verlatenheid. De extatisch-menslievende hoop en verwachtingen uit Het Sienjaal van twee jaar eerder ruimen plaats voor nihilisme. Dat blijkt al uit de opdracht “aan mijnheer Zoënzo”: “Nihil in alle richtingen / Nihil in alle geslachten / Nihil in alle talen en alle dialekten / NIHIL in alle lettertekens.” In het volgende deel, ‘Bedreigde Stad’, hangt Van Ostaijen een beeld op van de verdierlijking en de lichtzinnigheid van de maatschappij. Waarna de (Duitse) aanval volgt en het begin van de bezetting van de stad, waarnaar de titel verwijst. Eens de oorlog en de bezetting voorbij, volgt het “TE DEUM DE LA VICTOIRE”. En dan: “NIHIL in alle talen / ne t’en fais pas / lig nou niet te kletsen / Alles WURSCHT.” Op formeel vlak springen de montagestructuur en de ritmische typografie in het oog. De bladspiegel puilt uit van de schreeuwerige billboards, reclame, leuzen, bevelen, geluiden en ruw uit elkaar geslagen woorden en namen. Interpunctie en syntaxis ontbreken. In het manuscript kunt u nagaan hoe Van Ostaijen zelf bepaalde hoe de vormgeving eruit moest zien. Een uitermate fascinerende bron. ■ Meer weten? http://bit.ly/bezettestadfaro
» Door: Roel Daenen | Foto’s: Paul van Ostaijen, Oscar Jespers,, Handschrift 'Bezette Stad', Collectie Vlaamse Gemeenschap, foto: Bart Huysmans en Michel Wuyts.
22
23
MEERSTEMMIGHEID
NAAR EEN MEER INCLUSIEVE COLLECTIEVORMING
RENOVATIO MEMORIAE Met Wiki Women Design wil het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) vrouwen die hun stempel hebben gedrukt op het ontwerperfgoed in België uit de schaduw van de geschiedenis halen. Heel wat vrouwen droegen bij aan onze ontworpen omgeving; van architectuur en vormgeving tot mode en productdesign. Toch bleven velen buiten het aandachtsveld van onderzoek en collectievorming. Annelies Nevejans, Nina Serulus, Wim Lowet en Michel D’hoe
V
24
eel vrouwelijke ontwerpers bleven onder de radar van onderzoekers, musea, archiefinstellingen, curators en verzamelaars. Er bestaan nauwelijks historische studies over vrouwelijke ontwerpers die actief waren in België. Dit heeft grotendeels te maken met de ondervertegenwoordiging van vrouwen in archieven en museumcollecties.1 Onderzoek geeft echter wel aan dat aan architectuur- en ontwerpscholen vrouwen ruim vertegenwoordigd waren in de richtingen vormgeving, interieurontwerp, mode en toegepaste kunsten.
ze bronnen dient te zoeken. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de architectuur- en designgeschiedenis zorgt ook voor het ontbreken van vrouwelijke rolmodellen voor toekomstige generaties ontwerpers. Stratigakos schrijft dat vrouwelijke architecten nog steeds nauwelijks verschijnen in syllabi van architectuur- en kunstgeschiedenisopleidingen, en dat velen nog steeds hun studies afmaken zonder ooit over een vrouw te hebben geleerd die voor 1970 actief was.3
Het bewaarde erfgoed heeft een enorme impact op de canonvorming. Door de afwezigheid van bronnen over vrouwelijke ontwerpers in archieven, musea en bibliotheken is vandaag maar weinig geweten over de activiteiten van vrouwen, zelfs in de domeinen waarin ze erg actief waren.2 Despina Stratigakos vergelijkt dit vergeten van vrouwelijke ontwerpers met het antieke Romeinse begrip damnatio memoriae, het wissen van personen en hun nalatenschap uit het collectieve geheugen. Ze vermeldt dat iedereen die meer te weten wil komen over het leven en werk van vrouwen bijgevolg op inventieve wij-
Wiki Women Design wil deze vicieuze cirkel doorbreken door de bijdrage van Belgische vrouwelijke ontwerpers bekend en toegankelijk te maken en bij te dragen aan een meer inclusieve designgeschiedenis en collectievorming. Dit probeert het project te verwezenlijken door vrouwelijke ontwerpers online zichtbaar te maken. Google is voor de meesten, van geïnteresseerden tot studenten en onderzoekers, een belangrijke eerste bron van informatie. Mia Ridge, onderzoeker in cultureel-erfgoedtechnologie, verwoordt het als volgt: “If it’s not Googleable, it doesn’t exist”.4 Aangezien Wikipedia de vijfde meest bezochte
VROUWELIJKE ONTWERPERS GOOGLEABLE MAKEN
May Néama met haar werk voor de Provinciale Prijs voor grafische Kunsten, 1965. Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis.
Het bewaarde erfgoed heeft een enorme impact op de canonvorming. Door de afwezigheid van bronnen over vrouwelijke ontwerpers in archieven, musea en bibliotheken is vandaag maar weinig geweten over de activiteiten van vrouwen, zelfs in de domeinen waarin ze erg actief waren. website ter wereld is, verschijnen Wikipedia-artikelen vaak als eerste resultaat bij een Google-zoekactie. Door het registreren en ontsluiten van data en kennis op Wikipedia worden deze vrouwen en hun ontwerpen beter vindbaar en krijgen ze als het ware een online ‘bestaan’. Vandaag is er echter nog een enorm onevenwicht in genderrepresentatie op Wikipedia, zowel wat de inhoud van de artikels betreft als bij de bewerkers van de encyclo-
pedie. Wikipedia-auteurs schrijven over onderwerpen die ze kennen en die hen interesseren. Aangezien de meeste Wikipedianen mannen zijn (ongeveer negen op de tien), zorgt dit voor een enorme ondervertegenwoordiging van Wikipedia-lemma’s over vrouwen en over onderwerpen die vooral vrouwen interesseren.5 In samenwerking met diverse partners in het cultureel-erfgoedveld, het academisch veld, het ontwerpveld en de Wikipediagemeenschap wil het VAi deze gender gap wegwerken door Wikipediaschrijfsessies of edit-a-thons te organiseren. Op een edit-a-thon komen geïnteresseerden samen om een specifiek thema van de encyclopedie aan te vullen en te verbeteren. Hiermee treedt Wiki Women Design in de voetsporen van internationale succesvolle initiatieven zoals wikiD: Women, Wikipedia, Design, geïnitieerd door N-ails in Berlijn, ArchiteXX in New York en Parlour in Melbourne, en het Amerikaans project Art + Feminism. Ook in België vonden al gelijkaardige projecten plaats, zoals de Wikimatrimoine-schrijfsessies die georganiseerd worden door Apolline Vranken tijdens de Journées du Matrimoine, en Just For The Record, geïnitieerd door grafisch ontwerper Loraine Furter.
25
WIKI WOMEN DESIGN ALS PARTICIPATIEF PROJECT
De inhoudelijke, communicatieve en praktische ondersteuning binnen het project is verdeeld over de verschillende projectpartners die elk een aantal rollen op zich nemen. Instellingen die betrokken zijn bij de organisatie van de schrijfsessies (universiteiten, designmusea, archief-, kennis- en cultuurcentra) stellen volgens hun expertise interessante onderwerpenlijsten samen en zoeken de bijhorende documentatie bij elkaar op basis waarvan de deelnemers een artikel kunnen schrijven. Zo organiseren de modemusea van Hasselt en Antwerpen een schrijfsessie over Belgische modefiguren. Het Design Museum Gent focust zich voor een van zijn sessies op 20e-eeuwse vrouwelijke ontwerpers, terwijl het voor een tweede sessie samenwerkt met Flanders DC om over hedendaagse ontwerpers te publiceren op Wikipedia. Ook de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis herbekijken hun collecties om vrouwen die actief waren in de toegepaste kunsten en kantwerk uit de schaduw te halen. In het kader van dit project plaatsen deze musea hun eigen collecties in een nieuw licht, om het materiaal van en over vrouwen te (her)ontdekken, te documenteren en te ontsluiten. Dit hangt samen met een van de doelstellingen van Wiki Women Design om een meer inclusieve collectievorming bij publieke instellingen aan te moedigen. Andere instellingen hebben hun regio als uitgangspunt genomen. Zo bundelde architectuurcentrum AR-TUR de krachten met de Kempense erfgoedcellen om sterke vrouwen uit de regio te belichten. Naast hun eigen onderzoek lanceerden ze hiervoor oproepen, die tot interessante ontdekkingen en getuigenissen leidden. Ook de UHasselt werkte samen met cultuurhuis Z33 en Hogeschool PXL-MAD om vrouwen uit de provincie Limburg te documenteren. Hiervoor klopten ze tevens aan bij de Limburgse erfgoedcellen.
WIKIPEDIA ALS TOOL VOOR INCLUSIEVE EN PARTICIPATIEVE KENNIS
Martha Van Coppenolle samen met een vriendin op bezoek in een atelier, 1931. Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis. Nicole Van Goethem, Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis © Marek Stawski
Het is een bewuste keuze om dit erfgoed te registreren via Wikipedia en andere Wikimediaplatformen. Met Wikipedia kan Wiki Women Design verschillende actoren actief betrekken bij ontwerpgeschiedenis en -erfgoed. De basisfilosofie van Wikipedia is dat iedereen informatie kan toevoegen die vrij van auteursrechten herbruikbaar is. Dit maakt het tot een waardevolle tool om participatief kennis op te bouwen. Via dit project wil het VAi daarom onderzoeken hoe Wikipedia optimaal kan worden ingezet om kennis over een bepaald thema uit te breiden en te verrijken. Wikimedia Belgium speelt een vitale rol, met haar ondersteuning bij de opzet van het project, de organisatie van schrijfsessies en de redactie van de Wikipedia-artikels. Met de hulp van Wikimedia Belgium en meemoo wil het Vlaams Architectuurinstituut kennis en ervaring opdoen in het realiseren van participatieve Wikimediaprojecten, om deze vervolgens ter beschik-
26
Annelies Nevejans, Nina Serulus, Wim Lowet en Michel D’hoe werken resp. als projectmedewerker, consulent design, consulent digitaal archief en projectmedewerker bij het VAi. Meer lezen?
» C. Buckley, ‘Made in Patriarchy: Toward a Feminist Analysis of Women and Design’, in: Design Issues, 3(1986)2, p. 3-14. » Z. Corbyn, ‘Wikipedia wants more contributions from academics’ op: The Guardian (29 maart 2011), https://www.theguardian.com/education/2011/mar/29/ wikipedia-survey-academic-contributions. » R. Fernandez, ‘Five ways academics can contribute to Wikipedia’, op: Wikimedia Foundation (13 november 2018), https://wikimediafoundation.org/ news/2018/11/13/five-ways-academics-can-contribute-to-wikipedia. » H. Heynen. ‘Wo sind all‘die Frauen hin? Zur Sichtbarkeit von Frauen in der Architekturszene Flanderns’, in: M. Pepchinski, C. Budde, W. Voigt, P.C. Schmal,
Frau Architekt. Seit Mehr als 100 Jahren: Frauen im Architekturberuf. Tübingen, Wasmuth, 2017, p. 259-265.
» Lange, ‘The Hidden Women of Architecture and Design’, in: The New Yorker (4 juni 2018), op: https:// www.newyorker.com/culture/cultural-comment/ the-hidden-women-of-architecture-and-design. » L. Sellers. Women Design. Pioneers in architecture, industrial, graphic and digital design from the twentieth century to present day. London, Frances Lincoln, 2017. » J. Siongers, M. Willekens, L. Pissens en J. Lievens. Wie heeft het gemaakt? Een onderzoek naar de
sociaaleconomische positie van architecten en designers in Vlaanderen. Gent, Universiteit Gent – Onderzoeks-
groep CuDOS/Vakgroep Sociologie, 2017.
» J. Siongers, M. Willekens, L. Pissens en J. Lievens. Zo man, zo vrouw? Gender en de creatieve sector in Vlaanderen. Gent, Universiteit Gent, Onderzoeksgroep CuDOS/Vakgroep Sociologie, 2018. » N. Torres, ‘Why Do So Few Women Edit Wikipedia?’, op: Harvard Business Review (2 juni 2016), https://hbr. org/2016/06/why-do-so-few-women-edit-wikipedia. » E. Van Impe en E. Van Regenmortel (eds.), Vormgevingserfgoed in Vlaanderen na 1945, Gent, Art Paper Editions & Antwerpen: Centrum Vlaamse Architectuurarchieven, 2016.
Een klasfoto met o.a. Martha Van Coppenolle in het Technisch Instituut van SintMaria in Antwerpen, ca. 1930. Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis. Claire Bataille en Paul Ibens, ca. 1968. Archief van Claire Bataille en Paul Ibens Design, Collectie Vlaams Architectuurinstituut, Collectie Vlaamse Gemeenschap © Paul Lambert
king te kunnen stellen voor toekomstige projecten. Op deze manier hopen we dat Wiki Women Design kan bijdragen aan een meer structureel gebruik van Wikimediaplatformen in de erfgoedsector, in de academische wereld en in andere sectoren. De samenwerking met universiteiten en hogescholen – KU Leuven, KASK, UAntwerpen, UGent, UHasselt en ULB – was een verrijkend experiment voor het gebruik van Wikipedia in een academische context. Door studenten de Wikipedia-artikels te laten redigeren aan de hand van academische artikels konden we Wikipedia verrijken met kennis die anders moeilijk toegankelijk zou zijn.6 Wikipedia kan ook het vertrekpunt zijn voor nieuw onderzoek, omdat elk artikel een laagdrempelige eerste ‘kennismaking’ met een onderwerp is. Hoe meer vrouwelijke ontwerpers een plaats krijgen op Wikipedia, hoe meer ze de interesse kunnen wekken van studenten en onderzoekers om hun werk grondiger te verkennen.7 Tijdens de schrijfsessies reageerden vele studenten tevreden en trots dat ze door hun bijdrage aan Wikipedia impact hadden op het designveld. ■
» ‘Wikipedia: Researching with Wikipedia’, op: https:// en.wikipedia.org/wiki/Wikipedia:Researching_with_Wikipedia.
Bronnen en literatuur 1. E. Van Impe en E. Van Regenmortel (eds.), Vormgevingserfgoed in Vlaanderen na 1945. Gent, Art Paper Editions & Antwerpen: Centrum Vlaamse Architectuurarchieven, 2016, p. 16. 2. C. Buckley, ‘Made in Patriarchy: Toward a Feminist Analysis of Women and Design’, in: Design Issues, 3(1986)2, p. 3. 3. D. Stratigakos, ‘Unforgetting Women Architects: From the Pritzker to Wikipedia’, op: Places Journal (April 2015), geraadpleegd op 3 mei 2021, op: https://doi. org/10.22269/130603. 4. D. Stratigakos, ‘Unforgetting Women Architects’. 5. N. Torres, ‘Why Do So Few Women Edit Wikipedia?’, op: Harvard Business Review (2 juni 2016), geraadpleegd op 3 mei 2021, https://hbr.org/2016/06/why-do-so-fewwomen-edit-wikipedia. 6. R. Fernandez, ‘Five ways academics can contribute to Wikipedia’, op: Wikimedia Foundation (13 november 2018), geraadpleegd op 3 mei 2021 https://wikimediafoundation.org/news/2018/11/13/five-ways-academics-can-contribute-to-wikipedia; Z. Corbyn, ‘Wikipedia wants more contributions from academics’ op: The Guardian (29 maart 2011), geraadpleegd op 3 mei 2021, https://www.theguardian.com/education/2011/mar/29/ wikipedia-survey-academic-contributions. 7. ‘Wikipedia: Researching with Wikipedia’, op: Wikipedia, geraadpleegd op 3 mei 2021, https://en.wikipedia. org/wiki/Wikipedia:Researching_with_Wikipedia.
www.wikiwomendesign.be
27
PARTICIPATIE
ERFGOED & SENSE OF PLACE
DE KRACHT VAN DE BUURT In een onzekere wereld kan het concrete van een fysieke plaats een belangrijk bindmiddel vormen tussen mensen. De buurt blijft het referentiepunt bij uitstek voor individuen en groepen. Een opmerkelijke trend is dat (grotere) erfgoedorganisaties bewust buurten induiken en daarbij inspelen op gevoelens van ‘belonging’ en verbondenheid. Via een reeks buitenlandse voorbeelden verkennen we wat een buurtgerichte erfgoedwerking concreet kan betekenen. En waarom dit ook voor uw erfgoedorganisatie relevant kan zijn. Gregory Vercauteren
H
et gevoel ergens bij te horen, deel uit te maken van een gemeenschap of zich thuis te voelen op de plek waar je woont … Het is een diepmenselijke behoefte die in het Engels wordt aangeduid als ‘sense of belonging’ en ‘sense of place’. Het eerste laat zich omschrijven als “de mate waarin mensen zich verbonden voelen met een groep”. Sense of place slaat dan weer op verbondenheid met bepaalde plaatsen. Het hyperlokale niveau – zeg maar de buurt – blijft zoals gezegd een belangrijk referentiepunt en bindmiddel. Het is de plaats waar een groot stuk van het dagelijks leven zich afspeelt: het gezinsleven, een deel van de vrijetijdsbeleving, de opvoeding van de kinderen, de boodschappen … In de beleving van zo’n sense of place speelt erfgoed onmiskenbaar een rol. Het gevoel een gemeenschappelijk verleden te delen
28
versterkt de band met de plaats waarmee men zich verbonden voelt. De trend waarbij erfgoedinstellingen in de buurt aan de slag gaan zien we in Vlaanderen, maar ook in de Angelsaksische wereld, Nederland, Duitsland en Scandinavië.
METHODIEKEN
De motivatie van cultureel-erfgoedorganisaties om buurtgericht te werken verschilt nogal. Nu eens past het binnen een overtuigd beleid om als erfgoedinstelling bij te dragen tot wat hierboven is omschreven als de sense of place, dan weer vloeit het voort uit een doorgedreven participatieve werking of de wil om de diversiteit van de stad (beter) te weerspiegelen. Op de achtergrond speelt vrijwel altijd de ambitie om de eigen werking zichtbaarder en relevanter te maken en om het draagvlak voor de organisatie en het erfgoed
Opnames in de Verhalenkeet © Joop Reijngoud, Verhalenhuis Belvédère Rotterdam
te versterken. Hiervoor is de voorbije jaren een arsenaal aan methodieken ontwikkeld. Toch zijn er vier rode lijnen die we kunnen trekken, op basis van de onderzochte voorbeelden.
PARTICIPATIE EN VERHALEN RAPEN
De meeste buurtprojecten worden gekenmerkt door hun grondige participatieve aanpak. Uitgangspunt zijn de buurtbewoners en hoe die het buurtleven en -erfgoed ervaren. Hún erfgoed, interpretaties, verhalen en herinneringen staan centraal. Participatief buurtwerk omvat meer dan betrokkenheid creëren bij het eigen museum of archief. Het draait om het blootleggen en erkennen van vele verborgen geschiedenissen, om zoveel mogelijk bewoners een stem te geven bij het bepalen van wat erfgoed is.1 De meeste buurtgerichte erfgoedwerkingen zijn er bijgevolg op gericht om uiteenlopende verhalen te capteren over het buurtleven, van vroeger tot nu. Neem bijvoorbeeld het Verhalenhuis Belvédère in Rotterdam. Dit groeide uit van een leegstaand pand in de Rotterdamse haven tot een bloeiend gemeenschapscentrum voor en door de buurt. Via tentoonstellingen en luistervoorstellingen krijgen
buurtbewoners en andere Rotterdammers er de kans om elkaars verhalen te beluisteren. Het centrum gaat ook actief op zoek naar verhalen en heeft hiervoor de ‘Verhalenkeet’ ontwikkeld, een professionele, mobiele opnamestudio. Met deze Verhalenkeet gaat het centrum letterlijk naar de mensen toe – naar buurten, groepen en gemeenschappen – om persoonlijke levensverhalen op te nemen. De opname van deze persoonlijke verhalen wordt telkens gerelateerd aan een groter thema of speciale gebeurtenis. Denk aan de herdenking van het bombardement op Rotterdam in 1940, de viering van de wederopbouw of de dag waarop iemand naar Nederland is geëmigreerd.
Uitgangspunt zijn de buurtbewoners en hoe die het buurtleven en -erfgoed ervaren. Hún erfgoed, interpretaties, verhalen en herinneringen staan centraal.
29
Maar de verhalen kunnen evengoed worden gekoppeld aan een welbepaalde plek, zoals een straat of een monument.
MAPPING EN INVENTARISATIE
Verhalen en kennis, gekoppeld aan lokaal erfgoed, worden letterlijk in kaart gebracht en zichtbaar gemaakt. Het kan gaan om gebouwen en pleinen, maar evengoed om herinneringsplaatsen of gebruiken, objecten en documenten die aan plaatsen kunnen worden gerelateerd. Het Frankfurter Historisches Museum bijvoorbeeld is al vaker genoemd en geroemd om zijn doorgedreven participatieve werking in de buurten van de stad.2 Onlangs heeft dit museum zijn buurtwerking verruimd met een digitaal platform: Stadtlabor Digital, een online stadsplattegrond waarop locaties zijn gemarkeerd en toegelicht via verhalen van de Frankfurters. Zo wil het museum kennis verzamelen, maar ook inzichtelijk maken hoe buurtbewoners de stad ervaren en gebruiken, welke plaatsen een bijzondere betekenis voor hen hebben en waarom. Een ander en wat ruimer opgevat inventarisatieproject is Commonlands. In dit volgehouden participatief project brachten zo’n 250 inwoners uit tien berggemeenschappen uit Piemonte in Italië het erfgoed in kaart. Niet enkel bouwkundig en landschappelijk erfgoed kwam in beeld, maar evengoed foto’s en ander documentair erfgoed, tradities, kennis en ambachten. Dit erfgoed werd ondergebracht in een digital community archive, een online platform met interviews, documenten, videobeelden en afbeeldingen die de bewoners hadden aangebracht. Commonlands toont trouwens aan dat buurtgerichte erfgoedwerkingen niet enkel gedijen in een grootstedelijke context. Ook in meer landelijke regio’s kunnen ze succesvol wortel schieten.
AANVULLEN EN VERRIJKEN VAN COLLECTIES
Erfgoedorganisaties duiken met hun (gedigitaliseerde) collecties in de buurten en nodigen buurtbewoners uit om eigen ervaringen, verhalen en documenten toe te voegen. In de twee hogergenoemde voorbeelden uit Piemonte en Frankfurt werd hiervoor een online tool ontwikkeld. Een ander voorbeeld van een digitale toepassing vinden we in het Kopenhagen Museum, dat in de jaren 2010 verschillende stadswijken liet kennismaken met ‘Væggen’ (‘de muur’). Dit was een meterslange constructie waarin passanten gedigitaliseerde collectiestukken konden bekijken. Ze werden daarbij uitgenodigd om eigen verhalen en interpretaties toe te voegen. Het museum gebruikte de muur om zichtbaarder te
Commonlands: in dit participatief project in Piemonte brachten zo’n 250 inwoners het erfgoed in kaart. Foto: Francesca Perlo, 2018, via Flickr, CC By-NC-SA 2.0
30
zijn in het straatbeeld, om de band tussen stad en museum te versterken, maar ook om de kennis over de eigen collectiestukken te verruimen.
MEERSTEMMIG
Net zoals zovele publieksprojecten bereiken buurtwerkingen relatief makkelijk de hoger opgeleide, al sterk geëngageerde en cultureel geïnteresseerde burger. Dit heeft als risico dat zulke projecten de kloof tussen participanten en niet-participanten verhogen. Daarom doen vele buurtwerkingen specifieke inspanningen naar welbepaalde doelgroepen binnen de lokale gemeenschappen. Een krachtig voorbeeld is Suffolk Stories, een duurzaam project in het gelijknamige Britse graafschap dat wordt gecoördineerd door de archiefwerking van dat graafschap. Lokale gemeenschappen worden uitgenodigd om in de archieven te duiken, zelf onderzoek te doen en interviews af te nemen met bevoorrechte getuigen. Zo leren de deelnemers meer over de archiefcollecties, de plaatsen waar ze wonen, de geschiedenis en het erfgoed van hun buurt. Binnen dit globale opzet hebben de projectpartners enkele deelprojecten uitgewerkt op maat van welbepaalde gemeenschappen. Zo liep het Pride-project, dat op basis van archiefonderzoek en interviews de tot dan verborgen geschiedenis van de LGBTQ+-gemeenschap naar bui-
Foto boven: Stadtlabor Digital van het Frankfurter Historisches Museum, een online stadsplattegrond waarop locaties zijn gemarkeerd en toegelicht via verhalen van inwoners van Frankfurt. © Frankfurter Historisches Museum Foto onder: Verhalenkeet in Rotterdam-Zuid van Verhalenhuis Belvédère, een mobiele, professionele opnamestudio. © Joop Reijngoud, Verhalenhuis Belvédère
31
ten bracht. Een ander deelproject focuste op de rol van de zwarte gemeenschap in Suffolk tijdens WO II. In deze deelprojecten worden buurtidentiteiten gecombineerd met andere dimensies van identiteitsbeleving, zoals gender, leeftijd en etnie.
LABORATORIUM
Buurtgerichte erfgoedwerkingen zijn weliswaar heel lokaal, maar hebben vaak een relevantie die de buurtgrenzen ver overschrijdt. Want in deze projecten komt een reeks tendensen samen die al langer leven in de cultureel-erfgoedsector. Hieruit blijkt dat buurten een interessante schaal bieden om concreet met deze tendensen aan de slag te gaan. Ze zijn klein genoeg voor directe actie, behapbaar genoeg voor hechte samenwerkingen, maar groot genoeg voor betekenisvolle interventies. Zoals hierboven reeds vermeld vloeit een buurtgerichte werking vaak voort uit een overtuigd participatief beleid. De grote uitdaging bij participatie bestaat er vaak in om een kortstondige projectlogica te overstijgen en blijvende relaties aan te gaan met lokale gemeenschappen. De meeste van de hier vermelde erfgoedorganisaties hadden hun sporen al verdiend op het vlak van participatie en gebruiken zo’n buurtgerichte werking om hun participatief beleid te verduurzamen. Interessant in dit verband is de studie van de Reinwardt Academie. Onder de veelzeggende projecttitel Straatwaarden documenteerde dit Nederlandse onderzoeks- en opleidingsinstiLokale gemeenschappen worden met Suffolk Stories uitgenodigd om zelf onderzoek te doen en interviews af te nemen. Het archief maakte zo al werk van LGBTQ+ en van de aandacht voor zwarte gemeenschappen tijdens WO II. Foto rechts: 923rd Aviation Engineers Regiment op Eye airfield, 490th Bombardment Group archive. © Suffolk Archives
32
De grote uitdaging bij participatie bestaat er vaak in om een kortstondige projectlogica te overstijgen en blijvende relaties aan te gaan met lokale gemeenschappen.
tuut een reeks buurtgerichte erfgoedwerkingen, waaronder het hogergenoemde ‘Verhalenhuis’.3 Op zoek naar een term om te spreken over meer duurzame relaties met gemeenschappen, stootten de onderzoekers op het begrip engagement. Dat definiëren ze als: “een inclusieve verbondenheid”, maar ook als een “blijvend actieve houding”. Uit die blijvend actieve houding blijkt nog maar eens dat een duurzaam participatief beleid gemakkelijker gezegd is dan gedaan. Het vraagt een volgehouden inspanning en een procesgerichte aanpak. Ofwel: het succes wordt niet enkel gemeten aan de hand van bezoekerscijfers of het aantal collectiestukken dat men heeft opgespoord. Even belangrijk is het creëren van duurzame relaties waarin vertrouwen, wederkerigheid en gelijkwaardigheid vooropstaan.
ERFGOED MAKEN
Al in de jaren 1980 werd ‘eigentijds verzamelen’ geïntroduceerd als dé nieuwe uitdaging voor erfgoedorganisaties die zich bezighielden met de
cultuur van het dagelijks leven. Heel wat van de buurtgerichte erfgoedwerkingen zijn een toepassing én uitbreiding van dit verzamelbegrip. Hedendaagse objecten en documenten en recente getuigenissen worden verzameld en in kaart gebracht. Buurtbewoners worden daarbij ook bevraagd over wat deze objecten en ervaringen voor hen betekenen. Dit proces heet ook wel ‘erfgoed maken’ of heritagization. Plaatsen, gebouwen, maar ook allerlei voorwerpen en actuele praktijken krijgen een zodanige betekenis dat ze erfgoed worden. Buurtgerichte erfgoedwerkingen spelen vaak in op gevoelens van verbondenheid, identiteit en sense of place. Die sense of place, gekoppeld aan identiteit, kan uiteraard ook op andere niveaus worden ingevuld. Op dit moment is er in vele westerse landen een discussie gaande over nationale identiteit en de rol van erfgoed in de beleving van deze identiteit. Buurtidentiteiten zijn vaak wat toegankelijker en concreter dan een nationale identiteitsbeleving. Uit onderzoek naar identiteiten in Antwerpen, Brussel, Amsterdam en Stockholm blijkt bijvoorbeeld dat een nationale identiteit voor veel jongeren met een etnisch-diverse achtergrond niet altijd toegankelijk is. Soms ervaren
ze die zelfs als conflicterend met hun migratieachtergrond.4 Buurtidentiteiten daarentegen lijken zich gemakkelijker te combineren met ‘minderheidsidentiteiten’, zoals ‘moslim’ of ‘Turk’. Een buurtgerichte benadering kan daarom voor erfgoedorganisaties een bijkomend en positief perspectief vormen om met identiteit aan de slag te gaan. Wel moeten we er ons bewust van zijn dat ook buurtidentiteiten verschillend kunnen worden beleefd en eenzelfde buurt de meest uiteenlopende associaties kan oproepen bij bewoners en passanten. De ambitie van de meeste buurtgerichte erfgoedprojecten is precies om die verschillende perspectieven in beeld te brengen en met elkaar te verbinden. Het gaat dan om de verbinding tussen diverse mensen en plaatsen, maar ook tussen al deze individuele getuigenissen met het grotere verhaal van de stad of de regio, tussen het kleinere erfgoed op de straat en het (soms iconische) erfgoed binnen de eigen instelling. De kracht van de buurt zit er precies in dat deze multiperspectiviteit op het lokale vlak vaak haalbaarder en behapbaarder is dan op een nationaal of internationaal niveau. ■
En uw buurt? In deze bijdrage kwam een reeks voorbeelden aan bod uit het buitenland, en dan vooral uit de grootstedelijke context. Ook in Vlaanderen en Brussel is er een tendens waarbij vooral stadsmusea, archieven, erfgoedcellen en gemeentelijke cultuurdiensten buurten induiken. Bent u zelf betrokken bij een buurtgerichte erfgoedpraktijk in Vlaanderen of Brussel? En bent u bereid om uw ervaringen te delen? Neem dan zeker contact op met FARO. Interessante praktijken plaatsen we graag voor het voetlicht op faro.be.
Gregory Vercauteren is coördinator sectornetwerking bij FARO. Bronnen en literatuur 1. Zie ook T. De Gendt, ‘Historian in residence. Kleurrijke stad, wit museum’, in: faro | tijdschrift over cultureel erfgoed, 14(2021)1, pp. 12-17. 2. O. Van Oost, ‘Het participatieve museum: een zone van contact en conflict’, in: faro | tijdschrift over cultureel erfgoed, 11(2018)1, pp. 38-44. Dit artikel maakt deel uit van een dossier over de buurt. 3. Zie: https://www.reinwardt.ahk.nl/lectoraat-cultureel-erfgoed/onderzoeksprogramma/ straatwaarden 4. F. Fleischmann & K. Phalet, ‘Religion and national identification in Europe. Comparing Muslim youth in Belgium, England, Germany, the Netherlands and Sweden’, in: Journal of Cross-Cultural Psychology, 49(2018)1, pp. 44-61.
33
PORTUGAL
ERFGOEDBELEID IN EUROPA
DIALOOG EN GEMEENSCHAPSZIN
34
Cultureel erfgoed in Portugal gaat terug tot het paleolithicum en draagt zichtbare sporen van de romanisering, het christendom en vijf eeuwen islamitische aanwezigheid. Tijdens de moderne tijd vervulde het land een pioniersrol in de Europese maritieme expansie en schreef het een verhaal van uitwisseling en handel met volkeren uit andere werelddelen. Diversiteit en interculturele ontmoeting lopen als een rode draad doorheen de Portugese geschiedenis. Dat duo geeft ook aan hoe het erfgoed en de identiteit van het land verder ontwikkeld kunnen worden. Gonçalo de Carvalho Amaro
H
et gebied dat vandaag Portugal is, was niet alleen een cultureel knooppunt voor de autochtone Iberische volkeren, maar ook voor Grieken, Romeinen, Puniërs en andere Noord-Afrikanen en Arabische islamieten. Tijdens de moderne tijd waren de steden langs de zuidkust van het land kruispunten voor andere, in Europa op dat moment minder bekende culturen als die van het Indische subcontinent, de nieuwe, Amerikaanse wereld, maar ook het Verre Oosten en Sub-Saharaans Afrika. Al deze contacten hadden hun invloed op de Portugese genen, de taal, de manier van leven en dus de hele cultuur van het land. Die rijkdom aan invloeden schemert ook vandaag nog door in de gastronomie, muziek, kunsten, architectuur, ambachten en tradities. Het land vertoont dan ook een lappendeken aan regiospecifieke gebruiken. In het binnenland, historisch gezien geïsoleerd en dunbevolkt, zijn talloze sporen uit de prehistorie te vinden, net als uit de Romeinse en islamitische tijd. Of nog, de middeleeuwse kastelen die de grens met Castilië bewaakten. De voornaamste steden zijn langs de kust geconcentreerd en veeleer kosmopolitisch georiënteerd. Hier zijn elementen te vinden die verwijzen naar de ‘gouden eeuw’ van het land en die beschouwd worden als het uithangbord van het nationale erfgoed, zoals kerken en betegelde gevels in laatgotische manuelijnse stijl. Zaken die de maritieme expansie uit de vroegmoderne tijd illustreren zijn in mindere mate bewaard gebleven, een gevolg van de grote aardbeving die het zuiden van het land trof in 1755.
Detail van het beeld van Henrique o Navegador, Hendrik de Zeevaarder (1394-1460) op het Padrão dos Descobrimentos in Belém, Lissabon. Hendrik is de koning aan wie het initiatief van de Portugese ontdekkingsreizen wordt toegeschreven. Foto: César Viteri Ramirez via Flickr, CC BY-SA 2.0
Naast deze materiële erfgoedsporen zijn er ook twee grote, weelderige immateriële bronnen. In het binnenland gaat het fundamenteel over gemeenschapszin, tastbaar in tradities als de winterse carnavalsvieringen in het noorden en de cante alentejano, een zangstijl uit het zuiden. In de kuststeden wijzen we op de interculturele ontmoetingen. Die spruiten voort uit het samenleven van verschillende volkeren en culturen, grotendeels afkomstig uit Portugeestalige landen. Ook gemeenschappen uit Oekraïne, Moldavië en Nepal zijn er vertegenwoordigd. Ook het Portugese levenslied, de fado, is een traditie die voortkomt uit de stedelijke volkscultuur; met name in Coimbra en Lissabon, waarbij vooral de tweede zich over het hele land verspreidde.
ERFGOEDBEPALING, IDENTITEITEN EN DIVERSITEIT
Vanaf het midden van de 19e eeuw werd de bewustwording rond de definitie en het behoud van erfgoed groter. In lijn met een zeker laatromantisch gedachtegoed lag de focus vooral op het behoud van gebouwen uit de middeleeuwen en de moderne tijd. Monumenten gelinkt aan de monarchie kregen prioriteit, net als sites die het ontstaan van de natie idealiseerden. Dan hebben we het vooral over de herovering op de islam en de ontvoogdingsstrijd met Castilië. De eerste ‘erfgoedlijst’ zou pas worden opgesteld in 1910, luttele maanden voor de val van de monarchie en het uitroepen van de republiek. Hierop prijken vooral middeleeuwse en moderne gebouwen (kerken, kastelen, paleizen en bruggen), maar ook enkele oudere elementen uit de (pre-)Romeinse tijd, waaronder meerdere neolithische hunebedden.
Tijdens de Eerste Republiek (1910-1926) en zeker tijdens de Eerste Wereldoorlog verschoof het
35
Tijdens de Eerste Republiek (1910-1926) en zeker tijdens de Eerste Wereldoorlog verschoof het zwaartepunt. Het nieuwe regime zocht zelfbevestiging in het benadrukken van de Portugese heldendaden en de pioniersrol als koloniale macht, ten nadele van de aandacht voor het ontstaan van het land.
zwaartepunt. Het nieuwe regime zocht zelfbevestiging in het benadrukken van de Portugese heldendaden en de pioniersrol als koloniale macht, ten nadele van de aandacht voor het ontstaan van het land.1 Later hield het dictatoriale regime van de Estado Novo (1933-1974) die lijn aan. Het erfgoed uit de middeleeuwen en de moderne tijd kreeg opnieuw voorrang. Met António Ferro als propagandaminister werd geïnvesteerd in een bredere culturele verbreiding onder het volk – tot dan toe waren erfgoed en identitaire kwesties vooral stof tot discussie in geleerde kringen. In dat kader ondernam het regime initiatieven als A Aldeia mais Portuguesa de Portugal (‘Het meest Portugese dorp van Portugal’, een tweejaarlijkse prijs voor het succesvol weren van buitenlandse invloeden), O Portugal dos Pequeninos (‘Het Portugal van de kleintjes’, een miniatuurpark over de Portugese invloedssfeer) en de Portugese Wereldtentoonstelling. Als aanvulling op het narratief dat weerklonk op de radio, televisie en in schoolboeken moesten deze initiatieven de massa warm maken voor een welbepaald idee over erfgoed, over wat het betekende om Portugees te zijn en over welke monumenten de Portugese identiteit vertegenwoordigden. In een eerste fase schetste het regime een Portugal dat naar Europa neigde en onderstreepte het tegelijk zijn ideologische verwantschap met het Italiaanse fascisme en het Duitse nazisme. Na de Tweede Wereldoorlog werd Europa geopolitiek hertekend en won de onafhankelijkheidsgedachte voor de kolonies razendsnel terrein in de internationale gemeenschap. In die context adopteerde
36
het regime het luso-tropicalisme, de theorie van de Braziliaanse socioloog Gilberto Freyre. Deze theorie beschouwde de Portugezen als een volk dat voortkwam uit een culturele smeltkroes (met onder meer islamieten en joden) en als dusdanig het meest tolerante en adaptieve Europese volk in zijn betrekkingen met culturen uit andere werelddelen. Dit idee zou de hoeksteen worden in de rechtvaardiging van het volgehouden Portugese kolonialisme.2 De intrede van het democratisch bestel deed de Portugese samenleving stilstaan bij de andere zijde van de maritieme expansie. Toch blijft dat laatste bijzonder aanwezig in de Portugese beleving van cultuur en erfgoed, niet alleen omwille van de imaginaire-fantastische aspecten die decennialang werden herhaald, maar ook omwille van gebouwen en monumenten. De Portugese ontdekkingsreizen zijn zodanig onontkoombaar dat ze het centrale onderwerp werden van Expo ‘98, de wereldtentoonstelling in 1998 in Lissabon. Die werden gevierd in het kader van het thema oceanen, samen met de vijfhonderdste verjaardag van de aankomst van Vasco da Gama in India. Een meer kritische-analytische benadering van dat thema liet op zich wachten tot eind 2017, met het voorstel om in Lissabon een museum over de Portugese ontdekkingsreizen op te richten. Dat was een verkiezingsbelofte van de socialistische partij, die overigens de gemeenteraadsverkiezingen won. Deze belofte vormde de aanleiding tot een erg interessant publiek debat waarin de vraag gesteld werd of het wel zin had om een verheerlijkend museum op te richten, met in het achterhoofd de negatieve effecten van de Portugese expansie: de slavenhandel die moest worden ondergaan door Afrikaanse en andere volkeren, de gedwongen evangelisatie, de exploitatie van hulpbronnen, enzovoort. Het debat raakte zodanig verhit dat het project werd afgevoerd. Maar de manier waarop musea en monumenten omgingen en -gaan met het koloniale verleden werd op verschillende manieren in vraag gesteld.
'Cante Alentejano', een Portugese traditie gebaseerd op vocale muziek zonder instrumentale begeleiding. José Prego, via Flickr, CC BY 2.0 Standbeeld van António Vieira met gele graffiti. © Gonçalo de Carvalho Amaro Voetbalshirt van Eusébio (symbool van Benfica en van het Portuguese nationale team) in de tentoonstelling ‘Contar Áfricas!/About Africas!’ © Rafael Rodrigues Beeld uit de tentoonstelling ‘Contar Áfricas!/ About Africas!’ © Rafael Rodrigues De traditionele ‘Caretos' van Podence, in het noorden van Portugal. © Progestur/Nuno Feliz
37
De Painéis de São Vicente (de panelen van Sint Vincentius), toegeschreven aan Nuno Gonçalves, dateren van het einde van de 15e eeuw. Het is een van topstukken van de Portugese schilderkunst en toont een groep van 58 vooraanstaande personages rond de figuur van de heilige Vincentius. Te zien in het Museu Nacional de Arte Antiga in Lissabon. © Andrea Larraín
Nog voor leuzen op standbeelden werden aangebracht (en/of die standbeelden werden neergehaald), gemeengoed in de wereldwijde Black Lives Matter-beweging en onder meer de sociale bewegingen in Chili, gebeurde iets vergelijkbaars in Portugal. Meer bepaald met het standbeeld van António Vieira dat in 2017 werd onthuld.3 Dat kwam er op initiatief van de burgemeester van Lissabon, die het had over een “verplichting van de stad tegenover de geschiedenis.” Over het algemeen houden Portugese musea er nog steeds een verheerlijkend narratief op na, zonder veel openingen voor kritische dialoog over dit (koloniale) verleden. De gemeenschappen kregen of krijgen geen stem in het debat
38
rond welbepaalde collecties. Een interessante uitzondering op dat dominante beleid was de tentoonstelling Contar Africas! (letterlijk: Afrika’s tellen!), die liep van 2018 tot 2019 in het Padrão dos Descobrimentos (Monument van de Ontdekkingsreizen).4 Curator António Camões Gouveia ging in dialoog met dit monument, dat onmiskenbaar gelinkt is aan het oude regime. Hij nodigde 72 onderzoekers, burgerorganisaties en academici die rond Afrika hadden gewerkt uit om hun visie op het continent weer te geven via een object of een woord. Via een ‘reis’ langs drie concepten – Ruimte en Macht; Verovering en Exploitatie en Symbolen en Kleuren – nodigde de tentoonstelling de bezoeker uit om stil te staan bij de diversiteit van het Afrikaanse continent en de relaties met
Gonçalo de Carvalho Amaro studeerde geschiedenis aan de Universidade Nova de Lisboa en behaalde een doctoraat in de archeologie aan de Universidad Autónoma de Madrid. Hij is onderzoeker bij het Instituto de História Contemporânea van de Universidade Nova de Lisboa, lid van de raad van bestuur van ICOM Portugal en gasthoogleraar aan de Pontificia Universidad Católica de Chile. https://ihc.fcsh.unl.pt/ Bronnen en literatuur 1. A Portuguesa, de nationale hymne, aangenomen door de Eerste Republiek en tot vandaag in voege, wijst al in de eerste strofe op de Europese maritieme expansie: “Heróis do mar, nobre Povo …” (Helden van de zee, nobel volk ...). 2. De Portugese overzeese bezittingen zouden pas vanaf 1974 onafhankelijk worden, aan het einde van de dictatuur en na het einde van koloniale oorlogen die dertien jaar hadden aangesleept. 3. De jezuïet António Vieira (1608-1697) is een van de meest emblematische figuren uit de geschiedenis van Portugal en Brazilië. Deze sublieme redenaar predikte de bescherming van de Braziliaanse bevolking en de terugkeer van de joods-Portugese kapiteins naar Portugal. Hij liet zich echter dubbelzinnig uit over de Afrikaanse slaven(handel) in Brazilië, die hij als een alternatief zag om de inheemse Braziliaanse volkeren van datzelfde slavenbestaan te bevrijden. Het standbeeld in Lissabon is gecontesteerd omwille van de 19e-eeuwse vormgeving waarin Brazilianen worden afgebeeld in een onderdanige positie, terwijl de jezuïet hen vaderlijk de hand oplegt. Het standbeeld kwam vanuit allerlei hoeken onder vuur te liggen, waaronder die van allerlei activisten, historici, artiesten en … de jezuïeten zelf. 4. Dit is een van de meest emblematische monumenten van Lissabon. Het beeldt een schip uit dat in de richting van de Taag opgesteld staat en alle figuren verenigt die tot de Portugese expansie bijdroegen. Het is ook een van de meest controversiële monumenten in het land. Het was een van de uithangborden van de Portugese Wereldtentoonstelling (1940), een momentum van glorie en bevestiging voor de Estado Novo. Zie https://padraodosdescobrimentos.pt/ padrao-dos-descobrimentos/. 5. Zie onder meer: https://faro.be/blogs/olga-van-oost/onserfgoed-minder-onschuldig-dan-het-lijkt.
De Romaanse tempel van Évora, in het zuiden van Portugal. Ángel M. Felicísimo, via Wikimedia, CC BY 2.0
Portugal. Allerlei materiële bronnen illustreerden dat deze relatie er sinds mensenheugenis geweest is en nog steeds bestaat.
TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
Zonder mee te gaan in de singuliere, apologetische reflex van het lusotropicalisme of de herinterpretatie die eraan gegeven werd door Estado Novo, is het interculturele een van de markante elementen in de ontwikkeling van de identiteit, de cultuur en het erfgoed van de mensen die in dit gebied aan de zuidwestelijke rand van Europa wonen. Toch is dit aspect in het beleid en de praktijk van het Portugese erfgoed behoorlijk onderbelicht en -ontwikkeld, zowel in de musea als in het narratief die het land (moeten) karakteriseren. De interculturele invloeden zijn voelbaar tot in het binnenland; het is daar niet eens de vrucht van de ontdekkingsreizen, noch van recente immigratie, maar wel degelijk van een islamitische aanwezigheid. Het laat zich vooral in
het zuiden voelen, in de mensen, de woorden en de levenswijze. In het licht hiervan is het noodzakelijk om een vertoog te creëren dat ‘ons’ niet van ‘anderen’ scheidt. Zoals Wayne Modest aangeeft in Words Matter (2018) “betekent andere woorden gebruiken niet dat we een andere geschiedenis onthouden, wel dat we erkennen dat ons taalgebruik invloed kan hebben op de mate waarin andere gemeenschappen zich deel voelen van de samenleving. Het gaat dan ook over een dispuut inzake representatie, erkenning en respect.”5 Het is belangrijk te beseffen dat er in Portugal, net als in alle andere Europese landen, mensen uit andere streken wonen, waarvan de wortels generaties ver teruggaan, en wiens afkomst, huidskleur of religie in onze musea (al dan niet expliciet) wordt afgeschilderd als inferieur, slecht of vijandig. Het is dan ook van fundamenteel belang dat dit beladen vertoog wordt erkend, geanalyseerd
en geëxpliciteerd. Zonder de geschiedenis te herschrijven of rollen om te draaien moeten erfgoedwerkers en academici duidelijk maken waarom gebeurde wat er gebeurd is. Maar ook dat die werkwijze niet gebetonneerd is. Zo’n democratiseringsoperatie zou moeten plaatsvinden in alle musea, archieven en de brede erfgoedsector. In het geval van Portugal dient het narratief van het culturele syncretisme, dat vertelt over dialectische relaties tussen twee cultureel verschillende identiteiten, verlaten te worden ten voordele van een multidialectisch perspectief zoals Néstor Canclini er een voorstelt in zijn boek Culturas Hibridas (1990): “een proces van gemeenschappelijk samenleven tussen het traditionele en het moderne en tussen het verleden en het tegenwoordige”. Met andere woorden: het binnenland verbinden met de kust en de gewortelde tradities en de gemeenschapszin van het dorpsleven verbinden met het multiculturalisme van de (kust)steden. ■
39
EXPAT
“Als onderzoekers zitten we vaak in een delicate situatie”
Yasmina Zian In deze rubriek stellen we expats aan u voor. Met andere woorden: hoe vergaat het landgenoten die elders in de wereld in de cultureel-erfgoedsector werken? En, omgekeerd, buitenlandse erfgoedwerkers in ons land? Yasmina Zian is researcher aan de Zwitserse Universiteit van Neuchâtel en internationale expert in teruggave. Eerder deed ze onderzoek in Berlijn en België naar restitutie en was ze aan de slag als gids in het AfricaMuseum.
Hoe ziet uw werkweek er doorgaans uit? “Regelmatig duik ik in archieven en boeken voor mijn onderzoek naar de uitwijzing van vreemdelingen in België tijdens de 20e eeuw. Naarmate het onderzoek vordert, denk ik na over hoe de resultaten kunnen gedeeld worden. Daarbij is het nodig om bruggen te slaan tussen verschillende disciplines en instellingen. Zo heb ik voor mijn onderzoek naar de teruggave van cultuurgoederen in België deelgenomen aan een conferentie over dit thema van onder andere het Musée d’ethnographie de Genève, het Musée d’ethnographie de Neuchâtel, het Palais de Rumine in Lausanne en de Universiteit van Bern. In Zwitserland speelt dit thema enorm, getuige een nieuwe conferentie binnenkort.” Welke actuele thema’s/uitdagingen spelen er binnen uw werkterrein? “Wat restitutie betreft zijn er nog veel uitdagingen, ook in Zwitserland. De grootste moeilijkheid lijkt te liggen in de combinatie van politieke realiteit en onderzoek. Als onderzoekers zitten we vaak in een delicate situatie; we zijn namelijk afhankelijk van financiering. Bovendien weten we ook niet altijd op voorhand of en hoe politici het thema naar hun hand zullen zetten. Onderzoekers hebben vaak de illusie dat ze kunnen ontsnappen aan dit gegeven. Verder moeten we zorgen dat collecties toegankelijk zijn en dat onze medewerkers de deskundigheid hebben om alle uitdagingen aan te gaan. Onderzoek over teruggave vergt transparantie en diplomatieke skills om de gevoeligheden van alle belanghebbenden te respecteren.” Welke tips heeft u voor uw collega’s in Vlaanderen? “Mijn ervaringen in het buitenland hebben me een beter inzicht gegeven in de uitdagingen voor België. Ondanks de institutionele en taalmoeilijkheden moet er meer samenwerking tussen de gemeenschappen op gang worden gebracht. Mijn ervaring met een interdisciplinaire Belgische groep van onafhankelijke deskundigen, die met ondersteuning van FARO ethische richtlijnen uitwerkt over restitutie, toont dat dit echt kan.” ■
» Foto: © Victoria Smith
40
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Duurzaam erfgoedklimaat: what’s in a name?
D
uurzaamheid is een containerbegrip en kan vele ladingen dekken. Een duurzaam erfgoedklimaat houdt rekening met wetenschappelijk gefundeerde collectienoden, eigen aan het materiaal, de constructie ervan en andere aspecten, zoals de klimaatgeschiedenis. Met een duurzaam erfgoedklimaat bedoelen we eveneens dat we in de klimaatbeheersing streven naar passieve methodes, geïnspireerd door ecologische bouwfysica, én dat we het energieverbruik zoveel mogelijk beperken. Lange tijd werden strenge klimaatrichtlijnen verkondigd als de enige manier om ons cultureel erfgoed te beschermen tegen aftakeling, zoals het afschilferen van verflagen, zoutuitbloei, schimmelvorming, corrosie, krimpscheuren, barsten, enz. De lijst is lang. Maar waar komen die richtlijnen vandaan en, belangrijker nog, zijn ze wel gerechtvaardigd?
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Pas midden jaren 90 begonnen wetenschappers het materiaalgedrag van het erfgoed grondig te onderzoeken. Een van de belangrijkste conclusies van die onderzoeken was dat de materialen lang niet zo gevoelig waren als men dacht. Toegegeven, er zijn nog steeds veel vragen bij het gedrag van materialen. Desalniettemin staat het natuurwetenschappelijk onderzoek al ver genoeg om nieuwe richtlijnen te formuleren.
42
In 2009 werden de eerste stappen gezet. Het doel was de vermindering van de ecologische voetafdruk, en daarbij het nastreven van een minder strenge klimaatbeheersing. De (echte) collectienoden bleven en blijven daarbij het absolute referentiepunt. In de jaren daarna stelden verschillende internationale organisaties verklaringen en protocollen op. De zogenaamde Bizot-groep (een in 1992 opgerichte groep van directeurs van de grootste musea ter wereld, genoemd naar Irène Bizot, de toenmalige directeur van het (Franse) Réunion des musées nationaux, red.) gaf in 2015 een sterk signaal door onderlinge bruikleeneisen significant te versoepelen met het Bizot Green Protocol. Deze nieuwe afspraken en richtlijnen vormden in 2019 ten slotte het uitgangspunt van de vernieuwde ASHRAE-richtlijnen voor musea, galerijen, archieven en bibliotheken. De nieuwe klimaatrichtlijnen zijn de jongste jaren stilaan ook in Vlaanderen doorgedrongen. U vindt in dit themanummer een aantal inspirerende voorbeelden die u inzicht geven in de (historiek van de) problematiek.. We hopen dat deze voorbeelden en inzichten u kunnen overhalen om ook de stap te zetten naar een duurzaam en verantwoord binnenklimaat. We wensen u veel inspiratie en staan tot uw dienst indien u hierover vragen heeft. Anne-Cathérine Olbrechts, adviseur behoud en beheer bij FARO.
VAN THOMSON OVER BIZOT NAAR ASHRAE 2019
HOE DUURZAAM IS HET BINNENKLIMAAT? De voorbije jaren kwamen de strenge klimaatrichtlijnen voor het behoud van erfgoed steeds meer onder vuur te liggen. En terecht, want die bleken niet enkel onhaalbaar en energieverslindend, maar vooral: niet nodig. Toch werden de strikte normen uit de jaren 70 lang voor lief genomen. Maar sinds de jaren 90 toont wetenschappelijk onderzoek aan dat ze veel te streng zijn. Die wetenschappelijke inzichten en het streven naar ecologische duurzaamheid zorgden voor internationale afspraken over versoepelingen. Hoog tijd nu om ze effectief toe te passen. Anne-Cathérine Olbrechts
O
m te beginnen: waar komt die strenge klimaatnorm van om en bij 50 % relatieve vochtigheid (verder: RV) (met variaties) vandaan? In de eerste helft van de vorige eeuw werd afschilfering van verflagen aan paneelschilderijen in verband gebracht met langdurige droge periodes en klimaatfluctuaties. Zo ervoer de schilderijenrestaurator van de National Gallery in Londen dat het fixeren van de verflagen op paneelschilderijen aanzienlijk minder tijd kostte toen die werken tijdens de Tweede Wereldoorlog werden opgeslagen in de Manodgroeves. Daar was de RV veel stabieler dan in het museum. Onderzoek naar de schade aan paneelschilderijen door schommelingen in de RV leidde tot het besef dat een stabiel klimaat
belangrijk was voor het behoud van roerend erfgoed in het algemeen. De publicatie The Museum Environment uit 1978, waarin Garry Thomson een setpoint van 55 % RV met een acceptabele fluctuatie van 5 % naar boven of naar beneden aanbeveelt, werd algemeen gepropageerd als streefwaarde en door consulenten behoud en beheer als norm uitgedragen. Toch benadrukte Thomson dat er “… een onevenwichtige kennis was over hoe objecten in musea veranderen. De standaardspecificatie van ±4 % of ±5 %-controle van de RV is meer gebaseerd op wat we redelijkerwijs mogen verwachten dat de apparatuur kan leveren, dan op enige gegronde kennis over het effect van kleine fluctuaties op het object.”
43
Losse verflaag op het schilderij omwille van een verkeerde of te dikke vernislaag. © Anne-Cathérine Olbrechts
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Pas in 1996 werd de (oorsprong van de) strenge richtlijn in vraag gesteld, in een artikel in het APT Bulletin.1 Zo vermeldden de auteurs de onderzoeken van Stefan Michalski (1993)2 en D. Erhardt en M. Mecklenburg (1994)3 naar het gedrag van materialen onder invloed van temperatuur en relatieve vochtigheid. Die materialen bleken helemaal niet zo gevoelig als aanvankelijk gedacht. Hoewel deze onderzoeken waren gebaseerd op het gedrag van de materialen bleven ze paradoxaal genoeg lange tijd onder de radar. Het mantra van Thomson – streven naar een RV van ±55 % – bleef zich verder verspreiden. Was dit uit voorzichtigheid, ongeloof, scepticisme, wantrouwen? In elk geval stond het wetenschappelijk onderzoek in de jaren 90 in de kinderschoenen en bleven nog vele vragen onbeantwoord. En de sector? Die had nood aan een houvast, en dus werden de strenge richtlijnen verder gevolgd, met zware gevolgen. In het streven naar het perfecte binnenklimaat gaven kort-door-de-bochtoplossingen (zoals be- en ontvochtigers) een vals gevoel van veiligheid. Dergelijke oplossingen hielden geen rekening met lokaal afwijkende klimaten of met de bouwschil. Zo sloeg de bevochtigde lucht in tentoonstellingsruimtes neer op koude oppervlakken (bv. glas van ramen) en beschimmelden de raamkozijnen. Of het erfgoed beter werd van deze ‘oplossingen’ is zeer de vraag. Nefaster was (en is) het gebruik van peperdure klimaatinstallaties met hoge energie- en onderhoudskosten. Die blazen een zogenaamde geconditioneerde temperatuur en relatieve vochtigheid de museumruimtes in, maar houden weinig of geen rekening met de bouwfysica. Het heeft bijvoorbeeld geen zin ze te gebruiken als het gebouw lekt en er vooral invloed is van het buitenklimaat. Bovendien nemen deze installaties veel ruimte in beslag en worden in historische gebouwen de cultuurhistorische waarden geschonden door installatie- en gebruiksingrepen. Sarah Staniforth, sinds midden jaren 80 werkzaam voor de National Trust, publiceerde in 2007, naar aanleiding van rondetafelgesprekken over duurzame klimaatbeheersing, het veelzeggende artikel Conservation Heating to Slow Conservation: A Tale of the Appropriate Rather Than the Ideal.4 Haar stelling Doing nothing is also an option lokte in die periode nog heel wat controverse uit, maar was gebaseerd op voorafgaande monitoring en conditiecontroles van minimum een jaar. Als de temperatuur en de relatieve vochtigheid worden gemeten en geïnterpreteerd, en de objecten lopen geen schade op bij een in theorie ongeschikt klimaat, waarom dan het klimaat veranderen door ingewikkelde, energieverslindende klimaatinstallaties? Die hebben, zoals gezegd, vaak een impact op de bouwhistorische integriteit, en houden bovendien een risico in op condensatie en zoutuitbloei door de verstoring in de vochthuishouding.
EVOLUTIE IN DE KLIMAATRICHTLIJNEN
Pas de laatste vijfentwintig jaar wordt effectief natuurwetenschappelijk onderzoek gevoerd naar de reactie van
44
(organische en anorganische) materialen op fluctuaties en op een aanhoudend lage en hoge RV. Het gaat dan over begrippen zoals het krimp- en zwelgedrag van materialen en het verschil in uitzettingscoëfficiënt, de responstijd, de klimaatgeschiedenis of bewezen fluctuatie, de glastransitietemperatuur, de spanningsconcentratie en de spanningsrelaxatie. Het is echter niet alleen belangrijk inzicht te hebben in de materialen an sich, maar ook in de manier waarop ze zijn geconstrueerd. Zo zal fineerhout op een houten drager makkelijker loskomen wanneer de nerfrichting van het
dragerhout anders loopt dan dat van het fineer. Panelen die geen ruimte hebben om uit te zetten of te krimpen zullen sneller barsten. Het volume hout speelt bijvoorbeeld ook een rol: hoe groter het volume, hoe meer het zal uitzetten en krimpen. Vergelijk bijvoorbeeld een uitgeholde gepolychromeerde totempaal met een massief houten gepolychromeerd beeld. Zelfs de samenstelling van de afwerklagen, zoals een vernis of een boenwas, spelen een rol in de mate waarin objecten reageren op fluctuaties in de RV.5
Het gaat dan over begrippen zoals het krimp- en zwelgedrag van materialen en het verschil in uitzettingscoëfficiënt, de responstijd, de klimaatgeschiedenis of bewezen fluctuatie, de glastransitietemperatuur, de spanningsconcentratie en de spanningsrelaxatie.
45
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
46
Hoewel het inmiddels duidelijk is dat de klimaateisen uit het verleden te streng zijn, wordt het er niet makkelijker op. Vergelijk het met de coronacrisis; versoepelen betekent niet vereenvoudigen. Het bepalen van de juiste klimaatomstandigheden waarin u erfgoed het best bewaart is maatwerk, en het fysische en chemische onderzoek naar het gedrag van voorwerpen is nog volop aan de gang. Hoewel die onderzoeken soms tegenstrijdige resultaten opleveren, kunnen we met vrij grote zekerheid richtlijnen formuleren. Die zijn gebundeld in de ASHRAE-richtlijnen6 van 2019 en vindt u ook terug in de recente publicatie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Het binnenklimaat in het programma van eisen van erfgoedinstellingen.7
PARTICIPATIEF BESLUITVORMINGSPROCES
Belangrijk om te beseffen is dat het niet alleen gaat over de collectienoden, maar ook over de context waarin erfgoed bewaard wordt. In 2009 publiceerde Bart Ankersmit van de voornoem-
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn doctoraatsonderzoek Klimaatwerk. Richtlijnen voor het museale binnenklimaat.8 Met de term ‘klimaatwerk’ benadrukte hij dat het telkens gaat om maatwerk (en dus niet om de standaard RV-richtlijn van ±55 % ). Hij werkte een besluitvormingstraject in vier stappen uit dat vertrekt vanuit de waardering van de collectie tegenover het gebouw. De analyse van de mogelijkheden van het gebouw en die van de collectienoden zijn essentieel om te beslissen over de klimaatbeheersing en de implementatie ervan. Vanuit de ervaring in het veld werd dit later uitgebreid naar een beslissingsboomstructuur in negen stappen.9 Die vinden we terug in de nieuwe ASHRAE-richtlijnen 2019, zij het dan in een andere volgorde en formulering. Eind vorig jaar ten slotte verscheen Het binnenklimaat in het programma van eisen van erfgoedinstellingen, waarin de nieuwe ASHRAE-normen op een overzichtelijke en behapbare manier uitgewerkt werden, met handige schema’s en met de tabel van de nieuwe (veel soepelere) klimaatklassen.
Blaasvorming van het fineer door het lossen van de verlijming onder invloed van fluctuaties in de relatieve vochtigheid. © Anne-Cathérine Olbrechts Delaminatie van de polychromie en verlies bij de ornamenten door het lossen van de verlijming onder invloed van fluctuaties in de relatieve vochtigheid. © Anne-Cathérine Olbrechts Lacunes in het mahoniefineer aan de overgang bij de ring, wellicht door blokkages bij het uitzetten en krimpen. © Anne-Cathérine Olbrechts
Anne-Cathérine Olbrechts is adviseur behoud en beheer bij FARO.
Oppervlakteschimmels op een natuurstenen vloer door de afwerklaag in lijnolie, die als voedinsgbodem fungeert. © Anne-Cathérine Olbrechts
DEFINITIEVE DOORBRAAK VERSOEPELING?
De voorbije jaren kreeg het vertoog van professionele netwerken en organisaties rond en het streven naar de versoepeling van de strenge klimaatrichtlijnen steeds meer vaste vorm. Dit gebeurde niet alleen vanuit het voortschrijdend inzicht in de collectienoden, maar ook vanuit de bezorgdheid over duurzaamheid. ICOM (de International Council of Museums) zette in 2004 de eerste stap in de goede richting door de herziening van de algemene bruikleeneisen uit 1974. Het gaf daarbij aan dat risicomanagement in de plaats komt van rigide normen voor de museale omgeving. Vier jaar later resulteerde een bijeenkomst van de National Museum Directors’ Conference10 met de Bizot-groep11 in de Guiding principles for reducing museums’ carbon footprint.12 Het uitgangspunt van deze verklaring is niet zozeer een oproep naar de versoepeling van de klimaatrichtlijnen, dan wel een appel om een breder perspectief in erfgoedzorg te hanteren. Het doel was de (ecologische) duurzaamheid van de ingrepen te verhogen. Deze verklaring werd grotendeels overgenomen door de International Institute for Conservation of Historic and Artistic Works (IIC)13 en het ICOM-Committee for conservation, zie de Environmental Guidelines ICOM-CC and IIC Declaration.14 Die kwamen tot stand op basis van besprekingen tijdens de internationale congressen in 2014 van deze organisaties. Op haar beurt onderschreef de Bizot-groep een jaar later de IIC en ICOM-CC-verklaring in het Bizot Green Protocol.15
Bronnen en literatuur 1. J.P. BROWN en William B ROSE, ‘Humidity and moisture in historic buildings: the origins of building and object conservation’, in: APT Bulletin, 27(1996)3, p. 12-24. Een verkorte versie van dit artikel vindt u via deze link: https://cool.culturalheritage.org/byauth/ brownjp/humidity1997.html
EN WAT IN VLAANDEREN?
In het hoofdstuk over de klimaatbeheersing van musea, tentoonstellingszalen, archieven en bibliotheken van ASHRAE gelden de IIC- en ICOM-CC-verklaringen als vertrekpunt. Dit zijn de principes:
» Streven naar ecologische duurzaam-
heid en passieve klimaatbeheersing. » Rekening houden met de collectienoden, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. » Een participatief besluitvormingsproces hanteren, waarbij alle belanghebbenden van meet af aan mee aan tafel zitten. » Aandacht hebben voor collectierisicomanagement, met een geïntegreerde risicobeheersing vanuit de bekende tien schadefactoren. Deze principes kunnen gebruikt worden bij bruikleeneisen voor tentoonstellingen, de nieuwbouw of verbouwing van bestaande musea en erfgoeddepots. Het doel ervan is en blijft om het cultureel erfgoed op een duurzame, wetenschappelijk verantwoorde en holistische manier te beschermen tegen verdere vormen van aftakeling – en daarbij gaat het over de tien schadefactoren. En dus niet langer alleen over temperatuur en RV. ■
2. Stefan Michalski publiceerde in 1993 naar aanleiding van het ICOM-CC-congres een artikel met de veelzeggende titel: Relative humidity, a discussion of correct incorrect values. Zie: https://www.academia.edu/741937/1993_Relative_ humidity_a_discussion_of_correct_incorrect_values 3. D. Erhardt & M. Mecklenburg ‘Relative Humidity re-examined’, in: A. Roy & P. Smith (eds), Preventive Conservation: Practice, Theory and Research. Preprints of the Contributions to the Ottawa Congress, International Institute for the Conservation of Artistic and Historic Works (IIC), London, 1994, p. 28-31. 4. Lees meer over de pragmatische en duurzame benadering (avant la lettre) in de historische huizen van de National Trust: https://www.getty.edu/conservation/our_projects/science/climate/paper_staniforth.pdf 5. Lees meer over de huidige wetenschap over het gedrag van materialen in: The 2019 ASHRAE Handbook - HVAC applications, chapter 24, Museums, Galleries, Archives and Libraries. De belangrijkste begrippen uit het 2019 ASHRAE-handboek vindt u in de publicatie B. ANKERSMIT en M. STAPPERS, Het binnenklimaat in het programma van eisen van erfgoedinstellingen, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2020, p. 21, p. 38-39. De specifieke gevoeligheden van materialen, rekening houdend met de samenstelling en de constructie, zijn gebundeld in de pagina’s Incorrect temperature en Incorrect relative humidity van het Canadian Conservation Institute. Zie: https://www.canada.ca/en/conservation-institute/services/agents-deterioration/humidity.html en https://www.canada.ca/en/conservation-institute/ services/agents-deterioration/temperature.html. Deze tabellen (en informatie) vindt u eveneens, vertaald, op de Erfgoedwijzer van FARO: https://faro.be/kennis/ de-tien-schadefactoren/verkeerde-temperatuur, https://faro.be/kennis/de-tien-schadefactoren/verkeerde-relatieve-vochtigheid, en https://faro.be/sites/default/files/2020-08/Tabel%20 1%20-%20Schade%20door%20verkeerde%20relatieve%20vochtigheid%20en%20de%20meest%20gevoelige%20collecties.pdf 6. ASHRAE = American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers 7. Download de publicatie hier: https://www.cultureelerfgoed.nl/publicaties/publicaties/2020/01/01/ het-binnenklimaat-in-het-programma-van-eisen#:~:text=Start%20zoeken-,Het%20binnenklimaat%20in%20 het%20programma%20van%20eisen%20van%20 erfgoedinstellingen,geven%20van%20de%20gewenste%20klimaatcondities. 8. B. ANKERSMIT, Klimaatwerk. Richtlijnen voor het museale binnenklimaat, Amsterdam University Press, 2009. 9. B. ANKERSMIT en M. STAPPERS, Managing Indoor Climate Risks, 2016, Springer. Managing indoor climate risks, een uitgave door de Rijksdienst Cultureel Erfgoed Nederland, 2018. Zie: https://www.cultureelerfgoed.nl/publicaties/publicaties/2018/01/01/ managing-indoor-climate-risks , 10. NMDC: groep van de belangrijkste nationale collecties en de grote regionale musea in het Verenigd Koninkrijk. Zie: www.nationalmuseums.org.uk/about/ 11. De Bizot-groep is genoemd naar Irène Bizot en ook gekend als ‘The International Group of Organizers of Large-scale Exhibitions’, een discussieforum bestaande uit de meest gerenommeerde museumdirecteurs, zoals die van het Musée du Louvre, het British Museum, het Hermitage Museum, het Prado, het Metropolitan Museum of Art. 12. Lees de Guiding principles hier: www.nationalmuseums.org.uk/media/documents/what_we_do_documents/guiding_principles_reducing_carbon_footprint.pdf 13. Zie: www.iiconservation.org/ 14. Zie: www.icom-cc.org/332/-icom-cc-documents/declaration-on-environmental-guidelines/#. YI0XMZAzZpk 15. Zie: www.nationalmuseums.org.uk/what-we-do/ contributing-sector/environmental-conditions/
47
PRAKTIJKSTUDIE KASTEEL HEESWIJK
HOE OMGAAN MET DE RISICO’S VAN HET BINNENKLIMAAT? Het binnenklimaat is voor veel musea en historische huismusea een blijvend punt van aandacht. Werkt alles nog naar behoren? Wat vertellen de dataloggers? Hoe staat mijn collectie erbij? Meestal zijn deze vragen een onderdeel van een normale bedrijfsvoering. Maar soms is er een moment waarop alles wat met het binnenklimaat te maken heeft secuur tegen het licht wordt gehouden, bijvoorbeeld bij een verbouwing. Meteen een uitgelezen moment om opnieuw na te denken over de vraag of de museale instelling met alle investeringen in tijd en geld wel bereikt wat ze wil bereiken of nodig heeft.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Marc Stappers en Bart Ankersmit
48
I
n plaats van meteen te beginnen met het formuleren van – meestal – een oplossing voor een probleem, is het verstandig om uit te zoomen en het probleem meer integraal aan te pakken met behulp van een bredere procesbenadering. De omvang van het proces hangt af van de aard van het probleem, de mogelijke investeringsruimte, de impact die de maatregel op het gebouw en de organisatie zal hebben en de aanwezige kennis in de organisatie. Een volledige nieuwbouw vraagt bijvoorbeeld om een bredere integrale benadering dan het plaatsen van luchtbevochtigers voor een tijdelijke tentoonstelling.
In negen stappen maken we een analyse van de doelen en de mogelijke oplossingen, en onderstrepen we met een praktijkstudie het nut van een dergelijke universele benadering.
KLIMAATVERBETERING IN NEGEN STAPPEN
In 2017 verscheen het boek Managing Indoor Climate Risks in Museums.1 Om de besluitvorming omtrent het binnenklimaat transparant en navolgbaar te laten verlopen stelden we negen stappen voor:
De Witte Kamer © Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Bart Ankersmit en Marc Stappers
Schematische weergave van de klimaatbeheersing (filtering, verwarmen, koelen, ontvochtigen en bevochtigen) in het kasteel. De lucht wordt gekoeld en/of verwarmd in het systeem gebracht. In het kanaal wordt de lucht eventueel nog bevochtigd. De lucht in de Salon kan vervolgens nog worden voorverwarmd of -gekoeld. Met losse be- en ontvochtigers wordt lokaal nog bijgestuurd. © Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Bart Ankersmit en Marc Stappers
49
» Stap 1 – Definieer de context en bepaal uw » » » » » » » »
doelen. Stap 2 – Bepaal de culturele waarden van het gebouw en de collectie. Stap 3 – Definieer de klimaatnoden van de collectie. Stap 4 – Definieer de klimaatnoden van het gebouw. Stap 5 – Definieer de comfortwensen van de gebruiker. Stap 6 – Analyseer hoe het klimaat in het gebouw tot stand komt. Stap 7 – Bepaal de gewenste klimaatcondities. Stap 8 – Maak een overzicht van de mogelijkheden ter verbetering van het binnenklimaat. Stap 9 – Kies de beste optie op basis van een kosten-batenanalyse.
Wanneer er een probleem met het binnenklimaat opduikt, moet met andere woorden niet meteen in oplossingen gedacht worden. Daarom is het in de eerste stap goed om het kader waarbinnen de beslissing wordt genomen nader te verkennen. De verschillende doelen van de verschillende stakeholders moeten worden verkend en geëxpliciteerd en, in een ideale situatie, meetbaar zijn. Door dat te doen kan in de negende stap een kwantitatieve kosten-batenanalyse gemaakt worden. Hoewel deze stappen latent aanwezig zijn, worden ze zelden of nooit expliciet gemaakt. Het proces is overigens lineair gepresenteerd, maar verloopt in de praktijk zelden op die manier. Herhalingen zijn nodig om alles blijvend aan te scherpen voor een optimaal en breed gedragen eindresultaat.
Het binnenklimaat gemeten tussen 2009 en 2015 als een functie van de buitenluchttemperatuur (blauw: winter, geel: lente, rood: zomer, bruin: herfst) © Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Marc Stappers en Bart Ankersmit
Wanneer er een probleem met het binnenklimaat opduikt, moet met andere woorden niet meteen in oplossingen gedacht worden.
IN DE PRAKTIJK
De negen stappen lichten we zoals gezegd toe met een praktijkstudie: Kasteel Heeswijk in het Noord-Brabantse Heeswijk-Dinther.2 In 2017 gaf de directeur van dit monument drie uitdagingen aan:
» een onevenwicht tussen de inkomsten en de
energiekosten; » een door museumbezoekers als “onbehaaglijk” omschreven binnentemperatuur; » onacceptabele schade aan de collectie, waarschijnlijk veroorzaakt door een ongunstig binnenklimaat. Met behulp van drie studenten Historische binnenruimte van de Universiteit van Amsterdam hebben we deze uitdagingen nader bestudeerd.
Stap 1: context In een aantal gesprekken met de verschillende belanghebbenden (waaronder de directeur, medewerkers behoud en beheer en facilitaire zaken) werden de doelen verkend. In willekeurige volgorde werden deze aspecten als belangrijkste bestempeld:
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
» Het vergroten van de preventieve conserve-
50
ring van de collectie. » Het kasteel wordt gezien als een historisch gegroeid interieurensemble, bestaande uit een roerende en nagelvaste collectie. De totale cultuurhistorische waarde is groter dan de som van de losse objecten. » Het vergroten van de inkomsten en/of het verlagen van de kosten. Vooral de hoge energiekosten zijn een belangrijke drijfveer om in te grijpen. » Het vergroten van de toegang tot culturele waarden bij een breder publiek. Door een breder publiek aan te trekken – dus niet alleen de typische bezoekers van historische huismusea – worden niet alleen meer inkomsten gegenereerd, maar ook meer bekendheid voor het Nederlandse erfgoed.
» de Tinkamer, helemaal uitgetimmerd met
Stap 2: waardering
hout, en met een grote collectie tinnen voorwerpen; » en ten slotte de kamer met een uniek goudleren behang waarin de laatste bewoner overleden is.
Met behulp van de publicatie Op de museale weegschaal3 werd bij het waarderen vastgesteld dat het ensemble van de collectie, de interieurafwerkingen en het gebouw, samen met de historische gelaagdheid ervan, het meest waardevol is. Typische schatten in het kasteel zijn:
Stap 3 en stap 4: collectiecomfort
» de rijkgedecoreerde Chinese Kamer met ori-
ginele behangsels, meubilair, zijden gordijnen, Venetiaans-glazen lamp en een gestuct plafond; » de Salon met verschillende portretschilderijen (zie afbeelding); » de Witte Kamer met een unieke asbest vloerafwerking;
Gebouw, interieur en collectie vormen een ensemble en daarom zijn stap 3 en stap 4 samengevoegd. Uit analyse van historische foto’s blijkt dat veel van de schade die recenter werd waargenomen ook al zichtbaar was op oude(re) foto’s. De wijze van klimaatbeheersing van de laatste twintig jaar heeft het risico op mechanische schade dus niet vergroot. Het behang in de Chinese
Verloop van temperatuur en relatieve luchtvochtigheid in de Salon en de Chinese Kamer in 2016 © Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Marc Stappers en Bart Ankersmit
Tabel 1: Het jaarlijks gemiddelde voor temperatuur en relatieve luchtvochtigheid voor de Salon en de Chinese Kamer. De standaarddeviatie staat tussen haakjes. 2008 T
2009 RH
Salon Chinese Kamer
20,4 (2,4)
50,4 (4,8)
2010
2013
2014
2015
2016
T
RH
T
RH
T
RH
T
RH
T
RH
T
RH
19,7 (2,7)
50,9 (7,1)
20,8 (2,9)
50,4 (6,0)
19,5 (2,6)
58,0 (3,1)
20,8 (2,1)
55,7 (4,3)
20,2 (1,8)
54,8 (4,9)
20,7 (2,1)
55,7 (6,0)
20,2 (3,8)
50,0 (6,2)
18,9 (2,8)
51,3 (5,6)
18,9 (2,8)
51,3 (5,6)
20,7 (2,1)
53,8 (2,7)
20,2 (2,2)
50,8 (4,7)
20,8 (2,4)
51,7 (4,7)
Geen koeling en geen ontvochtiging
Onbetrouwbare bevochtiging
51
Tabel 2: Vereenvoudigde kosten-batenanalyse Doel
Update meetprotocol
Onderzoek klimaatsysteem
Conditierapportages
Vergroten van preventieve conservering
Positief, eenvoudig te implementeren, er wordt al gemeten
Positief, vergt een financiële inspanning die zich doorgaans snel terugverdient
Positief, vergt een beperktere financiële inspanning, helpt bij de jaarlijkse planning en het maken van keuze (prioritering)
Verlagen energiekosten
Neutraal
Positief, vergt een financiële inspanning die zich doorgaans snel terugverdient
Neutraal
Kamer vormt hierop een uitzondering, omdat het bros is en daardoor gevoeliger voor mechanische beschadiging door aanraken en trillingen. De Chinese Kamer is afgesloten voor bezoekers en slechts door een glazen wand te bewonderen.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Stap 5: bezoekerscomfort
52
Het bezoekersaantal is de voorbije jaren gestegen: van ongeveer 19.000 bezoekers in 2013 en 2014 naar 27.000 in 2017. Hoewel collectiecomfort veel belangrijker is dan bezoekerscomfort is dit laatste nooit echt goed onderzocht. De afbeelding toont voor de verschillende seizoenen de mate van behaaglijkheid volgens het adaptieve thermische comfortmodel (Van der Linden, 2006). Daaruit blijkt dat in de winter, lente en herfst het kasteel als “koud” wordt ervaren.
Stap 6: het binnenklimaat De massieve bouw van het kasteel zorgt ervoor dat het buitenklimaat vertraagd wordt doorgegeven. Uitzondering daarop vormen de ruimtes met de grote vensters met enkel glas. Samen met het gegeven dat historische gebouwen niet geheel luchtdicht zijn, maken deze bouwfysische aspecten de klimaatbeheersing tot een uitdaging. Daarom is in 1996 en 1999 het kasteel grotendeels voorzien van klimaatbeheersing. In 2009 deed er zich een
eerste storing voor aan het systeem: de koeling begaf het volledig, een situatie die tot en met 2013 duurde toen een van de twee koelunits werd vervangen. In 2014 trad de tweede storing op: de regeling voor de bevochtiging werd onbetrouwbaar. Dit duurde tot 2016, toen er twee stoombevochtigers werden geïnstalleerd. De afbeeldingen hiernaast tonen voor 2015 en 2016 voor de Salon en de Chinese Kamer het verloop van de temperatuur en de relatieve luchtvochtigheid. Die zijn voor verschillende jaren statistisch weergegeven, zie tabel 1. De Chinese Kamer is klimatologisch volledig gescheiden van de rest van het gebouw en we gaan ervan uit dat de uitwisseling van lucht met de rest van het gebouw minimaal is. Daardoor wijkt het klimaat daar iets af. Maar het beeld over de verschillende jaren wijkt niet veel af, ondanks de genoemde storingen. De invloed van de klimaatinstallatie blijkt dus beperkt.
Stap 7: het optimale binnenklimaat Het originele eisenprogramma hebben we niet teruggevonden, maar is vermoedelijk gebaseerd op de publicatie Passieve conservering; klimaat en licht, waarbij met name de relatieve luchtvochtigheid beheerst moest worden tussen 48-55 % (Jütte, 1994, p. 16). Gedetailleerde studie van de staat van de collectie, het interieur en het gebouw
Grafische weergave van het risico op biologische (a), chemische (b) en mechanische schade. © Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Marc Stappers en Bart Ankersmit
in combinatie met de analyse van het binnenklimaat op biologische, chemische en mechanische risico’s gaven echter (nog) geen aanleiding om andere bandbreedten van temperatuur en relatieve luchtvochtigheid te formuleren.
Stap 8: verbeterscenario’s Aan de hand van de verschillende stappen zijn er een aantal aspecten die voor verbetering in aanmerking komen:
» update het meetprotocol: begrijpen
wat het binnenklimaat is en hoe het tot stand komt is een belangrijke stap; » onderzoek de impact van de klimaatsystemen op de relatieve luchtvochtigheid en de temperatuur: betrek daarin ook de verschillende luchtstromen (debieten) van de installatie maar ook tussen de vertrekken (deurenbeleid); » documenteer regelmatig de conditie van enkele kwetsbare en gevoelige objecten, zoals het behang in de Chinese Kamer: veranderingen hierin geven wellicht aanleiding om de setpoints te wijzigen. Stap 9: kosten-batenafweging Van de drie gestelde doelen hebben er twee een relatie met het binnenklimaat. Tabel 2 toont de vereenvoudigde kosten-batenanalyse voor de twee doelen in relatie tot de drie verbeterscenario’s.
EN DUS …?
Het klimaat in de museumzalen is de afgelopen jaren nooit het (strenge) museumklimaat geweest dat de betrokkenen destijds bij het ontwerp voor ogen hadden. Een analyse van de collectie en de daaraan gerelateerde analyse van het binnenklimaat geven ook weinig aanleiding tot wijzigingen van het binnenklimaat. De verbeteringen hebben dan ook vooral betrekking op een betere controle van het binnenklimaat op een kosteneffectieve wijze. Het gegeven dat de twee storingen niet heel veel invloed hadden op het binnenklimaat toont aan dat hierin een optimalisatie mogelijk is, zoals het tijdelijk of geheel4 uitschakelen van de luchtbehandeling en/of ander gebruik van losse be- en ontvochtigers. Daarvoor is echter meer onderzoek nodig.
SAMENGEVAT
Met een gestructureerd proces is het mogelijk om een bestaande situatie geïntegreerd te analyseren. Op basis daarvan kunnen passende maatregelen worden genomen die de doelen van de organisatie optimaal dienen. En de tijdsinvestering (die soms fors kan zijn) betaalt zich dubbel en dik terug. ■
Marc Stappers en Bart Ankersmit zijn respectievelijk bouwfysicus en senior onderzoeker bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De auteurs wensen de volgende mensen te bedanken: Antje Verstraten, Renate Oosterloo en Vera Tolstoj, studenten Historische Binnenruimte van de Universiteit van Amsterdam. Luc van Eekhout, Elly Verkuijlen en Hein van de Greef van Kasteel Heeswijk zijn zeer behulpzaam en gastvrij geweest. De toegang tot hun informatie was essentieel. Ook zijn we vrijwilliger Ad van de Akker, medeverantwoordelijk voor het ontwerp van het klimaatsysteem, dankbaar voor de toelichting.
Meer lezen? » B. Ankersmit & M.H.L. Stappers, Managing Indoor Climate Risks in Museums, N Luxford (ed), Springer, 2017. » B. Ankersmit & M.H.L. Stappers, ‘De maat van museale klimaatinstallaties’, in: Duurzaam Erfgoed, Terra, 2012. » B. Ankersmit & M.H.L. Stappers, ‘A Museum at Risk: Managing Indoor Climate Risks in Heeswijk Castle’, in: Preventive Conservation in Historic Houses and Palace Museums: Assessment Methodologies and Applications, 2018. » B.A.H.G. Jütte, Passieve conservering; klimaat en licht. Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap, 1994. » A.C. Van der Linden et al, ‘Adaptive temperature limits: A new guideline in The Netherlands’, in: Energy Build, 38(2006), 8–1. » A. VERSLOOT (ed), Assessing museum collections, collection valuation in six steps. Cultural Heritage Agency, Amersfoort, 2014.
Bronnen en literatuur 1. Zie: https://english.cultureelerfgoed.nl/publications/ publications/2018/01/01/infographic-managing-indoor-climate-risks-in-nine-steps 2. Zie: www.kasteelheeswijk.nl 3. Zie: https://www.cultureelerfgoed.nl/publicaties/ publicaties/2013/01/01/op-de-museale-weegschaal-collectiewaardering-in-zes-stappen 4. In B. Ankersmit en M.H.L. Stappers, ‘De maat van museale klimaatinstallaties’, in: Duurzaam Erfgoed, Terra, 2012.
53
VAN EEN IDEAAL NAAR EEN VERANTWOORD MUSEAAL BINNENKLIMAAT
KLIMAATBEHEERSING 2.0 Door de inzet van (vaak uitgebreide) klimaatinstallaties en een 24/7, zeer strikt ingesteld, binnenklimaat, zijn musea grootgebruikers van energie geworden. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek, stijgende energieprijzen en de noodzaak tot verduurzaming zetten de zin (of onzin) van een strikt museaal binnenklimaat steeds meer ter discussie. Een innovatieve klimaatregeling toepassen voor het optimale verloop van temperatuur en relatieve luchtvochtigheid kan een forse bijdrage leveren aan energiebesparing, mét optimaal behoud van de collectie.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Edgar Neuhaus en Rick Kramer
54
H
oewel collectieobjecten temperatuurgevoelig kunnen zijn, is het algemeen bekend dat voor het behoud van de meeste museumstukken de relatieve luchtvochtigheid (RV) een belangrijkere rol speelt. De globale bandbreedten voor temperatuur en RV waarbinnen een object veilig is, vinden we terug in de literatuur. De specifieke gevoeligheid van een object is echter sterk afhankelijk van het historische klimaat dat het object ondervonden heeft. Maar ook een recente restauratie kan bijvoorbeeld een rol spelen. De afgelopen jaren is internationaal veel materiaaltechnisch onderzoek uitgevoerd, waarbij de robuustheid van verschillende collectie-objecten werd onderzocht. Hierbij wordt een object bijvoorbeeld in een klimaatkamer blootgesteld aan verschillende niveaus van temperatuur en RV, en aan variaties daaarvan over een specifieke periode. Veel van deze onderzoeken tonen aan dat de meeste objecten robuuster zijn dan voor-
Een waarde van 21 °C zal bij winterse vriestemperaturen bijvoorbeeld als te warm ervaren worden. Als het buiten 30 °C is, ervaren bezoekers deze temperatuur als te koel tot koud. heen werd aangenomen. Bovendien verschaffen deze experimenten waardevolle informatie over de toegestane grootte en snelheid van variaties in temperatuur en RV, en leiden zo tot meer genuanceerde klimaateisen.
In museum Hermitage Amsterdam werd de ontwikkelde regelstrategie uitgebreid getest. © Evert Elzinga
De relatie tussen de kledinggraad van museumbezoekers en de buitentemperatuur. Bron: Kramer e.a.
Voorbeeld van de adaptieve temperatuurgrenzen bepaald op basis van de comfortervaring van museumbezoekers. De getalwaarden geven de thermische sensatie aan: 0 = neutraal, -1 = beetje koel, +0,5 = beetje warm, -1,0 = koel, +1,0 = warm, -1,5 = koud, +1,5 = heet. De bandbreedte tussen de rode en blauwe lijn vormt de temperatuurrange waarbinnen 90 % van de bezoekers zich comfortabel voelt. Bron: Kramer e.a
55
MUSEAAL BINNENKLIMAAT EN BEZOEKERSCOMFORT
Onderzoek toont aan dat de wijze waarop museumbezoekers zich kleden sterk afhankelijk is van de buitentemperatuur.1 Een waarde van 21 °C zal bij winterse vriestemperaturen bijvoorbeeld als te warm ervaren worden. Als het buiten 30 °C is, ervaren bezoekers deze temperatuur als te koel tot koud. Dit onderzoek toont ook aan dat de comfortbeleving in musea geoptimaliseerd kan worden door het setpoint van de ruimtetemperatuur afhankelijk te maken van de buitentemperatuur. Dit worden ook wel de adaptieve temperatuurgrenzen of ATG-methodiek genoemd.
GEVOLGEN VAN EEN STRIKT MUSEAAL BINNENKLIMAAT
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Naast het beoogde positieve effect van een strikt museaal binnenklimaat – een ogenschijnlijk veilige bewaaromgeving voor collecties – zijn de negatieve implicaties meerledig. Behalve het genoemde effect op bezoekerscomfort en de enorme toename van het energiegebruik neemt ook de techniekafhankelijkheid toe. Concreet betekent dit dat bij storingen aan de klimaatinstallatie klimaatschokken kunnen ontstaan, of een te hoog vertrouwen in de techniek overheerst. Bepaalde componenten van het klimaatsysteem kunnen in werkelijkheid suboptimaal of niet zoals bedoeld presteren. Als gevolg van gebrekkige controles blijft dit echter vaak (te) lang onopgemerkt. Een ander helaas veel voorkomend fenomeen is de onomkeerbare bouwfysische schade die kan ontstaan als gevolg van overmatige condensatie in de winter, in veel monumenten zichtbaar aan vensters. Daardoor kunnen houtrot en schimmelgroei ontstaan en kunnen schimmelsporen zich vrij verspreiden in de tentoonstellingszaal. In extreme gevallen blijven dergelijke situaties lang onopgemerkt, bijvoorbeeld wanneer voorzetwanden voor een venster geplaatst zijn.
56
Gemeten energiebesparing bij toepassing van ASHRAE-klassen AA en A (links) en de gespecificeerde energievraag per vierkante meter (rechts) Bron: B. Ankersmit, M.H.L. Stappers. & R.P. Kramer, ´Guideline in jeopardy: observations on the application of the ASHRAE chapter on climate control in museums', in: Studies in Conservation (2018), 63(S1), p. 1-7.
ENERGIEGEBRUIK
Laten we dit strikt klimatiseren vertalen naar de processen die plaatsvinden in een luchtbehandelingssysteem. De relatief hoge binnentemperatuur in de winter betekent niet alleen een verhoogd energieverlies door de bouwschil, maar heeft als direct gevolg dat meer luchtbevochtiging nodig is. Het directe gevolg daarvan is dat veel musea kampen met overmatige condensatieverschijnselen. Daardoor worden monumentale constructiedelen aangetast en ontstaat een verkort onderhoudsinterval. Het handhaven van strikte temperatuur- en RV-waarden betekent daarnaast dat de installatie constant aan het corrigeren is. Hierbij wordt vaak afgewisseld tussen koelen en verwarmen en bevochtigen
In extreme gevallen komen de bouwfysische gevolgen pas na jaren aan het licht, bijvoorbeeld als voorzetwanden verwijderd worden. Op de foto is schade zichtbaar door condensatievocht. © Edgar Neuhaus
en ontvochtigen. Naast een hoog energiegebruik leidt dit tot een zware belasting van de installatiecomponenten, verhoogde onderhoudskosten en een verkorte levensduur. Door dit permanent corrigeren kan ook geen gebruikgev maakt worden van de hygrothermische eigenschappen van het gebouw zelf: de gebouwmassa draagt in zo’n geval niet bij aan het stabiliseren van het binnenklimaat.
Relatieve luchtvochtigheid conform ASHRAE klasse AA (links) en ASHRAE klasse A met zelfadaptieve seizoensvariaties (rechts). Bron: Ankersmit e.a.
VAN STATISCH NAAR DYNAMISCH
Langzaam maar zeker zet de paradigmaverschuiving zich door, en evolueren we van een statische naar een meer dynamische wijze van klimatiseren. In feite werd deze trend meer dan 25 jaar geleden al ingezet, met het besef dat een strikt binnenklimaat in veel situaties onrealistisch is.2 Onrealistisch ook om van anderen te verlangen als het ‘in eigen huis’ niet beter is.3 Desalniettemin houden veel instellingen nog angstvallig vast aan een strikt binnenklimaat. Door goed te kijken naar de aanwezige collectie, de eigenschappen van het gebouw en de gewenste mate van comfort kan in veel gevallen het klimaat op een verantwoorde wijze minder strikt ingesteld worden, zonder verlies van collectiebehoud. Bij dit minder strikt instellen worden idealiter seizoensvariaties toegepast, zoals ook beschreven in de richtlijn van ASHRAE.4 Op basis van het promotieonderzoek van Rick Kramer5 aan de TU Eindhoven is in 2018 een algoritme ontwikkeld om temperatuur en RV in real time te optimaliseren binnen de gestelde klimaateisen. Hierbij worden gecontroleerde variaties toegepast om een optimaal collectiebehoud te realiseren bij een zo
laag mogelijke energievraag. Hoe meer het binnenklimaat gedurende de seizoenen mag variëren, hoe groter de besparing is. Dit systeem is fundamenteel anders dan voorgeprogrammeerde setpoints van temperatuur en RV, op basis van bijvoorbeeld een sinuscurve. Het nadeel van die wijze is dat het daadwerkelijke buitenklimaat flink uit de pas kan lopen met de voorgeprogrammeerde setpoints, bijvoorbeeld als een koude periode in de lente optreedt in plaats van in hartje winter. Bovendien wordt het binnenklimaat zeker niet alleen bepaald door het buitenklimaat; denk bijvoorbeeld aan de invloed van verlichting en bezoekers. Het in 2018 ontwikkelde algoritme voorziet in een zelfadaptief verloop van het binnenklimaat en neemt factoren als het buitenklimaat en interne warmte- en vochtlast impliciet mee. In museum Hermitage Amsterdam is de ontwikkelde regelstrategie uitgebreid getest, waarbij meettechnisch energiebesparingen vastgelegd zijn tot 63 %.6 In 2020 schakelde het museum over op de toepassing van deze innovatieve klimaatregeling in alle expositiezalen, zodat kosten gereduceerd worden en duurzaamheidsdoelstellingen versneld behaald worden. ■
Edgar Neuhaus is directeur bij ingenieursbureau Physitec en onderzoeker aan de TU Eindhoven. Hij is gespecialiseerd in het optimaliseren van het binnenklimaat in musea, kunstdepots en onroerend erfgoed als kastelen en paleizen. Rick Kramer promoveerde in 2017 op een onderzoek naar een energie-efficiënte klimaatbeheersing van musea. In 2019 richtten zij samen DYSECO op, waar na doorontwikkeling het concept van dynamische klimaatbeheersing beschikbaar is gemaakt voor het erfgoedveld. Bronnen en literatuur 1. R.P. Kramer, L. Schellen & H.L. Schellen ´Adaptive temperature limits for air-conditioned museums in temperate climate regions´, in: Building Research & Information, 46-6 (2017), p. 686-697. 2. J. Ashley-Smith, N. Umney, & D. Ford, ´Let’s Be Honest—Realistic Environmental Parameters for Loaned Objects´, in: Preventive Conservation: Practice, Theory and Research—Preprints of the Contributions to the Ottawa Conference, 12–16 September 1994 (1994), p. 28–31. 3. Zie ook de inleiding van dit dossier. 4. ASHRAE, Museums, galleries, archives and libraries, ASHRAE handbook Heating, ventilating, and air-conditioning applications, SI edition (2019), Chapter 24, American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers, p. 24.1-24.43. 5. R.P. Kramer, Clever Climate Control for Culture. Proefschrift, Technische Universiteit Eindhoven, 2017. 6. R.P. Kramer, H.L. Schellen & A.W.M. van Schijndel, ´Impact of ASHRAE’s museum climate classes on energy consumption and indoor climate fluctuations: full-scale measurements in museum Hermitage Amsterdam´, in: Energy and Buildings (2016), 130, p. 286-294.
57
LOW TECH ÉN LOW ENERGY
ERFGOEDDEPOTS VOLGENS DEENS MODEL
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Als eerste in Vlaanderen werd de klimaatbeheersing van het Erfgoeddepot DEPOTYZE in Ieper en het Erfgoeddepot TREZOOR in Kortrijk gebaseerd op het 'Deens model’: een nieuwe, beproefde kijk op de duurzame klimatisatie van erfgoeddepots. Daarbij wordt het binnenklimaat enkel geregeld door controle van de luchtvochtigheid. Het concept is gericht op duurzaamheid en is daarnaast zowel economisch als ecologisch interessant. Bovendien komt deze low-energy- en low-techoplossing het bewaarklimaat ten goede.
58
Joline Depaepe, Els Deroo, Tijs De Schacht en Liesbeth Soete
D
e hoge kosten voor een allesomvattende klimaatinstallatie zijn vandaag nog moeilijk te verantwoorden. Duurzaamheid is een actueel maatschappelijk thema dat ook voor de erfgoedsector uitdagingen inhoudt. Eén antwoord hierop was een nieuw concept uit Denemarken, met als belangrijkste ambassadeurs de ingenieurs bouwfysica Tim Padfield en Poul Klenz Larsen. Op vraag van de Provincie West-Vlaanderen kwamen deze experten in 2013 naar Ieper. Samen met de ont-
werpers en toekomstige gebruikers onderzochten ze hoe dit concept kon vertaald worden in de bouwplannen van de nieuwe depots. In de Deense nieuwbouwdepots zijn trage schommelingen van de binnentemperatuur het belangrijkste principe. Het depot is een industrieel gebouw, met een goed geïsoleerde en luchtdichte buitenschil boven een niet-geïsoleerde vloer. Het dikke isolatiepakket langs de wanden houdt de dagschommelingen van het klimaat buiten
In het Erfgoeddepot DEPOTYZE is onder andere de rijke kunstcollectie van het Provinciaal Hof in bewaring gebracht door de provincie West-Vlaanderen voor de duur van de restauratiewerken. © CO7
het gebouw. Met een niet-geïsoleerde vloerplaat dient het aardmassief als een natuurlijke buffer, waardoor extra verwarming of koeling overbodig zijn. Zo benut het depot de koelende of verwarmende capaciteit van de ondergrond, die in buitengebied zowel in de winter als in de zomer steeds ongeveer 10 °C blijft. Het enige systeem dat nodig blijft om de relatieve vochtigheid in de ruimtes op peil te houden is een ontvochtiger. Dure en energieverslindende klimaatinstallaties zijn niet meer nodig. Na de initiële testperiode ervaren de depotbeheerders dat de depots werken zoals beoogd, soms zelfs beter dan voorzien. Nu gekozen werd voor het Deens model en de gebouwen al een aantal jaren in gebruik zijn, delen we onze ervaringen.
EEN NIEUW DEPOT BOUW JE VOOR DECENNIA
De bouw van erfgoeddepots naar Deens model was in de West-Vlaamse cases anno 2017 realiseerbaar voor minder dan 1.000 euro/m2. Dit maakt de depots tot een haalbare en duurzame investering1, die de bouwheren toeliet een ge-
bouw te ontwerpen waarin nog een aanzienlijke groeimarge kon voorzien worden. Reken daarbij nog het lagere energieverbruik, en de ruimte voor de professionele collectiewerking. De nieuwe depots kennen ook indirecte winsten. De vele oudere depots, buitendepots, zolders of kelders die voorafgingen aan de nieuwbouw brachten veelal een sluimerend prijskaartje met zich mee. Dat deze ruimtes beheerd werden in een bredere stedelijke enveloppe maakte deze kosten soms minder zichtbaar, maar ook te vermijden; calamiteiten leidden bovendien tot onverwachte hoge kosten en imagoschade. Systematisch rekenwerk in Kortrijk bracht allerhande kosten (energie, onderhoud, structurele instandhouding) in kaart, en vergeleek ook de markt- en ontwikkelingswaarde van oude depotlocaties. In het geval van Erfgoeddepot TREZOOR bleek een nieuwbouw daarbij goedkoper, efficiënter en kwaliteitsvoller dan het aanhouden van de bestaande situatie. Extra winst? Depotruimtes in de binnenstad kwamen vrij voor meer centrale en publieke functies.
INVESTEER IN ONTWERPEN
Beide erfgoeddepots werden ontworpen op basis van hygrothermische simulaties die de evolutie
59
ERFGOEDDEPOT DEPOTYZE
© Beeuwsaert Construct
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
© Stad Kortrijk
opening: 2017
opening: 2018
architecten: Claeys / Haelvoet Architecten
architecten: Team Gebouwen Stad Kortrijk
werkingsgebied: Ieper, Poperinge, Zonnebeke, Langemark-Poelkapelle, Heuvelland, Vleteren en Mesen. Nooden transitdepot: bredere regio
werkingsgebied: Anzegem, Avelgem, Harelbeke, Deerlijk, Kortrijk, Kuurne, Lendelede, Menen, Spiere-Helkijn, Waregem, Wevelgem, Wervik en Zwevegem
types erfgoed: objectencollecties, onroerend erfgoed (archeologische ensembles en architectonische restanten), oorlogserfgoed
types erfgoed: objectencollecties, onroerend erfgoed (archeologische ensembles en architectonische restanten), theatererfgoed, archief en documentair erfgoed, erfgoedbibliotheek
ruimtes: 800 m² functionele ruimtes: kantoren, quarantaineruimte, behandelingsruimte, atelier- en consultatieruimte, transitruimte, fotografieruimte, enz.
ruimtes: 1.400 m² functionele ruimtes: kantoren, quarantaineruimte en schenkingsruimte, ateliers en consultatieruimtes, enz.
2.000 m² bewaarruimtes: depotruimtes, nooden transitdepot, koelcel en metaalruimte
60
ERFGOEDDEPOT TREZOOR
3.600 m² bewaarruimtes: depotruimtes, transitdepot en koelcel
financiering: 1.935.000 euro (bouw, inrichting en ontwerp). Financiering door Stad Ieper, Provincie, Vlaamse overheid (Fonds Culturele Infrastructuur).
financiering: 4.900.000 euro (bouw, inrichting en ontwerp). Financiering door Stad Kortrijk, Provincie, Vlaamse overheid (Fonds Culturele Infrastructuur).
verbruik: 4,9 kWh/m³/jaar (cijfers 2020) Geen zonnepanelen.
verbruik: 5,9 kWh/m³/jaar (cijfers 2020) Uitgerust met zonnepanelen, produceren 247 MWh/jaar waarvan 47 MWh verbruikt wordt door het depot.
binnenklimaat: Depotruimtes: 14 °C-20 °C en ca. 52 % RV Metaalruimte: 12 °C-21 °C en ca. 35 % RV Koelcel: ± 4 °C Uitgerust met ontvochtigers.
binnenklimaat: Depotruimtes: 17 °C-25 °C en ca. 52 % RV Koelcel: ± 4 °C Uitgerust met ontvochtigers en bevochtigers.
van temperatuur en relatieve vochtigheid simuleerden. Alle keuzes over isolatie, technieken en ruimtelijke indeling vloeiden daaruit voort; een gebouw optrekken zonder zo’n simulatie is zoals blind varen. Deze simulaties vormden een belangrijke basis voor de gesprekken met de collectiebeheerders, waarin samen de grenswaarden voor temperatuur en relatieve vochtigheid bepaald werden. Bovendien moet een ontwerp zonder vloerisolatie ook rekening houden met de bouwlocatie. De bufferende vloerplaat kan in stedelijk gebied bijvoorbeeld niet op dezelfde manier gerealiseerd worden. Daar kan de warmere ondergrond immers niet dezelfde functie van warmtewisselaar vervullen.
HOE KWETSBAAR IS ONS ERFGOED?
In de winterslaap-setting die erfgoeddepots bieden, zijn objecten gebaat bij het vermijden van abrupte schommelingen. Net zo belangrijk is een lagere temperatuur, die het chemisch verval van de organische en anorganische materialen vertraagt. Kiezen voor een energiezuinig concept zoals het Deens model betekent dan allesbehalve inboeten op een veilig bewaarklimaat voor de erfgoedcollecties. Binnen dit veilige bewaarklimaat ligt de focus vooral op zeer geleidelijke, seizoensgebonden temperatuurschommelingen. Dit is het geval voor beide depots, waarbij de zo goed als constante temperatuur over het volledige jaar gradueel max. 7 °C fluctueert en op dagbasis beperkt blijft (max. 1,5 °C per etmaal). De luchtvochtigheid wordt strikt gecontroleerd en gelogd zodat ze de strenge klimaatnorm van om en bij de 50 % volgt en een beperkte schommeling toelaat, tot max. 3 % RV per etmaal. Tijdens de voorbereidende studie bepaalden de collectiebeheerders voor de verschillende collecties en objecten het juiste bewaarklimaat (zie tabel). En waar nodig bracht maatwerk de oplossing voor mogelijke uitzonderingen. Zo koos men bij het Erfgoeddepot DEPOTYZE voor één type bewaarklimaat voor alle materialen, met uitzondering van de koelcel en het metaaldepot. In het metaaldepot, dat als een ‘box-in-box’ fungeert, werd een extra ontvochtiger toegevoegd om te allen tijde een veilige luchtvochtigheid van om en bij de 35 % te garanderen. In het Erfgoeddepot TREZOOR werd gekozen voor verschillende klimaatzones, afgestemd op de collectienoden, waarbij een bevochtigingsinstallatie aanwezig is voor textiel en schilderijen. Zo voldoen beide depots als veilige bewaarplaats van zeer diverse, stedelijke en regionale collecties.
najaar opnieuw voorzichtig af te koelen. Temperatuurveranderingen blijven zo geleidelijk en dus zonder abrupte schokken. Klassieke depots daarentegen zijn uitgerust met allerlei installaties die een goed evenwicht moeten vinden tussen temperatuur en relatieve vochtigheid. Opvallend worden in die depots de calamiteiten net vaker veroorzaakt door problemen met de klimaatinstallaties, eerder dan door externe risico’s, zoals diefstal en brand. Denk maar aan de vorming van condensatievocht of een warmteregulerend toestel dat zélf heel wat warmte afgeeft. Een low tech approach leidt uiteindelijk tot minder risico’s voor zowel gebouw als collecties.
GEBRUIKEN, MONITOREN, VERBETEREN
Met een kwalitatief erfgoeddepot komen beheerders al een heel eind. Beide regio’s maakten door de bouw van het depot een grote sprong op het vlak van professionalisering van collectiebehoud en -beheer. Iets wat in de verouderde, kleine en erg verspreide depots voorheen quasi onmogelijk was. Maar nieuwe gebouwen op zich volstaan niet. Het duurzaamheidsaspect van een depot ligt deels in de infrastructuur, maar evenzeer in de organisatie en het beleid, met name de depotwerking. Daarom moest voor en na de inhuizing nagedacht worden over procedures en de manier waarop het beste uit het gebouw kon gehaald worden. In de praktijk betekent dat constant monitoren, bijsturen en verbeteren. De loggegevens worden op regelmatige basis bijgehouden en geëvalueerd, waardoor het klimaat overal in het erfgoeddepot duidelijk in kaart wordt gebracht. Op die manier kan de situatie zoals ze is gecontroleerd worden. Tegelijk wordt nagedacht over de toekomst: waar willen we naartoe? Hoe kunnen de bewaaromstandigheden geoptimaliseerd worden? En hoe kan vermeden worden dat er eventueel toch eens een wiel afloopt? Het opstellen van een kwaliteitshandboek en calamiteitenplan zet aan tot nadenken, bijsturen van streefwaarden en uitzoeken wat mogelijk is. Een essentieel element binnen die denkoefening zijn de depotmedewerkers. Het werken in een nieuw, professioneel erfgoeddepot motiveert de depotmedewerkers om het onderste uit de kan te halen en resulteerde in duurzame procedures. Niet alleen was de aanloop en de inhuizing een intensief leerproces op zich, het stimuleerde ook om procedures en materiaaltechnische kennis aan te scherpen via vorming en via uitwisseling met andere erfgoeddepots. ■
ZIE LOW RISKS ALS EEN WINST
Het klassieke erfgoeddepot werd vroeger ingericht in kleinere ruimtes met grote installaties. Dit industrieel erfgoeddepot naar Deens model werkt daarentegen met grote ruimtes en kleine installaties. Het klimaat wordt beheerst door het passief concept van zo’n gebouw, en dus niet met dure installaties achter de schermen. De schommelingen in de binnentemperatuur volgen de schommelingen van de seizoenen buiten het depot. In de lente warmt het erfgoeddepot geleidelijk op om in het
Joline Depaepe en Els Deroo zijn resp. erfgoedconsulent depotwerking en deskundige depotbeheer bij CO7 en Musea Ieper. Tijs De Schacht is coördinator erfgoed bij erfgoed zuidwest. Liesbeth Soete ten slotte is deskundige informatie- en erfgoedbeheer bij Stad Kortijk. Bronnen en literatuur 1. Ook Duitse en Oostenrijkse voorbeelden met een alternatief model, gestoeld op betonkernactivering, tonen hoe 1.000 euro hierbij een goede richtprijs is.
61
HET
ATELIER
“Er komt bij onze job veel overleg, administratie en mailverkeer kijken”
» Door: Monique Verelst | © FARO
De werkplek van: Sandra Lintermans en Julia Rossow, project- en productieleiders van de tentoonstellingen in het MAS.
62
faro trekt eropuit naar inspirerende werkplekken. Voor deze reportage richten we onze blik op Sandra en Julia die vanuit hun architecturale achtergrond meewerken aan de tentoonstellingen in het MAS. Ze zijn betrokken vanaf de eerste brainstorms tot het plaatsen van het laatste tekstlabel. In deze aflevering van ‘Het Atelier’ ligt de focus op wat aan de bouw van een expo voorafgaat. In het septembernummer focussen we op het werk van een team tentoonstellingsproductie tijdens de opbouw in de zaal.
1 Sandra neemt de algemene projectleiding en coördinatie van
de nieuwe tentoonstellingen op zich en bewaakt, samen met de directeur, de planning en begroting van het geheel. “Ik zet voor elke tentoonstelling een projectstructuur uit, breng mensen bij elkaar, neem deel aan de brainstorms en organiseer ten slotte ook het overleg en de terugkoppelmomenten naar collega’s en directie. Daarnaast zorg ik voor de besluitvorming en maak de samenwerkingsovereenkomsten op. Er komt bij onze job dus veel overleg, administratie en mailverkeer kijken. We spenderen dan ook heel veel tijd aan onze bureaus en de vergadertafel voordat we kunnen opbouwen in de zalen”.
2 Julia heeft de leiding over de productie van de tentoonstellingen. Ze werkt samen met het MAS-expoteam, met collega’s van overkoepelende stadsdiensten voor restauratie, kunsttransport, socclage en installatie van de objecten en met externe partners zoals ontwerpers, kunstenaars en grafische vormgevers. “Ik coördineer alles wat te maken heeft met de productie of opbouw, zoals de scenografie, de objecten, de multimediale toepassingen, de grafische vormgeving, reproducties en de belichting. Ramingen maken, offertes opvragen en aanbestedingen opstellen horen hier ook bij.”
3 “Duurzaam omgaan met de financiële middelen die we heb-
ben betekent veel hergebruik van materiaal en het beheer van een stockruimte in het MAS. Die stock is heel breed; bij de afbraak van elke tijdelijke expo wordt bekeken welke items we eventueel later kunnen hergebruiken. Denk bijvoorbeeld aan kaders, vitrines, steunen, beamers, schermen enzovoort,” aldus Sandra en Julia.
4 De objectselectie van de curator voor de tentoonstellingen
wordt opgevolgd door Julia, samen met het stedelijke team behoud & beheer en de collectiebeheerder van het MAS. De objectlijsten thematisch samenstellen en beheren, de afmetingen van de objecten nagaan en de montagemogelijkheden bekijken in functie van de staanders en vitrines, installatieplanningen opmaken; dit behoort allemaal tot haar takenpakket. ■
63
CHARP ART CARE
VERZEKER EEN OPTIMALE BEWAAROMGEVING VOOR UW COLLECTIES Optimale bewaaromgevingen verzekeren is cruciaal in élke erfgoedinstelling. Maar het complexe samenspel tussen het gebouw, de collectie en de klimaatinstallatie zorgt ervoor dat dit vaak uitdagend is. Het vereist getraind personeel, een betrouwbare monitoring, goede coördinatie en heldere communicatie. CHARP, een incubatieproject van de afdeling Bouwfysica van de KU Leuven, biedt met Art Care digitale tools om het klimaat in expositieruimtes, depots, vitrines en klimaatkisten doelgericht op te volgen.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Geert Bauwens
64
V
oorwerpen die tentoongesteld of in niet-publieke ruimtes worden bewaard horen thuis in een aangepaste omgeving. Geschikte instelwaardes en aanvaardbare afwijkingen voor o.a. temperatuur, relatieve vochtigheid en blootstelling aan licht staan neergeschreven in algemeen aanvaarde richtlijnen. In het kader van bruiklenen worden duidelijke afspraken gemaakt omtrent de bewaaromgeving en het transport. De meeste musea, erfgoedbibliotheken en archieven monitoren vandaag dan ook hun binnenklimaat. Maar dit is vaak tijdrovend en complex: loggers moeten handmatig uitgelezen worden, en data van verschillende bronnen moeten opgeschoond, geanalyseerd en gearchiveerd worden. Bovendien zijn verschillende collega’s betrokken, met uiteenlopende achtergronden en prioriteiten.
Conservatoren, collectiebeheerders, facility managers, experten preventieve conservatie en ook de directie: allen hebben nood aan intuïtieve tools om de condities waaraan hun permanente en tijdelijke collectie blootgesteld wordt te monitoren, in het gebouw én tijdens transport.
ALERTE ASSISTENT
CHARP Art Care software structureert projecten door data te visualiseren, inzichten uit data voor te bereiden, automatische meldingen door te geven en de notities van erfgoedwerkers in een elektronisch logboek te bewaren. De software is een steeds alerte assistent, onafhankelijk van de loggers die worden gebruikt. Monitoren op afstand zorgt ervoor dat alle betrokkenen te allen tijde, ook tijdens periodes van telewerk, op de hoogte blijven en kunnen ingrijpen indien nodig.
Collectie: Sint-Baafskathedraal Gent - www.artinflanders.be Foto: Cedric Verhelst, CC BY-NC-ND 4.0
Met de projecten Resilient Storage en Climate2Preserv richten de initiatiefnemers van CHARP zich op de tweedeling energiegebruik en optimaal binnenklimaat, en hoe gerichte monitoring hiertoe een aanzet kan bieden.
Monitor View van CHARP Art Care
65
Case van de Sint-Baafskathedraal in Gent Deze kathedraal bewaart en beheert absolute topstukken die in vitrines in de crypte en elders bewaard worden. Zo is er het wereldbekende retabel Lam Gods van de gebroeders Van Eyck, dat in de Sacramentskapel is geïnstalleerd. Met CHARP Art Care software monitoren het conservatieteam, de betrokken ingenieurs en leden van de Topstukkenraad het klimaat en de verlichtingssterkte in de vitrines. Ze volgen automatische meldingen op de voet op, en samen houden ze een elektronisch logboek bij. De sensoren werden zo gemonteerd dat ze jaarlijks eenvoudig vervangen kunnen worden door vooraf gekalibreerde exemplaren. Alle actieve elektronische componenten werden buiten de vitrine gebracht, in een op maat ontworpen elektrische kast. Boven: van links naar rechts: licht-, CO2- en T&RV-sensoren, gemonteerd achter het retabel Lam Gods.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Onder: op maat gemaakte elektrische kast in een technische ruimte buiten de vitrine.
66
De software biedt monitoring en inzichten op maat. Met een Monitor View kunnen data eenvoudig gevisualiseerd en geëxploreerd worden. Met een Alert View legt de erfgoedwerker alarmregels op die bepalen wanneer afwijkende waardes gemeld worden. Dit wordt uitgebreid met specifieke views die het verloop van temperatuur en relatieve vochtigheid toetsen aan richtlijnen zoals ASHRAE en de instelwaardes, of het lichtbudget toetsen aan bv. de ISO Blue Wool Standard. Met de projecten Resilient Storage (zie verderop, red.) en Climate2Preserv richten de initiatiefnemers van CHARP zich op de tweedeling energiegebruik en optimaal binnenklimaat, en hoe gerichte monitoring hiertoe een aanzet kan bieden. Om klimaatmetingen correct te interpreteren is het nodig om zicht te krijgen op de factoren
Een andere case: Denemarken Om een museum in Denemarken permanent te monitoren maakt CHARP gebruik van NB-IoT/LTE-M gateways en Bluetooth LE-sensoren. De sensoren worden geplaatst in de vitrines en in de tentoonstellingsruimtes. De installatie vereist geen IT-afdeling, en het systeem kan ook over de landsgrenzen heen worden ingezet. De conservatrice in het Deense museum kan met CHARP Art Care software doorlopend het klimaat en specifiek het aantal lux.uur over bepaalde periodes opvolgen. De gateways bieden een uitstekend bereik en zijn geschikt voor gebruik diep binnenin gebouwen, of in ondergrondse depots. Ze worden aanvullend voorzien van een gps-module, waardoor objecten ook tijdens transport continu kunnen gemonitord worden. De sensoren zijn heel klein, ideaal voor toepassingen waar weinig ruimte voorhanden is of waar de sensor niet de aandacht mag trekken, zoals naast objecten in een vitrine of achter een tentoongesteld voorwerp. Ze verbruiken ook weinig energie, wat ze geschikt maakt voor een permanente opstelling. De sensoren worden met een smartphone geconfigureerd en in real time uitgelezen. Bovendien vormen ze bakens in de ruimte waardoor ze locatiegebonden diensten mogelijk maken, zoals een virtuele rondleiding, sturing van verlichting, en zelfs de analyse van bezoekersstromen.
die dat klimaat mogelijk beïnvloeden. Vandaag een eenvoudige notitie in het systeem invoeren kan die bruikleenaanvraag volgend jaar veel eenvoudiger maken. Elk project is dan ook voorzien van een elektronisch logboek waarin erfgoedwerkers notities kunnen maken. Op termijn zullen gebruikers ook ruimtes en sensoren kunnen aanduiden op plannen, tekeningen en foto’s. Alle betrokkenen kunnen zo de recentste metingen van sensoren rechtstreeks op een plan nagaan, en visualiseren welke zone in het gebouw minder goed presteert.
dat kleine problemen grote problemen worden: meldingen komen als er data ontbreken, als er grenswaarden overschreden worden, bij anomalieën, of als batterijen van loggers vervangen moeten worden. Elk van deze meldingen moet zinvol zijn: gebruikers kunnen dan ook fijnmazig aangeven en controleren wanneer en hoe zij op de hoogte worden gehouden. In de eerste helft van vorig jaar werd de eerste versie van de CHARP Art Care software gelanceerd. Op het ogenblik van schrijven wordt de tweede versie toegepast en uitgetest in enkele professionele projecten. Aansluitend zal die tweede versie normalerwijze vanaf dit najaar breder beschikbaar worden. ■
Om op het terrein metingen en resultaten bij de hand te hebben kan een project naar een pdfbestand geprint worden. Via de software kan ook rechtstreeks een deel van een project online gedeeld worden. Zo kan een bruikleennemer het klimaat in de ruimtes waar bruiklenen hangen voor een afgesproken periode met de bruikleengever delen. De controle over wat gedeeld wordt ligt bij de bruikleennemer, maar de bruikleengever kan te allen tijde het klimaat rond zijn objecten raadplegen.
Meer weten? Heeft u suggesties, of interesse om de software uit te testen? www.artcare.be
Meldingen in de software, via mail of via andere kanalen, houden alle betrokkenen in de organisatie steeds op de hoogte. Zo kan vermeden worden
Dr. ir.-arch. Geert Bauwens is oprichter en projectleider CHARP en postdoc-onderzoeker aan de KU Leuven.
Atlantis
Atlantis Crowdsourcing
Platform voor collectiebeheer en online presentatie
Atlantis Crowdsourcing
Online presentatie van collecties is naadloos onderdeel van de oplossing waarmee Atlantis volledig integreert binnen uw eigen website of websites van derden. Collecties uit systemen van derden worden met Atlantis samengesmeed tot één geïntegreerd geheel. Erfgoedwebsites van DEVENTit zijn toegankelijk en onderscheidend in vormgeving en werking. Door toepassing van de nieuwste technieken en standaarden wordt bezoekers een optimale erfgoedbeleving geboden. 033-2992277 office@deventit.nl www.deventit.nl
Archief- en inventaris Beeldbank Museum Bedrijfshistorie Bibliotheek Archeologie Bouwdossiers Kranten en tijdschriften
DEVENTit is ISO 270001 gecertificeerd.
Atlantis is NEN 2082 gecertificeerd.
Akten en registers
Belééf het Erfgoed
Atlantis is een volledig webbased oplossing voor collectiebeheer en het online publiceren van erfgoedcollecties. Kenmerken van Atlantis zijn: gebaseerd op internationale standaarden, géén gebruikerslicenties, onbeperkt support en krachtige publicatie-, zoek- en integratie- functies.
67
PROBLEMATISCHE LOCATIE
HET LAATSTE AVONDMAAL IN DE ABDIJ VAN TONGERLO Twee jaar lang werden in de abdij van Tongerlo klimaat- en lichtmetingen uitgevoerd in het gebouw waarin het beroemde Laatste Avondmaal bewaard wordt. Een multidisciplinair team hield op verschillende locaties in dat gebouw de huidige bewaaromstandigheden van het topstuk tegen het licht. De bedoeling? De beste bewaaromstandigheden voor het schilderij bepalen en de eventuele verplaatsing naar de abdijkerk onderzoeken.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Caroline Meert
I
n het decembernummer 2020 van dit blad las u in de rubriek Sprekend erfgoed al over het Laatste Avondmaal.1 Sinds 1545 bezit de abdij van Tongerlo de meest getrouwe replica van het Laatste Avondmaal door Leonardo da Vinci.2 Het doek, vermoedelijk geschilderd door een leerling van en onder toezicht van Da Vinci, werd aangekocht door abt Streyters. Die liet het ophangen in het hoogkoor van de toenmalige abdijkerk. In de loop der eeuwen verhuisde het meermaals, zowel binnen de abdijsite als naar andere plekken. Na een restauratie in 1966 in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) kreeg het schilderij een plek in een nagelnieuw ‘museumgebouw’ op de abdijsite.
GEBOUW MET PROBLEMEN
Dat gebouw werd specifiek ontworpen voor de presentatie en bewaring van het werk. Het is
68
opgetrokken uit beton en heeft een koperen dak met een lichtschacht net boven het schilderij, voor een optimale lichtinval. Kort na de oplevering begon het gebouw echter tal van gebreken te vertonen. Het werd geïnspecteerd door Monumentenwacht en het KIK voerde in 2003, 2011 en 2015 verschillende studies uit. Hieruit bleek dat de bewaaromstandigheden verre van ideaal waren én het risico op schade groot. De tekortkomingen van het gebouw als bewaarplek voor dit topstuk zijn veelvuldig; te beginnen bij het beton. Dat is onderhevig aan een sterke aftakeling. De glazen lichtschacht in het dak boven het schilderij krijgt als gevolg van de spanningen tussen het glas en het raamkozijn geregeld te kampen met glasbreuk. Door die breuken kan hemelwater binnensijpelen, met druipsporen op en rond het schilderij als gevolg. Daarbovenop wordt het schilderij ook constant blootgesteld aan daglicht.
Het Laatste Avondmaal © Onze-Lieve-Vrouwabdij van Tongerlo
Buitenzicht van het Da Vinci Museum © Monumentenwacht Antwerpen
Door die breuken kan hemelwater binnensijpelen, met druipsporen op en rond het schilderij als gevolg. Daarbovenop wordt het schilderij ook constant blootgesteld aan daglicht.
Lichtschacht boven het doek © Monumentenwacht Antwerpen
Enig ‘lichtpuntje’: de glasramen zijn zozeer vervuild dat ze steeds minder licht doorlaten. Het museumgebouw heeft geen klimaatinstallatie, en ook geen technische ruimte om zo’n machine te plaatsen. Vandaag gebeurt de verwarming met centrale verwarming, met links en rechts van de zaal radiatoren langs de muren. Boven en onder het schilderij laten ventilatieroosters de lucht achter het schilderij circuleren. Een ventilatierooster in de rechtermuur (rechts van het schilderij net onder het glazen dak) zorgt voor een rechtstreekse verbinding naar buiten, maar is afgesloten en dus niet meer in gebruik.3 Naast de risico’s voor het schilderij gelinkt aan de staat van het gebouw, is ook de locatie zelf niet onbesproken. Om te beginnen ligt het pand ietwat afgelegen naast de eigenlijke abdijsite. In het
69
verleden was er al een inbraak en het doek werd al eens zwaar beschadigd.4 Om bezoekers binnen te laten moeten de grote poorten aan de voor- en achterzijde van de prelatuur permanent worden opengezet, wat invloed heeft op het binnenklimaat. Door de accumulatie van problemen vroegen de norbertijnen zich af of een verplaatsing van het schilderij naar de abdijkerk een optie was. Daarop volgde een meetcampagne uitgevoerd door Monumentenwacht, over een periode van bijna twee jaar. Zowel het klimaat als de lichtintenstiteit van beide locaties werden vergeleken. Tussentijds waren er vergaderingen en overlegmomenten in situ met verschillende betrokken organisaties, zoals de Topstukkenraad, het Agentschap Onroerend Erfgoed, FARO, het KIK, de restauratoren van Artecura, architectenbureau Bressers en Monumentenwacht Antwerpen. De noden van het doek en dus ook de criteria die in de klimaatanalyse werden vooropgesteld, werden dankzij het uitgebreide vooronderzoek en in samenwerking met het KIK bepaald.
METEN IS WETEN
Monumentenwacht mat op verschillende locaties in zowel de kerk als het museum. Uit deze metingen bleek het volgende:
» Het klimaat volgt in grote lijnen het buitenkli-
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
maat, waarbij de abdijkerk de schommelingen méér buffert dan het museum. » De temperatuur blijft tijdens het stookseizoen tussen 10 °C en 18 °C. In de zomermaanden stijgt ze op beide locaties verschillende keren tot boven 30 °C. » De relatieve vochtigheid (RV) is in zomerperiodes soms zeer laag, voornamelijk in de abdijkerk. Maar in de winterperiode daalt ze nooit onder 40 %. Beide locaties hebben meetwaarden rond of boven de schimmelgrens. In het algemeen bleek de RV hoger te liggen in het museum dan in de abdijkerk.
70
In het museum werden zowel voor als achter het schilderij klimaatmetingen uitgevoerd. Een vergelijking van deze metingen leverde interessante informatie op en maakte duidelijk dat het klimaat achter het schilderij kleinere schommelingen en geen dag- en nachtpatroon vertoont. Het schilderij buffert m.a.w. de invloeden van de verwarming. De ventilatie kan dit verschil in klimaat niet genoeg beïnvloeden. Zoals gezegd waren de metingen in de abdijkerk voornamelijk bedoeld om te bekijken of het doek boven het inkomportaal in geschikte omstandigheden kon worden bewaard. De grootste bekommernis hier was of de zuidgerichte muur geen te hoge temperaturen zou veroorzaken tijdens de zomermaanden, en/of een koudebrug zou kunnen
Enscenering van het uitzicht van het doek in de kerk, © Architectenbureau Bressers 2020
vormen tijdens koudere periodes. Aangezien het doek is gedoubleerd met een was-harsmengsel, is het enerzijds extra gevoelig voor hoge temperaturen. Anderzijds zorgt deze doublering ervoor dat de vochtopname en -afgifte trager verloopt en het doek daarom ook minder gevoelig is voor schommelingen in de relatieve vochtigheid. In het vooronderzoek en het daaruit voortvloeiende behandelingsvoorstel werd besloten om de aangebrachte doublering en waslaag om deze reden niet weg te halen, temeer omdat de hechting tussen het origineel en het doubleerdoek nog goed is. In het ontwerp voor de eventuele toekomstige locatie moet vooral het risico op hoge temperaturen vermeden worden.5
Een vergelijking van deze metingen leverde interessante informatie op en maakte duidelijk dat het klimaat achter het schilderij kleinere schommelingen en geen dag- en nachtpatroon vertoont. Het schilderij buffert m.a.w. de invloeden van de verwarming.
Klimaatmetingen in de abdijkerk en het Da Vinci Museum van 21/12/2019 tot 19/12/2020 © Monumentenwacht Antwerpen
NAAR DE ABIJKERK?
De klimaatmetingen in beide locaties hebben aangetoond dat de waarden in zowel het museum als de kerk onderling vergelijkbaar zijn. Een beknopte risicoanalyse door architectenbureau Bressers bracht de risico’s van beide locaties in kaart, en onderzocht of de wens van de abdij om het doek naar de abdijkerk te brengen strookte met de specifieke bewaringsnoden van dit topstuk. De herlocatie sluit ten eerste aan bij de oorspronkelijke intentie waarmee het schilderij werd aangekocht. Bovendien kadert deze operatie in de wens van de norbertijnen om opnieuw aan te sluiten bij de eeuwenoude traditie om het doek een plaats en functie te geven binnen de liturgische context van de kerk. De huidige locatie, in een afzonderlijke museale ruimte, isoleert, decontextualiseert, musealiseert en verarmt volgens de norbertijnen uiteindelijk de beleving van de bezoeker. Daarbovenop brengt het museum voor de abdij allerlei praktische belemmeringen met zich mee. Het onderzoek maakte echter duidelijk dat de abdijkerk, vanuit klimatologisch standpunt, niet de meest ideale bewaarplaats is voor het topstuk. Toch kan deze locatie mits enkele kleine ingrepen verbeterd worden. Zo stelt het architectenbureau Bressers in samenwerking met adviseur Filip Descamps van het bouwfysisch ingenieursbureau Daidalos enkele maatregelen en ingrepen voor die het klimaat in de abdijkerk kunnen stabiliseren. Momenteel
wordt de kerk verwarmd met een vloerverwarming waarbij de temperatuur geregeld wordt via een klassiek systeem met thermostaten. Een van de opties is om over te schakelen naar een systeem van ‘conservation heating’6, waarbij de regeling van de relatieve vochtigheid geoptimaliseerd kan worden. Door het plaatsen van een datalogger bij het doek kan voortdurend de relatieve vochtigheid worden gemeten. Indien nodig wordt de temperatuur bijgestuurd om zo een impact te hebben op de relatieve vochtigheid. De achterliggende muur zou geïsoleerd kunnen worden om de warmte te minimaliseren, en in koude periodes een koudebrug achter het doek te voorkomen. Hiervoor zou o.a. een regelwerk met minerale wol en hygroscopische schotten geplaatst kunnen worden.
Caroline Meert begon haar carrière bij de Cel Preventieve Conservatie van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel en is sinds 2017 Monumentenwachter Interieur voor de Provincie Antwerpen. Bronnen en literatuur 1. P. BONQUET en G. VERSCHATSE, ‘Sprekend Erfgoed: Het Laatste Avondmaal’, in: faro, december 2020, pp. 24-25. 2. Zie ook https://www.tongerlo.org/ tongerlo/nederlands 3. Conditierapport opgesteld door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Dossiernummer 2011. 10911, p. 2. 4. K. VAN DEN BOSCH, Vooronderzoek Conservatie ‘Het Laatste Avondmaal’, 2020, p 40. 5. B. ANKERSMIT, Klimaatwerk. Richtlijnen voor het museale binnenklimaat, Amsterdam, 2009, p. 61. 6. E. NEUHAUS en H.L. SCHELLEN, ‘Conservation Heating for a Museum Environment in a Monumental Building’, op: https://physitec.nl/publicaties/2006_Conservation_heating_for_a_museum_environment_in_a_monumental_building.pdf
Dit project is op het moment van schrijven nog niet volledig afgerond. Het vervolg zal zonder twijfel nog veel denk- en analysewerk vergen. Maar het doel blijft hetzelfde: de beste toon- en bewaaromstandigheden voor dit unieke werk bereiken. ■
71
ENERGIEZUINIG KLIMAATBEHEER IN DEPOTS IN (KLEINE) MUSEA
RESILIENT STORAGE Collectiebeherende erfgoedorganisaties worden bij het duurzaam beheer van hun collecties steeds vaker geconfronteerd met moeilijke keuzes. Hoe realiseert u een optimale bewaaromgeving voor uw collecties, terwijl u inzet op minder energiegebruik én de operationele kosten wil terugdringen? Potentiële oplossingen liggen voor ons op tafel uitgespreid. De uitdaging is om ze duidelijk te ordenen, en er gericht naar te handelen. Collectiebeheerders hebben nood aan duidelijke en praktische tools, en inspirerende voorbeelden.
DOSSIER DUURZAAM BINNENKLIMAAT
Geert Bauwens en Estelle De Bruyn
72
Meer dan ooit staan weerbaarheid, autonomie en kostenefficiëntie centraal bij het duurzaam beheer van erfgoed. Het overgrote deel van collecties wereldwijd wordt bewaard in depots; volgens een ICCROM-onderzoek uit 2011 gaat het om 95 %.1 Veel van deze depots worden beheerd door kleine en middelgrote musea. Dit soort musea hebben vaak een klein en polyvalent team. Zelden kunnen ze rekenen op een expert in preventieve conservatie, of op iemand met bouwfysische en installatietechnische kennis. Ze wenden zich hiervoor noodgedwongen vaak tot externe experten, hoewel die expertise idealiter in huis aanwezig is. Want die expertise is nodig voor de duurzame bewaring van het erfgoed. Het nieuwe onderzoeksproject Resilient Storage concentreert zich op de verbetering van de bewaaromgeving enerzijds, en de vermindering van het energiegebruik op korte termijn anderzijds, waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande infrastructuur. Voorbeelden uit de literatuur en eigen data van de initiatiefnemers (met energie-
besparingen tot 30 %) tonen aan dat in deze combinatie nog heel wat winst kan geboekt worden. Resilient Storage wil synergieën blootleggen, samenwerking promoten, een gemeenschappelijke taal ontwikkelen én tegelijk kennis, ervaringen en tools naar kleine en middelgrote musea in België brengen.
ONDERBOUWD STAPPENPLAN IN DE PRAKTIJK
Om dat te realiseren wordt een duidelijk gedefinieerd stappenplan toegepast in twee musea. Dit bouwt voort op langlopend onderzoek en opgedane ervaringen in preventieve conservatie en het realiseren van energiebesparingen. Het neemt elementen over van algemeen aanvaarde richtlijnen rond bewaaromgevingen, duurzaamheid, energieprestaties en binnenklimaat van gebouwen. Het stappenplan brengt alle nodige onderdelen samen en stippelt een duidelijk te volgen traject uit, met tussentijdse checks zodat een multidisciplinair team efficiënt en daadkrachtig kan optreden. Bovendien schept het een kader
Alle foto's: © KIK-IRPA, Brussel
Meer dan ooit staan weerbaarheid, autonomie en kostenefficiëntie centraal bij het duurzaam beheer van erfgoed.
dat toelaat helder te communiceren over de genomen maatregelen met vakgenoten en subsidieverlenende organisaties.
Dr. ir.-arch. Geert Bauwens is oprichter en projectleider van CHARP en post-doc aan de Afdeling Bouwfysica van de KU Leuven.
Resilient Storage is een initiatief van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium en de KU Leuven, en brengt twee Belgische musea (het Belgisch Stripcentrum te Brussel en het FeliXart Museum te Drogenbos), FARO, Musées et Société en Wallonie en urban.brussels, en de twee Belgische ICOM-comités (ICOM Belgium Flanders & ICOM Belgique Wallonie-Bruxelles) samen. Het project werd mogelijk gemaakt met financiële steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (urban.brussels), de Vlaamse overheid (FOCI) en de Franse Gemeenschap (FWB).
Estelle De Bruyn is wetenschappelijk medewerker Cel preventieve conservatie, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK).
Bronnen en literatuur 1. ICCROM staat voor International Centre for the Study of the Preservation and Restoration of Cultural Property, https://www.iccrom.org/
U verneemt er binnenkort meer over in dit blad. Hou zeker ook de FARO-website in het oog. ■
73
ERFGOED
PLEK
MUSEUMBEZOEK, EEN FEEST Erfgoed is voor letterlijk iedereen betekenisvol en relevant. Bekende personen wijzen u de weg naar hun erfgoedplek.
» Door: Roel Daenen | Foto erfgoedplek: © Phoebe De Corte | Portretfoto: © Charlie De Keersmaecker
De plek van: Philippe Herreweghe, dirigent.
74
De wereldberoemde Gentenaar ziet zichzelf graag als een “hovenier die de immense tuin van de muziekgeschiedenis helpt onderhouden”. De Bijlokesite in Gent is voor hem bijzonder: “Mijn vader was arts en volgde hier als student colleges dissectie. Zelf heb ik ook geneeskunde en psychiatrie gestudeerd; daarna kon ik aan de universiteit als assistent aan de slag. In wat vandaag de grote concertzaal is, bevond zich destijds een psychiatrisch hospitaal. Aan de linkerkant lagen de mannen, aan de andere kant de vrouwen – of omgekeerd. Beide groepen werden van elkaar gescheiden door een groot gordijn, en door het strenge toezicht van de nonnen. (glimlacht) Hier heb ik drie jaar lang onafgebroken gewerkt. Later heb ik daar vaak als dirigent aan teruggedacht. Ik heb deze site sterk zien evolueren, in de goede zin van het woord. Vandaag is er niet alleen de concertzaal met het prachtige, middeleeuwse dakgebinte, maar zijn er verschillende organisaties gehuisvest, waaronder een hogeschool en tal van culturele spelers.” Een andere, nog niet vermelde fonkelende parel aan de kroon van de Bijlokesite is het STAM: “Hier krijg je in een fraai architecturaal kader de boeiende geschiedenis van mijn geboortestad. In normale tijden ben ik een fervente museumbezoeker; telkens ik wat tijd overheb, waar ook ter wereld, loop ik weleens een museum binnen. En vroeger organiseerde ik bij elk verjaardagsfeest ook telkens een bezoekje aan een museum, als onderdeel van de festiviteiten. Niet om alles te bekijken natuurlijk, maar om stil te staan bij een selectie van een tiental werken. Ik bereidde dat grondig voor, en gidste mijn gasten dan doorheen de zalen. Dat kan ik iedereen aanraden: kruip eens in de huid van een gids!” Philippe Herreweghe (°1947) is dirigent. Hij wordt vaak in een adem genoemd met zijn Collegium Vocale Gent. Hij kreeg op 18 mei de Ultima voor Algemene Culturele Verdienste. ■
ERFGOEDDAG
SCHOOL
maakt
Heeft ook ú plannen voor Erfgoeddag 2022? Ja? Mooi zo! Met dit stappenplan komt u een heel eind!
STAP 1: BEREID U OPTIMAAL VOOR, door: → de nieuwe inspiratiebrochure 1 van Erfgoeddag te lezen; → u in te schrijven voor het Groot Onderhoud 2 in het teken van erfgoed en onderwijs; → een kijkje te nemen op erfgoedwijs.be; → de publicatie Erfgoed is 3 door te nemen.
STAP 2: NOTEER ALVAST VOLGENDE DATA → Dinsdag 30 november 2021: het Groot Onderhoud in Congres- en erfgoedcentrum Lamot, Mechelen → Zondag 24 april 2022: Erfgoeddag! → Maandag 25 april tot en met vrijdag 29 april 2022: Erfgoeddag-week. In die week worden scholen uitgenodigd om op hun beurt erfgoed in de kijker te zetten, in de klas en op school. MEER WETEN? Alle info op faro.be/erfgoeddag 1. Beschikbaar na de zomer via www.faro.be/erfgoeddag. 2. Zie ook stap 2, u kan zich inschrijven na de zomer. 3. zie: faro.be/publicaties/erfgoed.
Gratis — voor lezers van faro
of
Exclusieve aanbieding voor de lezers van faro
Ontvang helemaal gratis het augustus- of novembernummer 2020 van de lage landen Het augustusnummer zoomt in op het kolonialisme in Congo en brengt stukken over de Brusselse hiphop van Zwangere Guy en het belang van de publieke omroep. In het novembernummer ontdek je waar Multatuli zijn inspiratie voor Droogstoppel haalde, waarom historicus Lode Wils weinig hoop heeft voor België en je leest er alles over het werk van Maud Vanhauwaert als Antwerps stadsdichter. Beide nummers bevatten meer dan twintig boekrecensies en nog veel meer. Surf snel naar de-lage-landen.com/faro voor meer informatie of stuur meteen een mail met je gegevens (naam en adres) + nummer naar keuze naar proefnummer@onserfdeel.be We gebruiken het adres enkel om het magazine te versturen en verzamelen geen gegevens. Maximum één proefnummer per e-mailadres. Aanbod is geldig zolang de voorraad strekt.