faro | tijdschrift over cultureel erfgoed, 9(2016)2

Page 1

driemaandelijks tijdschrift | jaargang 9 | nummer 2 april - juni 2016 | afgiftekantoor Antwerpen Erkenning: P808155

Focusdossier vluchten & erfgoed Kansen, uitdagingen, takenÂ

Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn Industrieel verleden op de kaart

Slow Art ook in Vlaamse musea Traag kijken om beter te beleven


4

62

Ook crises genereren erfgoed: vluchten en/als erfgoed

Een terugblik op een geslaagde Erfgoeddag over rituelen

Inhoud juni 2016

Focus

Vluchten is van alle tijden

4

Vluchten is van alle tijden

Katrijn D’hamers

6 Het onthaal van en de beeldvorming over vluchtelingen door de eeuwen heen. Tien beelden uit erfgoedcollecties. 26

Vluchten door de eeuwen heen

34

Van geliefde kitten tot ongewenste kat. Belgische vluchtelingen in Engeland tijdens WOI Martine Vermandere

40

De Conventie van Genève

46

Erfgoed zonder grenzen. Erfgoedorganisaties uit Europa in de bres voor vluchtelingen en asielzoekers Katrijn D’hamers

Frank Caestecker

Karen Wyckmans

■■ coverbeeld voorzijde: Gustave Van de Woestyne, Gastvrijheid voor vreemdelingen, 1920, Museum voor Schone Kunsten Gent © Lukas – Art in Flanders vzw coverbeeld achterzijde: Zicht op de mijnsite van Houthalen, 2013 © ETWIE, Tijl Vereenooghe beelden inhoudstafel: © A.R. Laub / © Maagdenmuseum / © Erfgoed Brabant


■■ COLOFON faro | tijdschrift over cultureel erfgoed, 9 (2016) 2 ISSN 2030-3777 redactieraad Roel Daenen, Bart De Nil, dr. Marc Jacobs, Julie Lambrechts, dr. Alexander Vander Stichele, Hildegarde Van Genechten, Jürgen Vanhoutte, dr. Jacqueline van Leeuwen, dr. Olga Van Oost, dr. Gregory Vercauteren en dr. Jeroen Walterus. redactie@faro.be beeldredactie Katrijn D’hamers eindredactie Birgit Geudens & Annemie Vanthienen vormgeving Silke Theuwissen

67

hoofdredacteur dr. Rob Belemans rob.belemans@faro.be

Internationale studiedag over de waarde van erfgoed voor de samenleving

adverteren Roel Daenen roel.daenen@faro.be verantwoordelijke uitgever dr. Marc Jacobs, p.a. Priemstraat 51, BE-1000 Brussel technisch-administratieve ondersteuning FARO-secretariaat druk Drukkerij Albe De Coker, Hoboken

56

Over schachtbokken, chevalements en Fördertürme. Mijnerfgoed uit de Euregio Maas-Rijn in kaart gebracht ■ Joeri Januarius

62 Erfgoeddag 2016, een boeiende zoektocht naar rituelen ■ Tine Vandezande 62

Met slakkenogen. Slow art als nieuwe museale ervaring ■ An Sijsmans

67

Duurzaam erfgoed in de praktijk. Verslag van een Vlaams- Nederlandse reflectiedag ■ Jacqueline van Leeuwen en Marc Jacobs

72

PINFO

74

Ten voeten uit

Annemie Vanthienen & Bram Wiercx

abonnementen Een abonnement kost in België 25 euro (30 euro in het buitenland). Meer informatie en aanmelding op www.faro.be/tijdschrift. Prijs los nummer: 8 euro. blind peer review De artikels in dit tijdschrift worden aan een procedure van blind peer review onderworpen. © FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed vzw De redactie heeft ernaar gestreefd de wettelijke bepalingen in verband met de intellectuele eigendom van de beelden na te streven. Indien u meent dat voor een bepaald beeld het auteursrecht van de maker of zijn/haar erfgenamen werd geschonden, neem dan contact op met de redactie.

ONTDEK MEER IN DIT TIJDSCHRIFT MET DE ERFGOEDAPP 1. DOWNLOAD de ErfgoedApp. 2. SCAN de QR-code. 3. Ziet u een ? Scan de foto en ontvang meteen meer informatie.

www.faronet.be/tijdschrift

Certificate Number 10506-1601-1003 www.climatepartner.com


Vluchten is van alle tijden | Inleiding

Vluchten is van “Vluchtelingenstromen zijn een inherent deel van de historische ervaring van de mensheid. Er zijn altijd mensen op de vlucht geweest”, schrijft Frank Caestecker in zijn artikel. Dat Europa volgens een deel van de publieke opinie vandaag overrompeld wordt, gaat voorbij aan de vluchtelingenstromen uit ons verleden, zowel uit onze regio’s als hierheen. Wanneer die vluchtelingenstromen nader worden bekeken, blijkt dat er door de eeuwen heen zeer verschillend mee werd omgegaan. Percepties liepen uiteen van vluchtelingen als welkome gasten die de lokale economie mee een impuls konden geven, tot niet graag geziene en vooral tijdelijke passanten. De lokale overheden, bij gebrek aan een ruimer internationaal kader, bleken in de geschiedenis een invloed te hebben op de gastvrijheid voor mensen die noodgedwongen hun thuis moesten achterlaten. Vaak kwamen vluchtelingen net door het ontbreken van een eensgezinde aanpak in een vacuüm terecht. Deze context wordt voortreffelijk beschreven in de inleidende tekst van Frank Caestecker. Hij beschrijft hoe het thema vluchten verweven zit in onze geschiedenis en legt vervolgens de oorzaken en factoren bloot die de omgang met vluchtelingen kenmerkten. Dat vluchten eigen is aan de mensheid, en dat beeldvorming over vluchtelingen kan veranderen naargelang de inzet van de ontvangende samenleving, wordt vervolgens geïl-

4

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Inleiding

alle tijden lustreerd in het artikel van Martine Vermandere. Zij schetst het onthaal van de Belgische vluchtelingen in het Verenigd Koninkrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Was de perceptie bij het eerste onthaal nog zeer welwillend, dan vertoonde de gastvrijheid ten aanzien van deze vluchtelingen na enige tijd toch ook barsten. Vermandere schetst ook goed hoe de ene vluchteling soms meer geprivilegieerd was dan de andere. Het onthaal van en de beeldvorming over vluchtelingen door de eeuwen heen wordt ook geïllustreerd aan de hand van tien beelden uit erfgoedcollecties. Elk beeld vertelt een verhaal over vluchtelingen binnen een bepaalde historische context. Zoals de Brugse kloosters die tijdens WOI bejaarde vluchtelingen een warme maaltijd en een bed schonken. Of het Spaanse geweld dat einde zestiende eeuw heel wat Antwerpenaren de grens naar het noorden overjoeg. De beelden leggen soms schrijnende toestanden bloot. De foto van de Joodse bootvluchtelingen laat nog niet vermoeden dat heel wat opvarenden later in de vernietigingskampen belandden. Had dit vermeden kunnen worden mochten landen zoals België, Nederland of de Verenigde Staten een gastvrijer beleid hebben gevoerd? De Conventie van Genève uit 1951 betekende een mijlpaal in de bescherming van vluchtelingen. Karen Wyckmans beschrijft de totstandkoming, de meerwaarde maar ook de uitdagingen voor een internationale bescherming vandaag de dag. Het dossier wordt afgesloten door Katrijn D’hamers met een overzicht van mogelijke invalshoeken om vanuit cultureel

tekst Katrijn D’hamers

erfgoed het thema vluchtelingen op te nemen. Van het inzetten van vluchtelingen als gids in de collecties tot het ontwikkelen van een talig aangepast aanbod, samen cocreatief een activiteit opzetten tot solidaire engagementen wereldwijd. Dit dossier is slechts een tussenfase. Verschillende engagementen binnen cultureel erfgoed lopen immers al: Erfgoedcel BIE TERF met Homeland, de expo Be.Land van Vluchtelingenwerk Vlaanderen met verschillende erfgoedpartners, het Red Star Line Museum met een expoproject en plannen om verhalen te verzamelen, verschillende archieven die samen een educatief pakket over het thema ‘vluchtelingen’ klaarstomen, enz. Hopelijk wordt het thema de komende maanden en jaren verder gretig omarmd door cultureel-erfgoedorganisaties. Bij verschillende beelden krijgt u ook in dit dossier de kans om met de ErfgoedApp extra informatie op te vragen. Ontdek bijvoorbeeld de audio-opname van Ernst Busch of bekijk de filmpjes over de ontmoeting van enkele vluchtelingen en erfgoedmedewerkers.

Het tijdschriftdossier over ‘vluchten’ is het resultaat van een samenwerking tussen Vluchtelingenwerk Vlaanderen en FARO. Katrijn D’hamers is stafmedewerker participatie en diversiteit bij FARO vzw.

DE LAATSTE BOOT UIT ANTWERPEN Frank Brangwyn, De laatste boot uit Antwerpen, 1915, litho op papier, 100 x 60,8 cm, inv. 0000. GRO1003(2).III Collectie: Groeningemuseum Brugge Beeld: ©Lukas – Art in Flanders vzw

Vanaf het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog heeft Frank Brangwyn zich enthousiast toegelegd op de lithografische productie van talloze propagandistische affiches. Hij kreeg onophoudelijk bestellingen van binnen- en buitenlandse regeringen, filantropische en culturele instellingen (Rode Kruis, hospitalen, vluchtelingenhulp), officiële instanties en maatschappijen die met de affiches een welbepaalde reactie bij het publiek trachtten uit te lokken. Toen de bevolking na de val van Antwerpen massaal probeerde te vluchten voor het naderende krijgsgeweld, ontwierp Brangwyn een aangrijpend kunstwerk getiteld De laatste boot uit Antwerpen. Deze dramatisch geladen liefdadigheidslitho werd in opdracht van het Rode Kruis gemaakt en verkocht als steun voor de Belgische vluchtelingen in Groot-Brittannië. In een haast beklemmend nachtelijk havendecor zien we een groot aantal mensen proberen om op het laatste nippertje de oorlogsgruwel te ontvluchten. Mensen proberen langs volle ladders nog in de laatste vluchtelingenboot te geraken. Brangwyn gaf hiermee een realistisch beeld van menselijke ellende. Laurence Van Kerkhoven, adjunct-conservator van het Groeningemuseum faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

5


Vluchten is van alle tijden | Beeld

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): wat vertellen Muna en Christine aan elkaar over dit schilderij?’

6

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Beeld

LANDSCHAP MET DE VLUCHT NAAR EGYPTE

Joachim Patinir (ca. 14801524), voor 1515, paneel, 17 x 21 cm, linksonder: OPUS IOACHIM D. PATINIR Collectie: Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen Beeld: ©Lukas – Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens

Het landschap van Joachim Patinir toont de natuur in uiteenlopende vormen. Grillige rotsen gaan over in bebouwd heuvelland, dat op zijn beurt verdwijnt in de weidse zee en hoge bergen aan de horizon. De kleinschalige Bijbelse taferelen met betrekking tot de vlucht naar Egypte (Matteüs 2, 13-15; Pseudo-Matteüs 17-34; Arabisch evangelie van de jeugd van Christus 10-25) verliezen zich in het overweldigend decor. Jozef leidt de ezel met Maria en de pasgeboren Jezus over een bergpad richting Egypte. Ze zijn op de vlucht voor de terreur van koning Herodes, die alle jongens jonger dan twee uitmoordt. Een dorpje is het toneel van wrede slachtpartijen. Aan een korenveld worden soldaten van Herodes misleid door het snelgroeiend graan, waarna ze hun achtervolging staken. Een afgodsbeeld valt van zijn voetstuk wanneer Jezus, zoon van de enige echte God, passeert. Het landschap is fictief. Patinir rijgt heterogene, vooraf bestudeerde, landstreken op drie niveaus kunstmatig aan elkaar tot een poëtisch decor. De rotsachtige omgeving van zijn geboortestreek rond Dinant, het Brabants heuvelland en de Italiaanse kust komen hier als het ware samen. Deze zones worden geaccentueerd en afgebakend door tinten van bruin, groen en blauw. De kleurschakerin-

gen, die naar achteren toe vervagen, creëren een atmosferisch perspectief dat diepte suggereert. Joachim Patinir kan worden beschouwd als de eerste echte landschapsschilder van de Nederlanden. Het ‘wereldlandschap’, beeldtype van dit schilderij, werd in het begin van de zestiende eeuw in grote mate door hem gevormd. Het heeft zich ontwikkeld uit de vijftiende-eeuwse landschapsachtergronden van altaarstukken, heiligenbeelden en portretten. In bepaalde historietaferelen werden de figuren steeds meer door de landschapselementen verdrongen tot ze uiteindelijk bij iemand als Patinir nog slechts een voorwendsel waren om een gedetailleerd landschap te schilderen. De landschapsschilderkunst ontwikkelde zich omstreeks 1520 verder als een apart genre.

Christine Van Mulders, wetenschappelijk onderzoeker en conservator zestiende eeuw bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen

This image is similar to my big escape towards North, really. It carried me to another world full of memories, reality ‘in motion’ and fading dreams. This image appeals to me a mix of the past, the unknown future and sadness. I am an author, a poet, a researcher, a human rights activist, … I feel like a human, but I am still a big zero here.” Alhadi Adam Agabeldour (Soedan, °1971, auteur/dichter/onderzoeker aan het African International Institute for Peace)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

7


Vluchten is van alle tijden | Beeld

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): vluchtelingen brengen heel wat talenten mee, lichten Tom en Namur toe.

8

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Beeld

SPAANSE FURIE IN ANTWERPEN

De inwoners van Antwerpen vluchten in de Schelde tijdens de Spaanse Furie, 4 november 1576 Atelier Frans Hogenberg (voor 1540 - 1590) Collectie: Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, Prentenkabinet, tg:uapr:926

De immense financiële aderlating van de Tachtigjarige Oorlog verplichtte Filips II van Spanje om in de herfst van 1576 het staatsbankroet uit te roepen. Als gevolg sloegen de onderbetaalde Spaanse soldaten in de Nederlanden aan het muiten. In Antwerpen leidde dat op 4 november 1576 tot drie dagen van vreselijke plundering en oorlogsmisdaden, de zogenaamde Spaanse Furie. Naar schatting 7.000 mensen lieten daarbij het leven. Vele duizenden sloegen op de vlucht, onder meer naar de vrijgevochten Noordelijke Nederlanden. Op deze ets uit het atelier van tekenaar en uitgever Frans Hogenberg, in Mechelen geboren maar werkzaam te Keulen, zien we hoe de Antwerpenaren de Spaanse Furie trachten te ontvluchten langs de Schelde. Het poëtische onderschrift beklaagt het lot van de inwoners, “jung und alt, beid man und weib”.

De prent kan slechts moeilijk gedateerd worden, maar is in ieder geval jonger dan 1585. Ze is een onderdeel van de collectie van het Prentenkabinet van de Universiteit Antwerpen, die focust op de geschiedenis van Antwerpen. Vroeger sierde deze collectie de gangen van het Hof van Liere in de Prinsstraat, nu wordt ze bewaard en beheerd door de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek.

Dr. Tom Deneire, Conservator Bijzondere Collecties bij Universiteitsbibliotheek Antwerpen

Cette image me fait penser aux Syriens qui viennent en Europe. Cette image, elle représente vraiment ce que c’est d’être un réfugié. Ça peut être réel.” Ahsan Ahmed Sidduiqi (Pakistan, °1996, student)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

9


Vluchten is van alle tijden | Beeld

10

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Beeld

GEVLUCHTE KINDEREN TIJDENS WOI

WOI: geschenken uit de USA Vervaardiger: onbekend Datering: Paasmaandag 1 april 1918 Collectie: Archief Belgische Evangelische Zending

Omdat tijdens de Eerste Wereldoorlog in de frontstreek onderwijs zo goed als onmogelijk was, werden voor de kinderen uit deze regio schoolkolonies opgericht in Frankrijk, Zwitserland en Groot-Brittannië. Veel gezinnen weigerden echter hun kinderen zo ver weg te sturen, waardoor er gezocht werd naar alternatieven. Zo werden er schoolkolonies opgericht in het uiterste westelijke deel van België, op veilige afstand van de frontlinie. Op de foto’s is te zien hoe het Amerikaanse echtpaar Ralph en Edith Norton in het bijzijn van koningin Elisabeth geschenken aan de kinderen uitdeelt. De Nortons hadden goede contacten met de grote baas van Quaker Oats, Henry P. Crowell, en ze wisten hem te overtuigen om de beide schooltjes materieel te ondersteunen. In de doos voor elk kind zaten kledij en brieven van leeftijdsgenoten van de protestantse Moody Church, Chicago (Illinois). Ook werd in aanwezigheid van de pers een cheque van 8.000 Belgische franken overhandigd. Dit was een daad van medeleven met de miserie van deze kinderen.

De primaire oorlogshulp van het echtpaar Norton was erop gericht om het moreel van de Belgische soldaten te ondersteunen. Geconfronteerd met de ellende van deze kinderen werd deze hulpactie als nevenproject gelanceerd. Edith Norton was een begenadigd muzikante, wat de band met de Belgische koningin zeker versterkt heeft. Op de rouwbrief van Edith Norton uit 1936, bewaard in het koninklijk archief, schreef de koningin dat ze zich Edith nog herinnerde.

Dr. Aaldert Prins, consulent publiekswerking en communicatie bij Evadoc

Sur cette photo-ci qui date de presque 100 ans, on voit des enfants belges qui ont été aidé par des étrangers. Aujourd’hui, des Belges de toutes les origines aident des réfugiés. Il y a quelques mois, j’ai photographié des enfants dans le parc Maximilien. J’ai photographié des bénévoles belges – même des enfants – qui donnaient du bon chocolat aux enfants réfugiés. Je trouve que c’est très positif.” Karim Abraheem (Irak, °1952, fotograaf)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

11


Vluchten is van alle tijden | Beeld


Vluchten is van alle tijden | Beeld

BEJAARDE OORLOGSVLUCHTELINGEN IN BRUGGE Eetzaal in het klooster van de Arme Zusters in de Sint-Clarastraat. We zien bejaarde oorlogsvluchtelingen uit Klerken en Woumen in de eetzaal. Collectie: Stadsarchief Brugge, ALB/36/010

“Ziekenzaal Ouderlingen gesticht van Clercken en Woumen (Arme Zusters, Ste-Clarastraat)”. Collectie: Stadsarchief Brugge, ALB/36/011

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): bekijk een filmpje met Hana, Moris en Jan over de opvang van vluchtelingen, toen en nu.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bevonden zich talrijke oorlogsvluchtelingen in Brugge. Hun aantal werd in 1915 geschat op 6.000. De meesten bleven tot de oorlog voorbij was. Op 25 november 1914 werden bejaarden en wezen van het gasthuis te Klerken samen met de zusters van het klooster van Klerken op de trein gezet. Via Lichtervelde bereikten ze het Brugse station waar ze door de Duitse bezetter werden ‘vrijgelaten’. Ze liepen over de Statieplaats richting Zuidzandstraat en Steenstraat en bereikten daarna via het Simon Stevinplein de Oude Burg waar hen een onthaal wachtte in de Gilde der Ambachten. De dag daarna werd er in de nabije OnzeLieve-Vrouwekerk een mis opgedragen en kreeg iedereen onderdak in o.a. de Stedelijke Academie in de Katelijnestraat. De zusters van Klerken bleven bij de Zusters van Liefde in de Gasthuisstraat bij het Minnewater en de wezen kwamen terecht bij de zusters van Sint-Vincentius a Paulo.

Armen in de Sint-Clarastraat. Op deze plek zouden in de oorlogsjaren een 129-tal vluchtelingen hebben verbleven. We zien op de opname ALB/36/010 bejaarde oorlogsvluchtelingen uit Klerken in de eetzaal. Naast de soepketel zien we links zuster Julie en rechts zuster Laurentia. Op de achtergrond herkennen we rechts zuster Martha en links zuster Suzanne. Op de foto onderaan zien we de ziekenzaal. Bemerk de kledij van de aanwezigen, de verlichting ...

De bejaarde vluchtelingen uit het gasthuis van Klerken en Woumen werden onthaald bij de Zusters der

Peter Bultinck, verantwoordelijke voor de algemene fotoverzameling bij Stadsarchief Brugge

Mijn ouders vluchtten weg uit Rwanda en belandden in Mozambique. Daar ben ik geboren. Mijn vader zegt dat ik mijn eerste dekentje van een priester heb gekregen. We werden namelijk opgevangen door christenen. De situatie moet een beetje zoals die op deze foto’s geweest zijn. We zijn zeer dankbaar voor de hulp die we er kregen.” Ivo Shimwa (Rwanda, °1997, leerling)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

13


Vluchten is van alle tijden | Beeld


Vluchten is van alle tijden | Beeld

LOS NIÑOS DE LA GUERRA

Zwart-witfoto van de Spaanse kinderen in de 1 meistoet op de Korenmarkt in Gent op 1 mei 1938. 1938-05-01 Zwart-witfoto van de Spaanse kinderen in Gent tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Datering: 1936-1939, fotograaf: Achile De Vogelaere Collectie: Amsab-ISG

In de jaren 1930 werd Spanje verscheurd door een burgeroorlog. De nationalistische opstandelingen onder leiding van de latere dictator Franco vochten tussen 1936 en 1939 een bloedige strijd uit met de republikeinen, die de democratisch gekozen regering steunden. Het conflict bleef niet beperkt tot Spanje, maar had wereldwijde repercussies. De nationalisten kregen vooral steun van de fascistische regimes van Italië en Duitsland met de vernietiging van het Baskische Guernica als triest hoog-

tepunt. De Sovjet-Unie en Mexico kwamen de republikeinen ter hulp. De Spaanse burgeroorlog maakte in heel Europa hevige emoties los en uit tal van landen vertrokken vrijwilligers naar het front. Naast de interne migraties die het geweld en de vernieling veroorzaakten in Spanje, staken ook veel mensen de grens over: buurland Frankrijk ving de meeste oorlogsvluchtelingen op. Kinderen waren de voornaamste slachtoffers van de burgeroorlog. Uiteindelijk zouden er ruim 30.000 geëvacueerd worden, vooral uit Baskenland. Zij vertrokken per boot naar landen als het Verenigd Koninkrijk, de Sovjet-Unie, Mexico en België. Het was de bedoeling dat die kinderen – los niños – na de oorlog naar Spanje zouden terugkeren. In België was de socialistische beweging de motor achter de solidariteit met de oorlogsvluchtelingen, maar organisaties met een andere filosofische of politieke kleur sprongen al snel bij. In ons land vonden zo’n 5.000 kinderen onderdak, vooral in pleeggezinnen uit alle lagen van de bevolking. Na de overwinning van Franco keerden de meeste kinderen terug. De opvang van los niños is een vroeg voorbeeld van internationale solidariteit, maar aan het initiatief zaten ook vormen van eigenbelang vast. In de strijd tussen

de verschillende ideologische stromingen in België kreeg de solidariteit met Spanje ook een politieke kleur: socialisten en communisten steunden de republikeinen, de katholieken stonden achter de nationalisten. Sommige kinderloze echtparen namen maar al te graag een heel jong kind op. Aan de opvang van de Spaanse kinderen zaten heel wat tragische aspecten vast. De kinderen, vaak kleuters nog, begrepen niet of nauwelijks wat hen overkwam. Niet alleen lieten ze hun familie achter, maar soms werden broers en zussen verdeeld over verschillende pleeggezinnen en verloren ze elkaar voor jaren uit het oog. Bovendien was er een taalprobleem en sijpelde nieuws uit Spanje maar moeilijk door. Het einde van de burgeroorlog betekende daarom niet het einde van de traumatische ervaringen. Sommige kinderen wilden of konden niet terug. Zij die wel terugkeerden, konden vaak moeilijk aarden in Spanje. Een deel van hen zou na de Tweede Wereldoorlog naar België emigreren. Ook voor de gastgezinnen die een kind ‘verloren’, was de terugkeer vaak een pakkende ervaring. Piet Creve, projectmedewerker en onderzoeker bij Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis

These photos go back to the 1930’s, when people did not have the media we have today, no internet, no YouTube or Instagram and so little technology. The news of war would not get to other countries as fast as it gets to us nowadays, but even though people managed to bring these orphans from war zones, keep them safe and give them refuge. It makes me wonder what happened to our humanity after all these years that we would allow people of a country like Syria go through what they are going through for the past 5 years. And not even that, we would believe the media with their fear mongering techniques and look at young refugees with doubt and fear, and consider them less of a human as they wither away either on Greek borders, washed away on Turkey’s shores or being kicked by Hungarian journalists. It really makes me wonder what happened to our humanity after all these years…” Shima Silavi (Iran, °1991, Universiteitsstudent VUB)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

15


Vluchten is van alle tijden | Beeld


Vluchten is van alle tijden | Beeld

POLITIEKE MILITANTEN UIT NAZI-DUITSLAND

78-toerenplaat van Ernst Busch Collectie: Amsab-ISG

Dit is een van de 78-toerenplaten met antifascistische strijdliederen vertolkt door Ernst Busch (1900-1980), een beroemde Duitse communistische zanger en acteur. De liedjes hebben vooral de Spaanse Burgeroorlog en de Internationale Brigaden als thema. In feite gaat het om de masteropnamen van een persing die wellicht nooit is uitgebracht. De meeslepende liederen van Busch getuigen van de activiteit van vele honderden politieke tegenstanders van het naziregime, die tussen 1933 en 1940 voor korte of langere tijd in ons land verbleven. Ernst Busch had tussen 1935 en 1940 Antwerpen als uitvalsbasis. Hij onderhield er goede banden met de sociaaldemocratie: Gust De Muynck, bestuurder van het Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep en schoonbroer van minister Hendrik de Man, gaf hem onderdak en ook burgemeester Camille Huysmans was een fan. Busch verscheen regelmatig in programma’s van de Vlaamse Uitzendingen van het NIR. Van september 1935 tot augustus 1938 toerde hij non-stop door Europa – o.a. in Valencia, Madrid en Barcelona, in volle Spaanse Burgeroorlog. Tegen de late zomer van 1938 keerde Busch terug naar Antwerpen. Zijn faam als artiest en de steun van zijn sociaaldemocratische bewonderaars zorgden ervoor dat hij zich – in tegenstelling tot de vele politieke emigranten en duizenden Joodse vluchtelingen – nauwelijks zorgen hoefde te maken over reis- en verblijfsdocumenten of een bron van inkomsten. Na mei 1940 volgde

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): bekijk samen met Jérémie en Gertjan welke rol muziek kan hebben voor mensen op de vlucht.

evenwel het klassieke verhaal van arrestatie wegens ‘staatsgevaarlijk’ en deportatie naar de kampen Saint-Cyprien en Gurs in Zuid-Frankrijk. De odyssee van deze zanger eindigde in de Moabit-gevangenis in Berlijn, waar hij zwaargewond werd tijdens een Amerikaans bombardement. Busch, zelfverklaard Sonntagskind, overleefde de Tweede Wereldoorlog en bouwde zijn muzikale carrière uit in de DDR. Hij overleed er in 1980. Door een buitengewoon toeval worden deze unieke stukken vandaag in België bewaard. De muziek werd eind 1938 - begin 1939 opgenomen in Parijs bij Polydor. De opnames zouden gefinancierd zijn door Maurice Kleinhaus, hoofd van een Antwerps gezin waar Busch af en toe verbleef. Kleinhaus kreeg eind 1941 - begin 1942 bericht dat drie kisten onderweg waren van Parijs naar de Scheldestad. Een behulpzame Belgische douanier verstopte de platen tijdens de bezetting. Deze masters werden uiteindelijk in 1990 aan Amsab-ISG geschonken door Antoinette Herz-Kleinhaus, de dochter van Maurice.

Gertjan Desmet studeerde nieuwste geschiedenis aan de UGent en archivistiek aan de VUB. Hij is gespecialiseerd in het Duitse Exil in België (1933-1940), archieven van de Joodse bevolking, en bronnen voor migratiegeschiedenis. Met dank aan Amsab-ISG

Nothing is so powerful and so motivating than standing firmly facing the storm as if it’s holdable and manageable. Hearing the sounds of pain and hope, coming in all directions and make a bridge on top of it. Yes, make a bridge on top of storm ... No matter what you lose and the tears that you shed, no matter how long it will take, but you believe to win. This is where the music, used to express that feeling, that war, that struggle ... this is where and when the music is stronger and louder than the shout of guns and war tanks. I say it from my personal experience. Born in a war country as musician and stormholder too.” Jérémie Hakeshimana (Burundi, °1975, klankingenieur / muzikant / songwriter)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

17



Vluchten is van alle tijden | Beeld

JOODSE VLUCHTELINGEN TIJDENS HET NAZIREGIME Foto 1 Beeld nr. 36389 Joodse vluchtelingen in België, 1938-1939 La fin du voyage des “Juifs errants” sur le St. Louis. Ce navire qui depuis 2 mois vogue à travers le monde avec son chargement de réfugiés juifs est arrivé ce matin à Anvers. Le “Saint-Louis” prêt à l’accostage : 17/6/1939. [Actualit] Foto 2 Beeld nr. 36409 Joodse vluchtelingen in België, 1938-1939 Le “Saint-Louis” à Anvers. Les petits bagages emportés avec eux sont visités par les douaniers complaisants, après ils sont dirigés en groupes vers le train qui les emportera vers Bruxelles ou ils attendront leur nouveau sort : 18/6/1939. [Sipho] Foto 3 Beeld nr. 36398 Joodse vluchtelingen in België, 1938-1939 Le “Saint-Louis est amarré à Anvers”. Hissés sur le plus haut des ponts les passagers par signent mais sans un cri agitent leurs mouchoirs ou la main, en reconnaissant un compatriote dans la foule massée dans les vieilles rues du Port au-delà des Hangars : 18/6/1939. [Sipho] Collectie: CEGESOMA – Brussel

Op 13 mei 1939 verliet de Saint-Louis de haven van Hamburg. Aan boord van dit schip bevonden zich meer dan 900 Duitse Joden, op de vlucht voor het naziregime. Ze waren allemaal in het bezit van de nodige papieren en hoopten in Cuba te kunnen blijven in afwachting van een definitieve migratie naar de Verenigde Staten. Bij aankomst op 27 mei 1939 weigerde de Cubaanse overheid hen echter toe te laten, vanwege een corruptieschandaal waarbij hogere ambtenaren van de immigratiedienst betrokken waren. Het American Jewish Joint Distribution Committee (JOINT) probeerde te onderhandelen, maar zonder succes. Op 6 juni 1939 dwong Cuba de Saint-Louis om opnieuw uit te varen.

Frankrijk en Nederland door het oorlogsgeweld ingehaald. Tientallen passagiers van de Saint-Louis werden in 1942-1944 vanuit het gastland naar de vernietigingscentra in het oosten gedeporteerd en daar vermoord. In België fungeerde de Dossinkazerne als verzamelkamp voor deze slachtoffers van de raciale vervolging. De houding eind jaren 1930 van de internationale gemeenschap tegenover Joodse vluchtelingen wordt tot op vandaag als erg ambigu beschouwd. Na de Anschluss in 1938 groeide de Joodse vluchtelingenstroom enorm. Meer dan 300.000 Joden zouden in 1933-1940 Duitsland ontvluchten. In juli 1938 kwamen in Evian (Frankrijk) 32 landen, waaronder ook België, samen om de vluchtelingenproblematiek te bespreken. Elk van de deelnemende staten benadrukte echter dat het eigen vluchtelingenbeleid niet versoepeld kon worden. De ‘gastlanden’ hadden hun maximumcapaciteit bereikt en wilden hun restrictieve quota niet aanpassen. De passagiers op de Saint-Louis waren niet de enige slachtoffers van dit internationale falen, maar kregen in de pers wel veel aandacht. Mede door deze druk gingen België, Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië uiteindelijk overstag en stelden zij hun grenzen voor deze specifieke groep vluchtelingen open.

Nadat ook pogingen om in Florida en enkele Midden-Amerikaanse landen te ontschepen mislukten, zette kapitein Gustav Schröder met de moed der wanhoop opnieuw koers richting vertrekhaven Hamburg. Ondertussen wisten de JOINT en andere Joodse hulpcomités de Belgische overheid ervan te overtuigen 214 passagiers van de Saint-Louis op te vangen. Voorwaarde was dat de Joodse hulporganisaties instonden voor alle kosten gemaakt voor de vluchtelingen. Deze 214 mannen, vrouwen en kinderen mochten geen ‘last’ worden voor de Belgische staat. Vervolgens stemden ook Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië toe om zich over respectievelijk 181, 224 en 287 passagiers te ontfermen. Op 18 juni 1939 ontscheepten de passagiers van de Saint-Louis in Antwerpen. Onder de opvarenden overheerste opluchting. Velen hoopten nog te kunnen emigreren. Op 10 mei 1940 werden zij echter in België,

Dorien Styven, wetenschappelijk medewerkster bij het Kazerne Dossin documentatiecentrum

Deze vluchtelingen waren niet welkom. Ik weet niet waarom. Ze moesten wel heel veel meemaken. Ze moesten naar andere landen reizen met de boot. Dat is risicovol! Als er iets gebeurt, kunnen ze doodgaan. Ik heb ook zoiets meegemaakt. Ik ben naar veel landen gereisd. In sommige landen mochten we ook niet binnen. We werden gediscrimineerd. Uiteindelijk zijn we naar België gekomen. We hebben hier ook heel veel meegemaakt. Maar het leven gaat door …” Param Kapoor (Afghanistan, °1995, student)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

19


Vluchten is van alle tijden | Beeld


Vluchten is van alle tijden | Beeld

BELGISCHE JONGEMANNEN OP DE VLUCHT TIJDENS WOII Monument in Poperinge. Opschrift: “Herinnering aan RCBL-CRAB Mei 1940 Ad honorem patriae”. Ontwerp: Lucien De Gheus Uitvoering: Jozef Dekeyser Foto: © Karel Strobbe Ingehuldigd op 17 mei 1998.

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): bekijk het traject van Jan Lemmens (°1923, Everberg) door Frankrijk, met plattegrondje van enkele dorpen in het departement Gers. Door hemzelf getekend.

Een jongeman op de vlucht. Een koffertje op de bagagedrager achteraan. Ook vooraan is zijn fiets beladen. Hij is even van zijn rijtuig gestapt om wat te drinken. Het was uitzonderlijk warm lenteweer in mei 1940 … Dit monument, op 17 mei 1998 ingehuldigd in Poperinge, herdenkt de exodus van zo’n 300.000 Belgische jongemannen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Na de Duitse inval beval de Belgische regering alle mannen tussen 16 en 35 jaar, die nog geen militair waren, om hun boeltje te pakken en te verzamelen in het westen van België. De bedoeling was een rekruteringsreserve voor het Belgische leger aan te leggen mocht de veldtocht lang duren. Omdat de Duitsers zo snel oprukten werd de rekruteringsreserve al snel naar Frankrijk gestuurd. Deze jongemannen waren uiteraard niet de enige Belgen die in mei 1940 veiliger oorden opzochten. Een kwart tot de helft van alle inwoners van het land verliet zijn woonplaats en vluchtte westwaarts. Een kleine minderheid bereikte Engeland, de grote massa zocht haar heil bij onze zuiderburen. De nog erg levende herinneringen aan de gebeurtenissen van augustus 1914 zorgden ervoor dat zoveel landgenoten hun koffers pakten. In Noord-

Frankrijk wachtte de jongemannen van de rekruteringsreserve een levensgevaarlijke passage door oorlogsgebied. Het was een chaotische tocht te voet, met de fiets, per trein. Enkele honderden kwamen om bij bombardementen. Velen werden ingehaald door de Duitse divisies, maar zo’n 100.000 reserverekruten konden tijdig aan het Duitse omsingelingsmanoeuvre ontsnappen. Ze werden op treinen gezet naar Zuid-Frankrijk. Daar waren drie grote rekruteringscentra opgericht. Door de snelle Duitse zege is er van enige militaire vorming niks in huis gekomen. De centra hebben nooit naar behoren gefunctioneerd. De jongens hadden er af te rekenen met honger, verveling en heimwee. In augustus werd de terugkeer naar het inmiddels bezette België georganiseerd.

Karel Strobbe, historicus en (met Pieter Serrien en Hans Boers) auteur van Van onze jongens geen nieuws. De dwaaltocht van 300.000 Belgische rekruten aan het begin van de Tweede Wereldoorlog (Manteau, 2015)

Dit herinnert mij aan de jongeren die in Afghanistan zijn. Sommigen denken dat als ze naar een ander land vluchten, ze een beter leven zullen hebben. Veel Afghanen willen een betere toekomst, willen een nieuw leven opbouwen. Ze denken dat het hier allemaal gemakkelijk zal gaan. Maar da’s niet waar. Op vlak van ‘vrede’ zal het hier wel rustig zijn, maar het leven wordt hier moeilijker. Als je hier bijvoorbeeld naar school gaat moet je helemaal opnieuw beginnen. Je moet altijd opnieuw beginnen.” Rustam Amiri (Afghanistan, °1995, student)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

21


Vluchten is van alle tijden | Beeld

22

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Beeld

HONGAREN ZOEKEN ONDERDAK IN BELGIË De familie Aerts uit Turnhout met een Hongaars kind, ca 1923 Vervaardiger: onbekend Datering: ca. 1923 Collectie: Stadsarchief Turnhout, fotocollectie, nr. 04348_01

Lajos Molnár in Turnhout, 1959 Privéalbum

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): bekijk het fotoalbum van Lajos Molnár.

Hongarije raakte na de Eerste Wereldoorlog in zware economische problemen. Door het vredesverdrag van Trianon woonden miljoenen Hongaren plots buiten de grenzen van hun land. Velen vluchtten naar Boedapest waar ze in bittere armoede terechtkwamen. Nederlandse verenigingen startten in 1920 met de opvang van Hongaarse kinderen in pleeggezinnen. Ons land volgde in 1923, op initiatief van de Belgische bisschoppen. De eerste Hongaarse kinderen kwamen via Nederland in Turnhout aan. Later reisden ze met speciale treinen van het Rode Kruis van Boedapest naar verschillende Belgische steden. In totaal zouden meer dan 20.000 Hongaarse kinderen voor enkele maanden worden opgevangen in Belgische gastgezinnen. Sommige kinderen bleven veel langer, anderen kwamen verschillende keren terug. De meeste ‘Hongaartjes’ kwamen terecht bij welgestelde katholieke families en in kloosIn de herfst van 1956 viel het Russische leger Hongarije binnen na een hevige opstand. De situatie escaleerde snel. Naar schatting 200.000 Hongaren sloegen op de vlucht. Lajos Molnár was op dat moment bijna 14. Samen met een schoolkameraad trok hij te voet richting Oostenrijk. Na een helse voettocht van 100 kilometer verbleef hij een tijdje in een vluchtelingenkamp achter de grens en belandde uiteindelijk in België. Hij kreeg een studiebeurs voor drie jaar om een beroep te leren, zodat hij zelfstandig kon leven. De technische school in Sint-Niklaas leek de geschikte plaats. In de buurt was er namelijk een Hongaars studentenhuis, geleid door een Hongaarse priesterstudent. Na één jaar verhuisde Lajos naar Turnhout, waar hij in de vakschool de specialisatie houtbewerking volgde. Tijdens de schoolvakanties ging hij naar gastvrije Vlaamse gezinnen in Sint-Niklaas, Zeveneken en Zaffelare om zijn kennis van het Nederlands

ters. De hulpactie werd eind 1928 beëindigd. Naar schatting zo’n tien procent van de kinderen bleef definitief in ons land. De foto van ca. 1923 toont de familie AertsJacobs uit de Guldensporenlei in Turnhout met hun ‘Hongaartje’, Nagy Lajos. Op hun paasbest uitgedost poseert het gezin in de studio van een fotograaf. Nagy (10 jaar, 11 jaar?) staat letterlijk centraal op de foto. Wat er verder van Nagy Lajos geworden is, is helaas niet bekend. Een aantal Hongaarse kinderen bleef in België wonen. Sommigen van hen vingen op hun beurt ook Hongaarse vluchtelingen op na de Hongaarse Revolutie in 1956.

Bart Sas, beleidsadviseur archief- en documentbeheer bij Stad Turnhout

te verbeteren. Hij besloot om nog een extra specialisatiejaar te volgen. Van al de vluchtelingen die samen met hem aan de studies begonnen, bleven er slechts twee over. Het studentenhuis naast de school kon niet open blijven voor slechts twee leergierige jonge knapen. Hij moest elders onderdak zoeken. Een Nederlands-Hongaars gezin met vijf kinderen ving hem op. De vrouw was zelf in de jaren 1920 met de kindertreinen naar Nederland vertrokken en is daar gebleven. Zij is later getrouwd met een Nederlandse man. Lajos herinnert zich goed de periode in Turnhout. Hij beleefde er een geweldige periode. Met leeftijdsgenoten zocht hij vertier in het stadspark of in het studentenhuis. De rijke klanken van zijn mandoline en zijn gitaar weerklinken nog in zijn hart. Karen Wyckmans, medewerker van het erfgoedproject bij Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Die Hongaarse jongen lijkt wel gelukkig te zijn. Hij lijkt goed opgenomen in de familie. Je ziet dat zijn ‘broer’ liefdevol een hand op zijn schouder legt ... Ik heb ook het geluk gehad dat ik een familie heb gevonden die voor mij kon zorgen. Die familie heeft mij veel meer dan materiële steun gegeven. Zij hebben mij liefde en veiligheid gegeven. Mijn ‘pleegmoeder’ kwam me ’s avonds lekker in bed induffelen en een kruisje geven. Iemand die zoiets doet, is een ‘moeder’!” Muna Kulmiye (Somalië/Ethiopië, °1981, verpleegkundige) faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

23


Vluchten is van alle tijden | Beeld

24

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Beeld

CHILEENSE VLUCHTELINGEN IN DE JAREN 1970

Hasselt, juli 1975, Daborka Vlahovic met haar twee kinderen Privéalbum

11 september 1973. Chili schrikt wakker. Een bloedige militaire coup is aan de gang. Generaal Augusto Pinochet pleegt een brutale staatsgreep die de wereld schokt. Zijn leger verbiedt politieke partijen en vakbonden, ontbindt het parlement en neemt duizenden Chilenen gevangen en foltert hen. Pinochet zal zeventien jaar als dictator over Chili heersen.

is buitengewoon hartelijk. Koloch, het Kollektief voor het Onthaal van Chileense vluchtelingen, helpt hen op weg met hun eerste noodzakelijkheden: een woning, kleding, formaliteiten ... Daborka ontmoet fantastische mensen. Een van hen is dokter Ellens, een psychiater die in Hasselt woont. In de zomer van 1975 mag het gezin vakantie nemen in zijn huis.

Luiz Peebles, een jonge student geneeskunde, trouwt met Daborka Vlahovic, een studente verpleegkunde. Samen met hun twee jonge kinderen Paola en Marcos vormen ze een gezin. Ze zijn heel geëngageerd en hebben sterke sociale en economische idealen. Maar onder het bewind van Pinochet wordt het steeds moeilijker om rond te komen. Luiz kan zijn studies niet meer afmaken. Hij wordt gezocht. Daborka beslist om met het hele gezin te vluchten. Op weg naar Argentinië wordt Luiz onderschept door soldaten. Een donkere periode van onwetendheid, gevangenschap en marteling begint.

Op de eerste foto: net aangekomen in Leuven, de kinderen dragen kleren die ze van het onthaalcollectief ontvangen. De volgende foto’s tonen het gezin in de tuin van het huis van dokter Ellens.

Dankzij het doorzettingsvermogen en de ijzeren moed van Daborka wordt het gezin opnieuw verenigd. Ze vertrekken meteen naar België. In 1975 komen ze aan in ons land. Het onthaal

Karen Wyckmans, medewerker van het erfgoedproject bij Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Le Colarch était le Collectif d’accueil des réfugiés Chiliens, monté par plusieurs associations. C’était un collectif pluraliste. Ils ont fait un travail extraordinaire. Si on n’avait pas été accueilli comme ça, on n’aurait pas été les mêmes personnes. C’était un accueil qui, je me rends compte à postériori en fait, réconciliait avec l’humanité.” Paola Peebles (Chili, °1970, beleidsmedewerker ABVV Brussel)

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

25


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

Vluchten door de eeuwen heen tekst Frank Caestecker 26

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

Vluchtelingenstromen zijn een inherent deel van de historische ervaring van de mensheid. Er zijn altijd mensen op de vlucht geweest. Onleefbare levensomstandigheden, vervolging en geweld hebben de menselijke geografische mobiliteit steeds aangedreven. In dit artikel geven we eerst een kort overzicht van de mens op de vlucht. Deze vluchtelingen zijn in de loop van de geschiedenis soms gastvrij onthaald geweest, in andere gevallen ontving de maatschappij waar ze aanklopten om bescherming hen argwanend en zelfs afkerig. In het tweede deel van dit overzicht belichten we het onthaal dat hen te beurt viel.

Migratie versus vlucht De migratie van mensen is veelal bepaald door economische factoren. Bekeken vanuit het oorsprongs- dan wel het immigratieland spreken we over push- en pullfactoren. De (perceptie van) achterstand, versterkt door de mogelijkheden geboden in de immigratieregio zet mensen aan tot emigratie. Vluchtelingen daarentegen worden door onvoorspelbare en uitzonderlijke gebeurtenissen aangezet tot migratie. Hun migratiebeslissing staat in grote mate los van pullfactoren of van de (economische) behoeften van het immigratieland. Vluchtelingen beschikken veel minder dan migranten over de ‘luxe’ om hun vertrek afhankelijk te maken van de economische conjunctuur. Naast het eerder plotse vertrek is de terugkeer van vluchtelingen, althans op korte termijn, ook veel moeilijker dan bij economische migranten. De migratie van vluchtelingen is duidelijker eenrichtingsverkeer, waarbij de beslissing tot terugkeer afhankelijk is van het verdwijnen van de oorzaak die hen op de vlucht heeft gejaagd. Het onderscheid tussen gedwongen (reactieve) en vrijwillige (proactieve) migratie of tussen vluchtelingen en (economische) migranten is een sociologische realiteit, maar het is moeilijk in migratiebeslissingen steeds een eenduidige scheidingslijn te trekken. Migratie en vlucht kan men best situeren op een glijdende schaal, waarbij migratiebewegingen tussen beide extremen kunnen worden gelokaliseerd. Het onderscheid tussen migratie en vlucht heeft ook ingrijpende gevolgen voor het migratiebeleid. De economische migratiestroom is in zekere mate beheersbaar, het is een sociaal proces, waarop zowel het gastland als het oorsprongsland een zekere invloed kan uitoefenen. De vlucht is veel moeilijker te bedwingen of zelfs te kanaliseren.

De mens, een vluchteling De homo sapiens die 200.000 jaar geleden in de Afrikaanse savanne leefde, verliet zijn geboortestreek 100.000 jaar geleden en trok noordelijk, naar Azië en Europa; hoogstwaarschijnlijk omwille van de verschroeiende droogte op de savanne. De homo sapiens bouwde zijn hoge mobiliteit als (klimaat)vluchteling af toen na miljoenen jaren van turbulente klimaatschommelingen het klimaat zich zo’n twaalfduizend jaar geleden stabiliseerde. Geologen spreken van het holoceen, een tijdvak waarin het veranderende klimaat nog nauwelijks mensen op de vlucht deed slaan. Dit holoceen werd in de twintigste eeuw met de opwarming van de aarde door mensenhanden steeds meer tot het antropoceen. Een

antropoceen dat inmiddels een heel wat onberekenbaarder klimaat heeft en dat opnieuw klimaatvluchtelingen zal uitlokken. Ook tijdens het holoceen bleven mensen op de vlucht slaan, maar zij werden niet zozeer door de natuur, maar wel door hun medemensen gedwongen hun vertrouwde omgeving te verlaten. Die vluchtelingenstroom werd sterk aangewakkerd tijdens de voorbije eeuw, door de Britse historicus Eric Hobsbawm “de verschrikkelijke twintigste eeuw” genoemd. Oorlogen waren lange tijd beperkt tot veldslagen waarbij de niet-strijdende partijen nauwelijks getroffen werden door het geweld. De industrialisatie van het oorlogsgeweld in de twintigste eeuw transformeerde deze conflicten tot totale oorlogen met talloze burgerslachtoffers. Hierdoor nam ook het aantal oorlogsvluchtelingen sterk toe. Sinds de oorlog in Vietnam spreken militairen zelfs over collateral damage, een eufemisme dat hun verantwoordelijkheid voor deze nevenschade minimaliseert. Oorlogsvluchtelingen zijn het nevenproduct van gewelddadige conflicten waarin de hele maatschappij wordt meegesleurd.

Religieuze, politieke en andere vluchtelingen Ook in vredestijd werden steeds meer mensen gedwongen om elders hun toevlucht te zoeken. De concentratie van macht die het Europese staatsvormingsproces meebracht, werd een geducht machtsbastion dat in staat was hele bevolkingsgroepen te verdrijven. Al van bij het begin van deze evolutie, toen de Europese machthebbers in de late middeleeuwen meenden dat de legitimatie van hun macht een homogene geloofsovertuiging van de bevolking vereiste, werden mensen uitgesloten. Aan het einde van de vijftiende eeuw en in het begin van de zeventiende eeuw moesten res-

■■ ‘Zelfportret met Jodenpas’ door Felix Nussbaum (1904-1944). Nussbaum, een Joodse kunstenaar uit Duitsland, zou tijdens de ontwikkeling van zijn carrière verschillende Europese steden aandoen zoals Oostende en Brussel. Wanneer Hitler in 1933 aan de macht komt, zou hij niet meer terugkeren naar Duitsland. Uiteindelijk verhuist hij naar Brussel. Hij schildert vanaf 1936 een serie zelfportretten die zijn identiteit als Duitser en vervolgde Jood onderstrepen. In 1940 wordt hij gedeporteerd naar een kamp in Frankrijk maar slaagt erin te ontsnappen. Zijn kampervaringen verwerkt hij artistiek in Brussel. Daar moet hij echter samen met zijn vrouw onderduiken. In 1944 worden ze verraden en opgepakt. Via Mechelen worden ze op 31 juli 1944 met het laatste transport gedeporteerd naar Auschwitz. Ze zullen er beiden korte tijd later overlijden. faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

27


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

pectievelijk 150.000 joden en bijna dubbel zoveel moslims die weigerden het geloof van de machthebbers tot het hunne te maken het Iberisch schiereiland verlaten, omdat de religieuze diversiteit niet meer aanvaardbaar was voor de Spaanse machthebbers.1 Zelfs diversiteit binnen de christelijke overtuiging werd bestreden tijdens de Europese godsdienstoorlogen. De Vrede van Westfalen (1648) bepaalde dat de staat binnen zijn grenzen het monopolie op de macht had en dat de koning binnen dit territorium de aard van de christelijke geloofsovertuiging van zijn onderdanen bepaalde. Die pacificatie ging gepaard met de vlucht van meer dan honderdduizend protestante ‘Vlamingen’ naar de Verenigde Provinciën. Dubbel zoveel Hugenoten verlieten Frankrijk. Naast religieuze vluchtelingen waren er ook altijd politieke vluchtelingen. Een verandering van het politiek regime, in de meest extreme vorm een revolutie, was veelal de aanleiding voor het vertrek van groepen politieke activisten. De Franse Revolutie, die de massificatie van de politiek inluidde, deed hun aantal aangroeien. ■■ Brugse kloostergemeenschappen engageerden zich tijdens de Eerste Wereldoorlog om vluchtelingen op te vangen en goederen te verzamelen. Op de foto een zicht in het klooster de Foere. Collectie Stadsarchief Brugge, ALB-36-016

■■ Tijdens de Eerste wereldoorlog krijgt de familie Minne, net als andere kunstenaars, een uitnodiging van de schatrijke familie Davies om de oorlogsjaren door te brengen in Wales. Daar ontmoet de dochter kunstschilder Edgar Gevaert. Deze was vrijgesteld van militaire verplichtingen. Maar nadat de Duitse troepen binnenvielen en hij arbeiders en gewone burgers naar het front zag vertrekken, besloot Gevaert vrijwillig in dienst te treden bij het Belgische leger. Gewond werd hij overgebracht naar Engeland. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zou het nieuwe echtpaar Gevaert-Minne vluchten naar Frankrijk, waar het gezin gedurende vier jaar in de bossen zou overleven, uit angst voor Duitsgezinde buren in Latem. Op de foto: het gezin Gevaert-Minne met kinderen tijdens WOII. © Erfgoedbank Leie Schelde/Privécollectie Pierre Gevaert

28

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

In de twintigste eeuw slaagde de politiek er steeds meer in beslag te leggen op de maatschappij: de tentakels van de steeds meer aanwezige staat lieten zich almaar sterker voelen. Met de komst van de verzorgingsstaat slaagde de staat erin om de opportuniteiten van al zijn burgers te verbreden. Deze groeiende statelijke macht had evenwel ook een vernietigende dimensie. Dit potentieel van moordende staatsmacht zou nazi-Duitsland illustreren. Eerst eisten de nazi’s dadelijk na hun integratie in de hoogste machtsorganen in januari 1933 op een ongemeen brutale wijze het politiek monopolie op. De politieke oppositie werd geterroriseerd. Dit leidde reeds in 1933 tot de vlucht van politieke activisten van uiteenlopende signatuur. De nazi’s beschouwden reeds bij aanvang ‘Joodse’ Duitsers als elementen die vreemd waren aan de Duitse natie. Toen in de negentiende eeuw de ideeën van de Franse Revolutie ook in Duitsland wortel schoten, verstrengelden de Joden in Duitsland en de Duitse natie zich. De nazi’s wilden dat ongedaan maken en het halve miljoen ‘Joodse’ Duitsers niet alleen uit de natie, maar ook uit het land verdrijven. In 1933 startte de etnische zuivering van Duitsland met occasioneel geweld en boycotacties. Aan een ritme dat bepaald was door politieke en economische overwegingen werd de uitsluiting van wat de nazi’s als het ‘Joodse’ ras beschouwden opgedreven. Vanaf 1938 werd uiteindelijk overgegaan tot economische onteigeningen (ariësering) en het gebruik van permanent geweld, wat een verder Joods leven in Duitsland onmogelijk maakte. Duizenden berooide ‘Joden’ werden regelrecht gedumpt in de buurlanden. Het zou tijdens de Tweede Wereldoorlog verder ontaarden in een industrieel georganiseerde moord.2 Deze oorlog zorgde ook voor een massale bevolkingsverplaatsing. Al meteen vanaf 1945 werkten de geallieerden samen om de menselijke chaos die de oorlog had veroorzaakt te verhelpen. Een massale repatriëringsoperatie bracht ongeveer negen miljoenen ontheemden (displaced persons) terug thuis. Het uiteenvallen van de geallieerden in twee blokken maakte dat een miljoen ontheemden uit Oost-Europa, die nog in kampen in het bezette Duitsland vertoefden, vluchtelingen werden. Hun weigering om terug te keren naar hun door het Rode Leger bevrijde thuis werd binnen dit nieuwe conflict aanvaardbaar, want het Rode Leger werd een bezettingsleger. Het IJzeren Gordijn zorgde ervoor dat het aantal


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

vluchtelingen nauwelijks aangroeide, want slechts weinigen konden nog uit Oost-Europa vluchten. De oost-west-migratie bleef, afgezien van de Hongaarse crisis in 1956, vrij gering. De Koude Oorlog zorgde buiten Europa wel voor massale vluchtelingenstromen. De burgeroorlogen in China en Korea en de latere oorlogen in Indochina dreven veel mensen op de vlucht. Ook de nieuwe staten die ontstonden bij de Aziatische en Afrikaanse dekolonisatie zouden miljoenen mensen doen vertrekken uit hun vertrouwde omgeving. Zo zagen bijvoorbeeld vele inwoners van India en Pakistan, maar ook 120.000 Tutsi’s uit Rwanda de nieuwe politieke constellatie met zoveel angst tegemoet dat ze naar elders gingen.3 Vanaf de jaren 1990 verloor de Oost-West-tegenstelling wat van haar greep op de wereld. De invasie van Afghanistan (1979), met 5,5 miljoen vluchtelingen tot gevolg, en de staatsgreep in Polen (1981) waren de laatste oprispingen van het Sovjetrijk. De politieke conflicten in Sri Lanka en Libanon die ontspoorden tot bloedige burgeroorlogen lieten zich weinig beïnvloeden door ordewoorden uit Washington en Moskou. De val van de Berlijnse Muur in 1989 zorgde voor een nieuwe wereldorde. Het uiteenvallen van de communistische wereld zorgde o.a. in Armenië, Tsjetsjenië en in Joegoslavië voor heel wat geweld dat massa’s mensen op de vlucht dwong. 1,2 miljoen personen, dat is een op vier inwoners, verliet het Bosnische deel van Joegoslavië. Terwijl de nieuwe wereldorde in Latijns-Amerika, Zuid-Afrika en Noord-Afrika leidde tot een democratisering, waren de veranderingen in zwart Afrika minder gunstig met de Rwandese genocide alsook de failed states van Somalië en Liberia, waar de wet van de jungle het recht verving. In Afghanistan leidden deze ontwikkelingen tot het Talibanregime en tot hun uitdaging van de Amerikaanse hegemonie. 11 september 2001 zou het gewapenderhand opleggen van een Amerikaans geleide nieuwe wereldorde meebrengen, maar de Amerikanen slaagden er niet in om de door hen bevrijde landen Afghanistan en Irak ook te pacificeren. In Irak zou een op acht inwoners de vlucht nemen: 4 miljoen mensen, waarvan 2,3 miljoen hun geboorteland verlieten. De aanhoudende burgeroorlog in Syrië, meegesleurd door een fundamentalistische wraakoefening, zou ten slotte voor de recentste spectaculaire bevolkingsverplaatsing zorgen. Hoe de mens in het verleden zijn samenleven vormgaf, was ingrijpend anders dan nu. De Franse Revolutie heeft ons in de hedendaagse wereld binnengeloodst. De omgevingsfactoren voor 1789 lijken ons ongemeen vreemd en daarom beperken we ons in dit artikel tot de vertrouwde moderne wereld. We concentreren ons hierbij op België, maar bij wijlen verruimen we onze blik tot Europa.

De gastvrije negentiende eeuw: enkel subversieve vluchtelingen weren De grenzen die de staten in de negentiende eeuw trokken deerden de mobiele mens weinig. De staat beschouwde het beheer van (interne of internationale) migratie niet als haar taak. Migratie werd overgelaten aan de markt en het individu. De markt zorgde ervoor dat de werkgevers hun arbeidsnoden op de arbeidsmarkt, eventueel buiten de nationale grenzen, konden lenigen. In deze eeuw zonder grenswachten

De Vrede Van Westfalen (1648) bepaalde dat de staat binnen zijn grenzen het monopolie op de macht had en dat de koning binnen dit territorium de aard van de christelijke geloofsovertuiging van zijn onderdanen bepaalde. Die pacificatie ging gepaard met de vlucht van meer dan honderdduizend protestante ‘Vlamingen’ naar de Verenigde Provinciën. was iedereen welkom die een bijdrage kon leveren tot het economisch leven. Vluchtelingen konden zich dan ook probleemloos in veiligheid brengen. Vervolgde politieke activisten die zich in België vestigden, trokken wel de aandacht van de politieke autoriteiten. Indien ze de openbare orde verstoorden of de diplomatieke relaties in gevaar konden brengen, konden deze politieke vluchtelingen wel in aanraking komen met de harde hand van de staat. Zo kregen na de gefaalde liberale revoluties van 1848-1851 duizenden vervolgde politieke activisten asiel in België en in andere liberale staten zoals Zwitserland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Deze vluchtelingen waren voor de liberale elite van de staten die hen asiel verleenden geen subversieve vreemdelingen, maar kameraden in nood. Deze politieke vluchtelingen stonden vanwege hun strijd tegen de autoritaire regimes van hun herkomstland ideologisch (en sociaal) immers dicht bij de politieke elite van het gastland. Ze werden financieel zelfs gesteund door de overheid. Niet aan alle politieke vluchtelingen werd door de liberale regimes onvoorwaardelijk asiel verleend. Asiel werd, ondanks een nood aan bescherming, soms ontzegd wanneer de zaak waarvoor deze vluchtelingen streden als een onwaardige zaak werd beschouwd en er geen invloedrijke medestanders konden gemobiliseerd worden. Zo konden socialistische, anarchistische en communistische activisten op weinig clementie rekenen. Ook de Parijse communards die Frankrijk in 1870 moesten ontvluchten, werden hardhandig geweerd uit de buurlanden. Karl Marx moest in 1845 Frankrijk en in 1848 België verlaten. Activisten zoals Marx, die de nieuwe liberale orde niet onderschreven, waren niet welkom. Toch was er begrip voor deze ongewensten, want ze werden niet gerepatrieerd naar de herkomststaat die hen vervolgde. In de plaats werd hen de grenskeuze verleend. Als vorm van erkenning van het vluchteling-zijn mocht de uitgewezene daarbij zelf kiezen aan welke grensovergang hij of zij het land verliet. Zo werd Karl Marx niet gerepatrieerd, maar kon hij naar GrootBrittannië vertrekken – het liberale land bij uitstek – waar hij zijn politieke activiteiten voortzette.4

Het interbellum: enkel genode gasten zijn nog welkom In de twintigste eeuw groeide de staat met en in de maatschappij. De staat democratiseerde en steeds uitgebreidere rechten en plichten van de nationale burgers werden vastgelegd. Dit mondde uit in een gedemocratiseerde en meer actieve verzorgingsstaat met een protectionistisch toelatingsbeleid, een beleid dat de nationale arbeiders en onderfaro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

29


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

■■ Antwerpenaren sloegen tijdens de Eerste Wereldoorlog massaal op de vlucht naar de buurlanden. De Vlucht der Antwerpenaren. Datering ca. 1915. Schilder Louis van Engelen (1856 - 1940). Fotograaf Gustave Hermans (1856 1934). Collectie: Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, Prentenkabinet, tg:uapr:766

nemers bescherming bood tegen concurrentie van buiten de landsgrenzen. Immigranten werden slechts toegelaten tot het nationale territorium indien de private belangen van nationale burgers er niet door geschaad werden. Een protectionisme dat zelfs beoogde het culturele zelfbegrip van de natie te beschermen door immigranten, die als vreemd werden beschouwd, te weren of te verwijderen. Vooral tijdens de economische depressie van de jaren 1930 radicaliseerde dit protectionistische toelatingsbeleid. Gezien de economie geen aanvullende arbeidskrachten meer nodig had, werden nog nauwelijks nieuwkomers toegelaten.5

Vluchtelingen worden erkend, niet herkend (1938-1940)

Net toen deze muur aan de grens werd opgetrokken, moesten velen na de machtsovername van Hitler nazi-Duitsland ontvluchten. Het nieuwe protectionistische beleid stootte onmiddellijk op zijn grenzen. Het rond de vreemdelingen gespannen net liet geen ruimte voor vluchtelingen om zich ongemerkt in veiligheid te brengen. De vluchtelingen drongen zich op, door veelal op een irreguliere wijze het land binnen te dringen en asiel op te eisen. De beleidsvoerders schrokken terug voor de dwangmatige repatriëring van deze vluchtelingen, de uiteindelijke consequentie van een beleid dat enkel mensen die onverdeeld nuttig waren voor de nationale economie toeliet. Deze vluchtelingen uit Duitsland kwamen niet om de jobs te doen die de Belgen niet wilden of konden doen, maar ze schikten zich evenmin naar de verblijfsweigering. Hen doorschuiven naar de buurlanden leidde tot diplomatieke incidenten. De grenskeuze van de negentiende eeuw was geen oplossing meer, want aan elke grens stonden grenswachten en nergens waren deze emigranten welkom.

Tegen het einde van de jaren 1930 eiste de overheid zelf de erkenning van vluchtelingen op. Deze definiëringsmacht werd onderdeel van het beleid om de staatssoevereiniteit te vrijwaren en vooral om de instroom van ‘Joodse’ vluchtelingen een halt toe te roepen. De overheid promoveerde het relatief kleine aantal politieke vluchtelingen tot asielgerechtigden. Zij waren de echte vluchtelingen aan wie bescherming werd geboden. Op een quasi rituele wijze onderlijnden beleidvoerders dat zij de humanitaire asieltraditie in ere hielden. De vervolging van de grote massa vluchtelingen, de ‘Joden’, werd geminimaliseerd. Deze minimalisering en soms zelfs ontkenning was mogelijk door het innovatieve karakter van de vervolging van de ‘Joden’ in nazi-Duitsland. De Duitse ‘Joden’ werden immers niet vervolgd om wat zij gedaan hadden, maar om wie zij, althans volgens de nazi-raciale doctrine, waren. Deze ‘passieve’ vluchtelingen waren daarenboven veelal met een regulier Duits paspoort uitgereisd: het ‘bewijs’ dat ze niet plots op de vlucht sloegen om het vege lijf te redden zoals echte vluchte-

Uiteindelijk werd aan de vluchtelingen die zich opdrongen bescherming verleend. Dat vluchtelingen niet werden gerepatrieerd werd ook bewaakt door religieus of politiek gemotiveerde vluchtelingenorganisaties, die opkwamen voor respectievelijk hun geloofsgenoten of kameraden uit Duitsland. Vluchtelingen namen na het oversteken van de grens dan ook snel contact op met hun lokale beschermers, opdat hun nood aan bescherming bij de bevoegde autoriteiten zou gemeld worden. De overheid had immers zelf nauwelijks expertise op het vlak van het herkennen van vluchtelingen. Eenmaal een respectabele vluchtelingenorganisatie een vluchteling

30

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

onder zijn hoede nam, was deze in de regel beschermd tegen uitwijzing. Deze organisaties konden immers het genereuze deel van de publieke opinie mobiliseren, in het bijzonder zij die het geloof of de wereldvisie van deze vluchtelingen deelden. Voor deze kameraden en geloofsgenoten in nood werd niet enkel gelobbyd voor bescherming, maar er werd ook in de beurs getast om hen financiële steun te verlenen.6

In 1946/47 kon België zich als humanitaire natie promoten, want het land verleende asiel aan 25.000 ontheemden. Oost-Europeanen lenigden als genode gasten de arbeidsnoden van de Belgische economie in heropbouw. Ook in Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk waren deze vluchtelingenarbeiders sterk gevraagde immigranten.


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

lingen. Het weigeren van asiel aan ‘Joodse’ vluchtelingen werd zelfs gelegitimeerd als verzet tegen de nazidictaten. Het beleid van alle buurlanden van Duitsland, de frontlijnstaten, was eind jaren 1930 duidelijk een januskop. Aan de grens en in de consulaten was het beleid hardvochtig. Eenmaal een vluchteling, in de regel irregulier, het territorium van een buurland evenwel kon bereiken - een grensoverschrijding die steeds moeilijker werd - werd hij of zij veelal beschermd. Voor immigranten die niet gepromoveerd werden tot vluchtelingen, een promotie die slechts gedeeltelijk de realiteit van vervolging overlapte, bleef enkel een dwangmatige terugkeer over. Het janusgezicht van de buurlanden van Duitsland, ook België, bleek ook uit de diplomatieke druk op de Duitse autoriteiten om de ‘Joodse emigratie’ een halt toe te roepen. Vooral de mensensmokkelaars moesten het ontgelden. Zij zouden het de ‘Joden’ mogelijk maken om zich op illegale wijze op te dringen aan de buurlanden van Duitsland. De nazi-autoriteiten wilden hun relaties met hun westelijke buurlanden (nog) niet volledig op het spel zetten. Eind 1938 kregen de Duitse grenswachters duidelijke instructies om te verhinderen dat Duitse ‘Joden’ zonder geldige inreisdocumenten de buurlanden zouden binnendringen. Ook mensensmokkelaars die Duitsers hierbij hielpen werden geviseerd. De nazi-autoriteiten beslisten dat would-be illegale immigranten en hun helpers moesten gearresteerd worden en getransfereerd naar concentratiekampen. De ‘Joden’ konden enkel de concentratiekampen verlaten als ze een emigratiemogelijkheid hadden. De nazi-autoriteiten bleven een judenfrei Duitsland ambiëren, maar de uitdrijving was nu gericht op de landen overzee en de economisch en politiek minder zwaarwegende Oost-Europese landen. De druk op de ‘Joden’ in Duitsland bleef ongemeen hoog en velen van hen bleven, met de hulp van steeds duurdere mensensmokkelaars, erin slagen de controle - nu aan beide zijden van de Duitse grens - te verschalken. Eenmaal op het territorium van een WestEuropese staat hoopten deze vluchtelingen op bescherming; wat in België de regel was, terwijl ze die in de andere landen enkel kregen met wat geluk.7 Bescherming die door de Duitse bezetting tijdens de oorlog helaas maar tijdelijk was.

wijziging in het Amerikaanse toelatingsbeleid.8 Vanaf de jaren 1950 zou de druppelsgewijze aankomst van vluchtelingen vooral uit Oost-Europa en Franco-Spanje door het ondertussen geïnstitutionaliseerde vluchtelingenbeleid, met de Conventie van Genève als spil, probleemloos opgevangen worden. De arbeidsnoden van een economie in opgaande lijn zou hun economische integratie ook mogelijk maken. Ook vluchtelingen van buiten Europa kwamen in de jaren 1970 op de Europese politieke agenda. België en andere Europese landen waren bereid de landen van het eerste asiel te ontlasten. Aan Aziatische vluchtelingen uit Oeganda, vervolgde Chileense politieke activisten en Vietnamese bootvluchtelingen werd een kans geboden om zich te hervestigen in West-Europa.9 De vluchteling werd daarmee gemondialiseerd. De spontane asielinstroom, die sterk aangroeide in het laatste kwart van de twintigste eeuw, maakte dat, althans in België, het politiek draagvlak voor deze humanitaire operaties verdween. Hervestiging zou slechts met de europeanisering van het asielbeleid en vooral onder druk van de Syrische vluchtelingencrisis terug een realiteit worden.

Het naoorlogse vluchtelingenbeleid: ontheemden die Europa nodig had In 1946/47 kon België zich als humanitaire natie promoten, want het land verleende asiel aan 25.000 ontheemden. Oost-Europeanen lenigden als genode gasten de arbeidsnoden van de Belgische economie in heropbouw. Ook in Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk waren deze vluchtelingen-arbeiders sterk gevraagde immigranten. Ze werden slechts schoorvoetend als nieuwe burgers aanvaard: zij waren immers maar uitgenodigd om die banen in te vullen die de nationale burgers niet wilden of konden doen; in arbeidsconcurrentie treden met de nationale burgers moest vermeden worden. Het uiteindelijk weinig gastvrije onthaal maakte dat in de loop van de jaren 1950 de meeste van deze ontheemden besloten dat hun nieuwe thuis buiten WestEuropa lag. Voor andere vluchtelingen, vooral Joodse ontheemden, was het verblijf sowieso tijdelijk geweest. In 1948 werd een massale doorreis van deze ontheemden mogelijk door de stichting van de staat Israël en door een genereuze

■■ De gemeente Sint-Pieters-Leeuw bracht in 2014 twaalf migratieverhalen naar de gemeente samen in de tentoonstelling ‘Grenzeloze verhalen’ naar aanleiding van Erfgoeddag. Valon Halimi vertelt er over de oorlog in Kosovo en de onderdrukking van de Albanezen. Hij vertelt over zijn vlucht, als kleine jongen, samen met zijn ouders en broer en zus en over zijn verblijf in een opvangcentrum voor asielzoekers. © Sint-Pieters-Leeuw

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

31


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

■■ Moord in de straten van Antwerpen tijdens de Spaanse Furie, 4 november 1576. Meer dan tienduizenden inwoners werd gedood. Vele Antwerpenaren ontvluchtten de stad voor het Spaanse geweld. Atelier Frans Hogenberg (voor 1540 - 1590). Datering: voor 1585. Collectie: Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, Prentenkabinet, tg:uapr:928

Selectief gesloten grenzen en de problematische herkenning van vluchtelingen In het laatste kwarteeuw werd het migratiebeheer complexer door belangrijke barsten in het monopolie van de uitvoerende macht. De rechterlijke macht promoveerde zichzelf, onder meer op basis van internationaal recht, tot actor in het immigratiebeleid. De sterkere mondiale economische en culturele integratie, samen met de daling van de transportkosten, maakten dat de mobiliteit over de grenzen heen ongemeen sterk groeide. Steeds meer mensen uit het zuidelijk halfrond van steeds verder weg waagden hun kans in Europa en de val van de Muur betekende het aanzwellen van de migratiestroom. Deze immigratie richtte zich door het selectief afsluiten van het arbeidsmigratiekanaal op asiel als enige toegangspoort tot West-Europa. De stijgende kwalificatieeisen op de formele arbeidsmarkt maakten dat deze immigranten, in tegenstelling tot de vorige driekwarteeuw, economisch moeilijk inzetbaar waren. De spanning tussen een versnelde globalisering en een opwaardering van de liberale waarden zou in een steeds complexere maatschappij dynamiet opleveren. In de jaren 1980 explodeerde het aantal asielzoekers en de autoriteiten zetten zwaar in om deze stroom te stremmen. Europese staten

32

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

viseerden de migratie- (en vlucht)routes in haar beleid, om immigratie vanop afstand te controleren. Aan vluchtelingen die zich desondanks aanboden, werd evenwel toch bescherming geboden. Vluchtelingen die een situatie van algemeen geweld ontvluchtten, werden ontoereikend beschermd door de Conventie van Genève. Zo werd aan oorlogsvluchtelingen uit ex-Joegoslavië de bescherming als vluchteling ontzegd. Dankzij de rechterlijke macht en de civiele maatschappij werden deze oorlogsvluchtelingen toch opgevangen binnen een ad hoc humanitair statuut van ontheemden. De (ex-)Joegoslavische vluchtelingencrisis werd zo een breekijzer voor het politiek agenderen van de ontoereikende bescherming voor vluchtelingen. Duitsland, dat na het uiteenvallen van het Sovjetrijk met instabiele (zuid)oostelijke buren zat en binnen wat men het toenmalige Schengen kan noemen het gros van de asielaanvragen kreeg, was gebrand op een mechanisme om de financiële verantwoordelijkheid te delen met andere Europese staten. De Duitse wens voor lastenverdeling was de motor achter het ontstaan van een Europees vluchtelingenbeleid. Een Europese status van tijdelijke en aanvullende bescherming en een Europese kwalificatierichtlijn (2004) perkten het soeverein recht van de lidstaten van de EU in om hun eigen vluchtelingenbeleid vorm te geven. De ad-hocoplossingen die de uitvoerende


Vluchten is van alle tijden | Historisch overzicht

macht van de lidstaten had gehanteerd om de plooien in het immigratiebeleid glad te strijken, werden vervangen door een nieuwe architectuur voor het vluchtelingenbeleid. De vluchtelingendefinitie werd opengebroken, waardoor oorlogsvluchtelingen geen ontheemden meer zijn, maar opgewaardeerd werden tot Europese vluchtelingen, die op basis van Europees recht bescherming krijgen.10 Mensen die de Syrische oorlog ontvluchten zijn hiermee in Europa officieel tot vluchtelingen geworden. Gezien er voor hen geen weg terug was en de eerste asiellanden, vooral Libanon en Turkije, de toestroom niet meer aankonden, drongen zij zich op aan Europa. Door hun aanwezigheid kon het genereuze deel van de publieke opinie zich rond hen mobiliseren, maar kon ook vanuit minder genereuze groepen gewezen worden op het verlies van controle aan de Europese grens. Het vluchtelingenbeleid kreeg vorm als een pragmatische oplossing voor knelpunten in het protectionistische toelatingsbeleid. Een geprivilegieerde status voor vluchtelingen was het middel om een selectief immigratiebeleid te legitimeren en werkzaam te maken. Voor de vluchteling die zich had moeten opdringen, droeg de Europese staat veelal een janusgezicht: genereus naar binnen toe en repressief naar buiten toe. Niet dat het vluchtelingenbeleid een georganiseerde hypocrisie was. De privileges voor de vluchtelingen die zich opdringen aan de Europese staten zijn er slechts gekomen na een hevige politieke strijd met de mensenrechten als inzet. In Europa zijn genode vluchtelingen tot nu toe uiterst schaars geweest. Het opvoeren van hervestigingsoperaties zal het repressieve gezicht van het Europese toelatingsbeleid kunnen verzachten. Niet dat een gecontroleerde instroom via hervestiging vluchtelingen zal tegenhouden die de kans zien zich op te dringen aan Europa; enkel een onmenselijk Fort Europa kan dat. Hopelijk zal aan oorlogsvluchtelingen

in de eerste asiellanden perspectief geboden worden, zodat de spontane instroom via de Middellandse Zee wat mindert en de maatschappelijke angst die de perceptie van controleverlies meegebracht heeft ook verdwijnt. Angst is immers nooit een goede raadgever.

Frank Caestecker is doctor in de Geschiedenis en is als hoofddocent verbonden aan de vakgroep Algemene Economie aan de UGent. Zijn onderzoek gaat vooral over het Europese/ Belgische immigratiebeleid sinds de negentiende eeuw. Hij publiceerde in 2000 Belgian Alien Policy, 1840-1940. The creation of Guest Workers, Refugees and Illegal Aliens en redigeerde in 2010 Refugees from nazi Germany and the Liberal European states, 1933-1939 (beide Berghahn Books). Hij publiceerde ook studies over partnermigratie en het studiemigratiebeleid van de Belgische overheid in de twintigste eeuw. 1. A. R. Zolberg, ‘The Formation of New States as a Refugee-Generating Process’. Annals AAPSS, 467, 1983, 24-38. 2. S. Friedländer, Nazi-Duitsland en de joden. Utrecht: Spectrum, 1998 (twee delen). 3. P. Gatrell, The making of the modern refugee. Oxford: Oxford University Press, 2013. 4. C. Goehrke, ‘Politische Flüchtlinge aus dem Zarenreich in der Schweiz‘. Jahrbuch für Europäische Geschichte, 7, 2006, 43-64; B. Porter, The Refugee Question in Mid-Victorian Politics. Cambridge: Cambridge UP, 1979; I. Goddeeris, La Grande Emigration polonais en Belgique (18311870). Elites et masses en exil à l’époque romantique. Frankfurt: Peter Lang, 2013.; G. Noiriel, La Tyrannie du national. Le droit d’asile en Europe 1793-1993. Paris: Calmann-Lévy, 1991. 5. F. Caestecker, Alien Policy in Belgium, 1840-1940. The Creation of Guest workers, Refugees and Illegal Aliens. Oxford: Berghahn, 2000. 6. F. Caestecker, Ongewenste gasten, joodse vluchtelingen en migranten in de dertiger jaren. Brussel: VUBpress, 1993. 7. F. Caestecker, ‘Het beleid tegenover de joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland (1933-1940). Een gedoogbeleid tussen vluchtelingen- en immigratiebeleid’. Bijdragen tot de eigentijdse herinnering, 3, 2001, p. 13-22; F. Caestecker and B. Moore (ed.), Refugees from Nazi Germany and the Liberal European States. New York- Oxford: Berghahn Books, 2010.; S. Heim, B. Meyer, F. R. Nicosia (ed.), “Wer bleibt, opfert seine Jahre, vielleicht sein Leben”. Deutsche Juden 1938-1941. Göttingen: Wallstein. 8. C. Defrance, D. Juliette & Maspero Julia (ed.), Personnes déplacées et guerre froide en Allemagne occupée. Brussel: Peter Lang; L. Luyckx, ‘Russische krijgsgevangenen van de nazi’s: van Displaced Persons tot vluchtelingen (voor het Sovjetcommunisme)’. Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XL, 3, 2010, pp. 489-511; R. Miles and D. Kay, Refugees or Migrant Workers? The Recruitment of Displaced Persons for British Industry, 1946-1951. London: Routledge, 1992. 9. W. Courtland Robinson, Terms of Refuge. The Indochinese Exodus and the International Response, London: Zed Books, 1998; Y. Cieters, Chileense ballingen in België, 1973-1980. Een studie van hun migratieproces, opvang en integratie. Brussel: VUBPress, 2002. 10. F. Caestecker en D. Vanheule, ‘Een geïnstitutionaliseerd vluchtelingenbeleid in volle beweging (1944-2010)’. Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XL, 3, 2010, 449-488.

GROOT ONDERHOUD 2016 DINSDAG 11 OKTOBER 2016 | KBC TOREN | ANTWERPEN ONTWIKKELAAR, ONDERNEMER OF EXPERT: DE NIEUWE ‘ERFGOEDSTIEL’? ›› ›› ›› ››

Duurzaam ondernemerschap Aanvullende financiering Opleiding en arbeidsmarkt Marketing en communicatie

WWW.HETGROOTONDERHOUD.BE

›› Sociale economie ›› Fondsenwerving ›› …


Vluchten is van alle tijden | Belgen tijdens WOI

Van geliefde kitten tot ongewenste kat Belgische vluchtelingen in Engeland tijdens WOI1 tekst Martine Vermandere ”Herinneringen maken ons warm, historische gebeurtenissen laten ons koud …” Deze uitspraak van Rik Torfs, rector van de KU Leuven, verwoordt treffend het uitgangspunt van de vele en verscheidene participatieve publieksprojecten die Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis de laatste vijftien jaar realiseerde.2 Het verzamelen van herinneringen en foto’s was dan ook opnieuw het vertrekpunt voor een project dat zal leiden tot een virtuele tentoonstelling: Aan de slag over het Kanaal. Belgische vluchtelingen in Engeland in WOI (lente 2017). Na een oproep via onze projectpartners, onder meer het In Flanders Fields Museum, Familiekunde Vlaanderen en Heemkunde Vlaanderen en tijdens de verzameldagen in het Red Star Line Museum in Antwerpen en het People’s History Museum in Manchester, mochten we ervaren dat dit vluchtelingenverhaal nog sterk leeft onder de nazaten van wie destijds uit België uitweek en van wie hen over het Kanaal opving.3

Van overal Trekken mensen weg naar waar het lot hen brengen zal4

Angst zet de Belgen op weg Tussen begin augustus en begin oktober 1914 verlieten zowel jongeren als ouderen, rijken als armen, stedelingen als plattelandsmensen hun thuis om te ontsnappen aan de snel oprukkende Duitse troepen. Hoewel het nieuws van de Duitse inval in België op 4 augustus 1914 enkelingen meteen deed besluiten om te vertrekken, bleef dit fenomeen eerst nog marginaal. Niemand had immers een flauw benul van wat de oorlog met zich mee zou brengen. Zo klommen de Luikenaars nog naar de hoogten van de Cité ardente om van daar de eerste confrontaties met de invaller mee te maken. De exodus zou pas op gang komen in de daaropvolgende weken en maanden, met de bombardementen, brandstichtingen en terechtstellingen door de bezetter als trigger. De berichten over het ruwe optreden van de Duitsers bij hun intocht in onder meer Visé en Tongeren deden de ronde. Op 19 augustus vielen de Duitsers met bruut geweld Aarschot binnen en toen ze in het stadje francs-tireurs vermoedden, startten ze een vergeldingsactie waarbij 173 jongens en mannen werden geëxecuteerd. Huizen werden in brand gestoken en burgers

34

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

gefolterd. Ook in Leuven joeg de invaller na 24 augustus vele directe getuigen van zijn misbruiken de gebrandschatte stad uit. Na het bombardement van 27 september 1914 sloegen bijna 55.000 van de 60.000 Mechelaars op de vlucht. Overal verschenen foto’s van deze exodus. Bij hun aankomst in de onbezette gebieden zaaiden de vluchtelingen angst met hun verhalen. Zonder die angst voor de gruweldaden van de bezetter, nog gevoed door valse geruchten, valt de omvang van de Belgische exodus van 1914 niet te verklaren.5 Velen trokken naar Antwerpen, de garnizoensstad die oninneembaar werd geacht. Maar op 10 oktober viel ook dit bastion. Gent volgde op 12 en Brugge op 14 oktober. Winston Churchill, toen nog minister van Marine, vond dat de burgerbevolking in bezet gebied moest blijven om als ‘nutteloze monden’ een obstakel te vormen voor de bezetter. In Oostende, waar al heel wat vluchtelingen verzameld waren, werd de situatie ondertussen dramatisch. De veerboot naar Engeland werd bestormd en vluchtelingen propten zich in alle beschikbare bootjes; tot ook de koningin der badsteden op 15 oktober in Duitse handen viel. Op korte tijd vluchtten anderhalf miljoen mensen, sommigen naar Frankrijk en Engeland, de meesten naar Nederland, maar velen staken vaak via het neutrale Nederland toch ook het Kanaal over.


Vluchten is van alle tijden | Belgen tijdens WOI

■■ “Ze werden naar een indrukwekkend kasteel gebracht aan de oever van de machtige stroom. Daar lagen oorlogsboten, Congoboten, Sint-Annekesboten en zeilschepen te wachten om al de vluchtelingen naar Engeland te brengen. Moeike en vooral nonkel Nare waren opgetogen dat ze snel mochten inschepen, maar Zjefke was teleurgesteld. Hij had gehoopt op een zeereis met een van de ontzaglijke luxeboten van de Red Star Line (…). In plaats daarvan werden ze via een gevaarlijk trillende loopplank naar een ordinair vrachtschip gebracht dat reeds volgestouwd was met emigranten en waar geen plaatsje was om je neer te zetten.” André Van Aerschot, Zjefke in de grote oorlog, p. 41. Foto: inscheping in Antwerpen, 1914 (Iconografische Collectie Rijksarchief Brussel)

De stromen vluchtelingen tussen Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bleven de hele oorlog bestaan, maar namen snel in omvang af; behalve dan van Nederland naar Engeland. Eind 1915 werd het aantal vluchtelingen in Engeland op ca 250.000 geschat waarvan 95% Belgen. Het cijfer daalde door de terugkeer van onder meer welgestelde families die, door de invoering van een taks op leegstand, hun huis in België dreigden kwijt te raken. Het cijfer stabiliseerde begin 1917 op een goede 170.000 waarvan 33,5% mannen, 37,5% vrouwen en 29% kinderen. Op het einde van de oorlog lag het aantal Belgische vluchtelingen waarschijnlijk rond de 150.000.6 Ongeveer drie kwart was uit Vlaanderen afkomstig, ruim veertig procent uit de provincie Antwerpen. De Belgische ‘aliens’ installeerden zich vooral in ZuidoostEngeland en in de Londense regio.

De ene vluchteling is de andere niet

vluchtelingen. Er werd ook een beroep gedaan op de Engelse regering, waardoor begin september zesmaal per week vanuit Antwerpen een boot naar Tilbury vertrok. Midden augustus 1914 startte de high society van Londen met een project voor het onthaal van enkele honderden Belgische vluchtelingen. Het victoriaanse Engeland had een grote filantropische traditie en deed, in tegenstelling tot Frankrijk waar de overheid de opvang regelde, een beroep op private liefdadigheidsinstellingen met vooral vrouwelijke vrijwilligers. Lord Victor Lytton verzamelde fondsen bij de Engelse ondernemers die aan de Wereldtentoonstellingen van Brussel en Gent hadden deelgenomen. De Britse journaliste Lady Flora Lugard gebruikte de adressen die de Ulster Unionist Council verzameld had voor de opvang van Ierse vrouwen en kinderen bij onrusten in Ierland. Die vormden de basis van het War Refugees Committee (WRC). De hele oorlogsperiode lang zou het WRC voor de opvang, de accommodatie en de tewerkstelling van de Belgen in Engeland zorgen.

De eerste Belgen kwamen in de derde week van augustus 1914 in Engeland aan. De aantallen waren nog zeer beperkt en alles bleef beheersbaar. Op initiatief van koningin Elisabeth werd eind augustus het Officieel Comité voor Hulp aan Vluchtelingen opgericht voor de evacuatie van de Belgische

Hoewel de overrompeling in oktober 1914 compleet was in de havens van aankomst en in de opvangcentra van Folkestone en Londen, was de Britse bevolking meer dan klaar om Belgen op te vangen. Meer nog, het aanbod om Belgen onderdak te verschaffen was groter dan de vraag. Er werden niet minder faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

35


Vluchten is van alle tijden | Belgen tijdens WOI

dan 2.500 plaatselijke opvangcomités opgericht. De Britten voelden zich verantwoordelijk voor het lot van de Belgen. Degenen die niet konden gaan strijden, konden zo hun bijdrage leveren aan de oorlog. Maar een andere reden was zeker de overtuiging dat de oorlog tegen kerstdag voorbij zou zijn. Hoewel de Britten zich vol overgave op het onthaal van de Belgen hadden gestort, kwamen er al vlug scheurtjes in de solidariteit. Degenen die zich opgegeven hadden om protestantse vrouwen en kinderen uit Ierland op te vangen, waren vaak minder happig om grote katholieke Belgische gezinnen in huis te nemen. Op het einde van 1914 kende de aangeboden gastvrijheid een terugval. De Britse overheid ging nu via de Local Government Board (LGB) voorzien in opvang. De LGB belastte de Londense Metropolitan Asylums Board met het transformeren van publieke gebouwen in opvangcentra voor vluchtelingen. Grote evenementenzalen zoals Alexandra Palace en Earl’s Court werden onthaalcentra. Ze fungeerden niet alleen voor permanente opvang, maar ook als transitkamp. De collectieve opvangcentra werden ook gezien als een middel om wrijvingen met de Engelsen te vermijden. Maar tot grote verwondering van de Engelsen leidde ook het samenwonen van Vlaamse en Waalse gezinnen tot grote spanningen.

ook een rol. Dokters, advocaten, architecten en journalisten verenigden zich om confraters op de vlucht te helpen. Eerst vonden de Engelsen de vreemde gewoontes van de Belgen nog grappig of verbaasden ze zich erover. Zo schreef The Times naar aanleiding van een bezoek van de Britse koningin Mary aan Alexandra Palace: “De vrouwen dragen geen hoeden, maar een omslagdoek die ze bij koude of regen over het hoofd trekken.”7 Maar al vlug gingen ze zich storen aan de taalbarrière en aan de eetgewoontes van de vluchtelingen. Terwijl de Belgen klaagden over de smaakloze kost van de Engelsen, hun grote schapenvlees- en havermoutconsumptie en de alomtegenwoordigheid van thee, vonden de Engelsen het choquerend dat de Belgen zelfs bier aan hun kinderen gaven en paardenvlees aten. Naast culturele speelden er ook sociale verschillen. Vlaamse boeren- en arbeidersfamilies gingen in één huis samenleven met gezinnen uit de Engelse middenklasse en upper class. Door gebrek aan kennis van de Engelse gebruiken ontstond ook een heuse ‘ramenoorlog’. Het verluchten van huizen maakte deel uit van de good practices van het Engelse huishouden. De Belgen ervoeren dit als een echte obsessie en weigerden om de ramen open te zetten uit angst voor een verkoudheid.8

Al van in Folkestone had men ervoor gezorgd om de ‘respectable classes’ van de andere vluchtelingen te scheiden. De gefortuneerde vluchtelingen ontvingen een roze kaart, waardoor ze in de beste omstandigheden werden opgevangen. De anderen kregen een blauwe kaart die enkel recht gaf op gratis transport naar de hoofdstad, waar ze werden ondergebracht in de grote slaapzalen van Alexandra Palace.

Vanaf de winter van 1914 kregen ook de Engelsen te maken met hogere voedselprijzen, een lager inkomen en vooral … gesneuvelden. Toen sommige werkende Belgen klaagden over de bijdrage in hun onderhoudskosten, ergerden de gastheren zich nog meer aan de vluchtelingen die zich in hun slachtofferrol bleven wentelen.

Bij het onthaal speelde ook de lotsverbondenheid tussen religieuze en professionele groepen een rol. Zo ving de Joodse bevolking van Londen 10.000 Joodse vluchtelingen, voornamelijk Belgen, op in Poland Street in Soho. De opvang van Joden werd beheerd door Ernest en Otto Schiff, die in de jaren 1930 ook voor de opvang van Joden uit nazi-Duitsland zouden zorgen. Daarnaast speelde het beroep van de vluchtelingen

Fight or Go!?

■■ “Een massa volk stond ons op te wachten. De scouts hadden veel moeite om met hun lange stokken de massa achteruit te duwen om alzo voor ons een kleine weg te banen.” Clementine De Leender, Oorlogsjaren van een dertienjarig meisje, Poëzie Aarchot, 2014, p. 26. Foto: onthaal Belgische vluchtelingen in Rhyl (Wales) (Belgian refugees project Rhyl)

36

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

Nog een heikele kwestie was de dienstplicht. De Engelsen reageerden positief toen de Belgische regering op 26 oktober 1914 alle vrijgezellen tussen de 18 en 30 jaar oud onder de vluchtelingen uitnodigde om zich aan te melden in de rekruteringsbureaus van het Belgische leger in Engeland. Maar toen Groot-Brittannië in januari 1916 alle Engelse vrijgezellen tussen 18 en 40 jaar opriep en zich al in april verplicht zag om ook alle gehuwde mannen in diezelfde leeftijdsklasse te mobiliseren, vonden de Engelsen dit oneerlijk. Om fricties te vermijden, stemde de Belgische overheid op 21 juli 1916 de Belgische dienstplicht af op de Engelse.9 De Belgen werd verweten op de kap van de liefdadigheid te leven, maar als ze werkten, werden ze uitgescholden voor ‘jobsnatchers’. Sommige Belgen waren al van bij hun aankomst aan de slag gegaan als onderbetaalde hoppikker of als dienstmeid. In Birmingham brak in de herfst van 1914 een staking uit bij metaalarbeiders die geen vluchtelingen in hun fabriek wensten. Om erop toe te zien dat het in dienst nemen van vluchtelingen niet in het nadeel van de Engelse arbeiders was, verliep de tewerkstelling van de Belgen via de lokale werkbeurzen of Labour Exchanges. Tegen 1915 was de werkloosheid echter zo gedaald dat bedrijven als Rolls Royce en Vickers, waarvan het personeel zich massaal als vrijwilliger had gemeld, geschoolde Belgische arbeiders en ingenieurs aanwierven. De grote ommekeer kwam er echter pas na de ‘Shell Crisis’, het schandaal dat uitbrak na de publicatie van een artikel over het munitietekort van de Britse troepen aan het front in The


Vluchten is van alle tijden | Belgen tijdens WOI

■■ “Moeder zorgde voor het eten en wij gingen alle dagen gewillig naar het werk.” In 1916 werd Clementine De Leender 15 jaar en ging ze in Londen aan de slag in een naaiatelier. In haar nalatenschap zat ook deze foto (privécollectie Gaby Wittockx).

Times van 14 mei 1915. Van dan af werd alles in het werk gesteld om de productie van munitie op te drijven. Er werd zelfs een Ministry of Munitions opgericht, geleid door de latere Prime Minister Lloyd George. Door als munitiewerker aan de slag te gaan, hielpen de vluchtelingen mee aan de oorlogseconomie en waren ze niet langer afhankelijk van liefdadigheid. Ronselaars gingen ook aan de overkant van het Kanaal, vooral in Nederland, op zoek naar geschikte arbeiders voor de wapenindustrie en de hors-combats (afgekeurde soldaten) werden omgeschoold tot munitiearbeiders. De dienstplicht was nu wel ingevoerd, maar in principe kon iedereen die werk had in Engeland blijven. In overleg met de Belgische autoriteiten werden ook Belgische munitiefabrieken opgericht waar er weinig of geen interactie was met de Engelse arbeiders. De bekendste waren de National Projectile Factory in Birtley, ook gekend als Elisabethville, en Kryn & Lahy in Letchworth. Rond deze fabrieken ontstonden aanzienlijke Belgische gemeenschappen. Elisabethville telde in 1918 bijna 7.000 inwoners, twee à drie keer zoveel als Birtley zelf. Er waren winkeltjes, fanfares, sportverenigingen en theatergezelschappen. Ook de vrouwen onder de vluchtelingen droegen bij tot de oorlogsindustrie. In de Belgische munitiefabriek in RichmondTwickenham van de Franse industrieel Charles Pelabon, die voor de oorlog een fabriek in Ruisbroek had, werkten op een kleine 2.000 Belgen 700 ‘munitionnettes’. De socialistische vakbond Centrale der Belgische Metaalbewerkers (CBM) maakte van bij zijn oprichting in Engeland al werk van de slogan ‘gelijk loon voor gelijk werk’. Maar in die tijd was het hoofddoel van de CBM wel nog de bescherming van de – duurdere – tewerkstelling van de mannen, en niet de gelijke behandeling van de vrouwen. De CBM hielp, in samenwerking met de Engelse Workers’ Union, de Belgische arbeiders met de taal, de wetten en gebruiken. De arbeiders konden er terecht bij werk-

loosheid, werkongevallen, om geld naar bezet België te sturen en voor de ziekteverzekering, die vooral vanaf 1917 belangrijk werd toen Engeland geteisterd werd door griepepidemieën. Vanaf februari 1915 verzaakten de Engelse vakbonden aan het recht op staken in de oorlogsindustrie. Om alsnog sociale conflicten te kunnen oplossen, werden Tribunals of Munitions opgericht met vertegenwoordigers van de vakbonden en de patroons. De CBM werd geconfronteerd met enorme verschillen op het gebied van sociale wetgeving: Engeland zat 10 à 20 jaar voor op België. Belgische arbeiders waren er zich dan ook niet altijd van bewust dat ze met hun lange werkuren en lager loon de verworvenheden van de Engelse vakbonden op het spel zetten. De CBM startte via de munitietribunalen ontelbare processen tegen de Belgische patroons die de Engelse wetten niet toepasten. De opstand van 21 december 1916 in Birtley illustreert goed de frustraties die leefden bij sommige Belgische munitiewerkers. In tegenstelling tot hun Engelse lotgenoten behielden de Belgische ‘hors-combats’ hun militair statuut en bleven zo onderworpen aan de strenge legerdiscipline. Ze moesten hun uniform dragen en mochten geen cafés bezoeken. Als ze tegen deze regels zondigden, kregen ze in het beste geval een boete, in het slechtste moesten ze terug naar het front. In de herfst van 1917 kwam het Engelse ministerie van Munitie, op vraag van de vakbond, zelfs direct tussen bij de Belgische autoriteiten om de salarissen in de Belgische fabriek van Birmingham te verhogen. De CBM zorgde zo langzamerhand voor een gelijkschakeling van de werkvoorwaarden tussen Belgische en Engelse arbeiders, wat meer dan wat ook het imago van de Belgische arbeider verbeterde.10

Denken aan de toekomst In 1916 waren drie van de tien geregistreerde Belgische vluchtelingen jonger dan 16 jaar. De meerderheid liep gefaro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

37


Vluchten is van alle tijden | Belgen tijdens WOI

woon school in de Engelse primary schools, niet enkel in rooms-katholieke maar ook in anglicaanse en protestantse scholen. De Belgische overheid maakte zich zorgen over de effecten van de ballingschap op de Belgische kinderen. Ze vreesde dat de scholieren te veel achterop zouden raken om na de oorlog opnieuw het Belgische schoolsysteem te kunnen volgen. Daarenboven vond de regering in Le Havre de instandhouding en de ontwikkeling van het patriottisme en de moedertaal bij de vluchtelingenkinderen belangrijk. Vanaf 1915 gaf de Belgische overheid subsidies voor de oprichting van Belgische scholen. De meeste van die scholen, meer dan honderd, werden geleid door de clerus in ballingschap. Vluchtelingen met vragen of problemen deden vaak een beroep op deze geestelijken. Naast raadgevers waren zij ook de behoeders van de koningsgezindheid en het katholieke geloof.11 Ook kunstenaars en schrijvers lieten zich niet onbetuigd − of werden ingezet − om het patriottisme in stand te houden.

■■ “Mgr. De Wachter heeft zich tot de apostel gemaakt van de in deze vreemde wereld al te verlaten Belgische kinderen, die door het schoollopen op niet-katholieke scholen in hun geloof zijn bedreigd.” ‘De oorlog is verklaard. De Eerste Wereldoorlog in de Kronieken van de Ursulinen van Onze-Lieve-Vrouw-Waver uit het Frans vertaald door Maurice Van de Putte en ingeleid en toegelicht door Mario Baeck’, in: Mededelingen van het Jozef van Rompay-DavidsfondsGenootschap vzw, XXVI, O.-L.-V.-Waver, 2014. Afbeelding: huldeboek opgedragen aan Mgr. De Wachter, afgevaardigde van kardinaal Mercier in Groot-Brittannië (Aartsbisschoppelijk Archief, Mechelen).

38

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

De dichter Emile Verhaeren toerde met zijn lezingen voor de Belgische zaak door Groot-Brittannië. Zijn gedichten werden gebruikt op postkaarten ter ondersteuning van de Belgische vluchtelingen. Toen The Daily Telegraph in 1914 het initiatief nam om met kunstenaars en prominenten het huldeboek King Albert’s Book samen te stellen, kon Verhaeren zich volledig laten gaan in zijn bewondering voor koning Albert.12 Paul Lambotte, directeur-generaal van de afdeling Schone Kunsten van het ministerie van Wetenschappen en Kunsten, verbleef samen met de Belgische regering in het Brown’s Hotel in Londen en voerde van daaruit actie voor het behoud van de Belgische kunst en cultuur. Hij organiseerde verschillende Exhibitions of Belgian Art, veelal als benefiet voor ‘Poor little Belgium’, en schreef artikels en boeken waaronder Belgian Art in Exile (1916). Bekende kunstenaars brachten de oorlogsjaren in Groot-Brittannië door, onder wie Emile Claus, Gustave Van de Woestyne, Valerius De Saedeleer en George Minne. De drie laatsten kwamen in Aberystwyth in Wales terecht waar ze opgevangen werden door Gwendoline en Margaret Davies, erfgenamen van een victoriaanse industrieel. De Davies sisters hoopten op een artistieke kruisbestuiving om de kunst in Wales te bevorderen. Maar al gauw bekoelde ook het enthousiasme van Gwendoline en Margaret, zeker nadat de zussen besloten om zelf als vrijwilliger naar Frankrijk te vertrekken.13 Maar de beoogde culturele uitwisseling kwam er in sommige gevallen wel. Zo startte de dochter van Valerius De Saedeleer, Elisabeth, die in Aberystwyth onder invloed van de sociale kunst- en industriële vormgevingsbeweging Arts and Crafts haar weefkunsten had geperfectioneerd, bij haar terugkeer in België een befaamd tapijtbedrijf. Ze was ook een van de eerste vrouwen die lesgaf aan de Ecole nationale supérieure des arts visuels La Cambre. Sommige kunstenaars maakten tijdens hun ballingschap een artistieke ontwikkeling door, zoals Constant Permeke, die er tot zijn expressionistische vervormingen kwam. En zelfs een oudere gevestigde waarde als Emile Claus vond in Londen een tweede adem. Een onmiskenbare culturele transfer tussen beide gemeenschappen kwam voort uit de bezorgdheid over en de discussie rond de heropbouw van België. De International Garden Cities and Town Planning Association besloot een conferentie in te richten ten voordele van de wederopbouw van België. De vereniging verdedigde de ideeën van Ebenezer Howard, die de Garden City als oplossing zag voor de woningnood en het wooncomfort. In België had de tuinstadbeweging vóór de oorlog, in vergelijking met Duitsland, Frankrijk, Amerika of Rusland, maar een erg matig succes gekend. Maar in februari 1915 zat Joris Helleputte, de Belgische minister van Landbouw en Openbare Werken, de conferentie voor. Voor de Belgische architecten in de UK werden voordrachten, opleidingen en rondleidingen naar tuinsteden georganiseerd. Ze gingen onder meer naar Letchworth, waar ook een belangrijke kolonie Belgische vluchtelingen verbleef. Raphaël Verwilghen, ingenieur bij het ministerie van Landbouw en Openbare Werken, werd aangesteld om de toepassing van de tuinstad voor België verder te prospecteren. Hij werd een pleitbezorger van deze nieuwe stedenbouw en was voorstander van eigenaarscoöperaties voor arbeiders. Het is op basis van die ervaringen dat in België na de oorlog verschillende tuinwijken tot stand kwamen.14 Het einde van de oorlog betekende voor de meeste vluchtelin-


Vluchten is van alle tijden | Belgen tijdens WOI

■■ “Soon after the Belgians came, the Council started building houses for them to the west of the Garden City, without much regard to planning. Haste, of course, was the order of the day. We called this part of our city ‘Belgian Town’. (…)The town became dirty-looking and untidy with bits of paper lying all over the place.” Ethel A. Henderson, The ideals of Letchworth the first garden city, [1970], pp. 88, 90. Postkaart: tuinwijk Letchworth. De Belgische bewoners werkten bij Kryn & Lahy Metal Works (privécollectie Nelly Roosen).

gen ook het einde van hun job. De Britse regering bekostigde de terugkeer, maar de Spaanse griep, een erg koude winter en het weinig opbeurende vooruitzicht om terug te keren naar een geteisterd land waar schaarste heerste, zorgden voor oponthoud. De eerste georganiseerde schepen vertrokken midden december 1918. Zowel emotioneel als materieel lieten de Belgen vaak veel achter. En niet iedereen kwam terug. Bij de Britse volkstelling van 1921 was het verschil met het aantal Belgen in 1911 ongeveer 5.000, maar allicht bleven er meer. Thuisgekomen uit Engeland werden zij die het land ontvlucht waren dikwijls uitgemaakt voor lafaards. Hoewel velen als munitiearbeider hun steentje hadden bijgedragen, Martine Vermandere (°1964) is licentiate Nieuwste Geschiedenis (UGent) en master Cultuurmanagement (UAMS). Sinds 1991 is ze als archivaris en wetenschappelijk medewerker verbonden aan Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis. Momenteel werkt zijn aan een project rond Belgische vluchtelingen in Engeland tijdens WOI.

voelden ze zich niet geroepen om hun ervaringen te delen met de thuisblijvers die aan het front gestreden hadden of die thuis de vier ellendige bezettingsjaren hadden ondergaan. Ze koesterden wel hun taalkennis, hun kopje thee of bleven anglofiel en gaven dit ook door aan hun kinderen. Dit verklaart waarom zoveel nazaten nu, honderd jaar later, nog met vragen zitten over dit verblijf in Engeland. Voor hen maakten we in het kader van dit project een handleiding om hun zoektocht naar dit stuk familiegeschiedenis te starten, zie: www.belgianrefugees14-18.be/index.php/bronnen.

6. T. T. S. de Jastrzebski, ‘The Register of Belgian Refugees’, in: Journal of the Royal Statistical Society, Vol. 79, No. 2 (III/1916), pp. 133-158. 7. The Times, 29 september 1914, vertaald en geciteerd in: D. Musschoot, Belgen maken bommen, Tielt, Lannoo, 2016, p. 11. 8. M. Amara, Des Belges à l’épreuve de l’Exil, pp. 172-173.

1. Naar A. Marwick, The Deluge (Second Edition), London, The Bodley Head, 1965, p. 84: ‘as the months wore on many an unfortunate Belgian found himself in the position of the much adored kitten which has grown into an unwanted cat.’ Met dank aan Christophe Declercq voor de aanzet, het nalezen en het bronnenapparaat.

9. M. Amara, P. Chielens, K. Van Damme, Exodus: Belgen op de vlucht 1914-1918, Gent, Tijdsbeeld & Pièce Montée, 2014, p. 28.

2. Voorwoord van Rik Torfs in: A. Van Aerschot, Zjefke in de grote oorlog. Het leven van Haachtse, Rotselaarse en Wakkerzeelse vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog in Engeland, Brussel, Kaaitheater, KU Leuven, Trevor vzw, 2015. Het boekje wordt verkocht ten voordele van Vluchtelingenwerk Vlaanderen.

11. C. Declercq, ‘Belgische vluchtelingen en onderwijs in het Verenigd Koninkrijk. Een uitheemse war effort op de Britse schoolbanken’, in: R. Barbry e.a. (red.), Naar school, zelfs in oorlogstijd. Belgische kinderen lopen school, 1914-1919, Ieper, Onderwijsmuseum Ieper, 2015, pp .25-43.

3. Voor meer informatie over dit project en getuigenissen, zie: www.belgianrefugees14-18.be 4. Vers uit E. Verhaeren, Les Ailes rouges de la guerre, 1916 (vertaling Koen Stassijns, 2016). 5. Het naslagwerk bij uitstek over dit thema is ongetwijfeld het gepubliceerde doctoraat van M. Amara, Des Belges à l’épreuve de l’Exil. Les réfugiés de la Première Guerre mondiale France, Grande-Bretagne, Pays-Bas, Bruxelles, Editions de l’Université de Bruxelles, 2014.

10. M. Amara, Des Belges à l’épreuve de l’Exil, pp. 190-231.

12. R. Hemmerijckx, ‘E. Verhaeren, een dichter in de Groote Oorlog’, in: Zacht Lawijd, 2014 (XIII,3), pp. 169-189. 13. C. Verdickt, ‘Kroniek van de Vlaamse kunstenaars in Wales’, in: O. Fairclough e.a. (red.), Kunst in ballingschap. Vlaanderen, Wales en de Eerste Wereldoorlog, Gent, Museum voor Schone Kunsten, 2002, pp. 53-78. 14. P. Uyttenhove, ‘Een nieuwe stedenbouw voor een modern België. Internationale relaties tijdens de Eerste Wereldoorlog’, in: P. Uyttenhove, Stadland België. Hoofdstukken uit de geschiedenis van de stedenbouw, A&S/Books, 2011, pp.73-145.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

39


Vluchten is van alle tijden | xxx

■■ In 1951 werd de Conventie van Genève door het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen geopend voor ondertekening. De conventie betekende een mijlpaal in de geschiedenis van het vluchtelingenbeleid. Op de foto van links naar rechts: Mr. John Humphrey, directeur van de Human Rights Division; Mr. Knud Larsen, voorzitter van de Conferentie; Dr. G.V. Van Heuven Goedhart, High Commissioner for Refugees.© Arni / UN Archives, 1951

De Conventie van Genève tekst Karen Wyckmans

40

Deze zomer is het 65 jaar geleden dat de Conventie van Genève van kracht werd. Deze conventie betekende een internationale mijlpaal in de geschiedenis van het vluchtelingenbeleid. Ze bepaalt wie erkend kan worden als vluchteling en op welke rechten asielzoekers en vluchtelingen zich kunnen beroepen. De conventie is vandaag actueler dan ooit: wereldwijd zijn bijna zestig miljoen mensen noodgedwongen op de vlucht. Ze zoeken een veilige plek in eigen land, in buurlanden of vragen asiel aan in een derde land. Ook in België kunnen asielzoekers een beroep doen op de Conventie van Genève en asiel aanvragen. Zo werden vorig jaar in ons land meer dan 6.700 mensen erkend als vluchteling.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | xxx

■■ Het verdrag bevatte voor de eerste maal in de geschiedenis een universele definitie van het begrip ‘vluchteling’. Toch zou de conventie ook op grenzen stuiten. ‘Algemeen oorlogsgeweld’ was immers geen criterium voor erkenning als vluchteling. In 2006 paste België hier een mouw aan met het statuut van de ‘subsidiaire bescherming’. Op de foto: Asifi ontvluchtte het geweld in Kabul in 1992. Bij een oude familiefoto treurt ze om haar moeder en familie die ze moest achterlaten. © UNHCR, Foto: Sebastian Rich

De Conventie van Genève kent een lange geschiedenis. Tijdens het interbellum moesten Joden en andere geviseerde bevolkingsgroepen het naziregime ontvluchten. De Tweede Wereldoorlog deed miljoenen mensen op de vlucht slaan. Velen van hen verbleven na afloop nog een hele tijd in vluchtelingenkampen. Ten slotte was er de dreiging van de Koude Oorlog, die deed vermoeden dat velen zouden proberen het communistische regime te ontvluchten. Die specifieke historische context dwong de internationale gemeenschap om gezamenlijke afspraken te maken met betrekking tot de vluchtelingen.

Nationalistische overwegingen namen de bovenhand en het argument van economische bescherming werd steeds vaker aangegrepen om mensen die op de vlucht waren de toegang tot het grondgebied te weigeren.

Imminente rampspoed tijdens het interbellum

De situatie werd al snel onhoudbaar. Stilaan groeide het besef dat er een akkoord moest komen tussen de verschillende landen met het oog op een verdeling van asielzoekers. In juli 1936 kwam er een voorlopig akkoord betreffende de vluchtelingen uit Duitsland. In dat akkoord werd bepaald dat het eerste asielland verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek tot bescherming. Vluchtelingen die asiel aanvroegen konden voortaan niet zomaar naar een ander land doorgestuurd worden.

In het interbellum werd al duidelijk dat een grensoverschrijdend vluchtelingenbeleid noodzakelijk was. Toen het nazisme steeds meer voet aan de grond kreeg in Duitsland, kwamen bepaalde bevolkingsgroepen in gevaar. Duizenden Joden, zigeuners, politieke activisten en andere minderheden werden geviseerd, vervolgd en zelfs gedood. Ze zochten bescherming in andere landen, maar bleken niet overal welkom. De West-Europese frontlijnstaten waren niet altijd bereid om deze vluchtelingen toe te laten in hun land.

Al snel werd echter duidelijk dat de soevereiniteit van de West-Europese landen ingeperkt moest worden: landen konden niet langer vluchtelingen terugsturen naar het land waar ze vervolgd werden. Zo kreeg het principe van non-refoulement vorm. Dit principe werd in februari 1938 opgenomen in de geamendeerde versie van het akkoord. Ondanks het belang van dit principe werd het toch vaak geschonden. Zo kregen vele Joden nergens bescherming en werden sommigen onder hen zelfs teruggestuurd naar Duitsland. faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

41


Vluchten is van alle tijden | Conventie van Genève Specifieke noden na WOII Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog ging de vervolging van minderheden onverminderd verder. Burgers die aan de dood ontsnapten, zochten elders bescherming. Meer dan tien miljoen mensen hadden zich in een ander land gevestigd. Ze werden niet alleen ontheemd, ze moesten ook hun leven terug opbouwen in grote onzekerheid. Na de oorlog trachtten de Europese landen zich te heroriënteren en hun binnenlandse situatie terug op de sporen te krijgen. In die tijdgeest keerden vele oorlogsvluchtelingen terug naar ‘huis’. Er werden grootschalige repatriëringsacties opgezet. Op enkele maanden tijd keerden ongeveer acht miljoen mensen terug naar hun land van origine. In 1946 bleven er nog één miljoen oorlogsvluchtelingen over in kampen in Duitsland, Italië en Oostenrijk. Het ging veelal om mensen die niet naar hun land terug wilden, omdat het volgens hen bezet was door de communisten. Zij konden niet zomaar teruggestuurd worden. Een oplossing drong zich op. Een van de hoofdopdrachten van de International Refugee Organisation, een agentschap dat in 1946 binnen de Verenigde Naties werd opgericht, was om deze ontheemden onder bescherming van Westerse landen te brengen. Er moest consensus komen over wie daarvoor in aanmerking kwam. Wie kon niet terug naar eigen land zonder zijn leven op het spel te zetten? Wie zou men beschermen? Er werd een eerste vluchtelingendefinitie vastgelegd. Iemand die in eigen land een gegronde vrees had voor vervolging omwille van ras, nationaliteit, geloofs- of politieke overtuiging kon door een ander land erkend worden als vluchteling. De hervestiging van de vluchtelingen scheen behoorlijk goed te lukken, hoewel de screening van ontheemden vaak gebeurde in functie van een mogelijke economische bijdrage aan de wederopbouw van het ontvangende land. Ouderlingen, zieken en intellectuelen waren daarbij algauw personae non grata; een probleem waarvoor de International Refugee Organisation extra aandacht vroeg. In 1951 beschouwde het agentschap zijn taak als volbracht.

Nieuwe noden en behoefte aan een nieuw akkoord

[In 1946] werd een eerste vluchtelingendefinitie vastgelegd. Iemand die in eigen land een gegronde vrees had voor vervolging omwille van ras, nationaliteit, geloofs- of politieke overtuiging kon door een ander land erkend worden als vluchteling.

Het belang van de Conventie van Genève, die tot doel had vluchtelingen te beschermen, kan nauwelijks overschat worden. Het verdrag bevatte voor de eerste maal in de geschiedenis een universele definitie van het begrip ‘vluchteling’: een vluchteling is een persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zijn land ontvlucht. Deze definitie lag volledig in de lijn van de definitie die eerder al door de International Refugee Organisation werd bepaald, maar er werd een nieuwe categorie toegevoegd aan de redenen van vervolging, namelijk het behoren tot een sociale groep. Die algemeen erkende definitie van het begrip vluchteling was van groot belang. Maar het verdrag gaat nog een stap verder en formuleert de fundamentele rechten en de standaard voor de behandeling van vluchtelingen. Een belangrijk aspect is het principe van non-refoulement, dat in het interbellum werd ingevoerd voor de vluchtelingen uit Duitsland. Dit principe impliceerde dat staten niet verplicht worden om verblijfsrecht te verlenen aan vluchtelingen, maar dat ze hen ook niet mogen terugsturen naar het land waar ze vervolgd worden. De staten wilden die toegeving van het non-refoulement duidelijk beperken in tijd en ruimte. Er werd de optie voorzien en door de meeste staten onderschreven om enkel personen die hun land vóór 1 augustus 1951 hadden verlaten en enkel personen die hun land ontvluchtten omwille van gebeurtenissen in Europa, in aanmerking te laten komen voor

Intussen evolueerde de historische context geleidelijk naar een Koude Oorlog. De vrees dat vluchtelingen uit communistische regio’s bescherming zouden zoeken in het Westen bleek al snel reëel. Er was dus nood aan een nieuw internationaal orgaan. Eind 1950 werd het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) opgericht, in navolging van de International Refugee Organisation. Dit nieuwe orgaan binnen de Verenigde Naties moest ervoor zorgen dat vluchtelingen juridisch beschermd werden.

■■ Foto p. 43 boven: Wat met mensen die aan de Europese buitengrenzen worden opgehouden? Welk beleid zullen de Europese Unie en de Europese landen voeren in verband met de opvang van vluchtelingen? Op de foto: een Syrisch gezin tracht de dagelijkse routine zo normaal mogelijk te laten verlopen en maakt een wandeling in het vluchtelingenkamp aan de grens tussen Griekenland en Macedonië. Vluchtelingen stranden aan de grens door de dagelijkse vluchtelingenquota van de Europese landen. Vooral kinderen, vaak niet-begeleid of gescheiden van hun ouders, zijn de slachtoffers van dit beleid. © UNHCR, Foto: Achilleas Zavallis

Een van de grootste verwezenlijkingen van het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen was het Internationaal Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen van 1951. Dit verdrag – ook wel gekend als ‘Vluchtelingenverdrag’ of ‘Conventie van Genève’ – werd inmiddels al door 145 landen ondertekend.

■■ Foto p. 43 onder: De laatste jaren zijn er steeds meer mensen op de vlucht. Ze zoeken veiligheid in naburige landen of in Europa. Maar er bestaan zo goed als geen legale manieren om naar Europa te komen en hier asiel aan te vragen. Vaak rest er nog één mogelijkheid voor vluchtelingen die Europa willen bereiken: de gevaarlijke tocht over zee in gammele bootjes. Op de foto: een groep Afghanen arriveert bij Lesbos na de overtocht in een opblaasboot vanuit Turkije. © UNHCR, Foto: Andrew McConnel

42

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Vluchten is van alle tijden | Conventie van Genève

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

43


Vluchten is van alle tijden | Conventie van Genève

het vluchtelingenstatuut. Regeringen wilden zich niet ‘onbeperkt’ engageren tegenover toekomstige vluchtelingen, waarvan men het aantal en de herkomst onmogelijk kon voorspellen. België opteerde ervoor om de geografische beperking die opgenomen is in het Vluchtelingenverdrag niet op te nemen en de bescherming van vluchtelingen een universele reikwijdte te geven.

Protocol van New York De vluchtelingendefinitie zoals bepaald door de Conventie van Genève was sterk gelieerd aan de Tweede Wereldoorlog. De Hongaarse vluchtelingencrisis van 1956 maakte evenwel duidelijk dat een bredere interpretatie van de definitie nodig was. In 1956 en 1957 waren ongeveer 200.000 Hongaren hun land ontvlucht. Velen van hen kwamen terecht in Oostenrijkse en Joegoslavische kampen. De opvanglast van deze twee landen moest dringend verlicht worden. Met de hulp van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen en het Rode Kruis werden uiteindelijk 35 landen bereid gevonden om die Hongaarse vluchtelingen op te vangen. België engageerde zich destijds om 7.000 Hongaarse vluchtelingen te huisvesten. Om het toepassingsgebied van het Vluchtelingenverdrag los te koppelen van de Tweede Wereldoorlog, werd het Protocol van New York van 31 januari 1967 goedgekeurd. Beperkingen in tijd, maar ook in ruimte, werden opgeheven.

Evolutie van het vluchtelingenbeleid De Conventie heeft de afgelopen 65 jaar reeds aan miljoenen mensen bescherming geboden. Maar de laatste decennia werd ook meermaals duidelijk dat het verdrag lacunes bevat en soms ontoereikend is, nu de politieke context en de aard van de vluchtelingenproblematiek zijn geëvolueerd. De definitie van een ‘conventievluchteling’ sluit bijvoorbeeld bepaalde categorieën uit, zoals personen die hun land ontvluchten omwille van een burgeroorlog of armoede. UNHCR en verschillende individuele staten hebben getracht om antwoorden te bieden op deze lacunes. Ook in België was de ontoereikende bescherming voor oorlogsvluchtelingen een prangend probleem. Volgens de conventie is ‘algemeen oorlogsgeweld’ immers geen criterium voor erkenning als vluchteling. Dit probleem kwam vooral in de jaren 1990 duidelijk naar voren, toen de Balkanregio geteisterd werd door hevige onlusten tussen verschillende bevolkingsgroepen. Verschillende oorlogen braken uit en heel wat mensen ontvluchtten hun land. In België steeg het aantal asielaanvragen sterk, onder meer door de Bosnische vluchtelingen die hier bescherming zochten. Slechts een minderheid van deze aanvragen werd beantwoord met het verlenen van de vluchtelingenstatus. Asielzoekers uit deze landen in oorlog die geen bescherming op basis van de Conventie van Genève kregen, konden echter gezien de oorlog ook niet teruggestuurd worden naar hun land van oorsprong. Noodgedwongen moest ook België deze specifieke categorie asielzoekers wel ‘gedogen’. Dit betekende dat ze nauwelijks

44

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

De Conventie heeft de afgelopen 65 jaar reeds aan miljoenen mensen bescherming geboden. Maar de laatste decennia werd ook meermaals duidelijk dat het verdrag lacunes bevat en soms ontoereikend is, nu de politieke context en de aard van de vluchtelingenproblematiek zijn geëvolueerd. rechten hadden om een nieuw leven mee op te bouwen. Er werden wel tijdelijke oplossingen gezocht, maar het duurde nog tot 2006 voor er in België een specifiek beschermingsstatuut voor deze mensen kwam: het statuut van ‘subsidiair beschermde’. Dit statuut dichtte een belangrijke beschermingslacune en is er gekomen door onderhandelingen binnen de Europese Unie. Het is dan ook vastgelegd in een Europese richtlijn. Het statuut van ‘subsidiair beschermde’ had onder meer tot doel om oorlogsvluchtelingen een kwalitatieve bescherming te bieden. Vorig jaar kregen circa 1.300 asielzoekers deze subsidiaire bescherming in ons land. Op Europees vlak werd de afgelopen jaren sterk toegewerkt naar een Europees vluchtelingenbeleid met de bedoeling om de bepalingen inzake erkenning in heel de EU te harmoniseren en uniforme richtlijnen op te stellen voor de opvang van vluchtelingen. Ondanks deze stappen vooruit, is er nog een lange weg te gaan om iedereen die gedwongen op de vlucht slaat de kans te geven om in een veilig land asiel aan te vragen en er bescherming te krijgen. Europa aarzelt niet om de aankomst van asielzoekers te verhinderen. Aan de Europese buitengrenzen werden de afgelopen jaren meer hekken en prikkeldraad opgetrokken dan dat er onthaalpunten werden georganiseerd. Daarnaast werden nieuwe concepten bedacht, zoals dat van ‘veilig derde land’ of ‘eerste land van asiel’, waarbij Europese landen hun verantwoordelijkheid voor de vluchtelingen proberen door te schuiven naar niet-Europese buurlanden. De Conventie van Genève blijft een zeer waardevol verdrag dat een aantal basisrechten voor vluchtelingen heeft vastgelegd. Met meer dan zestig miljoen mensen die vandaag gedwongen op de vlucht zijn voor geweld en vervolging in een politiek klimaat dat zich steeds negatiever opstelt ten opzichte van vluchtelingen, is de conventie ook vandaag en meer dan ooit een nuttig en belangrijk instrument.

Karen Wyckmans is medewerker van het erfgoedproject bij Vluchtelingenwerk Vlaanderen. Bibliografie: F. Caestecker, Ongewenste gasten, joodse vluchtelingen en migranten in de dertiger jaren. Brussel, VUBpress, 1993. F. Caestecker, D. Vanheule, Zestig jaar Vluchtelingenverdrag van Genève: vluchtelingenbescherming in België en in de wereld. Europees Migratienetwerk, 2011. E. Desmet, ‘Vijftig jaar Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen: een kritische balans’, in: Jura Falconis, (2003) 39 (3). J. Langouche, Hongaarse vluchtelingen in 1956-’57: een onderzoek naar het vluchtprocessen de opvang en de integratie in Vlaanderen [Verhandeling]. Gent: Universiteit Gent, 2006. F. Ravijts, OCIV, Gast-vrij België. Vluchtelingenonthaal in de praktijk. Eeklo: Pauwels n.v., 1993. UNHCR (2015). Global Trends. Forced displacement in 2014. Geraadpleegd op 2 april 2016 via http://unhcr.org/556725e69.html


Schrijf mee aan dit boek en win! Ken je ze nog? De levenslessen die je moeder - of vader, oma of opa - je vaak tot in den treure meegaf? Sommige belerend, andere net heel spits of grappig.

‘Als mijn grootmoeder wieltjes had, was het een karretje’ ‘De wereld is een vat. Wie ervan neemt heeft het gehad’ ‘Heb je geen zin, dan maak je zin’

Jan Hautekiet gaat op zoek naar pittige, rake en mooie levenswijsheden. Want zeg nu zelf, die zijn toch veel te kostbaar om zomaar te vergeten? Zou het ook niet mooi zijn als jouw wijsheid een nieuw leven krijgt? Graaf dus in je geheugen, praat met vrienden, familie en vijanden, en laat hem hier weten met welke spreuken je bent grootgebracht. Jan bundelt de inzendingen in een nieuw boek dat de titel Ons moeder zei altijd zal krijgen.

Stuur ze voor 15 oktober 2016 via de projectwebsite van het boek: www.onsmoederzeialtijd.be. Met wat geluk kom je in het boek terecht. Bovendien maak je ook kans op een exemplaar van het boek!

Vlaamse literaire, culturele en erfgoedtijdschriften bundelen de krachten in de koepelvereniging Folio.

Elke maand gratis het beste van 30 tijdschriften in je mailbox? Schrijf je in op foliotijdschriften.be/nieuwsbrief Vind ons leuk op facebook.com/foliotijdschriften


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

Erfgoed zonder grenzen Erfgoedorganisaties uit Europa in de bres voor vluchtelingen en asielzoekers tekst Katrijn D’hamers Vluchtelingen die museumbezoekers door het museum gidsen, vrouwelijke vluchtelingen die juwelen maken geïnspireerd op een museumcollectie, een museum dat speelgoed verzamelt voor kinderen uit een vluchtelingenkamp of een erfgoedinstelling die haar collectie bewust uitbreidt omtrent vluchten. Het zijn slechts enkele voorbeelden van hoe in sommige Europese landen het thema vluchten wordt opgepikt. Hoe kunnen cultureel-erfgoedorganisaties de bijdragen van vluchtelingen aan de samenleving tonen? Hoe kunnen ze een accurate beeldvorming ontwikkelen? Welke middelen hebben erfgoedorganisaties om vluchtelingen te ontvangen en te begeleiden? Hoe kunnen ze helpen in de strijd tegen trauma, stress en ontworteling? Een onderzoek uit 20081 in Groot-Brittannië over de rol van cultuur voor vluchtelingen gaf in zijn voornaamste conclusie een duidelijke aanzet: culturele activiteiten zijn effectief om sociale cohesie te bevorderen en een wederzijdse aanvaarding te creëren tussen inwoners en vluchtelingen en asielzoekers.2 We schetsen hierna aan de hand van voorbeelden enkele mogelijke invalshoeken zonder daarbij exhaustief te willen zijn. Opvallend genoeg, maar niet toevallig, komen veel van die inspirerende cases uit Groot-Brittannië. Daar werd immers het pad geëffend door een grootschalig project van The National Archives en wordt de Refugee Week al verschillende jaren enthousiast opgepikt door erfgoedinstellingen.

46

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

Ontmoeting en positieve beeldvorming Wederzijds respect ontstaat door ontmoeting. En die ontmoeting faciliteren staat centraal bij het Britse Platforma Arts + Refugees Network3, dat vluchtelingen en niet-vluchtelingen samenbrengt aan de hand van cultuur. Gesteund door verschillende culturele organisaties brengt Platforma artiesten samen, van welke achtergrond dan ook, om artistieke uitdrukking te geven aan ervaringen van vluchtelingen. Positieve beeldvorming stimuleren is ook het streven van de Refugee Week4, voor musea in het Verenigd Koninkrijk een van de meest populaire manieren om rond het thema ‘vluchten’ te werken. Elk jaar worden de acties gebundeld onder een thematische oproep. In 2012 ging het over ‘Ongeziene helden’, in 2013 over ‘Geschiedenis en erfgoed’, in 2014 over ‘Families en jongeren’, in 2015 over ‘Vier’ en in 2016 gaat het over ‘Verschillend verleden, gedeelde toekomst’. In Schotland is de Scottish Refugee Council5 al vele jaren de motor van het gelijkaardige Refugee Festival Scotland. De organisatoren verklaren dat ze met hun festival zowel de bijdragen willen vieren die vluchtelingen leveren aan het leven in Schotland als de gastvrijheid van de lokale bewoners. Een week lang, telkens in juni, worden verhalen, gallery tours en projecten in de kijker gezet aan de hand van een thema, vergelijkbaar met Erfgoeddag. In juni 2016 wordt ook de expo ‘Lest We Forget’6 geopend die de Scottish Refugee Council samen met erfgoedpartners en lokale gemeenschappen maakte over de aankomst, ontvangst en ervaringen van Belgische vluchtelingen in Schotland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Niet enkel ontmoeting staat op de verlanglijstjes. Ook beeldvorming wordt aangescherpt door de bijdragen te tonen van vluchtelingen aan de historische ontwikkeling van de ontvangende samenleving. Een intensief traject werd getrokken door het Museum of London, bestaande uit een oral-historyproject en een expo. Samen met enkele academische partners interviewde het museum tussen 2004 en 2006 een groot aantal vluchtelingen die sinds 1951 in Londen arriveerden. De expo ‘Belonging. Voices of London’s refugees’7 bouwde in 2006 hierop voort door de politieke, economische, sociale en culturele bijdragen van vluchtelingen sinds de late negentiende eeuw te tonen aan de hand van persoonlijke getuigenissen


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

■■ Houten kruis gemaakt van planken van een gestrande boot op het eiland Lampedusa in oktober 2013. 311 Eritrese en Somalische vluchtelingen verdronken op hun route van Libië naar Europa. Inwoners van Lampedusa onthaalden 155 overlevenden. De lokale timmerman Francesco Tuccio was geraakt door hun levensverhaal maar gefrustreerd dat hij hun situatie niet kon verbeteren. Het beste wat hij kon doen was zijn talent als timmerman gebruiken om houten kruisen te maken als een boodschap over het streven naar overleven. Collectie: British Museum, registratienummer 2015,8039.1

in audio en tekst en via objecten waaronder kunst en poëzie, foto’s, film en een tijdslijn.8 De expo paste in de bredere context van ‘Refugee Heritage’ (2004-2008)9 waarbij verschillende Londense erfgoedinstellingen vluchtelingen en hun organisaties uitnodigden om hun eigen culturele routes te exploreren. In dezelfde lijn ligt het ‘House container Project’10 uit 2012 in het National Waterfront Museum in Swansea, een museumcontainer waarin aan de hand van persoonlijke verhalen, foto’s en kunstwerken de verhalen worden verteld van de asielzoekers en vluchtelingen die in Swansea wonen. Het project

stelde de stereotiepe beelden van bezoekers bij door vluchtelingen zelf aan het woord te laten. Niet zelden stellen vluchtelingen en asielzoekers zelf de stereotiepe beelden die over hen leven, bij. In Schotland leerden Scottish Guardianship en Open Aye niet-begeleide minderjarige vluchtelingen foto’s maken en stimuleerden ze hen om een fototentoonstelling te maken over hun leven van alledag en hun indrukken van Glasgow. De resultaten waren erg hoopvol: de jonge vluchtelingen presenteerden hun eigenzinnige kijk op de stad en haar erfgoed, kregen bovenal een stem om zich uit te drukken, leerden creatieve vaardigheden en technieken, en ontwikkelden zelfzekerheid. faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

47


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

■■ De vrouwen van Shelanu, een vereniging die vrouwelijke vluchtelingen stimuleert om hun talenten te ontplooien, ontwierpen nieuwe juwelen gebaseerd op de collectie van Herbert Art Gallery and Museum. © Craftspace, via CC

■■ Het openluchtmuseum Hessenpark kwam in een socialemediastorm terecht na de mededeling dat het park voortaan gratis toegankelijk zou zijn voor vluchtelingen en asielzoekers. Het museum reageerde hierop door te stellen dat het zich hiermee engageert voor maatschappelijke ontwikkelingen en dit ook in de toekomst nog zal doen. © Patrick Zörner, via CC

Via tijdelijke tentoonstellingen verkennen musea dan weer het thema ’vluchten’ of de bijdrage van migranten aan de historische ontwikkeling van de regio.11 Het Musée d’Histoire de Marseille toonde in 2015 in de expo ‘100 portraits de l’exil’ foto’s van overlevenden van de Armeense genocide, aangekomen in Marseille, en volgde drie van hen op hun verdere tocht.12

leiding en voelen erkenning voor hun culturele identiteit.” De musea engageerden zich om praktische zaken op te lossen zoals een opleiding organiseren voor de gidsen en een manier vinden om de gidsen te mogen betalen.16 Het project zelf wordt gefinancierd door de Duitse regering, waaronder de minister van Cultuur, en door een privéfonds. Opvallend bij dit voorbeeld is dat het aanbod gericht is op asielzoekers.

Vluchtelingen als gidsen Hoewel zowat alle voorbeelden inspelen op een meer genuanceerde beeldvorming, zijn er projecten die een stap verder gaan door vluchtelingen als makers en begeleiders in te schakelen.13 Tijdens het onderzoek naar good practices bleken media en erfgoedcollega’s in diverse Europese landen telkens hetzelfde voorbeeld op te pikken. ‘Multaka’ (‘ontmoeting’ in het Arabisch) is een project in Berlijn dat sinds het einde van 2015 vluchtelingen uit Syrië en Irak als gids waardeert. Negentien mensen werden gerekruteerd en door de musea opgeleid als gids. Zij nemen andere vluchtelingen in hun moedertaal gedurende één uur mee op tocht door enkele musea: het Museum für Islamische Kunst, het Vorderasiatisches Museum, de Skulpturensammlung, het Museum für Byzantinische Kunst en het Deutsches Historisches Museum. Het is de gidsen en de musea niet enkel te doen om de interactie tussen de gids en de deelnemers, maar evenzeer om het ontdekken van de gemeenschappelijke aspecten van Duitsland, Syrië en Irak. “Het project biedt vluchtelingen de mogelijkheid om verbindingen te vinden tussen hun herkomstlanden en Duitsland”, licht Hermann Parzinger, voorzitter van de staatsmusea van Berlijn, toe.14 In het Deutsches Historisches Museum bijvoorbeeld, waar onder meer ingezoomd wordt op de wederopbouw na de tweede Wereldoorlog, steken de vluchtelingen op dat de huidige vernietigingen in Irak en Syrië niet het einde van hun geschiedenis moeten betekenen. Ook de sociale impact is niet te verwaarlozen. “Wanneer je mensen een belangrijke job geeft, geef je hen ook een status in je samenleving”, zegt Stefan Weber, directeur van het Museum für Islamische Kunst.15 “De gidsen putten kracht uit de rond-

48

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

Rondleidingen door vluchtelingen zijn echter niet nieuw. In het Victoria and Albert Museum (Londen) namen in 2010 al gidsen uit Rwanda, Birma, Somalië, Soedan en Oeganda bezoekers mee door het museum aan de hand van objecten die hun levensverhaal vertelden.17 De gidsen werden door het museum opgeleid en kregen tijdens een tour de vrijheid om objecten te selecteren. Voor Abdulwahab, een vluchtelinge uit Irak, betekende dat bijvoorbeeld stilstaan bij een kleine pot uit Iran die haar herinnerde aan haar moeder die in een soortgelijke pot dadels en augurken bewaarde. Of bij een theepot in de Chinagalerij als herinnering aan de dikke zwarte thee uit Irak. Voor de gidsen was het een kans om de bezoekers in te lichten over de redenen en de context waarom mensen vluchten.

Competenties van vluchtelingen Bijzonder zijn projecten die de expertise, kennis en vaardigheden van vluchtelingen en asielzoekers integreren in de erfgoedwerking. Voor ‘Caught in the Crossfire’ (2013), een expo over vrede, conflict en verzoening, werkte Herbert Art Gallery and Museum uit Coventry in midden-Engeland samen met Shelanu, een vereniging die vrouwelijke vluchtelingen de kans geeft hun creatieve talenten te ontwikkelen. De vrouwen werden uitgenodigd om, geïnspireerd door de collectie van het museum en het archief, nieuwe handgemaakte juwelen te fabriceren, die vervolgens via de museumshop werden verkocht. Het museum ervoer de creatieve ontwikkeling van de vrouwen, hun kijk op de collectie en de herinterpretatie van de museale stukken als een meerwaarde voor de collectie.18


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

Ook in Wales werd een beroep gedaan op talenten van vluchtelingen. Het St Fagans National History Museum, een openluchtmuseum in Cardiff, ontwikkelde via een proces van workshops samen met leden uit de vluchtelingengemeenschappen het concept voor het ‘Refugee House Project’ (2012).19 Resultaat was de creatie van een interieur dat typisch is voor de manier waarop veel vluchtelingen vandaag in Wales moeten leven: een kamer met twee bedden die gedeeld moet worden door mensen met verschillende religieuze en culturele achtergronden, een gebrek aan persoonlijke ruimte en aan privacy, tupperwaredozen in het kleine keukentje wegens het ontbreken van ruimte voor een koelkast. Leden van de gemeenschap ‘leefden’ ook in de ruimte en daagden bezoekers uit om in discussie te treden over stereotypen en burgerschap.20

Bijzonder zijn projecten die de expertise, kennis en vaardigheden van vluchtelingen en asielzoekers integreren in de erfgoedwerking. Sensitieve aanpak gewenst In al deze projecten bleek de samenwerking telkens een leerproces.21 Als erfgoedinstelling ervoer het St Fagans dat het een partner nodig had die de noden van de vluchtelingen kon opvangen. Daarbij komt dat culturele organisaties zich bewust moeten zijn van de noodzaak tot sensitief handelen. Vluchtelingen zijn immers vaak sociaal geïsoleerd, ervaren stress vanwege hun asielproces, hun vlucht en achtergebleven familie. Cocreatief werken roept ook vragen op over culturele gevoeligheden en mogelijk zelfs censuur. Hoe interpreteren de deelnemers bepaalde inhouden? Hoe ga je daarmee om? Deelnemers brengen ook verschillende opinies binnen. Bernadette Lynch, een museumprofessional met meer dan 25 jaar ervaring wereldwijd in participatie en democratie in musea, raadt aan om conflict toe te laten bij participatief werken. Zo geef je ruimte aan afwijkende meningen. Wanneer conflict vermeden wordt, riskeer je om vertrouwen te verliezen.22 Na het initiële engagement start bij erfgoedorganisaties de zoektocht naar deelnemers. Ook daar blijkt het pad moeilijk begaanbaar. Waarom vinden vluchtelingen en asielzoekers, en in het bijzonder de jongeren onder hen, niet de weg naar het aanbod, terwijl er nochtans veel geschikte programma’s bestaan of samen ontworpen kunnen worden? Voor Stella Barnes van Ovalhouse Theatre in Londen komt het erop aan om hen zich welkom te laten voelen en aan te tonen dat de activiteiten zeker geschikt zijn.23 Een partner die de doelgroep al bereikt, zoals een opleidingsinstituut voor anderstaligen, is een must. Er ontstaat op den duur ook een sneeuwbaleffect: vluchtelingen die reeds deelnamen brengen ook weer vrienden en familie mee.24

■■ Refugee Week in het Verenigd Koninkrijk geeft al verschillende jaren een stimulans aan sociale en culturele organisaties om acties in verband met vluchtelingen en asielzoekers te organiseren, elk jaar over een ander thema. In 2015 werden acties gebundeld onder de oproep ‘Celebrate’. Bron: Refugee Week

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

49


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

■■ Met ‘Ongekend Bijzonder’, een project in Nederland over levensverhalen van vluchtelingen, werden 248 interviews op video verzameld. De getuigenissen worden duurzaam gearchiveerd bij de erfgoedpartners. Op de foto: de interviews worden symbolisch overhandigd aan de erfgoedpartners. © Ongekend Bijzonder

■■ Het Britse Pitt Rivers Museum inspireerde zich op het voorbeeld van het Parijse Musée du quai Branly om samen met het ’UK Scouts and Guides Fellowship’ in december 2013 een speelgoedinzameling op touw te zetten voor Syrische kinderen in het Za’atari vluchtelingenkamp in Jordanië. Met de acties knopen beide musea aan met gemeenschappen wereldwijd. © UNHCR/ A.Needham/ December 2013

Tom Green van Platforma raadt verder aan om voldoende tijd te investeren in het creëren van een goede sfeer van vertrouwen en respect, zodat mensen zich welkom en veilig kunnen voelen. Welke gemeenschappelijke vorm van communicatie kun je bovendien hanteren wanneer verschillende talen worden gesproken? Kun je visueel werken, met camera’s? Kunnen deelnemers voor mekaar tolken? Investeer ook in de verwachtingen van de vluchtelingen. Willen ze werken met objecten die dicht bij hun culturele sfeer liggen of willen ze net iets nieuws leren over andere culturen?25

gezet als culturele link, zijn er toch ook voorbeelden die helemaal de kaart trekken van een verbetering van het welzijn.

De complexiteit van het leven van vluchtelingen vereist ook flexibiliteit in het tijdschema (voorzie meerdere sessies op verschillende momenten) en het oplossen van praktische problemen (kinderopvang, kosten van transport en catering). In het St Fagans engageerden de museummedewerkers zich om deelnemers op te pikken met de wagen en een speelhoek voor kinderen te installeren. En in plaats van maaltijden te laten brengen werd door de groep zelf ter plaatse eten bereid, zodat iedereen zich aan de eigen voedselvereisten kon houden. Binnen de organisatie dient ook het nodige draagvlak te bestaan. Om een duurzaam effect na te streven is het in de eerste plaats belangrijk te erkennen dat outreachend werken belangrijk is. Dat betekent niet enkel een financieel engagement, maar ook een engagement van de omkadering. Hoe kun je je medewerkers ondersteunen in intercultureel bewust te zijn? Hoe groet je mensen, laat je hen zich welkom voelen? Hoe ben je aandachtig voor verschillen in het omgaan met tijd?

Welzijn van vluchtelingen en asielzoekers Een bijzondere invalshoek voor erfgoedinstellingen is het emotioneel en sociaal ondersteunen van vluchtelingen. Hoewel collectiestukken identiteitsversterkend worden in-

50

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

In Manchester gaven vrouwen afkomstig uit Somalië en Soedan begin jaren 2000 aan dat de voornaamste factoren voor depressies lagen bij hun onvermogen om over hun cultureel erfgoed te praten.26 Ze voelden zich geïsoleerd door hun gebrek aan Engelse taalvaardigheid en de onmacht om met hun kinderen te praten. De University of Manchester School of Medicine’s Primary Care Unit en de voorzitter van een lokale groep van vrouwelijke vluchtelingen uit Somalië benaderden samen het Manchester Museum. Voorafgaand aan de start van het project ‘Telling our Lives’ onderzochten de conservatoren eerst de collectie op linken met Somalië. Zo werden intrigerende Somali-objecten geselecteerd, maar ook een grote collectie foto’s van Italiaans Somaliland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Meer informatie dan de herkomst, datum en naam van de fotograaf was er niet voorhanden. De vrouwen mochten met deze collectie zelf, hands-on, aan de slag en werden uitgenodigd de foto’s te becommentariëren vanuit hun eigen perspectief. Geconfronteerd met foto’s van de landschappen uit hun herinnering kwam er zowel nostalgie als trots boven omwille van het feit iets nieuws te kunnen vertellen aan de museummedewerkers. Het project liet het museum toe om deze afwezige groepen in het museum een stem te geven. “Geschiedenis van onderuit, door middel van levende ervaringen kan meer onthullen over de complexe dynamieken van macht, interactie en dialoog”, aldus Bernadette Lynch, ten tijde van het project diensthoofd educatie bij het Manchester Museum. “De vrouwen bevrijdden de foto’s van hun anonimiteit. De teruggetrokken vrouwen hadden plots veel te zeggen”, zegt Lynch. “De herinneringen kwamen terug. Op een van de foto’s staat een meisje dat geiten hoedt en melkt. Waarop een deelneemster, Fatima, lachend opmerkte dat ze dit karwei altijd gehaat had. De bomen en kamelen leidden tot een uitbarsting van gezangen geassocieerd met de tijd na het werken, samen zitten onder


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

een boom voor een plekje in de schaduw. De foto’s brachten veel emoties naar boven over verlies, je huis verlaten, alles verliezen, altijd bezorgd zijn dat iemand verdwijnt.” De vrouwen documenteerden met een wegwerpcamera ook hun eigen waardevolle objecten om er nadien over te vertellen in het museum: zelfgemaakte gordijnen, een kom uit Somalië, een haarborstel … En hoewel het initiatief ondertussen al meer dan tien jaar geleden is gestart, behoudt het project nog steeds zijn actualiteitswaarde. Objecten laten bemiddelen is inmiddels een beproefde methode. Vluchtelingen en asielzoekers krijgen hierdoor linken met hun land en cultuur van herkomst, en krijgen een inkijk in de cultuur in de nieuwe woonomgeving. De Oxford University Museum and Collections verkende bijvoorbeeld met een vrouwengroep de collectie in het Pitt Rivers Museum aan de hand van een workshop over de collectie. Vervolgens bespraken museummedewerkers samen met de vrouwen thema’s als vrouw zijn, huwelijk, kinderen, diaspora. Een volgende stap is nu om ook objecten van de vrouwen vanuit hun invalshoek in het museum te tonen.

In interactie met de collectie Het is zeker niet nieuw om collectiestukken in te zetten om ervaringen uit te wisselen. Zulke programma’s richten zich ook niet altijd exclusief tot een specifieke doelgroep. Een voorbeeld is ‘Collective conversations’27 (Manchester Museum, 2004) waarbij het museum als ‘contactzone’ optrad tussen lokale gemeenschappen en collectiestukken uit het depot. Het museum kon voor de eerste fase sterk steunen op de netwerken van Somalische en Soedanese vluchtelingen. Tijdens rondetafels discussieerden deelnemers over hun interpretatie van de museumstukken, de herkenbaarheid voor hun leven, de vitale linken naar hun cultuur. De gesprekken werden gefilmd28 en geïntegreerd in tentoonstellingen en in de museumwebsite. Deelnemers konden zelf objecten selecteren, vaak uit de antropologische collecties. Voor het museum was dit een unieke kans om niet enkel de interactie tussen verschillende mensen te stimuleren, maar ook om de collecties te verrijken en banden met lokale gemeenschappen te versterken. Een gelijkaardig initiatief is ‘Intercultural Dialogues’29 van het Sainsbury Centre for Visual Arts, specifiek gericht op vluchtelingen en asielzoekers. Het project gaat nog een stap verder: deelnemers verkennen de collectie aan de hand van thema’s zoals ‘ziekte en gezondheid’, ‘voeding’ en ‘versiering’ én krijgen aanvullend workshops over prenten maken, muziek, schilderen, beeldhouwen en tekenen. Doel van het project is door discussie en creatieve inbreng mensen te stimuleren om hun identiteit steeds verder te ontplooien. Voor erfgoedinstellingen betekent een dergelijke aanpak ook de eigen dominantie loslaten en veel luisteren. De expo ‘Curious’ (2011-2013)30, een initiatief van het St Mungo Museum of Religious Life and Art in Glasgow, bestond uit collectiestukken, geselecteerd en geïnterpreteerd door bijna honderd mensen. Centraal stond het respect voor de verschillende perspectieven en achtergronden van de deelnemers. Voor het museum was het een les in loslaten van

de eigen autoriteit en strak leiden van een tentoonstellingsplan. Via opleidingen Engels voor anderstaligen werden ook vluchtelingen als medecuratoren ingeschakeld.

Erfgoed van vluchtelingen verzamelen Hoewel in de meeste collecties wel aanknopingspunten te vinden zijn naar het thema ’vluchten’, is het voor sommige erfgoedinstellingen een bewuste keuze om ook stukken aan te schaffen. Voor musea die zich wijden aan de migratie van mensen ligt dit wellicht voor de hand. Afhankelijk van de periode die men daarbij in acht neemt, worden ook vluchtelingen hierin meegenomen. Voor het Deense Immigrant Museet dat de komst van diverse migrantengroepen bestudeert, is het daarom logisch ook de Hongaarse en Palestijnse vluchtelingen te belichten, of Duitsers die het nazisme ontvluchtten. Sommige erfgoedinstellingen breiden de collectie dan weer expliciet uit. Een voorbeeld hiervan is het British Museum, dat een houten kruis verwierf uit Lampedusa. Een lokale timmerman van het eiland vervaardigde houten kruisen gemaakt uit de planken van een gestrande boot. De kruisen werden de stille getuigen bij de graven van de opvarenden, als herinneringen aan een dramatische dood. The National Archives bezit veel objecten gelinkt aan vluchten. Om mensen wegwijs te maken hoe ze in de collectie kunnen zoeken, publiceerden ze een begeleidende brochure op hun website.31 Voorafgaand aan dit initiatief organiseerde The National Archives het inmiddels gearchiveerde www.movinghere.org.uk (2005-2007), een site die archiefmateriaal bovenspitte over migratie naar Engeland tijdens de voorbije tweehonderd jaar. Het project maakte de baan vrij voor heel wat andere projecten elders in Engeland. Dichter bij huis werd de laatste jaren in Nederland getimmerd aan het grootschalig project ‘Ongekend Bijzonder’, dat in 2016 zijn sluitstuk kent met het Ongekend Bijzonder Festival in april en een seminarie in het najaar. Verschillende erfgoedinstellingen in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag werkten hieraan mee. De werkwijze en schaalgrootte zijn inspirerend voor Vlaanderen. De Stichting Bevordering Maatschappelijke Participatie, een Nederlandse organisatie die maatschappelijk vernieuwende projecten opzet, ondernam het plan om levensverhalen van vluchtelingen te verzamelen en te verwerken. De resultaten zijn enorm: 24 veldwerkers afkomstig uit de beoogde gemeenschappen werden geselecteerd en opgeleid. Ze moesten zowel Nederlands spreken als de eigen taal goed beheersen. Zij interviewden allen samen 248 mensen op video, afkomstig uit de verschillende continenten en met een vluchtgeschiedenis van de laatste veertig jaar. Opvallend was dat de kern van de interviews ging over de relatie tussen hun identiteit en hun woonplaats. De vluchtgeschiedenis was slechts een facet. Om het interview af te trappen werd aan elke getuige gevraagd om een voorwerp van betekenis te tonen. Dit bleek een goede binnenkomer te zijn. Alle interviews werden gecodeerd en geanalyseerd op interessante thema’s en rode draden. Deze analyses waren nuttige instrumenten bij het verder ontwikkelen van tentoonstellingen en rapporten.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

51


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

■■ In het Musée d’Histoire de Marseille konden bezoekers de sporen volgen van de Armeense vluchtelingen die tussen 1922 en 1927 in Marseille aan land kwamen. Het museum schreef zo mee aan de geschiedenis van de stad.

Naast de interviews engageerden de veldwerkers zich ook in groepstrajecten. Ze zochten zelf een gemeenschap, kozen een thema en expressievorm en maakten samen met deze groep een presentatie: verhalen vertellen, theater, dans, poëzie, film, een boek … het kon allemaal. Het materiaal stond ter beschikking voor expo’s, voorstellingen en artistieke interventies. Elke stad, vertegenwoordigd door musea, archieven, bibliotheken, vluchtelingen en vertegenwoordigers uit het vluchtelingenwerk, stelde vervolgens een programma samen voor het Ongekend Bijzonder Festival.

Toegankelijkheid Moeilijker is het om culturele activiteiten te definiëren die zich concentreren op de eerste zes maanden van de asielprocedure en de periode erna. Zes maanden is voor de Europese Unie immers de normale doorlooptijd van een asielaanvraag. Tijdens die eerste maanden gaat veel energie naar de asielprocedure en opvang. Toch zijn er dan ook initiatieven die relevant kunnen zijn; denk aan gratis toegang tot het cultureel aanbod, rondleidingen en workshops. Maar ook activiteiten die taalverwerving stimuleren kunnen interessant zijn. Gratis toegang voor vluchtelingen is bijvoorbeeld het beleid van de Nationale Musea in Berlijn en het Deutsches Historisches Museum, de musea in het Zweedse Stockholm of het Duitse openluchtmuseum Hessenpark in NeuAnspach. Deze uitzonderingsmaatregel leidt niet zelden tot frustraties van inwoners. Het Hessenpark werd op zijn Facebookpagina bijvoorbeeld overstelpt met haatmails32, maar reageerde hierop met een positieve boodschap: “We zien ons als een plaats van ontmoeting en uitwisseling. Wij worden geconfronteerd met maatschappelijke ontwikkelingen en omstandigheden en zullen ons ook in de toekomst engageren. Wij zijn blij met alle mensen die ons werk en onze ondersteuning waarderen, maar kunnen ook leven met het feit dat niet allen dat doen.” In Noord-Engeland engageerden het Salford Museum and Art Gallery, de National Museums Liverpool, de Tyne and Wear Museums en de Leicester City Museums Service zich gezamenlijk om de toegankelijkheid te bevorderen met het programma ‘Embrace. Engaging refugees and asylum seekers’ (2003-2011). Dat betekende in de eerste plaats een goed uitge-

52

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

werkt aanbod voor anderstaligen (ESOL-English for speakers of other languages), maar ook aandacht voor creatieve methodieken om met vluchtelingenkinderen en -jongeren te werken, informeel leren binnen families te stimuleren, vluchtelingen en asielzoekers in te schakelen in musea, en stages te organiseren om praktische vaardigheden te vergaren als opstap naar tewerkstelling.33 Taalverwerving blijkt een van de meest populaire en gestructureerde manieren om vluchtelingen en asielzoekers in een erfgoedbad te trekken. Zowel in Vlaanderen als in de Europese lidstaten engageren erfgoedinstellingen zich met een specifiek aanbod voor anderstaligen. In Vlaanderen kunnen asielzoekers zich meteen na hun asielaanvraag aanmelden voor een cursus Nederlands Tweede Taal. Verschillende musea hebben een aanbod op maat uitgewerkt om cursisten van verschillende taalniveaus tijdens excursies van de cursus Nederlands te ontvangen. Stilaan komt er ook meer samenwerking op gang tussen erfgoedinstellingen en OKANklassen (Onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers).

Taalverwerving blijkt een van de meest populaire en gestructureerde manieren om vluchtelingen en asielzoekers in een erfgoedbad te trekken. Zowel in Vlaanderen als in de Europese lidstaten engageren erfgoedinstellingen zich met een specifiek aanbod voor anderstaligen. Ook collega-instellingen in het buitenland zetten in op het leren van de taal van het gastland. Het British Museum organiseert verschillende workshops en rondleidingen aangepast aan de talige behoeften van de bezoekers en met verschillende invalshoeken. Een algemene introductietour voert deelnemers langs de geschiedenis en topwerken van het British Museum. ‘Citizenship-Making of the UK’ verduidelijkt hoe de komst van verschillende bevolkingsgroepen zoals de Romeinen, de Vikingen of de Fransen uit Normandië een invloed had op de ontwikkeling van Groot-Brittannië, de technologie, taal en cultuur. Andere workshops dagen de cursisten dan weer uit aan de hand van thema’s zoals de oorsprong van het geschrift, het woord binnen de islamitische kunst, leven en hiernamaals, of kunst door de eeuwen heen.

Logistieke en financiële engagementen Naast de vrije toegang, gratis workshops, taalprogramma’s of samenwerkingsprojecten zijn ook andere vormen van engagement mogelijk, zoals geldinzamelingen voor het goede doel, infrastructuur en logistiek ter beschikking stellen of andere vormen van hulpverlening. Het Musée du quai Branly in Parijs, dat kunst en cultuur verzamelt uit Afrika, Azië, Oceanië en Amerika, organiseerde op 30 december 2015 een opvallende actie: de tiende editie van de jaarlijkse inzameling van speelgoed voor vluchtelingenkinderen. Ongeveer zestig kinderen brachten speelgoed mee naar het museum, verpakten het en schreven kaartjes aan de kinde-


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

■■ Syrische en Irakese gidsen nemen binnen het project ‘Multaka’ andere vluchtelingen in de eigen moedertaal mee op een rondleiding door enkele musea in Berlijn. De gidsen geven vanuit hun perspectief een meerwaarde aan de objecten. Bovendien geven ze een inzicht in de culturele geschiedenis van de nieuwe omgeving maar brengen ze ook hoop over. Een bezoek aan de expo over WOII in het Deutsches Historisches Museum leert bijvoorbeeld dat heropleving na een oorlogsperiode mogelijk is. Op de foto: rondleiding in het Museum für Islamische Kunst (Pergamonmuseum) © A.R.Laub

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

53


Vluchten is van alle tijden | Erfgoedsector in de bres

ren van het vluchtelingenkamp van Erbil in Irak. Het museum onderneemt deze actie al tien jaar in samenwerking met hun partners Piloten zonder Grenzen en het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties. Elk jaar worden de geschenken naar een ander land gevlogen: Burkina Faso, Bangladesh en nu Irak. “Mijn nichtje bracht haar favoriete pop mee”, getuigt een tante. “Het was een feest voor haar, omdat ze wist dat ze er iemand een plezier mee kon doen”. De jonge deelnemertjes waren sterk geëngageerd: “De vluchtelingenkinderen hebben ook het recht om een goed eindejaar te vieren, net zoals wij. Die kinderen hebben niets door de oorlog, dat is triestig.” Sinds 2006 werden al meer dan 16.000 stukken speelgoed verdeeld over acht verschillende landen. Voor het museum past deze actie helemaal in de missie: andere culturen leren kennen en met hen in dialoog gaan.34 Het Naturhistorisches Museum in Wenen stelde in september 2015 zijn ruimten dan weer ter beschikking voor een benefiet onder de noemer ‘kunstenaars helpen vluchtelingen’. Verschillende acteurs brachten samen een podiumvoorstelling waarvan de opbrengst ging naar ‘wien.hilft’, een plaatselijk initiatief dat zich inzet voor een warm onthaal van vluchtelingen.

Erfgoedinstellingen en mensenrechten

kwetsbare mensen? Bernadette Lynch meent dat musea de debatten die vandaag in Europa leven kunnen voeden. Hoe reageren musea op een antimigratiediscours en op toenemende verrechtsing? De rol van erfgoedinstellingen, meent ze, is meer dan het toejuichen van diversiteit. Wanneer musea een rol willen hebben in de veranderende samenleving, dan moeten ze het debat over de invulling van Europa helpen sturen. Dit kan voor haar twee vormen aannemen: ofwel de klemtoon leggen op gelijkheid en feiten laten spreken zonder enige vooringenomenheid; ofwel de verschillen en discriminatie aankaarten door emotionele en confronterende inhouden te tonen om zo mensen aan te zetten tot actie. Het is uitkijken hoe erfgoedinstellingen in Vlaanderen sociale verandering in de verdere toekomst zullen omarmen.

Katrijn D’hamers is stafmedewerker participatie en diversiteit bij FARO vzw. 1. National Survey of the arts and refugees, 2008, Arts Council England, Barings Foundation and Paul Hamlyn Foundation. Zie: www.artscouncil.org.uk 2. R. Atkinson, ‘Creating Cohesion’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 3. Zie: www.platforma.org.uk 4. Zie: http://refugeeweek.org.uk

Objecten en interviews vertellen hoe mensen hun vlucht ervaren, hoe ze een weg zoeken in een nieuwe omgeving, en hoe deze samenleving hen ontvangt. Ze zijn de sleutels om bredere thema’s aan te kaarten zoals discriminatie en racisme, dialoog of cohesie. Wereldwijd worden dan ook banden gesmeed om ervaringsuitwisseling tussen erfgoedcollega’s aan te moedigen, zoals Sites of Conscience35, een netwerk van historische sites, musea en geheugenplaatsen die samen strijden voor mensenrechten en sociale rechtvaardigheid. Vanuit Vlaanderen neemt het Red Star Line Museum deel. Een ander internationaal voorbeeld is de Federation of International Human Rights Museums (FIHRM). In 2010 nam het International Slavery Museum van de National Museums Liverpool het initiatief tot het oprichten van de FIHRM met als doel de uitwisseling van kennis en ervaringen onder collega’s over mensenrechten, slavernij, holocaust en genocide. Via een jaarlijkse conferentie, in juli 2016 over ‘het ethische museum’, delen collega’s hun ervaringen. Ten slotte is er nog MeLa (European Museums in an age of Migrations), een netwerk van musea, dat tussen 2011 en 2015 de rol van en uitdagingen voor musea in de 21e eeuw onderzocht zoals de versnelde mobiliteit, de toename van culturele ontmoetingen en kruisbestuivingen en de exploratie van hybride identiteiten. Innovatieve praktijken, zo wordt in het eindrapport gesteld, helpen musea bij het bevorderen van wederzijds begrip, sociale cohesie en een beter inzicht in een inclusieve Europese identiteit.36

5. Zie: www.scottishrefugeecouncil.org.uk 6. Zie: www.facebook.com/LWFproject/?fref=ts 7. Zie: www.museumoflondon.org.uk/files/5413/7362/9787/KS3_KS4_Belonging_resources_1112.pdf 8. D. Sergi, ‘Museum and refugees: an overview of UK practices’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 9. Zie: www.museumoflondon.org.uk/files/3313/7475/2171/Refugee-Heritage-Report-2004-6.pdf 10. Zie: www.museumwales.ac.uk/news/?article_id=754 11. E. Montanari, ‘European museums in this age of migration’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 12. Zie: www.musee-histoire-marseille-voie-historique.fr/fr 13. E. Montanari, ‘European museums in this age of migration’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 14. ‘‘Multaka – Treffpunkt Museum‘: Flüchtlinge als Museumsguides‘. 10/12/2015, Zie: www.preussischer-kulturbesitz.de 15. P. Oltermann, ‘Berlin museums’ refugee guides scheme fosters meeting of minds. Syrian and Iraqi refugees to provide tours for emigrants to make cultural connections between Germany and their own’, in: The Guardian, 27/02/2016. 16. Wanneer Duitse werkgevers een vluchteling willen inhuren kan dat enkel wanneer de job niet kan worden vervuld door een gelijk gekwalificeerde kandidaat uit de Europese Unie. De musea konden dit oplossen door de gidsen te vergoeden via de Vrienden van het Museum voor Islamitische Kunst. 17. F. Heywood, ‘The V&A through the eyes of refugees’, in: The Guardian, 9/6/2010. 18. E. Syer en E. Daker, ‘Museums, social enterprise and newly arrived women’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 19. Refugee House was een tijdelijke tentoonstelling binnen Refugee Week bij St Fagans. Het project was een samenwerking tussen Oasis Cardiff (een organisatie die vluchtelingen en asielzoekers helpt te integreren binnen een locale gemeenschap), Gwent Association of Voluntary Organisations en St Fagans. 20. R. Atkinson, ‘Creating Cohesion’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 21. R. Atkinson, ‘Practical advice on working with refugees’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 22. R. Atkinson, ‘Practical advice on working with refugees’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 23. R. Atkinson, ‘Practical advice on working with refugees’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 24. R. Atkinson, ‘Creating Cohesion’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 25. R. Atkinson, ‘Practical advice on working with refugees’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 26. B. Lynch, ‘If the Museum is the Gateway, who is the Gatekeeper?’, in: Engage, (2001)11. 27. Zie: www.museum.manchester.ac.uk/community/collectiveconversations 28. Zie: www.youtube.com/watch?v=fQAVVwgWpUw 29. Zie: http://scva.ac.uk/education-research/projects/intercultural-dialogues 30. Zie: www.glasgowlife.org.uk/museums/st-mungos/What’s-On/Documents/Curious%20 Exhibition%20Summary.pdf 31. Zie: www.nationalarchives.gov.uk/help-with-your-research/research-guides/refugees

En nu? Erfgoedorganisaties staan voor een belangrijke uitdaging. Welke rol nemen zij op voor sociale veranderingen? En welke plaats geven ze binnen de eigen organisatie aan outreachend werken? Hoe maken zij een verschil bij het ontvangen van

54

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

32. Zie: www.hessenpark.de/fileadmin/downloads/presse/2015/PM_Fluechtlinge_willkommen.pdf 33. D. Sergi, ‘Museum and refugees: an overview of UK practices’, in: Museum Practice, 13/12/2013. 34. C. Maret. ‘Les enfants se mobilisent pour les réfugiés, au Musée du Quai-Branly’, zie: www.la-croix.com/, 1/1/2016. 35. Zie: www.sitesofconscience.org 36. MeLa. Final Brochure. 2015. Zie: www.mela-project.polimi.it/upl/cms/attach/20150916/164249296_8862.pdf


EARLY MUSIC IN BRUGES Le Concert Spirituel Concerto Copenhagen Bl!ndman Tiburtina Ensemble Il Giardino Armonico Arcangelo Accademia Bizantina Alamire

LOF DER ZOTHEID Een organisatie van Festival van Vlaanderen Brugge vzw i.s.m.

design: canjotto.be / illustratie: Elise Debrock

05.08 – 14.08 2016


Internationaal | Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn

Over schachtbokken, chevalements en Fördertürme Mijnerfgoed uit de Euregio Maas-Rijn in kaart gebracht tekst Joeri Januarius

Eind vorig jaar publiceerde de provincie Limburg (BE) een kaart met het mijnerfgoed uit de Euregio Maas-Rijn. Deze kaart brengt voor het eerst het erfgoed uit vijf voormalige mijnregio’s samen en wordt gezien als een hefboom voor een duurzame samenwerking rond het euregionaal (im)materieel erfgoed. Met de kaart in de hand trok ETWIE vzw, het Expertisecentrum voor Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed, naar de voormalige mijngebieden op zoek naar de verschillen en gelijkenissen in erfgoedzorg en onderzocht het de toekomstperspectieven van een euregionale samenwerking voor dit industrieel erfgoed.

Iedereen zwart in Beringen en Heerlen, maar ook in Alsdorf?1 Gelijkaardig en toch zeer verschillend. Deze slagzin gaat zeker op voor het erfgoed uit vijf voormalige mijngebieden in de Euregio Maas-Rijn. Dit grensoverschrijdend samenwerkingsverband, dat reeds dateert van 1976, omvat de provincies Limburg (BE en NL) en Luik, de Duitstalige regio van België en de regio rond Aken in Duitsland en combineert verschillende soorten mijnbouw (het Waalse steenkolenbekken Hene-Samber-Maas, het Kempense steenkolenbekken, maar evengoed zink- en loodextractie in Duitstalig België). Elke mijnsite kent een eigen sociale en economische geschiedenis (exploitatie, techniek, migratie, huisvesting …) en bovendien heeft elke regio in de tweede helft van de twintigste eeuw, met de implosie van de mijnindustrie, een eigen proces van de-industrialisatie en reconversie doorlopen. Al deze factoren samen hebben bepaald en bepalen nog steeds de wijze waarop met het mijnerfgoed werd en wordt omgesprongen. In de schoot van een euregionale werkgroep bestaande uit de provincie Limburg (BE), de Erfgoedcel Mijn-Erfgoed, het Nederlandse initiatief M2015 – Jaar van de Mijnen, de Luikse site Blegny-Mine, Zweckverband Region Aachen en de stad Kelmis werd een erfgoedkaart opgesteld (cf. bijlage bij dit

56

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

faro-nummer). De kaart geeft een duidelijk overzicht van de toegankelijke terrils, sites, musea en bezienswaardigheden in 31 steden en gemeenten uit de euregio. “De eerste doelstelling van de kaart is vooral om te sensibiliseren bij een breder publiek”, zegt Leen Roels, inhoudelijk coördinator van de Erfgoedcel Mijn-Erfgoed. “De regio deelt grotendeels dezelfde geschiedenis en het erfgoed stopt zeker niet aan de grenzen. Door samen te werken kunnen we het beeld rond het mijnerfgoed vervolledigen en de diversiteit ervan onderstrepen.” Tot op heden was deze informatie nog niet gebundeld in een cultuurtoeristisch product, dat de erfgoedkaart uiteindelijk geworden is. In een straal van 100 à 150 kilometer zijn er veel complementaire erfgoedsites te bezoeken, die elk vanuit een eigen perspectief een licht werpen op het mijnverleden. Voor wie een site bezoekt, is het dan vervolgens een kleine stap om het mijnerfgoed in de euregio te leren kennen aan de hand van deze kaart, die gratis te verkrijgen is bij de betrokken partners en op de sites zelf. “De kaart is niet het enige initiatief dat door deze euregionale werkgroep genomen werd”, zegt Jacques Crul, directeur van de Luikse erfgoedsite Blegny-Mine. “Bij ons, in het Nederlands Mijnmuseum in Heerlen en in Belgisch-Limburg, hebben diverse mijnwerkersontmoetingen plaatsgehad, die tot doel hadden om het immaterieel mijnerfgoed in de kijker


Internationaal | Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn

■■ Bezoek aan de ondergrond in Blegny tijdens de mijnwerkersontmoeting van 2 februari 2015 © Fabian de Kloe

te plaatsen door verhalen uit te wisselen en tradities te bespreken via interviews.” Daarnaast leeft de ambitie om rond de internationale mijnwerkerscultuur een grootschalig onderzoek op te starten. Daarvoor bestaat er een aanzet, die nu in de nabije toekomst geconcretiseerd moet worden. De euregionale samenwerking bouwt voort op de contacten die onder meer gelegd zijn via de Vereniging van Industriemusea in de euregio.2 Die vereniging groepeert niet enkel mijnmusea en -sites, maar ook musea over andere industrieën zoals textiel, papier, steen, glas … Een katalysator was het Nederlandse Jaar van de Mijnen in 2015. Dit themajaar heeft de euregionale samenwerking en uitwisseling van allerhande praktijken rond erfgoedzorg geïntensifieerd. In 2015 was het exact vijftig jaar geleden dat toenmalig Nederlands minister van Economische Zaken Den Uyl aankondigde dat de Nederlandse kolenwinning zou worden stopgezet. Het themajaar met goedgevuld programma dat door Stichting M2015 werd gecoördineerd, heeft de banden tussen euregionale partners verstevigd. “Met de diverse spelers in de euregio kunnen concrete resultaten worden geboekt die voor elke site waardevol zijn”, zeggen Leen Roels en Filip Delarbre, conservator van het Mijnmuseum in Beringen. “Door samen te werken kunnen de diverse plekken beter gevaloriseerd worden. Zeker even belangrijk is de kennisdeling tussen de

verschillende gebieden, zodat er van elkaar geleerd kan worden op het vlak van erfgoedzorg.”

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): ontdek meer beeldmateriaal over het mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn.

Werelderfgoed in Luik Die erfgoedzorg in de euregio is net zo divers als het erfgoed zelf. De Waalse sleutelpartner Blegny-Mine neemt een bijzondere positie in. De Luikse mijnsite maakt onderdeel uit van de Euregio Maas-Rijn en is tevens een van de vier Waalse mijnsites die sinds 2012 erkend zijn als UNESCOWerelderfgoed.3 “Beide mijnnetwerken zijn eigenlijk niet met elkaar te vergelijken”, zegt Crul. “Samen met de drie andere Waalse partners, Le Grand Hornu, Bois-du-Luc en Le Bois du Cazier zitten we in een formeel overlegorgaan om de coördinatie rond het Werelderfgoed op te volgen.” Binnen het Waalse mijnerfgoed wordt van Blegny-Mine gezegd dat het, samen met Le Bois du Cazier, vooral inzet op het erfgoed

Een complementair beleid in de regio’s zelf is belangrijk. Hoewel elke site zijn eigenheid heeft, is concurrentie zeker niet aan de orde.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

57


Internationaal | Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn

van de mijnarbeid, daar waar de twee andere sites meer het sociale erfgoed van de Waalse mijnindustrie bevatten (bijvoorbeeld huisvesting in arbeiderswijken).4 Binnen de euregio springt het feit dat de bezoeker in Blegny de ondergrond kan bezoeken in het oog. “Het is waar dat onze ondergrond een van onze grote troeven is”, bevestigt ook Crul. “Ons mijnmuseum is redelijk technisch opgevat en toont de verschillende facetten van de mijnarbeid. In de toekomst zie ik zeker mogelijkheden om dat verhaal meer te oriënteren naar een euregionaal verhaal.” Het huidige museum is al open sinds 1980. “Het bijzondere aan ons verhaal is dat we reeds twee jaar voor de sluiting wisten dat deze site een soort lieu de mémoire zou worden. Naast de mijn van Cheratte was de mijn van Argenteau, de oude naam van de huidige mijnsite Blegny, in de running om die

rol op te nemen. Blegny-Mine heeft het uiteindelijk in 1978 gehaald en twee jaar later zijn we opengegaan als museum.” Het feit dat die transitie van industrie naar museum aansluitend gebeurd is, maakt dat de originele technische installaties in goede staat bewaard zijn.5 “Anderzijds heeft de aanvaarding van deze plek als museum toch bijna 10 jaar geduurd”, zegt Crul. “Toerisme op deze plek werd in het begin niet zo goed onthaald. Het is pas vanaf de jaren 1990 dat er een ommezwaai gebeurd is. We proberen van Blegny-Mine echt een culturele plek te maken waar iedereen welkom is. De poort van de site staat ten andere ook altijd open.” “Destijds heeft men beslist om van Blegny-Mine het speerpunt te maken van het Luikse mijnerfgoed”, vervolgt Crul. “Dat maakt dat er niet veel kleinere organisaties aanwezig zijn. Uiteraard zijn er veel vrijwilligers en privéverzamelaars met bijzondere stukken. Zij vinden trouwens goed hun weg naar het museum.” Een van de gevolgen van de euregionale samenwerking en vooral van het Jaar van de Mijnen in Nederland is dat de gidsen een extra opleiding gekregen hebben, waarin ze meer hebben geleerd over de mijnzetels en het erfgoed in Nederland. Op die manier wilde Blegny-Mine meer aansluiting vinden bij de erfgoedbeleving van haar (euregionale) bezoekers. Het zwaartepunt van de werking van Blegny-Mine en de overkoepelende organisatie PIWB (Patrimoine Industriel Wallonie-Bruxelles) ligt op het onroerend en roerend erfgoed. “Het is zo dat de werking rond het immaterieel mijnerfgoed nog in de steigers staat, ook breder in Wallonië”, zegt Crul. “Midden april 2016 vond in Zabrzre in Polen een congres plaats over industrieel immaterieel erfgoed en de band met toerisme, waarop we aanwezig waren.6 Dit was zeer interessant. We mogen niet vergeten dat veel van de tradities die verbonden zijn aan het mijnwerkerserfgoed onder druk komen te staan, onder meer door de leeftijd van de oud-mijnwerkers zelf. Het is nu het moment om ermee aan de slag te gaan, ook in de euregio.”

Van zwart naar groen … en terug naar zwart?

■■ De werelderfgoedsite van Blegny-Mine © ETWIE vzw, Joeri Januarius, 2016

58

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

Een direct gevolg van de grote sensibilisering die plaatsvond tijdens het Jaar van de Mijnen in Nederland was een stijging van het aantal Nederlandse bezoekers aan BlegnyMine met maar liefst 30 procent. Bij de sluiting van de laatste Nederlandse mijn, de Oranje Nassau I in Heerlen eind 1974, zette de van-zwart-naar-groenbeweging zich in en verdween het merendeel van het (on)roerende industriële erfgoed in de streek. “We zijn in Nederland jaloers op wat jullie allemaal hebben in België aan mijnerfgoed”, zegt Wiel Niks van het Nederlands Mijnmuseum in Heerlen. “Een van de ultieme herinneringen aan het mijnverleden is de fysieke ervaring die je ondergronds krijgt. In Valkenburg hebben we de Steenkolenmijn Valkenburg met een simulatie, maar dat is natuurlijk niet te vergelijken met wat in Luik wordt aangeboden.” “Het klopt inderdaad dat vele fysieke restanten van ons mijnverleden verdwenen zijn”, bevestigt ook Serge Langeweg van Museumplein Limburg in Kerkrade, een koepel die het theater, museum en discovery center groepeert. “Op dit ogenblik zijn we een gedetailleerde inventaris aan het maken van erfgoed dat nog verwijst naar ons steenkolenverleden, zoals de kolonies of woonwijken voor mijnwerkers.”


Internationaal | Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn

■■ Het oude directiehuis van Vieille Montagne in Kelmis, waar in 2018 het nieuwe museum gehuisvest moet worden © ETWIE vzw, Joeri Januarius, 2016

Diverse organisaties nemen een rol op in de mijnerfgoedzorg in Nederlands-Limburg, zowel voor de mijnen uitgebaat door de staat als voor de mijnen in particulier bezit (zoals Oranje Nassau). De Domijnen in Sittard-Geleen bijvoorbeeld richt zich als museum voornamelijk op de geschiedenis van de streek, met wisseltentoonstellingen over het mijnverleden gebaseerd op collecties van privéverzamelaars. Het Nederlands Mijnmuseum, dat draait op een sterke vrijwilligerswerking en dat vooral het technische mijnbouwverhaal vertelt, en het cultuur- en educatief huis SCHUNCK* vormen dan weer twee speerpunten in Heerlen, waar de hoofdzetel van de Oranje-Naussaumijnen zich bevond. “Er bestaan plannen voor een groot, nieuw Mijnmuseum hier in Heerlen,” zegt Bram de Groot, strategisch beleidsmedewerker Cultuur en Erfgoed van Heerlen. “De plannen en de visie voor het project zijn klaar, maar de nodige financiële middelen moeten nog worden opgehaald.” Een van de vijf kerncollecties van het Continium, discovery center (op het Museumplein in Kerkrade) omvat objecten en foto’s van de techniek van de mijnbouw, het sociaal-culturele werk in de mijnen en kunst over de mijnbouw, waarvan een deel is opgesteld in een open depot. “Het is zeker niet de bedoeling dat we hier in Nederlands-Limburg alles dubbel doen”, zegt Langeweg. “Een complementair beleid in de regio’s zelf is belangrijk. Hoewel elke site zijn eigenheid heeft, is concurrentie zeker niet aan de orde.” En dat samenwerking een succes kan zijn, bewees het goedgevulde Jaar van de Mijnen 2015, een initiatief van de gemeente Heerlen met de steun van de provincie Limburg (NL), dertien partnergemeenten en diverse partners uit de euregio.7 “Het mijnverleden was een amnesie van de streek geworden: er bestond wat verbittering en er was lang een duidelijk gebrek aan functie in de regio”, legt Fabian de Kloe, programmacoördinator en medeinitiator van het themajaar, uit. “Vanaf de jaren 1990 was

er een kentering: het immaterieel erfgoed zoals het verenigingsleven en streekgebonden tradities zorgden stilaan voor een hernieuwd begrip en nieuw bewustzijn rond het mijnverleden.” In totaal werden meer dan 350 activiteiten georganiseerd, van zeer uiteenlopende aard, maar vormgegeven door de erfgoedgemeenschap zelf onder het motto ‘U maakt het Jaar van de Mijnen’.8 De (euregionale) samenwerking smaakt in elk geval naar meer. Langeweg: “Er is de afgelopen jaren veel onderzoek gebeurd naar de sociaaleconomische geschiedenis van de euregio, en meer bepaald naar de evolutie van de arbeidsmarkt in de mijnregio’s. Een uitbreiding van dit onderzoek behoort zeker tot de mogelijkheden, naast het werken aan een gemeenschappelijke thesaurus.” In Heerlen bestaat dan weer de ambitie om een European Heritage Label weg te kapen voor de euregio.9

Over zink en het neutraal gebied10 “Het mijnerfgoed van Kelmis, of La Calamine, is niet goed gekend”, zegt Sylvie Fabeck van het Geuldalmuseum. “Ook in de regio zelf weet men er relatief weinig over. Het feit dat de mijn hier reeds in 1950 de boeken toedeed, heeft natuurlijk een grote rol gespeeld: er is ondertussen al meer dan een halve eeuw overgegaan.” Net zoals in Nederlands-Limburg het geval was, is er van het onroerend erfgoed van de zinkindustrie weinig tot niets bewaard gebleven. De oude directeurswoning in de Luiksestraat, die op dit ogenblik nog leeg staat, is een van de weinige restanten die in 2018 wordt omgebouwd tot het nieuwe streekmuseum met bijzondere aandacht voor de zinkindustrie. Daarnaast valt in het landschap de zogenaamde zinkflora op. faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

59


Internationaal | Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn

■■ Het Bergbaumuseum, met op de voorgrond het symbool van Energetikon, de Sonnenring © ETWIE vzw, Joeri Januarius, 2016

La Calamine als naam verwijst rechtstreeks naar de zinkextractie die er sinds de middeleeuwen heeft plaatsgevonden. In 1837 werd met de oprichting van de S.A. Vieille Montagne in Neutraal Moresnet (in de groeve van de Altenberg) de basis gelegd voor de industriële extractie van zink. De mineraalextractie en de activiteiten van de S.A. Vieille Montagne beïnvloeden Kelmis sterk tot op de dag van vandaag.11 Dit laat zich nog het meest voelen in de wijze waarop het verenigingsleven in Kelmis georganiseerd is en de tradities en het immaterieel erfgoed die in de gemeenschap leven: van Sint-Barbaravieringen tot carnaval en goed bezette fanfares. “In Kelmis bestaat een sterk verenigingsleven: in elk gezin is men minstens lid van twee tot drie verenigingen, wat voor het kleine Kelmis niet slecht is”, duidt Fabeck. “We zijn een klein museum dat zowel professioneel georganiseerd is als draait op vrijwilligers”, zegt Fabeck. “Het initiatief van de euregionale mijnkaart is voor ons zeer belangrijk, al is het maar om ons letterlijk op een kaart te plaatsen. We hadden op zich al goede contacten met Blegny-Mine en voelen dat er in de euregio een sterke complementariteit bestaat in het mijnerfgoed. Daar moeten we in de toekomst nog meer op inzetten, zodat we ook van elkaar nog meer kunnen leren. Op korte termijn hopen we vooral dat er op erfgoedtoerisme kan worden ingezet, zodat er bijvoorbeeld een euregionale toeristische route gemaakt kan worden.”

Oude en nieuwe energievormen in Alsdorf In en rond Aken vormde de steenkolenwinning een van de industrieën naast glasproductie, machinebouw en chemie, die mee gezorgd hebben voor de ontwikkeling van de regio. Vier grote bedrijven hadden de mijnindustrie in handen, waar de Eschweiler Bergwerksverein (EBV) de grootste en belangrijkste van was. De grootste en oudste mijn Grube Anna lag in Alsdorf en sloot haar deuren in 1983; de laatste kool werd uit de Sophia Jacoba gehaald in 1997.12 “Zoals in vele gebieden in de euregio is ook hier in Aken weinig van het fysieke erfgoed bewaard gebleven”, duidt Georg Kehren, voorzitter van het Bergbaumuseum Grube Anna II in Alsdorf. “De kolenwinning was ook hier al geruime tijd veel te duur, dus dan gaan de boeken toe. Opvallend was wel dat er hier relatief weinig protest was.”

60

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

De Verein ‘Bergbaumuseum Anna II’ is gelegen in de schaduw van de voormalige mijnsite Grube Anna I en heeft als missie het industrieel erfgoed in al zijn facetten te bewaren. Op de mijnsite zelf is het museum Energeticon gevestigd. Oorspronkelijk bestond het idee om een nieuw mijnbouwmuseum te maken voor de streek, maar in 2000 kwam de politieke beslissing dat er geen ruimte was voor een traditioneel opgevat mijnmuseum. Onder de werktitel ‘Von der Sonne zur Sonne’ werd dan het energiemuseum Energeticon ontwikkeld waarin diverse energievormen en hun toepassingen aan bod komen in een interactieve opstelling.13 “We zijn zelf een kleine vereniging die enkel maar draait op vrijwilligers”, zegt Kehren. “Onze collectie is zeer divers: het gaat om bedrijfserfgoed enerzijds en privéarchief anderzijds. We werken goed samen met het Energeticon: een deel van de opstelling daar is gebaseerd op onze collectie. Op dit ogenblik ondergaat ons museum een facelift en we hopen snel onze deuren weer te kunnen openen als volwaardige archief- en onderzoeksruimte, een echt informatiecentrum zeg maar waar mensen ook kunnen samenkomen om expertise uit te wisselen.”

De samenwerking die geleid heeft tot de productie van de kaart zou eigenlijk maar een begin mogen zijn. Via concrete uitwisselingsprojecten kunnen we nog veel verdergaan in de gedeelde erfgoedzorg. “Eigenlijk heb ik te weinig tijd om veel contacten te leggen met andere spelers uit de euregio. En bovendien speelt de hoge leeftijd van onze vrijwilligers ook niet bepaald in ons voordeel”, vervolgt Kehren. “Maar we vinden het wel zeer belangrijk dat er wordt samengewerkt. De toeristische euregionale kaart is al een goede aanzet, maar er zijn nog veel meer mogelijkheden. Het zou niet slecht zijn om een structureel overlegplatform te krijgen waarin we elkaar op vaste tijdstippen ontmoeten en samen projecten proberen te realiseren. Op het vlak van onderzoek bijvoorbeeld liggen er nog zeer veel kansen: een Alltagsgeschichte of geschiedenis van het euregionale dagelijks leven zou zeker niet misstaan.”

Het zwarte goud van Belgisch-Limburg Dit potentieel wordt door Leen Roels en Filip Delarbre duidelijk onderkend: “De samenwerking die geleid heeft tot de productie van de kaart zou eigenlijk maar een begin mogen


Internationaal | Mijnerfgoed in de Euregio Maas-Rijn

zijn. Via concrete uitwisselingsprojecten kunnen we nog veel verdergaan in de gedeelde erfgoedzorg.” Bij de sluiting van de mijn in Zwartberg in 1966 was er van een doordachte erfgoedzorg nog geen sprake. Tijdens de grootschalige reconversie begin jaren 1990 was er, na de nodige strijd, een bepaalde visie op het behoud van het onroerend mijnerfgoed in de zeven mijngemeenten.14 Nu, meer dan 25 jaar later, zijn een aantal herbestemmingen succesvol afgerond, terwijl andere nog in ontwikkeling zijn.15 “In 2012 is er een analyse gebeurd van de bedreigingen, noden en uitdagingen rond het roerend en immaterieel erfgoed in de mijnstreek”, zegt Leen Roels. “Een belangrijk deel van die uitdagingen blijft vandaag nog bestaan.” Ook in Belgisch-Limburg boogt de erfgoedzorg en het collectiebeleid op een sterk netwerk van vrijwilligers. Voldoende nood aan geschikte ruimte om collecties duurzaam te bewaren, een inhaalbeweging rond registratie en het uitvoeren van programma’s om het immaterieel mijnerfgoed te borgen blijven, naast het afstemmen van bestaande collecties, nog steeds aan de orde.16 “Het is zeker een pluspunt dat er voor een publieksgericht product als een erfgoedkaart wordt samengewerkt”, zeggen Roels en Delarbre. “Maar eigenlijk hebben we veel minder zicht op de verschillen in en rond collectiewerking in de euregio. Ook voor dergelijke inhoudelijke zaken zouden we meer kunnen samenwerken.” “Er is nu een bepaalde basis gelegd met de ontwikkeling van deze euregionale kaart”, zeggen Roels en Delarbre. “Naast een vergelijkend onderzoek naar de mijnwerkerscultuur hopen we vooral dat de samenwerking kan groeien tot een open platform waar ook andere vzw’s en organisaties bij kunnen aansluiten. Als de samenwerking van onderuit kan groeien, dan kan dat allemaal maar een meerwaarde zijn voor de euregio.”

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): ontdek ‘Mijn Verhaal’, een app rond het mijnverleden van de Limburgse mijnstreek. ■■ Schachtbok, chevalement of Förderturm van de mijnsite in Zolder © ETWIE, Joeri Januarius, 2016

Joeri Januarius is coördinator van ETWIE vzw, het expertisecentrum voor technisch, wetenschappelijk en industrieel erfgoed.

van het huidige Europa. Meer info op: http://ec.europa.eu/programmes/creative-europe/ actions/heritage-label/index_en.htm 10. In het kader van de Boekenweek 2016 zijn er twee mooie publicaties verschenen over de zinkindustrie in de Duitstalige gemeenschap: D. Van Reybrouck. Zink. Boekenweekessay, 2016; P. Dröge. Moresnet. Spectrum, 2016, 272 p.

1. Dit artikel is onder meer gebaseerd op volgende interviews: Filip Delarbre en Leen Roels (2 maart 2016), Kitty Janssen, Femke Smeets, Fabian De Kloe, Lene ter Haar, Bram de Groot, Wiel Niks en Serge Langeweg (18 april 2016), Georg Kehren, (21 april 2016), Sylvia Fabeck (25 april 2016), Jacques Crul en Geert Wouters (27 april 2016).

11. L. Malvoz. ‘Het Neutrale Gebied Moresnet 1816-1919’, in: Driemaandelijks Tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, 1983, 144, p. 83.

2. Meer info op http://industriemuseen-emr.de/nl/index_nl.html (datum laatste raadpleging: 29 april 2016).

12. K. Klank. ‘Secondary labour force or permanent staff ? Foreign workers in the Aachen coal mines’, in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 5, 2008, 3, p. 126-129.

3. J. Crul e.a. Les sites miniers majeurs de Wallonie, patrimoine mondial. Namen, Institut du Patrimoine Wallon, 2012, 68 p.

13. Pro Energeticon. Energeticon. Eine Idee und die erfolgreiche Verwicklichung. Alsdorf, 2014, p. 11-15.

4. Idem, p. 8-9.

14. K. Reulens, L. Roels en N. Wessels. ‘Collectiebeheer en erfgoedzorg in de mijnstreek’, faro | tijdschrift over cultureel erfgoed, 5, 2012, 4, p. 50.

5. Idem, pp. 8-10.

7. Jaar van de Mijnen 2015 – M2015. Inhoudelijke eindverantwoording & aanbevelingen. 2015, 35 p.

15. Interessante website hierover is http://toerismelimburg.be/mijnverhaal (datum laatste raadpleging 4 mei 2016). Het basiswerk over het erfgoed van de streek blijft: B. Van Doorslaer en P. De Rynck. Mijnerfgoed in Limburg. Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. OKV, 2012, 175 p.

8. Idem, pp. 12-15.

16. K. Reulens, ‘Collectiebeheer en erfgoedzorg in de mijnstreek, p. 50-53.

6. Meer info op https://konferencja.zabrzewsercuslaska.pl/en/about-the-conference (datum laatste raadpleging 27 april 2016)

9. Het gaat specifiek om sites die een belangrijke rol hebben gespeeld in de totstandkoming

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

61


Erfgoeddag 2016 | Rituelen

■■ ‘Bidden voor het slapen gaan. Alles in teken van de god en de man.’ Winnende foto van fotowedstrijd #mijnritueel © Sylvia Konior

Erfgoeddag 2016 Een boeiende zoektocht naar rituelen tekst Tine Vandezande

Maar liefst 700 gratis activiteiten stonden op 24 april 2016 tijdens Erfgoeddag in het teken van rituelen. Tal van organisaties binnen en buiten de erfgoedsector grepen de kans om het publiek op uiteenlopende wijze te laten kennismaken met diverse rituelen. Deze editie zette dankzij de financiële steun van Cera ook in op een actieve samenwerking met mensen met een kwetsbare achtergrond. Terugblikkend enkele impressies van een geslaagde editie. 62

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Erfgoeddag 2016 | Rituelen Filmexpo door Anderlechtse jongeren Op Erfgoeddag openden de leerlingen Audiovisuele Vorming van het Atheneum Anderlecht samen met LECA in kunstenhuis Globe Aroma te Brussel hun filmexpo over alledaagse rituelen. In een huiselijke setting die ze zelf uitdachten en opbouwden toonden de leerlingen via filmpjes welke dagdagelijkse rituelen er voor hen het meeste toe doen. Op de opening van de expo lieten ze hun beeldmateriaal niet alleen aan het grote publiek, maar voor het eerst ook aan hun eigen familieleden zien. De expo was het sluitstuk van een participatief traject dat de leerlingen sinds oktober 2015 onder begeleiding van LECA hebben afgelegd. Dit traject ging van start met een aantal workshops die de leerlingen onderdompelden in wat alledaags erfgoed allemaal kan zijn. Met die kennis op zak benoemden ze de alledaagse rituelen in hun eigen leven en legden ze die in filmbeelden vast. Om de dynamiek ervan zichtbaar te maken gingen ze o.m. aan de slag met familiefoto’s en -video’s. Aansluitend werden een aantal werkgroepen opgezet, die elk een verschillend luik van de expo voorbereidden. In elke fase bood LECA inspiratie, feedback en inhoudelijke aansturing. De kracht van het traject zat in de focus op de verbindende rol van rituelen. Via hun persoonlijke filmpjes en de expo werden de leerlingen enthousiast en fier over hun erfgoed. De openheid waarmee zij elkaars tradities respecteren en delen, werd zo verder versterkt. Dit project werd mogelijk gemaakt dankzij een subsidie van Cera. Meer informatie vindt u op www.lecavzw.be.

Rituelen in de sport Het thema rituelen was ook een kolfje naar de hand van het Sportimonium. Sport en spel zijn immers doorspekt met rituelen. Formele en informele rituelen, al dan niet herkenbaar, zijn onlosmakelijk verbonden met het sportgebeuren. Prof. Bart Vanreusel wist op een enthousiasmerende wijze het publiek mee te nemen in het boeiende verhaal van sport, spel en rituelen. Universeel gekende rituelen werden tegenover de

persoonlijke en vaak verborgen handelingen van sporters geplaatst. Ook de betekenis van de intimiderende Hakadans van de NieuwZeelandse rugbyploeg werd op ludieke wijze geïllustreerd. Kortom, een lezing met de neus op de boeiende en beweeglijke wereld van rituelen in de sport. Naast de lezing werd de focus gelegd op de unieke collectie Olympisch erfgoed, permanent tentoongesteld in de Olympische Passage van het Sportimonium. Kleuters mochten aan de slag gaan met een ontdek- en doeparcours dat voor de gelegenheid werd aangepast. Ook voor kinderen tot 12 jaar werden aangepaste zoektochten voorzien. Naast de gebruikelijke bezoekersgids werd voor diverse doelgroepen een aangepast aanbod gerealiseerd. De betekenis van rituelen, sporterfgoed gelinkt aan sportactualiteit, op maat van een divers publiek brengen was de ‘goal’ tijdens Erfgoeddag 2016. De bezoekersgidsen bij de Olympische Passage, voor bezoekers met een beperkte kennis van het Nederlands en mensen met een mentale beperking blijven beschikbaar tot eind 2016.

Fotowedstrijd #mijnritueel Naar aanleiding van Erfgoeddag mochten mensen een foto insturen waarmee ze een vergeten, favoriet of bijzonder ritueel in de kijker zetten. Bij de zelfgemaakte foto van een ritueel waaraan ze veel waarde hechtten hoorde ook een korte beschrijving. De foto kon tot en met zondag 17 april op de Facebookpagina van Erfgoeddag gepost worden of via Instagram gedeeld met #mijnritueel en #erfgoeddag. Juryleden en fotografen Lieve Blancquaert en Artur Eranosian maakten op zondag 24 april tijdens Erfgoeddag de winnaars bekend. Met haar inzending Bidden voor het slapen gaan. Alles in teken van de god en de man werd Sylvia Konior de absolute winnaar van de fotowedstrijd #mijnritueel.

Zowel Lieve Blancquaert als Artur Eranosian waren beiden overtuigd van de foto. Lieve Blancquaert: “Het is een zeldzaam beeld van Vlaanderen en zijn rituelen en de foto doet me denken aan mijn grootmoeder met de rozenkrans. Ik ben er zeker van dat dit ritueel ook vandaag nog overeind blijft. Fotografisch is het beeld heel sterk en mooi in evenwicht.” En ook fotograaf Artur Eranosian koos voor deze foto als favoriet: “Dit is een bijzonder sterk beeld qua compositie. Door de symmetrie krijg je haast een cinematografisch gevoel. Maar ook emotioneel springt het eruit, want je blijft er lang naar kijken omdat er veel te ontdekken valt. Door voor zwart-wit te kiezen krijgt het beeld iets tijdloos. Zeer knap werk, Sylvia!”

Tine Vandezande is coördinator van Erfgoeddag.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

63


Met slakkenogen Slow art als nieuwe museale ervaring

tekst An Sijsmans

In 2013 startten het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA), FARO en Stad Antwerpen het vormingstraject ‘Musea in dialoog’ op. Samen met publiekswerkers en gidsen gingen we de voorbije jaren op zoek naar kennis, vaardigheden en attitudes om met het superdiverse publiek van vandaag in betekenisvolle dialoog te gaan. In dit artikel lichten we één tendens van dit parcours uit, waarvoor we de inspiratie in New York vonden: samen traag naar kunst kijken. Lees hierna hoe dit leidde tot de eerste deelname van acht Belgische musea aan Slow Art Day op 9 april 2016.

64

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Musea | Slow art

Terug naar 2013. Op zoek naar inspirerende invalshoeken voor het vormingstraject ‘Musea in dialoog’ ontdekte ik de Getty-publicatie Teaching in the Art Museum: Interpretation as Experience (2011).1 De auteurs ervan stellen zich de vraag hoe we als museum relevant kunnen blijven. Hoe komen we tot een betekenisvolle ervaring van een kunstwerk? Hoe bereiken we een diep leerproces? Coauteur Rika Burnham gaf zelf gedurende meer dan twintig jaar rondleidingen in The Metropolitan Museum of Art in New York. Ze merkte daar dat klassieke rondleidingen, waarbij museumbezoekers luisteren naar de kennis die de gids overbrengt bij een hele reeks kunstwerken, geen ruimte laten aan bezoekers om de kunst te ervaren of om er zelf betekenis aan te geven. In The Frick Collection, waarvan Burnham nu hoofd educatie is, biedt ze daarom een andere ervaring aan. Ze nodigt bezoekers uit om samen met haar gedurende een uur in dialoog te treden met één werk uit de collectie, onder de noemer Slow Looking, of Art Dialogue. Tijdens deze bijeenkomst begint ze niet te vertellen wat volgens haar of de wetenschappelijke staf van het museum belangrijk is om te weten, maar geeft ze ruimte aan de groep om het kunstwerk rustig te bekijken en met haar te delen wat men interessant vindt. Ze kiest voor de pedagogie van de vrijheid: bezoekers brengen mee wat ze zelf weten en de gids vult aan met wat hij/zij weet. Het theoretisch kader hiervoor vond ze bij John Dewey, die ‘Art as Experience’ centraal stelt in kunstbeleving.2 We leven in een continuüm van ervaringen, de hele dag door, maar als in het museum de tijd stilstaat bij een kunstwerk, het je niet loslaat, en je denkt er later nog over na, dan kun je spreken van an Experience. Dit kun je bereiken door betekenis te zoeken door middel van gedachten, observaties, vragen en bedenkingen. Geïnspireerd door haar boek besloten we Rika Burnham uit te nodigen om in Antwerpen een lezing en een masterclass te geven over haar inzichten en praktijk. Het resultaat was dat heel wat Vlaamse museummedewerkers zelf ook wilden experimenteren rond het traag kijken naar één object. We organiseerden daarom inmiddels al twee ‘museumleermarathons’, in Antwerpen en Brugge, waar museumgidsen collega’s uitnodigen om samen verschillende methodieken uit te proberen. Zo experimenteerden we in Museum Plantin-Moretus met Talking Points: uitdagende stellingen die de gids in de groep gooit om het gesprek op gang te brengen en actief te kijken. Het M HKA stelt in zijn methode kritische reflectie, uitwisseling en filosoferen centraal. De gids treedt er op als moderator, die de bezoeker begeleidt naar helderheid en duidelijke ideeën. In het Fotomuseum leerden we al doende de methode VTS kennen, wat staat voor Visual Thinking Strategies. Aan de hand van drie vragen (Wat gebeurt er? Waaraan zie je dat? Wat zie je nog meer?) worden de deelnemers gestimuleerd om nauwkeurig te observeren, te formuleren en te onderbouwen wat ze zien, en om actief deel te nemen aan het gesprek. In de Musea Brugge konden we op één dag verschillende door

■■ In 2015 nam het KMSKA het initiatief om het trage kijken ook met zijn publiek uit te testen. Onder de noemer ‘Kunst(k)uur’ nodigde het museum bezoekers uit om samen met een museumgids gedurende één uur traag te kijken naar één schilderij in de tentoonstelling De Modernen. © KMSKA

George Hein omschreven educatietheorieën ervaren en vergelijken.3 Bij een eerste object ervoeren we de didactische, verklarende educatie, bij een volgend het ontdekkend leren en bij een laatste het constructivistisch leren, waar ook Rika Burnham op voortbouwt.4 In 2015 nam het KMSKA het initiatief om het trage kijken ook met zijn publiek uit te testen. Onder de noemer ‘Kunst(k)uur’ nodigde het museum bezoekers uit om samen met een museumgids gedurende één uur traag te kijken naar één schilderij in de tentoonstelling De Modernen. Een bijzondere en spannende ervaring, voor deelnemers én gidsen. We vroegen de gidsen nadien wat hen bijbleef van hun eerste Kunst(k)uur: “Traag kijken brengt een enorme dynamiek teweeg in een groep. Toen het uur om was, voelde ik de energie letterlijk uit de groep ontsnappen. De deelnemers hadden het gevoel iets actiefs gedaan te hebben. Alsof ze iets gerealiseerd hadden. Het gaf iedereen een groot gevoel van voldoening. Ik vond het heerlijk om te doen. Vooraf was ik zenuwachtig. Maar van zodra ik reacties uit de groep kreeg, gaf ik me helemaal over

We leven in een continuüm van ervaringen, de hele dag door, maar als in het museum de tijd stilstaat bij een kunstwerk, het je niet loslaat, en je denkt er later nog over na, dan kun je spreken van an Experience.

aan hun input en hun ritme. Het was erg leuk om te doen. Nadien was ik wel bekaf, omdat ik een volledig uur alert was op zowel de inhoud als de groep.” “Ik kreeg als gids de functie van moderator. Ik voelde me bijna een presentator in een talkshow. Iemand die mensen om de beurt aan het woord laat en ze zo stuurt dat iedereen betrokken blijft, elkeen het gevoel geeft dat zijn of haar mening even relevant is. Misschien gaat Kunst(k)uur vooral daarover.” Ook bij het publiek bracht Kunst(k)uur iets teweeg. Alle sessies waren snel volzet en eens de deelnemers van de nieuwe methode geproefd hadden, wilden ze het graag opnieuw ervaren. De tijd was dus duidelijk rijp om het initiatief uit te bouwen en voor de eerste keer deel te nemen aan het internationale evenement Slow Art Day. De initiatiefnemer van Slow Art Day is de Amerikaanse ondernemer Phil Terry. In 2008 nam hij een uur de tijd om een werk van Hans Hofmann aandachtig te bekijken. Hij stond er versteld van wat hij allemaal leerde, gewoon door ernaar te kijken. Wat begon als een experiment, resulteerde in een initiatief dat hij Slow Art Day noemde: een dag in het jaar waarop mensen worden uitgenodigd lange tijd naar een kunstwerk te kijken en daarna hun ervaringen te delen. “Mensen willen maar al te graag vertellen over wat ze allemaal gezien hebben. Normaal gesproken raken mensen uitgeput door museumbezoek, maar van lang en aandachtig kijken, krijgen ze juist energie.” faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

65


Musea | Slow art

Op 9 april 2016 nam het KMSKA, samen met zeven andere Belgische musea in Antwerpen, Gent, Brugge en Brussel voor de eerste keer deel. Het KMSKA nodigde bezoekers uit om samen met een gids traag te kijken naar drie schilderijen in de tentoonstelling Het Gulden Cabinet in Museum Rockoxhuis: de Madonna van Fouquet, Spreekwoorden van Pieter Brueghel II en een werk van Rubens. Iedereen kreeg de kans zijn observaties of kennis te delen in de groep. De gidsen begeleidden het gesprek en vulden informatie aan waar nodig. Na afloop kon er bij een drankje nog nagepraat worden. Ook een journaliste van Gazet van Antwerpen was erbij en verzamelde volgende reacties:

■■ Inspiratie werd gevonden bij Rika Burnham van The Frick Collection. Zij nodigt bezoekers uit om samen met haar gedurende een uur in dialoog te treden met één werk uit de collectie, onder de noemer Slow Looking, of Art Dialogue. Tijdens deze bijeenkomst geeft ze ruimte aan de groep om het kunstwerk rustig te bekijken en met haar te delen wat men interessant vindt. Slow Art Day 2016 in het Groeningemuseum, Brugge. © FARO

“Ik doe eigenlijk nooit mee aan rondleidingen, ik ga altijd alleen naar musea. Ik kijk puur naar de technische kant van het werk, de compositie, het kleurgebruik … Maar vandaag vind ik het interessant om te zien hoe anderen het schilderij interpreteren, het leert me om op andere manieren te kijken dan de mijne.” “De tijd dat mensen een geschiedenisles willen krijgen is voorbij. Je wil iets beleven, en door slow art komt zo’n kunstwerk echt meer tot leven.”5 Op Slow Art Day is elk deelnemend museum vrij om zelf een bezoekersformule uit te werken. Zo bood het Fotomuseum niet enkel een VTS-sessie aan met een gids, maar installeerde het museum ook tijdsinstallaties die individuele bezoekers hielpen om langer naar een kunstwerk te kijken. Je kon een stoeltje nemen aan de balie, een zandloper naast een foto omdraaien, en je laten onderdompelen voor 5, 10 of 15 minuten. Een hele uitdaging als je weet dat mensen gemiddeld maar 17 seconden naar een kunstwerk kijken. Ook rustgevende muziek hielp om stil te staan. In BOZAR gaf men bezoekers de opdracht om in de tentoonstelling van Daniel Buren aandachtig te kijken naar zes werken, gewapend met een schetsboek. Daar werd druk in geschreven en ook wat getekend. Het bleek niet zo makkelijk voor de meeste deelnemers om 10 minuten zonder begeleiding naar een werk te kijken. Na een uur konden de deelnemers hun gedachten en gevoelens delen met elkaar en een gids, die de input koppelde aan het concept van de expo.

■■ Iedereen krijgt tijdens het uur traag kunst kijken de kans om observaties of kennis te delen in de groep. De gidsen begeleiden het gesprek en vullen informatie aan waar nodig. Slow Art Day 2016 van het KMSKA in het Rockoxhuis. © KMSKA

U kan de ervaringen van musea wereldwijd terugvinden op www.slowartday.com. En u alvast inschrijven als host voor de volgende editie op 8 april 2017!

An Sijsmans is hoofd Educatie bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. 1. R. Burnham, E. Kai-Kee, Teaching in the art museum: interpretation as experience. Los Angeles, The J. Paul Getty Museum, 2011. 2. J. Dewey, Art as experience. London, Perigee, 2005. Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 1934. 3. Zie bv. G. E. Hein, Learning in the museum. London, Routledge, 1999. 4. R. Burnham, E. Kai-Kee, Teaching in the art museum: interpretation as experience. Los Angeles, The J. Paul Getty Museum, 2011. 5. K. Serneels, “Je ziet zoveel meer als je de tijd neemt om te kijken” in; Gazet van Antwerpen, 11 april 2016, p. 21.

■■ Via Visual Thinking Strategies worden deelnemers gestimuleerd om nauwkeurig te observeren, te formuleren en te onderbouwen wat ze zien, en om actief deel te nemen aan het gesprek. Wat gebeurt er? Waaraan zie je dat? Wat zie je nog meer? Slow Art Day 2016 in de Onze-Lieve-Vrouwkerk in Brugge. © FARO

66

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2


Xxxx | Xxxx

■■ Tijdens de plenaire afsluiting van de studiedag werden alle deelnemers ook even letterlijk met elkaar verbonden © Erfgoed Brabant.

Duurzaam erfgoed in de praktijk Verslag van een Vlaams-Nederlandse reflectiedag tekst Jacqueline van Leeuwen en Marc Jacobs Op 3 maart 2016 organiseerden Erfgoed Brabant en FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed het congres Waardevol! Culturele duurzaamheid en regionaal erfgoedbeleid in de Verkadefabriek in Den Bosch.1 Op deze dag brachten wij bestuurders, beleidsmakers, erfgoedprofessionals, wetenschappers en professionals uit verwante domeinen uit Nederland en Vlaanderen samen om met elkaar de kracht van erfgoed in en voor de regio te verkennen. Het werd een dag vol geanimeerde discussies, inspirerende voorbeelden en grensoverschrijdende gedachtenwissels over de waarde, betekenis, kracht en inzetbaarheid van erfgoed in en voor de brede samenleving. faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

67


Internationaal | Erfgoed & samenleving

Erfgoedwerkers horen het wel vaker, de vraag naar wat het allemaal oplevert. Wat heeft de maatschappij er nu aan? Wat is de meerwaarde van wat jullie doen? Hebben jullie wel impact? Dit soort vragen gaat verder dan de discussie over erfgoed als doel of middel. Ze raken ons als erfgoedwerkers in de ziel van ons vak. Ze pretenderen immers dat erfgoed en de zorg ervoor los zouden staan van de maatschappij. En als er iets is dat we niet willen, dan is het wel die glazen stolp die ons erfgoed afzondert van het bruisende leven. Actualiseren en betekenissen toevoegen: daar is het ons uiteindelijk om te doen. Vandaar dus dat op de studiedag van 3 maart ruime aandacht werd besteed aan de vraag: hoe kan erfgoed helpen om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan én er zelf ook nog eens baat bij hebben? Erfgoed dat dus niet alleen het hulpje van anderen is, maar zelf groeit en aan betekenis wint door maatschappelijke interventies. Een boeiend vraagstuk!

Slimme allianties De handen in elkaar slaan, samen staan we sterker: dat is de filosofie van hedendaagse erfgoedprojecten die bruggen slaan naar andere sectoren. Tijdens de studiedag kwamen er mooie voorbeelden aan bod. Erfgoed lijkt in de eerste plaats een bevoorrechte partner om in te spelen op de uitdaging van de vergrijzing en de zorg voor ouderen. Reminiscentieprojecten kennen we allemaal, maar sommige projecten gaan nog een stapje verder. Zo werkte het Centrum Agrarische Geschiedenis een workshop uit die jong en oud samenbracht rond de traditie van het garnalenpellen. Schoolkinderen en bejaarden zaten samen aan tafel, pelden en vertelden honderduit aan elkaar. Een ontmoeting met grote impact voor alle deelnemers. Uiteraard betrof het hier een eenmalig evenement, maar er zijn ook initiatieven die werken aan meer duurzame ontmoetingen tussen generaties. Het project ‘Kloostergemeenschap 2.0’ bijvoorbeeld dat een oud klooster ombouwt tot een intergenerationeel samenlevingsproject. Waar jong en oud samen leven, diensten delen en elkaar helpen waar dat nodig is. Linken leggen naar wonen en leven bleek ook in andere projecten zeer vruchtbaar. Erfgoed speelt een rol in het versterken van de sociale cohesie: het verbindt mensen op een heel intense manier. Op de studiedag maakten we bijvoorbeeld kennis met de bewoners van Kloosterhuis Sambeek, die een oud klooster nieuw leven inbliezen. Niet alleen door er samen te wonen, ook door de deur open te zetten voor tijdelijke gasten, mantelzorg voor mensen met een beperking en allerlei activiteiten voor mensen uit de buurt. Een ander voorbeeld van erfgoed en buurtwerking zijn de bloemencorso’s van Zundert en Loenhout: immaterieel erfgoed dat groepen mensen verbindt en gevoelens van lokale trots en identiteit opwekt. Erfgoed is natuurlijk niet alleen een zaak van oudere mensen, ook de jeugd kan er warm voor lopen. Voorwaarde daartoe is dat erfgoedprojecten inspelen op de noden en verwachtingen van de jongeren en hen de vrijheid geven om hun eigen stempel te drukken op het erfgoed. Het project JOB-House (Jij Ontwikkelt Brabant) gaf jongeren de kans een monumen-

68

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

Als er iets is dat de erfgeodsector niet wil, dan is het wel die glazen stolp die ons erfgoed afzondert van het bruisende leven. Actualiseren en betekenissen toevoegen: daar is het ons uiteindelijk om te doen.

taal industrieel pand volledig te herontwikkelen. Tijdens dit creatieve proces kregen de deelnemers alle kansen om hun talenten te ontdekken en nieuwe vaardigheden te verwerven. Jongbloed!, de jongerenwerking van het Koninklijk Museum voor Schone kunsten in Antwerpen is een tweede voorbeeld. Deze doe- en denktank geeft jongeren de kans nieuwe activiteiten voor het museum te ontwerpen en uit te voeren. Zij leren zo heel wat bij én trekken bovendien weer andere jongeren aan. Erfgoed kan tot slot een rol spelen in de digitale revolutie. Niet alleen omdat de sector deze golf over zich heen krijgt, maar ook door proactief nieuwe zaken te ontwikkelen en mensen te helpen hun weg te vinden in the cloud. In het stadsarchief van Leuven werkt een grote groep gemotiveerde vrijwilligers mee aan het digitaliseren van de schepenregisters. Zij steken zelf heel wat nieuwe digitale vaardigheden op. Het digitaal erfgoedplatform Brabant Cloud wil op provinciaal niveau een infrastructuur uitbouwen die het mogelijk maakt om kennis te delen. Samen nadenken over digitale duurzaamheid is daarbij een belangrijke uitdaging.

Succesfactoren Bij alle bovenstaande projecten was men het erover eens: zij werken alleen als er draagvlak is. Een werking die bottom-up wordt opgebouwd dus, niet een geforceerd opgelegd ‘moetje’ van een overheid. Dit betekent dat de rol van de overheid verandert: niet meer de grote baas, maar eerder de regisseur, een verbinder of een ondersteuner van wat kleine gemeenschappen willen realiseren; mogelijkheden scheppen in plaats van voorwaarden opleggen. Daarbij is het belangrijk dat de gemeenschappen alle ruimte krijgen om zelf creatief te zijn en hun ‘eigen ding’ met dat erfgoed te doen. Geen betuttelende projecten dus, maar initiatieven die de deelnemers veel eigen verantwoordelijkheid geven. De voorbeelden die tijdens de studiedag aan bod kwamen tonen aan dat het kan: mensen die verantwoordelijkheid krijgen, maken daar geen misbruik van, integendeel: ze voelen zich nog nauwer bij het project betrokken. Zo lukt het vaak om een goede balans te realiseren tussen geven en nemen. Maar, het gaat niet vanzelf. Groepen en gemeenschappen hebben een coach nodig, iemand die hen begeleidt, stimuleert en ruimte geeft; erfgoedorganisaties zouden zo’n coach kunnen zijn. Bovendien is het voor lokale gemeenschappen niet altijd eenvoudig om de vakinhoudelijke kennis te verwerven of een goede infrastructuur (ook digitaal) te vinden. Op die domeinen kunnen erfgoedwerkers verbinders zijn, die ervoor zorgen dat kennis en kunde vlot kunnen doorstromen naar die domeinen waar ze nodig zijn.


Internationaal | Erfgoed & samenleving

■■ Prof. Dr. Laurier Turgeon (universiteit van Laval, Canada) lichtte in zijn keynotelezing toe hoe de overheid van de staat Québec resoluut investeert in cultureel erfgoed vanuit de overtuiging dat dit bijdraagt tot duurzame ontwikkeling © Erfgoed Brabant.

■■ Dr. Malcolm Ridges (Australië) werkt al geruime tijd op het snijvlak van wetenschap en beleid in de Australische staat New South Wales, waar duurzaamheid onder andere afhankelijk is van de mate waarin erg uiteenlopende stakeholders (o.a. Aboriginals) en hun waarden met elkaar verzoend kunnen worden © Erfgoed Brabant.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

69


Internationaal | Erfgoed & samenleving

Culturele duurzaamheid, 2030 en erfgoed Als u vindt dat voetbal niet meer is dan 22 mensen die achter een bal rennen en als ze hem hebben dan weer wegschoppen, dan vindt u het gedoe met woorden, erfgoedconventies en ontwikkelingsdoelstellingen in Europa of UNESCO misschien ook maar niks. Maar die bewegingen hebben effect, ook voor het denken over en werken met erfgoed in uw land, regio of gemeente. Zowel Nederland als België hebben bijvoorbeeld de UNESCO-conventies van 1972 (werelderfgoed), 2003 (immaterieel cultureel erfgoed) of 2005 (diversiteit van culturele diensten en goederen) geratificeerd. Deze instrumenten hebben een invloed op het introduceren en ontwikkelen van programma’s rond culturele duurzaamheid, duurzame ontwikkeling en cultureel erfgoed. En omgekeerd.

Wat een Vlaams-Nederlandse studiedag extra moeilijk maakt is dat het in Vlaanderen gebruikte woord cultureel erfgoed slaat op fenomenen die geen monumenten, landschappen of archeologische sites zijn; want dat veld is samengebracht onder de term onroerend erfgoed (en dus gewestmaterie). Niet alleen in Nederland, maar ook in vele andere landen of bij UNESCO hoort dit alles net wel onder het begrip ‘cultural heritage’. Die verwarring verklikt dat het begrip (cultureel) erfgoed de voorbije twintig jaar internationaal sterk verbreed is en dat daar nu naast monumentaal

Diverse organisaties, inclusief UNESCO, proberen om van de driehoek economische, ecologische en sociale factoren een slim vierkant te maken door cultuur naar voren te schuiven als vierde pijler.

Cultureel erfgoed en symbolisch geweld In Vlaanderen is in de 21e eeuw op landelijke schaal met een zorgvuldig uitgerolde strategie het begrip ‘cultureel erfgoed’ verspreid. Het heeft de overheid sinds 2000 moeite, geld, geduld en subtiele regelgeving gekost om mensen en organisaties allerlei fenomenen en cultuurverschijnselen met dat begrip te laten aanduiden: de collecties en werkzaamheden in musea, archieven en bibliotheken bijvoorbeeld of fenomenen die voorheen volkscultuur of folklore werden genoemd. Ons cultureel erfgoed, weet je wel; al eeuwen oud. Het is een goedaardig schoolvoorbeeld van wat Pierre Bourdieu ‘symbolisch geweld’ heeft genoemd. Maar laten we wel wezen, dat was de introductie, het gebruik en vervolgens vanzelfsprekend vinden van die voorgaande, oude begrippen (volkscultuur, heemkunde, musea, archieven …) ook, telkens opnieuw. De operatie werd een succesverhaal omdat ‘erfgoed’, voorafgegaan door adjectieven en gevolgd door plaatsaanduidingen, nu meer dan ooit werkt om beleids- en andere mensen te overtuigen om tijd en geld te investeren.

70

en landschappelijk erfgoed, onder andere door de UNESCO-conventie uit 2003, ook immaterieel erfgoed is bijgekomen, net als roerend en digitaal erfgoed. Les? Een begrip kan met succes verspreid worden, het kan via internationale teksten, innoverende praktijken en evoluties opengebroken en uitgebreid worden, en die verrijkte versie kan dan opnieuw toe- en aangepast worden.

Cultuur en duurzame ontwikkeling Het begrip duurzame ontwikkeling (‘sustainable development’) kende in dezelfde decennia als het steeds breder wordende begrip cultureel erfgoed een internationale doorbraak, vooral sinds de publicatie van het rapport Our Common Future, dat in 1987 werd uitgebracht door de VN-Commissie Brundtland. Het onderzocht de relaties tussen economische groei,

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

milieuvraagstukken en armoede-en ontwikkelingsproblematiek. Het onderstreepte het belang van een onderling evenwicht tussen 1) economische, 2) ecologische en 3) sociale factoren. Diverse varianten in de vorm van een driehoek kristalliseerden zich uit: bijvoorbeeld People, Planet & Profit (dit laatste tegenwoordig zelf uitgebreid tot ‘Prosperity’). Diverse organisaties, inclusief UNESCO, probeerden van de driehoek een slim vierkant te maken door cultuur naar voren te schuiven als vierde pijler. Cultuur ontbrak grotendeels in de Millenniumdoelstellingen (Millennium Development Goals, die de wereld tegen 2015 had moeten halen). Net als in de Rio 1992 plus 20-teksten werd cultuur (nog) niet als vierde pijler opgenomen. Voor de volgende vijftien jaar, 2016 tot 2030, werden door de Verenigde Naties de UN’s Sustainable Development Goals ontwikkeld. Door landen als Canada, door onderzoekersnetwerken uit Europa (zie bijvoorbeeld COST IS007. www.culturalsustainability.eu) en door UNESCO werd intensief gepleit en gelobbyd, maar cultuur werd in de finale agenda uit 2015 helaas niet gepromoveerd tot hoek in de evenwichtsfiguur. Onder meer UNESCO koos dan onmiddellijk pragmatisch om de 2030-tekst toch te omarmen en zo (de VN) ‘sustainable development (goals)’ in de erfgoedinstrumenten te injecteren. Zo zal begin juni 2016 een nieuw hoofdstuk in de operationele richtlijnen van de UNESCO-Conventie voor het borgen van immaterieel erfgoed (2003) worden toegevoegd, dat sterk geïnspireerd is door de Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development, ook al is de rol van cultuur niet afzonderlijk erkend. Hoe kan dat de volgende keer wel, na 2030? Zowel in dit debat als bij het vernieuwen van het erfgoedverhaal kan zeker gehoopt worden op het belang van artikel 13 van de 2005 conventie van UNESCO, zoals opnieuw onderlijnd werd in de tienjaarlijkse evaluatie op http://en.unesco.org/creativity. Of door culturele duurzaamheid in uw regio voorbeeldig in de praktijk te demonstreren.


Internationaal | Erfgoed & samenleving

■■ Het was een dag vol afwisseling qua methodieken, waarbij in groepjes en ook plenair gewerkt, gedacht en geconcludeerd werd, met Clairy Polak (foto linksboven) als prikkelende moderator en gangmaker van de discussies © Erfgoed Brabant.

Kritische noten Naast alle mogelijkheden voor slimme allianties met maatschappelijke uitdagingen zijn er natuurlijk ook kritische bedenkingen. Want we willen ons niet verliezen in de ander. We willen niet het hulpje zijn dat zelf geen enkele intrinsieke meerwaarde ervaart. Daarbij is het in de eerste plaats een uitdaging om de grens met het puur commerciële te bewaken. Economische winst maken met erfgoed ligt gevoelig. Het kan, zolang het niet leidt tot vervlakking. En waar die grens precies ligt, is moeilijk om de vinger op te leggen. Daarnaast kun je je ook afvragen of we niet overdrijven door erfgoed zozeer uit te spelen als de redder in nood, als hét antwoord op maatschappelijke uitdagingen. Want wat was er eigenlijk eerst: de sociale cohesie of het bloemencorso? En versterken de beide elkaar niet? Enige bescheidenheid is misschien wel op z’n plaats, we mogen niet té idealistisch of te zweverig worden. Heel wat initiatieven lijken ook eenmalige interventies te zijn die gedurende een korte tijd een kleine groep intensief betrekken. Het is niet altijd eenvoudig om dit soort projec-

Scan de afbeelding met de ErfgoedApp (cf. p. 3): bekijk de slideshow met impressies van het congres.

ten duurzaam te maken. Waar dit wel lukt bij woon-zorgprojecten is dat heel wat lastiger voor jongerenwerking of vrijwilligerswerk.

Bij wijze van conclusie Duurzaam erfgoedwerk dat goed is voor de mensen, de planeet en de economie: het kan. Er zijn heel wat mogelijkheden om te netwerken, om samen te werken en van elkaar te leren. Op die manier kan de erfgoedsector zijn rol als dynamische speler waarmaken en openstaan voor nieuwe betekenislagen en creatieve toevoegingen. The sky is the limit, klonk het euforisch aan het einde van de dag: in elk beleid een erfgoedparagraaf !

Dr. Jacqueline van Leeuwen is stafmedewerker organisatieontwikkeling en vorming bij FARO vzw. Dr. Marc Jacobs is directeur van FARO vzw en professor Kritische Erfgoedstudies aan de VUB. 1. Cf. www.erfgoedbrabant.nl/projecten/erfgoed-academie-brabant/vormingsaanbod-voorjaar-2016/congres-waardevol-culturele-duurzaamheid-en-regionaal-erfgoedbeleid voor meer impressies en verslaggeving van deze studiedag.

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

71


Pinfo

De geheimen van de mattentaart

Hybride info

contentcuratoren: Bram Wiercx en Annemie Vanthienen

Antwerp Museum App

In de Antwerpse musea valt heel wat te ontdekken. Om u door dat grote aanbod kunst en geschiedenis te gidsen is er nu de Antwerp Museum App. Naast rondleidingen (kant-en-klaar zowel als op maat) in de musea en in de stad biedt de app u ook extra foto’s en video. Voor de kleinsten zijn er quizjes, een schuifpuzzel of fotofilters. De Antwerp Museum App is beschikbaar via Google Play of de App Store.

Programming for people with special needs

Hoe zorgt u ervoor dat bezoekers zich thuis voelen in uw museum of erfgoedinstelling, ongeacht hun leeftijd of eventuele beperkingen? Dit boek zet u alvast op de goede weg en biedt u een reeks bruikbare modellen en praktische tips. K. Stringer, Programming for people with special needs. A guide for museums and historic sites. Lanham, Rowman & Littlefield, 2014. ISBN 978-1-4422-2761-3 of via de FARObibliotheek

Erfgoeddoel

https://antwerpmuseumapp.com

Bezit u een oud familierecept? Hebt u bijzondere herinneringen aan het bakken of eten van dit gebakje? Hebt u tips, info, verhalen, krantenknipsels, schilderijen, objecten, archiefmateriaal …? Neem dan zeker contact op met annelien.sys@cagnet.be. http://www.hetvirtueleland.be/cag/ items/show/80413

Doe mee aan Wiki Loves Art

Nieuwe voorzitter

Tijdens de zomermaanden organiseert Wikimedia België i.s.m. FARO en een heleboel andere partners de eerste Belgische editie van ‘Wiki Loves Art’. Dit project is een uitnodiging aan het publiek om foto’s te maken van (een selectie van) collectievoorwerpen uit musea in Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Die foto’s worden vervolgens opgeladen in het beeldarchief van Wikipedia, en komen beschikbaar onder een vrije licentie. Hebt u interesse in erfgoed, musea, geschiedenis, kunst of bent u fotografie- of kunststudent, professioneel of amateurfotograaf ? Neem deel aan Wiki Loves Art!

“Ik vind het heel belangrijk dat cultuur voor iedereen toegankelijk is en blijft. Het behoud van ons erfgoed is vaak een wat ondergeschoven kindje in onze musea, archieven en erfgoedbibliotheken. Zeker nu ze het financieel moeilijk hebben. Ik voel me door mijn steun aan het museum echt rijker geworden. Je krijgt er ook zoveel voor in de plaats: interessante activiteiten, inspirerende ontmoetingen en gesprekken, rondleidingen, en nog veel meer. Je wordt rijker door te geven.” Ann Cornelis, arts en M-cenas

www.wikilovesart.be

www.erfgoeddoel.be

Beeld

Mattentaarten hebben een rijke geschiedenis en zijn overal gekend in Vlaanderen. Met het LEADER-project ‘De Geheimen van de Mattentaart’ willen de steden Geraardsbergen en Lierde met Europese steun de mattentaart meer en breder in de publieke aandacht brengen. Een van de partners van dit project is CAG, dat meewerkt aan een studie naar de geschiedenis van de mattentaart en focust op het ontstaan, het gebruik en de evolutie van deze lekkernij.

■■ Bart Van der Moeren

Tweet

FARO @faronet (28 april 2016) Luc Martens nieuwe voorzitter Raad van Bestuur FARO http://bit.ly/238CeiW Ex-minister van Cultuur (1995-1999) Luc Martens werd verkozen tot de nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur van FARO. Hij treedt in de voetsporen van prof. dr. em. Stefaan Top (voorzitter tussen 2013 en 2016) en – eveneens ex-minister van Cultuur – Paul Van Grembergen, voorzitter tussen 2008 en 2013.

Boek

Website


Historische Drukkerij Turnhout

De Historische Drukkerij Turnhout gaat digitaal. Duizenden documenten en foto’s over de geschiedenis van de drukkunst, afkomstig uit de privéverzameling van Herwig Kempenaers, werden gedigitaliseerd en online gezet. Er is ook een belangrijke rol weggelegd voor thematische onlinetentoonstellingen, die driemaandelijks zullen wisselen. Een bijdrage over kranten in oorlogstijd trapt de reeks af.

Het mijnverleden in uw broekzak

CaGeWeB in het nieuw

CaGeWeB, de Catalogus van Gentse Wetenschappelijke Bibliotheken, zit in een nieuw kleedje. Zowel de website als de zoekmachine zijn volledig vernieuwd. CaGeWeB ontsluit de collecties van een 20-tal Gentse wetenschappelijke bibliotheken. www.cageweb.be Kempens diamantverleden

www.historischedrukkerij.be

Spooks, spies and videotape

Met deze app ontdekt u het clandestiene Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het materiaal voor de app is afkomstig uit het indrukwekkende videoarchief van het Imperial War Museum, dat tientallen getuigenissen bewaart afkomstig van radio-operatoren, ontcijferaars van geheime codes en geheime agenten. Hun opdracht was vaak zo geheim dat zelfs hun naaste familieleden niets van hun bezigheden afwisten. Naast het toegankelijk maken van hun getuigenissen spoort de app – en het bijhorende project – veteranen ook aan om hun ervaringen te delen. De app kan u downloaden via Google Play of de App Store. www.legasee.org.uk

App

Sinds 2014 leert u in het Kempens Diamantcentrum in Nijlen alles over diamant en de Kempense diamantbewerkers. Sinds begin mei kan u op dezelfde site ook terecht in de Slijperij Lieckens, gebouwd in 1908 en recent volledig gerestaureerd met behoud van zoveel mogelijk authenticiteitswaarde. Ook de achtergelaten voorwerpen, van slijpersstoeltjes tot de typische groene lampen, kregen een opknapbeurt.

Van de diepste tunnel tot de hoogste terril: de Mijnverhaal-app gidst u door de Limburgse mijnstreek. Te voet of met de fiets, deze app biedt iedereen een unieke beleving. U start uw mijnbelevenis thuis met acht boeiende filmpjes. Eens ter plaatse wordt bij een van de acht Limburgse mijnzetels het tweede deel van de app geactiveerd met sprekende filmpjes, markante info en tal van interactieve opties. De Mijnverhaal-app kunt u downloaden via Google Play of de App Store. www.toerismelimburg.be/nl/ mijnverhaal Jaarverslag FARO

www.briljantekempen.be

La Boverie

Begin mei opende de stad Luik na drie jaar van verbouwings- en uitbreidingswerkzaamheden het volledig vernieuwde Musée de la Boverie - kortweg La Boverie. Rudy Ricciotti tekende voor de verbouwing van dit museum voor schone kunsten en internationaal tentoonstellingscentrum. www.laboverie.com Quote

Oproep

Ook in 2015 zette FARO weer heel wat initiatieven op touw voor de cultureel-erfgoedsector. U leest er alles over in ons Jaarverslag 2015 en verneemt welke uitdagingen en wensen er voor dit jaar in het verschiet liggen. http://www.faronet.be/e-documenten/ jaarverslag-2015

Tip


Ten voeten uit | Sofie Clerix

Sofie Clerix (30): “Werken met erfgoedgemeenschappen helpt je om je collectie relevant te houden” Op de laatste pagina ontmoet u iemand uit de cultureel-erfgoedsector die zijn of haar passie met u deelt. WIE Naam Sofie Clerix Leeftijd 30 jaar Woonplaats Bilzen Bijzonderheden Tijdens mijn bachelorstudie Secundair Onderwijs / optie Economie, Biologie en Geschiedenis liep ik een tijdlang stage in het Openluchtmuseum Bokrijk. Een master in Bedrijfsmanagement verscherpte mijn organisatieblik. Ondertussen ben ik als stafmedewerker publieksbemiddeling hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de coördinatie van de gastvrouwen en gastheren die seizoensgebonden in het museum werken, voor de jobstudenten in het museum en enkele museumvrijwilligers. Daarnaast volg ik nog enkele inhoudelijke projecten op.

WAAR Het Openluchtmuseum is het kloppend hart van Bokrijk. Tegelijk is het intrinsiek verbonden met de andere parkdelen én met de omgeving. Voortdurend halen we nieuwe expertise binnen en delen we die kennis met professionals en erfgoedgemeenschappen uit de buurt, uit de rest van Vlaanderen én internationaal. Door die openheid is het museum een plek waar boeiende crossovers tussen diverse disciplines ontstaan en openbloeien.

WANNEER In projecten als die rond de Schuur uit Oorderen en de Hoeve uit Houthalen-Kwalaak zetten we enorm in op het vergroten van de betrokkenheid van erfgoedgemeenschappen bij onze werking. Door die inbreng kunnen we diverse perspectieven op het verleden laten zien, zodat bezoekers zich een eigen mening kunnen vormen. Zo komt er ruimte vrij voor reflectie en discussie in relatie tot de collectie, zonder daar als museum zelf een al te sturende rol in te hebben. Een boeiend, maar ook arbeidsintensief proces waar we als organisatie inhoudelijk sterker uitkomen.

WAT Vooral het publiek geeft betekenis aan onze museumcollectie en houdt ze relevant. Met BKRK (‘bokrijk brandmerkt’) loopt er nu bijvoorbeeld een sterk traject waarin vakmanschap en

74

faro | tijdschrift over cultureel erfgoed | 9 (2016) 2

de hedendaagse relevantie daarvan centraal staan. Een museum dat enkel gericht is op de eigen collectie en niet werkt met mensen heeft volgens mij weinig toekomst. Een museum is er voor, door en met mensen. Hetgeen ik doe in Bokrijk is ook maar een fractie van wat het gehele museumteam en bij uitbreiding het Bokrijkteam realiseert.

WAAROM Ik hou ontzettend veel van het ritme en de afwisseling waarvan Bokrijk doordrongen is. Bokrijk is namelijk én groen, én recreatie, én museum, en het museum herbergt daarnaast ook nog eens zowel roerend, immaterieel, onroerend als levend erfgoed. Al die verschillende facetten komen samen in één dynamische visie. Onze gastvrouwen en gastheren zodanig coachen dat zij op hun beurt die visie mee kunnen uitdragen naar het publiek, maakt mijn job enorm boeiend.

GOUDEN RAAD Samenwerken met erfgoedgemeenschappen, hen actief bevragen en uiteindelijk ook rekening houden met hun inbreng vraagt veel tijd en energie. Bovendien heb je weinig vat op de uitkomst van een traject en blijft het – zeker als je gewoon bent om te vertrekken vanuit collecties – een bijzonder moeilijk en onzeker proces dat telkens weer anders verloopt. Toch raad ik aan om de stap te zetten. Het werken met erfgoedgemeenschappen biedt een unieke kans om relevant te blijven, want de betekenis van onze collecties evolueert mee met een veranderend museumpubliek.

IK GEEF DE FAKKEL DOOR AAN ... Sigrid Bosmans van Musea en Erfgoed Mechelen. Participatie, reflectie en expertisedeling vormen de rode draad in de werking die Sigrid in Mechelen uitzet. Initiatieven zoals E-land of het museumtraject dat resulteerde in de proeftentoonstelling ‘Uw toren is niet af ’ zijn stuk voor stuk projecten die prikkelen, inspireren en vooral veel ‘goesting’ geven om te experimenteren. Heel graag verneem ik van haar hoe zij zich laat inspireren voor nieuwe participatieve initiatieven.


GEEF JIJ VLUCHTELINGEN EEN WARM WELKOM? De campagne ‘Gastvrije Gemeente’ bundelt kleine en grote, gastvrije initiatieven voor vluchtelingen en asielzoekers in Vlaanderen en Brussel. De initiatieven die we verzamelen zijn veelkleurig en divers: een fotoproject met vluchtelingen, tentoonstellingen in asielcentra, een erfgoedaanbod voor onthaalklassen of samen theater spelen. Kortom, alles waarmee je asielzoekers en vluchtelingen gastvrij kan verwelkomen in je gemeente. Geef jij asielzoekers en vluchtelingen ook een warm onthaal of ken je iemand die zich voor hen inzet?

Laat je vluchtelingen kennis maken met cultureel erfgoed? Organiseer je een gastvrij initiatief voor Wereldvluchtelingendag? Vertel het ons op www.gastvrijegemeente.be en ontdek de andere gastvrije initiatieven. Want Vlaanderen en Brussel zijn gastvrijer dan je denkt. Alle gastvrije initiatieven maken kans op een Gastvrije Award en een geldprijs. Begin 2017 buigt een jury zich over alle initiatieven en kan er ook gestemd worden voor een publieksprijs.

IN SAMENWERKING MET

vzw


FARO. FARO. Vlaams Vlaams steunpunt steunpunt voor voor cultureel cultureel erfgoed erfgoed vzw vzw priemstraat priemstraat 51 |51 BE-1000 | BE-1000 brussel brussel t +32 t +32 2 213 2 213 10 60 10 60 | f +32 | f +32 2 213 2 213 10 99 10 99 info@faronet.be info@faronet.be | www.faronet.be | www.faronet.be prijs prijs loslos nummer: nummer: 8 euro 8 euro


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.