8 minute read

In hethuis van de Muiter

Drie dagen is de Lord weggebleven, de drie dagen van de storm. Maar dan ineens staat hij weer in de kamer. Met zijn gewone zwier deponeert hij enige paren kousen op de eerste de beste stoel. Dan grijpt hij Bessie’s arm en zegt spottend: ,,Awaor, oud vel, ik wist niet dat je zo’n steefkop wazzen. Zouwen wij’t niet goed maken?” Even dreigt de twist weer op te laaien, maar de tegenwoordigheid van Inte die de koppen vol dampende koffie schenkt en het vrolijke gebazel van het nakomertje bezweren de ruzie. Dan gaat Bessie in het achterhuis de aardappelen schillen en keert de Lord weer tot zijn arbeid. Inte maakt van de gelegenheid gebruik er even tussenuit te knijpen. Ze slipt op het gevoel in een paar muilen en trekt de deur achter zich dicht. Lachend heft zij haar gezicht in de welige wind, waarvan de streling na die stormdagen een ware weldaad is. Guitig plooit zich haar mond tot een grimas als ze merkt dat ze per ongeluk Bessie’s zondagse muilen heeft aangetrokken. Wat zal het oudje brommen als ze die mist! Maar Bessie mist ze nog niet. Als de aardappelen geschild zijn, schiet ze in haar witgeschuurde klompen en bindt haar oude zwarte boezelaar voor. Dan pakt ze de heidebezem en mag het straatje voor het huis zich verheugen in een extra beurt. Als de Lord voorbij gaat lacht hij haar vriendelijk toe en even lijkt het erop of Bessie nu ook alle boze woorden vergeten is. Maar dan hoort ze hem zingen. Nee, een psalm is het niet. ,,Ik wou dat het altijd zondag was en kermis in de week. Dat eten en drinken mijn ambacht was, dan werkte in geen steek.” Een paar nijdige vegen van de bezem, daar waar de Lord gelopen heeft, accentueren Bessie’s verzet tegen hem en zijn onbetamelijke gezang. Dan kijkt ze ineens naar de lucht. Er komt angst in haar ogen. Ze vertrouwt het weer niet.

In het huis van de Muiter

Midden in het dorp staat het grote koopmanshuis van de Muiter. De eenvoud en vriendelijkheid van de woning doen gastvrij aan.

17

De voorgevel heeft drie ramen. Door twee zie je maar zelden iemand naar buiten kijken, daarachter ligt dan ook het vertrek dat alleen’s zondags in gebruik is. Het derde venster is aantrekkelijker, tenminste voor de jeugd. Het is de etalage van de winkel, maar aan de inhoud zie je niet af dat de zaak in het huis floreert. Slechts wat stopflessen met snoepgoed staan er, deels door het zonlicht verkleurd. Maar binnen ligt een uitgebreid assortiment van degelijke koopwaar. Dikke rollen touw staan er opgestapeld. Daarboven hangen glimmende muilen, lompe truppen en ruwe manslaarzen. Ze slingeren zachtjes heen en weer bij het dichtslaan van de deur. En verder is er alles te vinden wat een kruidenierswinkel nodig heeft om niet nee te verkopen. De weee lucht van versgekarnde boter wordt overheerst door de pittige geur die uit het alkoofje komt. Daar schenkt de Muiter op zijn tijd een borrel en verkoopt hij zijn kruikjes. Een drietreeds trapje geeft toegang tot het ruime woonvertrek, waar achter een glimmend bedschot zich drie bedsteden bevinden. Een ronde tafel met de daarom gerangschikte stoelen doet gezellig aan. Alles is verder roodbruin geverfd. De pijpen op de brede vensterbanken verraden dat er bij de snorrende brabander’s winters gemoedelijk gekout kan worden. De Muiter bespreekt er de zaken met zijn knechts en betere klanten. Maar liever nog zwerft hij bij de zouterijen aan de havens of inspecteert de huisjes die hij verhuurt. Weer en wind, de gang van zaken bij de visserij en de kalender bepalen zijn dagelijkse doen en laten. Niet altijd tot genoegen van Hiltje, zijn vrouw, die de winkel runt en de klanten helpt. Hij lijkt nooit daar te zijn, waar zij hem nodig heeft. Als zij hem er over kapittelt, lacht hij maar eens breed. Ze kan toch weten dat hij niet lui is en beseft zij wel hoeveel zaken hij buiten haar win¬ kel om te doen heeft? Nee, lui is de Muiter in geen geval, al maakt hij soms die indruk bij buitenstaanders. Feit is, dat hij er vreemdsoortige knechts op nahoudt, die houden van buitenlucht en geneugt zoals hij en toch weten wat werken is. Waar hij ze vandaan haalt is zelfs Hiltje een raadsel. Naar getuigschriften vraagt hij zelden, omdat hij vertrouwt op zijn eigen indrukken, en het werkt. Zelden zitten ze bij de Muiter zonder goede hulp en hij weet ze van ver te halen.

18

Daar is de Wetering, de knecht voor het fijne werk, die Genemuiden de hakken liet zien. En Sibbe, de meester-knecht, die het in Friesland niet naar de zin had. Hij houdt van streken en blijkt tot veel in staat. Hij moet wel de scbuldige zijn van het rumoer dat Hiltje naar de deur doet lopen. Fik blaft als bezeten vanwege de rammelende trommel aan zijn staart. Hij scheert naar binnen als zij de deur open doet. Ze bevrijdt het trillende dier van zijn rumoerige aanhangsel en brengt het in de kamer wat tot bedaren. Het zal Sibbe in het koffiekwartier op een stevige reprimande komen te staan. Dan gaat ze terug naar de klanten, nog een diepe frons in het hoge voorhoofd. Op dat ogenblik komt Inte, haar zuster, de winkel in, fris in uiterlijk en gebaren. Ze kijkt toe hoe Hiltje met de klanten omgaat en de waren afweegt, vlot en ongedwongen. Inte leunt tegen de grote koperen koffiemolen, de punt van haar boezelaar om de arm geslagen om het koper niet te verdoffen. Hiltje is streng in haar properheid. Ze weet wat ze wil en daardoor richten de klanten zich gemakkelijk naar haar wensen en schriel is ze zeker niet. Zo zou Inte ook willen leven. Het moet prettig zijn zoveel invloed te hebben door je persoonlijkheid en te kunnen geven als dat nodig is. Even verdrijft jaloezie de glans van geluk uit Inte’s ogen. Dan volgt ze weer intens het doen en laten van haar zuster tot alle klanten geholpen zijn en Hiltje tijd voor haar heeft. Nou, tijd? Weer vliegt de deur open en komt Kobus binnen wervelen.

Kobus is de jongste van Hiltje. Hij heeft een uitvlucht voor zijn lange wegblijven en zij stopt hem al vast een boterham toe, want hij moet nog naar school. Zijn vader had hem met een boodschap naar Piepetjen gestuurd. „En die woent hielegaor bij’t kleine klif en die vertelde m’n dat verhaol van de kuninginne.” ,,Ja, dat wil de oude visser wel aan iedereen kwijt, wat er gebeurde toen de koningin op Urk kwam en bij zijn bootje stil bleef staan. Hij was zo in de war geweest toen zij hem aansprak, dat hij maar ,ja meneer de koningin” en „nee, meneer de koningin” gestameld had. Maar toen was hem een psalmvers te binnen geschoten en dat had hij mooi voor haar opgezegd: ,,Gij kuninkrijken, zingt Gods lof...”. Kobus wil zo aanvallen, maar dat gaat niet. ,,Eerst bidden”,

19

commandeert Hiltje. En Kobus vergeet het gebed dat hem geleerd is en uit zijn verward gemoed komen de woorden die hij op straat bij het spelen heeft opgevangen: „Zegen dit en zegen dat, murgen kreeg ik weer wat. Amen”. Inte kan haar lachen niet inhouden, maar Hiltje staat een ogenblik perplex. Kobus beseft zijn fout en schiet haastig weg door de schuurdeur. Dan komt Ester, het dienstmeisje, de winkel in: „Ik hew de koffie op de tafel ezet, wil je zelf inschenken ofzal ik’t doen?” Zij is al zo samengegroeid met de gewoontes van het huis, dat ze altijd hetjuiste moment kiest om voor het geurige vocht de aandacht te vragen. Ook Ester bewondert de capaciteiten van haar werkgeefster en kent de zachtheid van dat vrouwengemoed, al gaat het ook schuil achter een hooghartig uiterlijk. Terwijl Hiltje inschenkt, roept Ester de manlui. Op dit kwartiertje heeft Inte gerekend. De Wetering slaat zijn voorschoot om en Sibbe klopt het hooikrok van zijn broek alvorens zij binnenkomen. Dan steken zij hun pijpen aan. Op de Muiter wordt niet gewacht, daar is doorgaans ook geen wachten op en Hiltje reikt de dampende koppen uit. De mok van Sibbe houdt ze nog even vast en ze kijkt hem doordringend aan. Hij begint zich al te verontschuldigen: „Ik weet van niks, vrouwe”. Maar Hiltje is zeker van haar zaak. De knopen in het touw hebben hem verraden. Op dat ogenblik komt de Muiter binnen en Sibbe verslikt zich in zijn koffie, want zijn baas haalt een stuk papier uit zijn zak dat Sibbe wel kent. En terwijl Hiltje ook voor haar man intapt, leest die voor wat erop geschreven staat. ,,Aan Kiele Klik een trommel met keien, blijfmetje fikken van mijn zijen, Een vreetzak is een helleding, al acht hij zich een ouderling.” Het was Sibbe’s wraak, omdat hij er Kiele van verdacht dat die zijn perkje netjes had leeggehaald. En nu moet hij zich zowel voor zijn baas als voor zijn vrouw verantwoorden. De baas zegt: ,,Nou Sibbe, als ze de Zuierzee gaan droogmaken, dan vang je met je zijen netjes al helemaal geen bot meer. Wat zul je dan dichten?” ,,Ze kunnen in Den Haag barsten”, valt Sibbe uit. ,,Dat gebeurt immers toch niet!” Maar daar is de Muiter niet zo zeker van. Hij schudt een tikje weemoedig het hoofd: ,,Wat ze in Den Haag besluiten, gebeurt wel ook, al

20

This article is from: