9 minute read

Plichten ten einde toe

Next Article
Pinksteren

Pinksteren

Bessie is in de namiddag niet goed geworden. Inte kreeg argwaan toen ze de ijzeren pot ongeschuurd op de plank zette en zoiets lag nooit in haar aard. Immers, een mens heeft plichten ten einde toe. Ze ligt al wel een uur in bed als Hiltje binnenkomt. Bessie snuift of alle openingen verstopt zijn en Inte vraagt haar wat ze er wel van denkt. Hiltje die Inte niet ongerust wil maken, meent dat het oude mensje wel bij zal trekken, maar intussen komt het gesprek toch op de mogelijkheid dat Bessie hen vandaag of morgen ontvallen zal. Dat zal dan moeilijk voor Inte worden die hulp niet ontberen kan. Maar die wuift de bezwaren weg. Ester is er toch nog om bij te springen als het nodig is, en anders Ede; die kan na schooltijd al reuze goed helpen. Ja, dat lijkt Inte een goed idee. ,,Ik zal Ester vragen of Ede hier’s nachts kan wezen. Het is een goed maotjen; die wil misschien wel wat helpen.” Maar dan schieten Hiltje’s ogen vuur. Inte bemoeit zich met dingen die haar niet aangaan. Laat ieder op zijn eigen passen. Muitertje kan toch ook wel helpen. Die is ook nader. Het is beter dat elke familie zichzelfhelpt. Maar Inte schudt het hoofd. Zij prijst de zachtheid en gevoeligheid van Ede. Muitertje heeft ook haar deugden, maar die is toch anders. Hiltje snakt naar adem. Het bloed stijgt haar naar het hoofd. Ze heeft lelijke woorden op het puntje van haar tong, maar dan treft haar het hijgen van Bessie in de bedstee. Ze buigt zich over het verkreukelde wijfje heen en vraagt hoe ze het heeft. „Slecht, Hiltjen, ik geloof dat ik nou het wark ofhew.” En ze voegt eraan toe: „Dink eromme, dat je Inte niet allien laoten. De kajapoeteulie staot in het hoekien van het kammenet. Een mins het plichten tot het einde”. Inmiddels is de Muiter ook binnengekomen en hij is zowaar bezig de tinnen kruik te vullen met heet water. Zo’n kruik is goed voor een oud lijfmet reumatiek. Hij wisselt een blik van verstandhouding met Inte en kan het

148

spotten weer niet laten. Hij laat de kruik in de kous zakken en zegt: ,,Nou Bessie, als ik mocht van Hiltje, dan zou ikjezelf wel warmen”. Meteen heeft hij het mensje op de kast en ze foetert: „Stille toch, joe booswicht. Is dat nou taol?” Het lijkt dus nog wel wat mee te vallen met Bessie’s ziekte. Maar dat is schijn. Haar toestand verergert de volgende dagen zienderogen en al gauw moet er’s nachts gewaakt worden. Het stroopt voor Hiltje op en ook de hulp van Brechtje moet worden ingeroepen. Maar dan moet er wel een op de kinderen passen en dat moet Grubbelt dan maar op zich nemen. Intussen is het stil in Bessie’s huis. Iedereen is vervuld van zijn eigen gedachten. Uit de bedstee klinkt zo nu en dan gekreun en een rochelend geluid. Dan staat er een op om Bessie’s lippen wat nat te maken of het kussen wat te verschuiven. Inte zit met gevouwen handen. Hiltje is onrustig. Ze beseft dat sterven het overschrijden van een grens is. Wat kun je dan meenemen en wat moetje achterlaten? Ze herinnert zich de woorden van Prediker, zopas nog aan tafel gelezen: ,,De levenden weten dat zij sterven zullen, maar de doden weten niet met al; zij hebben ook geen loon meer, maar hunne gedachtenis is vergeten, ook is alrede hunne liefde, ook hun haat, ook hun nijdigheid vergaan...”. Als zij het vredevolle gezicht van Inte ziet, beseft ze temeer hoezeer haar liefde in de knel gekomen is en hoe zij haar nijdigheid en haat maar niet kwijt kan en dat met het sterven van Bessie op handen. Dan vouwt ook zij de handen. Maar niet lang. De dood brengt verplichtingen mee op het eiland. Een dochter dient haar moeder goed te berouwen. En hoe is het methaar kleren? Ze mag er meteen wel naar gaan kijken. Ze knikt Inte toe en staat op. Tot zo meteen, gebaart ze. De buitenlucht doet haar goed. Haar gedachten worden helderder en er komt iets van vrede, ook in haar hart. De haat zal vergaan, ja, maar de liefde die vergaat toch nimmermeer?

De Muiter zit als een vorst in de grote kamer tussen het kleine grut. Hij meesmuilt om de taak die het vrouwvolk hem heeft toebedeeld, maar de vrolijkheid van de jeugd werkt aanstekelijk op hem. Hij hijst de jongste op zijn knie en laat het kind met losbandige zwier op en en neer wippen. Oude

149

woorden komen hem in gedachten. De kinderen vinden het prachtig. Jan, Jan, daor komtje mimme an, As ze bakt, dan bakt ze brood, As ze sturft, dan gaot ze dood. Dan zullen we heur begraven. Daor ginder op het karrekhof, Daor ligt een mooie, blauwe stien, En al wie daor op trapt, Die trapt er op Merijtjen. Wat het Merijtjen in d’r haand? Een mooi, mooi boekien. Wat staot er in te lezen? Mijn vader en mijn moeder, Mijn zuster en mijn broeder, Koop thee voorje geld, Koop koffie voorje geld, En het overschot aan klontjes... Hoog springt het kindje op zijn knie, bij het baldadige refrein. Dan zet hij het met een zwaai op de vloer. De kinderen juichen en drommen om hem heen, want nu komt het toppunt. Bebe diept uit zijn zak een handvol klontjes en stopt er ieder kind, een voor een, een van in de open mond. Als er een al te gretig de mond openspert, vergeet bebe niet met een schijnbeweging het jong te foppen, tot vreugde en vermaak van iedereen. Als Hiltje binnenkomt, begrijpt ze niet dat Grubbelt zich zo kinderlijk vermaken kan, terwijl een paar deuren verder Bessie op sterven ligt. Ze kijkt in het kammenet of haar rouwkleren in orde zijn en het in lange tijd niet gebruikte hoedje niet een schoonmaakbeurt moet hebben. Dan komt Ester binnen. Hoe lang is die hier al niet over de drempel geweest. Het moet wel dringend zijn. ,,Julie moeten metien koemen”, zegt ze, ,,’t loopt af. Ik pas wel op de kiengeren.” Hiltje en Grubbelt gaan er dadelijk heen, maar als ze bij Inte binnenkomen is Bessie al ingeslapen. Stil staan ze bij de bedstee met Bessie, die haar plichten kende tot het einde. Dan sluit Hiltje de gordijnen. Inte is het minst verslagen, ze heeft dit al lang zien aankomen, al beseft ze heel goed welk een grote verandering dit

150

voor haar zal betekenen. Zonder hulp kan ze immers niet, maar ze is ook niet zonder vertrouwen. Hiltje heeft nog geen tijd om bedroefd te zijn. Wat moet er immers veel geregeld worden. Grubbelt moet meteen naar de timmerman die de maat moet komen nemen voor een kist, en Antjen, de doodaanzegster, moet gewaarschuwd worden om morgen in het dorp het overlijden van Bessie bekend te maken. En de dominee, en de koster. En Grubbelt moet zo gauw mogelijk naar het gemeentehuis, en de naaste familieleden moeten nu al ingelicht worden, en Kobus..., en de dokter... Het hoofd loopt haar om, tot Inte haar zegt dat Bessie nu wel eerst afgelegd moet worden. Maar dat kan Hiltje, hoe kordaat ook, niet doen. Een buurvrouw, die uit het drukke geloop al begrepen heeft wat er te doen is, steekt net het hoofd om de deur en vraagt of ze misschien ergens mee kan helpen. Als ze Hiltje’s verlegenheid ziet, biedt ze aan dat stille en intieme werk te doen, als Hiltje haar een beetje wil helpen met het aandragen van wat nodig is. Dan wordt Bessie gewassen en gekleed in het doodgoed dat al vele jaren eerder door haar was gereed gelegd. Het beddegoed wordt voorzichtig onder haar weggenomen en eer de nacht valt, ligt Bessie met gesloten ogen en gevouwen handen op het beddestro, net als ze het zelf zou hebben gewild.

Het is een sombere dag in de natuur als Bessie, na een leven van plichten, ter aarde wordt besteld op het oude kerkhof bij het kerkje aan de zee, waar de iepen ruisen in de zeewind. De begrafenis is, naar oud gebruik, sober en enigszins ongeregeld. De doodaanzegster heeft twee keer de ronde gedaan in de kleine dorpskom. De eerste maal om deur aan deur bekend te maken dat: Dirkien van Jan Wakker is overleden, in de ouderdom van 85 jaar en 3 maanden; en een tweede keer om de tijd van de begrafenis te melden. Op het genoemde uur zijn velen in het kerkgebouw aanwezig om de laatste eer te bewijzen aan haar die zelf zoveel begrafenissen heeft bijgewoond. Vooraan in de kerk zitten de fami¬ lieleden en achteraan ome Lord en Sibbe, die er zich zo vaak niet laten zien. En daar tussenin zovelen uit het dorp die

151

gekomen zijn uit medeleven, of om te horen wat de dominee ervan maken zal. Als een bejaarde broeder ouderling als naar gewoonte Psalm negentig heeft gelezen: „een gebed van Mozes, de man Gods”, neemt de predikant het woord. Hij heeft oude Bessie en Inte menigmaal bezocht en kent ze goed. Na kort het bewogen leven van de overledene gememoreerd te hebben en haar vele plichten ten einde toe, laat hij verder de dode rusten en richt het woord tot de levenden. De witte gordijnen van de kerkruimte zijn gesloten en er hangt een gewijde stilte als na het gebed de dragers naar voren treden en Bessie uitdragen. Dan begint de klok te kleppen en volgen velen ietwat onordelijk de baar. Onmiddellijk daarachter Hiltje, een rok over het hoofd geslagen, met naast en achter haar alle vrouwelijke familieleden. Alleen Inte moest wei thuisblijven. Achter de vrouwen volgen de mannen. Eerst de dominee die voor deze gelegenheid een hoge hoed draagt, en naast hem Grubbelt en vervolgens alle andere mannen uit de familie- en kennissenkring. Achteraan lopen wat verloren Sibbe en de Lord, die zovaak met Bessie van mening verschilden over zaken als plichten en geloof. Op het kerkhofligt reeds een gedolven grafte wachten. Dan drommen de grafgangers tussen de stenen rondom de groeve en zien toe hoe de kist wordt neergelaten. De klok zwijgt en de dominee spreekt nog enkele woorden over de vergankelijkheid van het leven. Grotemoeder heeft zich tot dan toe goed gehouden, maar als de aardkluiten dof op de lijkkist vallen, krimpt haar hart ineen. Ze bet haar gezicht onder de huif van de rok om haar hoofd. En dan is daar onverwacht een hand en nog een. Muitertje heeft haar ene arm gevat en Ede haar andere. Het snijdt Hiltje door de ziel. Even is daar een felle strijd in haar gemoed. Ze zou dat ene kind, die indringer in haar huiselijke vrede, wel willen wegstoten, maar welk een gevoel gaat er van die zachte handdruk uit. Ze vermant zich als de klok weer begint te luiden en de stoet zich weer in beweging zet. De nabegrafenis zal in het lokaal van de bewaarschool gehouden worden. Niet velen betreden het zaaltje waar een ouderling de plechtigheid zal afsluiten en

152

This article is from: