
17 minute read
Hiltje bedenkt een plan
from Het ontwijde huis
de Muiter het veld geruimd heeft en Hiltje de handen vol heeft aan de morgenklanten, legt hij zijn gereedschap neer. Hij haalt een beboterd broodje uit de kamer waar de tafel nog niet is afgeruimd en gaat zo stil mogelijk de trap op naar de zolder waar Ester haar kamertje heeft. Daar is hij nog nooit geweest, want Hiltje’s wetten zijn streng. Ze is niet voor niets een dochter van Bessie met haar plichten ten einde toe. Een ogenblik meent hij dat hij de roodbonte hoort, wier tijd om is en waar hij acht op moet geven, omdat zij anders het kalf in de groep werpt. Maar dan beseft hij dat het Ester is, in opperste zielenood, en getroffen blijft hij staan. „Och Heer, het is Ester”, zucht hij, want hij is sneller bewogen dan hij zou willen toegeven. Hij keert op zijn schreden terug en haalt wat drinken. Als hij voor Ester’s hokje staat, klopt hij op de deur en zegt: „Ik ben het, Sibbe. Schreeuw toch niet zo, famke. De hele wereld hoeft toch niet vanje verdriet te weten?” Dan opent hij de deur en reikt haar het kopje aan. „Hier, drink wat. Voor elk probleem is wel een oplossing.” Hoe komt die kwajongensachtige Sibbe met zijn rode snor toch aan zo’n wijsheid? Hij is verwonderd over zijn eigen woorden. Ester neemt het kopje aan en zet het aan de mond. Dan zegt ze proestend: ,,Dat is drank, Sibbe”. „Ja, en wat zou dat? Een teugje brandewijn verwarmtje van binnen.” Is het van de drank of van de verwondering dat alleen Sibbe in dit huis nog naar haar omziet, dat ze zegt: ,,Wat was ik toch gek, Sibbe, om de Muiter te vertrouwen”. Dan stokken haar de woorden in de keel. Wat gaat ze doen om de knecht in vertrouwen te nemen. Ze wil voor geen geld dat het in het dorp bekend wordt. Ze zegt alleen nog: ,,wat was ik toch gek!” ,,Ja,ja”, is alles wat Sibbe nog weet te zeggen,,,morgen zullen we wel verders zien”. Dan sluipt hij de trap weer af. Hij heeft medelijden en niet alleen met het famke.

Bessie kent haar plichten. A1 doet Hiltje nu voor haar de was, ze heeft nog zoveel te doen met haar kleine negotie, de zorg
52

voor Inte en Benjamin en het huishouden van de woning. Ze is nog gewoon potten en pannen met zand te schuren en de deel in het achterhuis na een schrobbeurt ermee te bestrooien. Malle Mietje leurt wel met zand van het strand buiten de palen langs de deuren, maar Bessie kan zich drie cent besparen door het zelf te halen. Daarom is ze deze morgen al vroeg bij het eerste gat in bet paalscherm te vinden met een emmer en een motschepje. Het ijs heeft zich eindelijk teruggetrokken, maar de bodem is nog hard. Bessie zakt op haar knieen en schraapt wat ze kan. Als ze eindelijk haar emmer gevuld heeft komt ze moeizaam overeind en bedenkt hoe zwaar het haar nu zal vallen het zand in het achterhuis te krijgen. Ze schrikt op van een luide groet achter haar. Het is de Jutter, die elke morgen rond het hele eiland loopt om poolshoogte te nemen. Is er een stuk hout aangespoeld dat hij nog kan gebruiken als brandhout? Een roeiriem die hij kan verkopen of een kluwen verward hoekwant waar hij nog wat mee doen kan? Maar deze morgen treft hij alleen Bessie aan. Hij heeft respect voor het oudje, dat ze zozeer haar plichten kent en nakomt. Hij vraagt naar de welstand van Inte, en Bessie, blij dat ze nog even kan rusten, vertrouwt hem toe dat Inte gelukkig wat vooruit gaat. Eerst wist ze alleen maar te kreunen: ,,’k Wou vluchten, maar kon nergens heen, zodat mijn dood voorhanden scheen en alle hoop mij gans ontviel...”, maar nu stamelt ze al: ,,’k Overlegd’ in diepe smart, ’s nachts met een mistroostig hart, en mijn geest doorzocht de reden, waarom God die tegenheden, mij in zulk een mate zond....”. En het is toch goed als een geprangd mens zich door de psalmist wil laten onderwijzen. Maar nee, ze is er nog niet. De Jutter knikt bevestigend, al zit hij liever op het Top bij de palen dan in de kerk. Dan neemt hij de emmer op en zegt: ,,Die bring ik wel effen vor je in heus. Tt Zal ’m wel op je achterstraotjen zetten”. Hij wacht de dank van Bessie niet af en die besluit nu Hiltje maar eens op te zoeken. Bessie komt in haar dankbaarheid als een paar meisjes uit de buurt haar joviaal groeten. En wie had nou van die Jutter zoveel hulpvaardigheid verwacht. De wereld is nog niet zo slecht als ze zelf meestal beweert. Maar Bessie’s humeur slaat om als ze de achterdeur bij Hiltje inkomt. In de stal is het allesbehalve netjes en Sibbe staat met Ester te smoezen. Dat de Muiter daar nou niet op let. Die zal wel weer de hort op wezen. Ze

53

heeft een scherp woord op het puntje van haar tong, maar als ze Ester eens met haar pientere oogjes opneemt, slikt ze dat weer in. Ze valt door de middeldeur onverhoeds de woonkamer binnen en daar schijnen Hiltje en de Muiter woorden met elkaar te hebben. Ze zwijgen abrupt als ze Bessie zien, maar die kan niet zwijgen. Ze vraagt of haar dochter soms geen ogen in haar hoofd heeft. Heeft ze die spitse elbogen van haar dienstmaagd niet gezien? En haar mager gezicht? Je kunt haar wel aan haar neus ophangen. En Bessie mag een biet zijn als Ester zich niet inbindt. Nou dan. Ze wil wel eens weten wat er loos is in dit huis. De Muiter wacht het eind van de tirade niet af en Hiltje zwijgt in alle talen. Dat is Bessie niet gewoon van haar bijdehante dochter. Die was nog nooit om een paar woorden verlegen. Het is een van de aantrekkelijke kanten van haar winkel. Wat mag hier achter steken? En als Hiltje blijft zwijgen, barst Bessie nog eens los: ,,Maar Hiltje, bin jie nou de baos hier of is het je dienstvolk?” En ze zegt verder, dat die haar huis toch vooral niet moet laten ontwijden door mensen die hun plichten niet verstaan. Ze heeft ze met elkaar zien smoezen. Het zou goed zijn als ze maar zo gauw mogelijk ,,onder de geboden” gaan. Hiltje moet ervoor zorgen dat haar goede naam en die van haar man niet wordt aangetast. Bessie zwijgt ineens als Hiltje in tranen uitbarst en dan met een rap gebaar, als in innerlijk verzet, de punt van haar schort grijpt en meteen de sporen van haar verdriet wegveegt. ,,Laot ze trouwen, Hiltje, ’t is beter te trouwen as te braanden.” En dan zegt Hiltje, of een engel haar de juiste raad gegeven heeft: ,,Daor zullen we mitien an warken, mimme”.

Zo onverwacht snel de winter in januari inviel, zo tergend langzaam blaast hij de aftocht. Het is al maart als de blijde roep door het dorp klinkt: ,.Haring an de walle! Haring an de walle!” Dat wil zoveel zeggen als, armoede en honger zijn voorbij. Haastig verlaten vissers met vletten vol netten de haven, die nog vol schotsen drijft en landlui gaan met een wijde zegen bij de staart van Urk hun geluk beproeven. Meeuwen laten zich krijsend horen, maar het klinkt de eilandbewoners als muziek in de oren. Wadend, trappelend door dooiende plassen danst Kobus door het blijde leven. Hij huppelt achter Sibbe aan die op bevel van
54

de Muiter zijn schoenlapperij in de steek liet om zich bij de zegenaars te voegen. De baas zal weldra volgen. Hiltje staat in de winkel bakolie te verkopen, want ieder wil wel van vers gebakken haringen genieten. Als de laatste klant geholpen is, sluit ze ferm haar lippen en stapt resoluut de kamer in, waar de Muiter een paar bestellingen geschreven heeft. Haar besluit is genomen. „Grubbelt!” Schuldbewust kijkt hij op. „Grubbelt, we moeten praoten.” De Muiter stemt zwijgend toe. Met een kort, haast minachtend gebaar, dwingt ze hem haar aan te horen en legt hem haar plan voor. ,,Ik hew er eerst over edocht om bij joe vandeen te gaon, maar dat zal ik niet doen. Ik hewje m’n ja-woord egeven, en dat zal ik naokoemen. Een betrouwbaor mins blift op z’n post tot het einde, zoals Bessie zegt.” Even trilt er iets in de krachtige stem van de vrouw, die dan snel voortgaat alsof ze vreest dat de kracht haar anders ontbreken zal: „Ik kanjoe niet anje lot overlaoten. Je kunen niet opje eigen bienen staon. Ik zalje een vuurslag doen. Maar dan schuift de Muiter met een ruk zijn stoel achteruit en zegt: „Jie begrepen mij niet. Het begon zo onschuldig, en Ester...” Maar Hiltje onderbreekt hem: „Amen, mit je scharrevangerspraotjes. Die kin ik wel”. En dan komt ze met haar plan voor de dag: Nog is het lot van Ester geen dorpsnieuwtje geworden. Nog rolt de eer van de Muiter en Hiltje niet over de openbare weg. En als er snel en voorzichtig gehandeld wordt, zal dat laatste ook niet gebeuren. Hiltje wil Sibbe bewegen met Ester te trouwen en daar moet de Muiter alle medewerking aan geven, met geld en goeie woorden. De Muiter fronst de wenkbrauwen, maar iets beters zou hij ook niet kunnen verzinnen. Als het lukken zal... Hij zegt: „En wannaar wil je dat plan duurzetten?” Haar antwoord is duidelijk: „Ik vaor niet op het schip van Sinternuunten dat gien haven kan kiezen”. Dat wil dus zeggen: direct! Als de Muiter nog wat zeggen wil, valt ze hem in de rede: „Je moeten naor’t Top, naor de zegenvissers. Doen de winkelduur effien op slot en stuur Ester hier op an”. Dan wordt het haar te machtig en verdwijnt ze in de voorkamer. Maar even nog steekt ze het hoofd om de deur en zegt: „En stuur Sibbe naor heus, maar hou Kobus nog effien bij je”. De Muiter merkt dat er weinig anders op zit en moet toegeven

55

dat hier wellicht de oplossing ligt. Nog heeft Ester niet gepraat. Hij gaat haar roepen, maar talmt nog met weggaan, zodat hij wat van het gesprek tussen de twee vrouwen kan opvangen. Nou, gesprek! Het lijkt meer op een alleenspraak van Hiltje. Nee, ze begint niet met verwijten, maar stelt Ester voor de keus en zegt overredend: „Ester, een keend zonder vader is gien keend, en een vrouwe zonder man is dan gien vrouwe. Ik zeg je: Trouw met Sibbe. Hij is de kwaodste niet, en als jului dan je moend houwen vor de beutenwarreld, dan doen wij dat ok. En reken erop: We zullen jului mit raod en daod bijstaon”. Als Ester nog wat zeggen wil, valt Hiltje in: „Je hoeven vor mij gien berouw te tonen, al had ik vanjoe beter verwacht. Je hewwen maar te kiezen, dit is de beste oplossing”. Dan brengt Ester nog in: „En, en als Sibbe nou niet wil”. „Daor zurg ik wel vor”, is het antwoord, „Maar denk eromme: dit blift binnenskamers!” Als Hiltje merkt dat Ester deze oplossing noodgedwongen wel wil aanvaarden, voegt ze eraan toe: „Zurg dat het leven hier de koemende weken dragelijk is. Gaon mij en de Muiter eut de weg. En alia, gaon nou an je wark en scheer een waslijn in het glop van Tissen Klaosien”. Als de Muiter zicb uit de voeten maakt, strijden de gevoelens hevig in zijn binnenste. Gevoelens van verzet en van bewondering. Hiltje wilde geen beschuldigingen aan zijn adres aanhoren. Ook wilde zij Ester geen verwijten naar het hoofd slingeren. Sibbe de knecht zal het dus moeten opknappen, als hij tenminste ja zegt. Hij heeft lef en durf, dat moet de Muiter toegeven, maar hij kan ook koppig zijn. De Muiter rilt of hij het koud krijgt. En als hij ja zegt? Heeft Ester het wel begrepen op Sibbe? Ze heeft hem wel eens een kwast genoemd en had het nooit zo staan op zijn plagerijen. Maarja, waaruit kunnen zulke opmerkingen al niet voortkomen. Hij weet het wel als winkelier en zakenman: Wie de waar veracht, die koopt ze. Afijn, de zaak is het proberen waard. Het is ook zo mooi niet, in het dorp je eer te verliezen en nog voor de kerkeraad te moeten komen ook. En laat hij het nu maar aan Hiltje overlaten. Die overtuigt anderen meer dan hijzelf kan, omdat de mensen nooit weten wat ze aan hem hebben. Hij is „zo hui, zo fui”, zeggen ze. ’t Kan vriezen en het kan dooien. En Hiltje is

56
een „man” van haar woord. Hij lacht bij de gedachte. Ze weet wat ze wil en ze wil wat ze weet. Maar zal die Fries, die ook van dat kaliber is, zich een kind van hem in de schoenen laten schuiven? Hij hoopt er het beste van. Laat Hiltje maar gaan. Die heeft vast meer pijlen op de boog dan hij vermoedt. Dan is de Muiter de zegenaars dicht genaderd. Hij wenkt Sibbe en brengt hem de boodschap over. „Ik neem je plaats aan de zegen wel in”, zegt hij, ,je zult er geen harinkje en geen duit bij inschieten”. En Sibbe gaat...

Ester leunt haar moede hoofd tegen de slinger van de pomp. Het is een pomp die het verzet kent tegen de baatzuchtige mens, want hij piept bij elke slag. Ester kan ook wel piepen. Sibbe, de knecht, zal dus moeten opknappen wat de baas bedreven heeft in die nacht van dood en geboorte. Maar wil zij Sibbe wel en wil Sibbe haar wel? Kwaad heeft hij haar nog nooit gedaan, integendeel, hij heeft haar altijd het zware werk uit handen genomen. En zijn plagerijen dan? Nee, die vond ze niet zo leuk, maar waarom deed hij zo? Was het misschien omdat hij in zijn ondergeschikte positie niet tegen de baas op kon? En hoe goed was Sibbe voor haar toen zij in de stal lag en niet wist waar ze het zoeken moest van ellende. Nee, knap is hij niet, maar wel sterk en jongensachtig, al is hij niet zo jong meer. En wat kan hij veel. Hij heeft verstand van het paard en die paar koeien en kan muilen maken van het gladde leer. Dat heeft de Wetering hem geleerd die nu getrouwd is en een eigen bedrijfje heeft. Ester komt er niet uit. Ze zal het maar afwachten. Het is al mooi dat ze het in huis weten. Dat heeft de last minder ondraaglijk gemaakt. Zo ver is Ester met haar gedachten als ze Sibbe aan de achterdeur hoort. Haastig zoekt ze haar zolderkamertje op om de loop der dingen af te wachten. Hee, Sibbe gaat niet naar het voorhuis. Is dat een slecht teken? Hij gaat het schoenmakershokje in en begint hard op een stuk leer te slaan. Is dat ook een slecht teken? De vrouw in de voorkamer moet hem wel horen. En Ester begrijpt: Hij wil niet bij haar, maar zij moet bij hem komen. In zijn eigen klein domein voelt hij zich sterker. Zal Hiltje toegeven aan die eis? In spanning luistert Ester naar de haar zo bekende geluiden. En ja hoor, na enige tijd hoort ze een deur en nog een. En dan zijn er stemmen beneden haar. De hoge doordringende stem van Hiltje en de

57
donkere lage van Sibbe. Ze zou wel willen gaan luisteren, maar ze durft niet. Ze gaat op bed liggen en trekt de dekens over zich heen. Slechts dof dringen nog de stemmen tot haar door. Dan vouwt ze de handen.

Sibbe zit als een vorst op zijn kruk, Hiltje staat als een koningin in de deuropening en voelbaar is de strijd tussen deze twee nog zwijgende mensen, ieder met een eigen sterk karakter. Muil en slof liggen op het rek eensgezind naast elkaar, vuil en stofkleven aaneen op de vloer, maar deze man en vrouw staan tegenover elkaar als voor een duel. Dan wrijft Sibbe met een poetslap het krukje af waarop gewoonlijk de klanten plaats nemen en Hiltje gaat zitten, maar zwijgt alsnog. Anders dan bij de Muiter en Ester probeert zij hier toch niet met overwicht haar doel te bereiken. Hier past nuchtere redenering die moet overreden, beseft ze. De minuten rijen zich, terwijl Sibbe aan het pikdraad rukt. Hiltje heeft het naaisel van een halve zool nodig aleer zij haar mond opendoet: „Sibbe,je hewwen dejaoren, waoromme trouwje niet? ’t Wordt nou toch wel ereis teed vorje”. „Och vrouwe, ik hew’t hier best.” Hij doet haar de gunst in het dialect te antwoorden. „Je moeten ok niet voort goon, maarre...” ,,Draai er niet om hene, vrouwe, wat wil je van me?” Hij is van vele markten thuis, handig met het pikdraad, vaardig bij het vee, vertrouwd met netten en touwwerk en secuur in het uitmeten van een slokje aan de vissers. Hij kan met de kinderen opschieten als geen ander en meestal wel raden wat er van hem verwacht wordt. Maar wat dat gesprek zal opleveren is hem vooralsnog een raadsel, hoewel hij beseft dat het wel met de positie waarin Ester verkeert te maken zal hebben. Zijn felle blik probeert te speuren in een duistere diepte. Hij ziet op het gezicht van de vrouw de sporen van doorwaakte uren en doorstreden zorgen. Het ontroert hem meer dan hij bekennen wil en zijn strijdlust taant. Het klinkt ruw en toch welwillend als hij aandringt: ,,Zeg toch wat Hiltje, het moet ommers toch!” Heeft Sibbe nu dan toch de situatie geraden? Hiltje laat haar hovaardige waardigheid varen en buigt zich haast smekend naar hem toe: ,,Och Sibbe, trouw jie toch mit Ester. Hij kan het niet en wat moet ik?” In die paar woorden ligt het hele probleem besloten.

58

Hiltje prijst Esters kwaliteiten niet aan, ze weet dat Sibbe die kent, nee, ze betrekt hem ten voile in haar probleem dat ook het probleem van haar huis is en legt al het bittere van de voorbije dagen in dat simpele verzoek. Sibbe zwijgt, ja, want zo eenvoudig is die vraag toch niet en als Hiltje na lang aarzelen vraagt: „Sibbe, waoromme zegje niks?”, dan kijkt hij haar aan en zegt: ,,Hoe kan ik zulks nou in een minuut beslissen. Dat moet ik toch eerst met m’n zelf en met Ester overleggen, want watje doen, moetje goed doen tot het einde toe”. Dan wordt het rustiger in Hiltje’s gemoed, want als hij denkt in de geest van Bessie, dan moet het wel in orde komen. Sibbe vraagt niet om mogelijke voordelen als bij een zakelijke trans¬ acts om het verzoek te kunnen overwegen. Nee, hij vraagt een etmaal bedenktijd. Wat zal het worden? vraagt Hiltje zich af en ze zoekt het antwoord als het ware in de kleine schoenlappersruimte. Aan de ene kant een ordeloze hoop nog te repareren schoeisel, maar wat klaar is staat keurig gelapt en gepoetst in een ordelijke rij. Is zo het leven van Sibbe? Ze spreken af dat hij de volgende dag om dezelfde tijd de uitslag van het beraad zal mededelen, hier op deze plek. Als Hiltje vertrokken is klimt Sibbe de ladder op naar Esters zoldertje voor een kort bezoek. Hij biedt haar aan met hem te trouwen. Hij zegt haar ook dat hij altijd veel genegenheid voor haar gekoesterd heeft, dat hij begrijpt wat er aan een antwoord vastzit en dat hij haar de tijd geeft tot de volgende morgen onder het melken. Dan laat hij zich weer zakken en begeeft zich opnieuw naar de Staart waar de zegenaars aan het werk zijn: Uitvaren van het zegennet met een kubboot, het aan land brengen van de lange lijnen en het inhalen van de zegen op hoop van zegen. Het is ofSibbe zijn in beginsel al genomen beslissing verwerkt in de kracht en snelheid waarmee hij werkt en de anderen een voorbeeld geeft. Die Sibbe toch! Een man met streken, maar ook met kwaliteiten. En dat nog wel een vreemde!

59