
10 minute read
Is dat de oplossing wel?
from Het ontwijde huis
Kobus is een opmerkelijk kind. Hij is goed van verstand en heeft vele opvoeders, die naast Hiltje zijn moeder aan zijn ontwikkeling bijdragen. Het begon al in de winkel waar hij onder de toonbank de alledaagse praatjes van vrouwen en vissers al ofniet begrijpend aanhoorde. Bij Sibbe zat hij graag op het klantenkrukje en daar werd zijn horizon naar diens heitelan verlegd. Als iedereen het te druk voor hem had was hij bij minder goed weer in de voorkamer te vinden, waar de grote statenbijbel met platen lag en een dik boek dat er net zo uitzag over oorlogen en rampen. Al vroeg ging hij naar de zondagschool en luisterde gespannen hoe de vrijwilligers daar met verve vertelden van Simson, Absalom, Goliath en Daniel in de leeuwenkuil. Verhalen die hij daarna op zijn manier aan Benjamin probeerde door te vertellen of aan wie maar luisteren wilde, want hij was gesteld op het vinden van gehoor. Toen hij voor de eerste keer met zijn moeder naar de kerk ging en tussen al die vrouwen in het schip op een stoel zat, was hij een en al oor en oog. Nauwelijks weer thuis verklaarde hij met aplomp dat hij later ook dominee wilde worden, wat met aanmoediging en gelach werd ontvangen. Met de buurjongetjes en Benjamin oefende hij al met animo in het kerkje spelen. Geen element van de kerkdienst werd overgeslagen. Zo betrapte Hiltje hem dat hij in de schuur zijn preek afsloot met het onder de jeugd niet onbekende nep-gebed: ,,Bessien bamen, de kat lag in de kramen, amen”. Het leverde hem wel een draai om de oren op, maar nog geen betering des levens. Zonder dat hij het overigens wist, was hij sterk in pastoraal werk. Hij trok veel met Benjamin op, toen diens moe¬ der alles van de loten liet lopen en Bessie het werk haast niet aan kon. Dank zij hem leed hetjongetje niet te zeer onder het verlies van vader en broers en de gedrukte stemming thuis. En als hij Ester in tranen aantrof (en dat was de laatste tijd nogal eens gebeurd) dan fluisterde hij haar troostwoorden in: ,,Stille maar, oenze Ester, ik zal wel vorje zurgen als ik groot bin”. En familieziek is hij ook al. Dat blijkt als hij weer over

60

het kleine muitertje van zijn oudste zuster Brechtje begint, dat een half jaar oud is geweest en geen cadeautje heeft gekregen. Hoe kon zijn moeder dat nou toch vergeten! Ze wilde die mooie klompjes niet geven, maar er was toch nog wel wat anders te bedenken? Of heeft ze al wat gekocht? Maar Hiltje’s hoofd staat niet naar debatteren met „de dominee”, of ,,de filosoof’, zoals Sibbe de jongen noemt. Als haar antwoord uitblijft, zet die zijn pleidooi voort en zegt: „Nou, as klumpies dan niet goed binnen, gief’r dan een nijt boezeltjen. Kleine kiengeren moetje wat gieven!” ,,Laot dat muitertjen nou maar an mij over. Ik zal wel zurgen dat die d’r hiele leven niks tekort komt”, zegt mimme. „Hoor nou er’s. Een hiel leven. Wat het dat er nou mie te maken? Vrouwen, daor begreep ik nou nooit wat van.” Nu schiet Hiltje toch even in de lach. Ze hoort in de laatste zin een echo van Sibbe’s filosofle over de vrouwlui. De Muiter is naar Enkhuizen voor een bezoek aan de notaris en het belastingkantoor. Hij heeft een van zijn huisjes verkocht en een ander van de erfgenamen van oude Steven overgenomen. Hij kan pas met de avondboot terug zijn. ,,Bringt m’n taote dan wat vor’t muitertjen miee?” wil Kobus weten. Maar hij krijgt geen antwoord. Als altijd zit hij weer te tiezen en te klieken met zijn brood. ,,Komt er nou nog wat van?” wil Hiltje weten. „Kiek er’s op de klokke. Je zullen wel wier te laot koemen. As ik de meester spreek!” Het klinkt dreigend. „Meester Jakkepoes, het een gaotjen in z’n koes”, grapt Kobus. Dan propt hij haastig het laatste stukje brood in zijn mond, klopt z’n karpoes uit tegen de tafelpoot en blaast de aftocht. Nee, nog even steekt hij zijn hoofd om de kamerdeur en zegt: „Maar as’t skoel eut is, dan hew je toch wel wat vor ’t keend he?” Hiltje blijft alleen in de kamer achter. De klanten zijn laat deze morgen. Een trieste lach trekt over haar nog zo knappe gezicht.

Traag gaan deze dag de uren voorbij die Hiltje scheiden van het uitsluitsel dat Sibbe gaat geven. Gelukkig geven de klan¬ ten wat afleiding. Sibbe laat zich niet zien en Ester evenmin. Die weten wel zonder condities wat ze te doen hebben. Als Kobus voor de tweede keer uit school komt blijft hij in de
61

kamer spelen. Het is of hij voelt dat zijn moeder afleiding nodig heeft. Opgewekt vertelt hij over de eigenaardigheden van de meester en over zijn eigen vorderingen in het lezen en rekenen. En niet te vergeten het knikkeren dat hem nu in de greep heeft. Hij heeft knikkers geruild met Karel van de dominee en een nieuwe vriend die „perfester” wil worden. Dat is nog wat anders dan dominee! Veel en veel hoger! Maar met die nieuwe makker is hij toch wat voorzichtig geweest. Eerst moet hij weten of het met hem menens is en of hij wel echt „knikkelen” kan, zo met duim en vinger, want ,,flurten” is maar niks en: ,,ouwe vrienden gaon vuur”. Hiltje moet er, wat weemoedig, om glimlachen en stuurt Kobus voor een paar uur naar Brechtje: „Gaon jie maar op ’t muitertjen passen, je zuster het een grote was ofte stoten. En bleef daor maar tot vanavend, dan haol ik je zelf wel op”. Ze geeft Kobus wat snoep mee uit de stopfles voor het winkelraam en kijkt op de klok. Het etmaal is bijna om. Ze zal eens zien waar Sibbe is. Ze treft hem in de stal. Hij zegt dat Ester en hij een beslissing genomen hebben, maar die willen ze aan Hiltje meedelen als ook haar man er bij is. Als die met de laatste boot gekomen is en de winkel gesloten, zullen ze wel in de voorkamer verschijnen om te zeggen wat ze op hun hart hebben. En daar moet Hiltje voorshands maar genoegen mee nemen. Het gaat haar door een hard bot dat Sibbe haar in dezen de leiding uit handen genomen heeft. En nog weet ze niet hoe het zal uitpakken. Het wat verstolen lachen van de man doet haar huiveren. In vrees en beven wacht ze op de Muiter. Als de boot getoet heeft en de Muiter binnen is, grendelt Hiltje de winkeldeur. De late klanten moeten maar wachten tot morgen. Er zijn nu ernstiger zaken. De Muiter steekt een pijp op en dat zegt Hiltje dat hij rust zoekt. Dan komt Sibbe binnen in zijn beste plunje. Hij voert Ester mee, die zonder woorden het hele probleem verwoordt. Er valt niets meer te verbergen. Ze gaan niet zitten die twee. Sibbe neemt het woord en hoe! Hij begint met toe te stemmen dat zij beiden in dit huis al zo lang een goed onderdak hebben gehad, totdat... Hij zwijgt even en begint een nieuwe zin. Maar er is veel veranderd. Dit huis is ontwijd. Maar dan ziet hij dat Hiltje een trekking in het gezicht krijgt en de Muiter onrustig op zijn stoel heen en weer schuift. Nee, hij wil geen verwijten

62

maken. Aan niemand. Als er van overspel gesproken moet worden, is hij ook zelfschuldig. Hij heeft meer dan eens Ester aangezien om haar te begeren en zal dus niet met stenen gaan gooien naar anderen. Enne... Even zwijgt hij. Ester vraagt zich af of dit de spotvogel van tot voor kort is. Hij kan praten als een dominee. Bewonderend blikt ze naar hem op en Sibbe, daardoor bemoedigd, vervolgt: ,,en daarom hebben wij besloten zo gauw mogelijk met elkaar te trouwen, nietwaar Ester?” Ester knikt. Hiltje kan wel juichen, haar strategie heeft het gehaald. De eer is gered in huize de Muiter. Tenminste, als... Ze stelt de vraag: „En hoe stat het mit de plicht..?” Maar ze hoeft de zin niet eens af te maken, want terwijl hij zich al omdraait om met Ester in zijn kielzog de kamer te verlaten, zegt hij: ,,En we hewwen besloten over de juuste toedracht van de zaken mit gien woord te reppen. Niet allien om jullie, maar ok om oens zelf. De anstichter van dit alles zorgt vanzelfsprekend voor een heus”. Dan valt de deur dicht. Hiltje is een beroerte nabij, nu de spanning is geweken en haar man legt sprakeloos zijn pijp neer. Wat kan hier verder nog gezegd worden? Maar is dit toch niet de beste oplossing?

Nu de kogel door de kerk is, maakt Sibbe zich weinig zorgen. Ook de Muiter kent een zekere opluchting. Zodoende storten beiden zich weer volop in de bedrijvigheid van het seizoen. De problemen die er nog zijn worden er even door naar de achtergrond gedrongen. Aan de Westhaven heerst een bedrijvige drukte. Telkens weer klinkt het vrolijke tingelen van de afslagbel dat de viskopers bijeen roept. Het is alsof zijn kort en pittig deuntje tot in de kopers doordringt, zo keffen en blaffen zij tegen elkaar. Ja, als er winst valt te halen, wie blijft er dan rustig? Huizers en Urkers kibbelen met elkaar; Kampenaren, anders zo vredelievend, doen er het hunne bij. Als de roerigheid echt op twist begint te lijken, verheft de afslagdirecteur zich van zijn stoel naast het nummerbord. Hij trekt met een kalm gebaar de panden van zijn jas in de plooi, heft dan bezwerend een hand omhoog en zegt: „Stilte mannen, als er ruzie over is gaan wij het overdoen”. Dan telt hij volgens zijn eigen niet falende methode: achtentacht.. zevenentacht.. zesentacht.. . Op elk tiental legt hij stevig de klemtoon, zodat
63
Het kerkje aan de zee met voormalige torenspits.

64 Woningen de sloop nabij.


de kopers zich goed kunnen bedenken. Als een van hen „mijn” roept, wordt onmiddellijk de toewijzing gegeven. Dan is er geen verschil meer, want het vertrouwen in de afslager is vooralsnog groter dan in het nieuwe mijntoestel. De kopers haasten zich naar buiten, waar de aanvoer aan vele handen werk geeft. Tijd om te eten gunnen zij zich niet, slechts in haast nemen zij afen toe het nodige. Ook de Muiter is in hun midden. Maar van het koortsige dat de anderen kenmerkt is bij hem niets te bespeuren. Komt het door de gevonden oplossing of is het altijd al zijn aard? Hij is monter en houdt met een bewonderenswaardige kalmte oog op het laden en lossen van de kostbare waar. In zijn schuur aan het eind van de haven werkt Sibbe. Het werk daar is hem wel toevertrouwd. Telkens wist hij zich het zweet van het gezicht bij het sjouwen en verstouwen van de kostelijke vis. Ouwe Gerrit Baarssen is op de haven de teller die zich nimmer vergist als de manden haring snel van eigenaar verwisselen. Zijn roep en krijtje falen niet bij het registreren van de transacties. Hij telt luide: „Da’s een, da’s twee, da’s drie... en bij de vijfde roep haalt hij een dwars streepje door de vier rechte, die er al staan en roept dan: ,,vaampien vol!” Tweehonderd haringen is een tal en vijftig tal heet een last. En zo is ieder op zijn post. Als er even een pauze valt, kan er wat gepraat worden en daarbij nemen de mannen geen blad voor de mond. Maar dat Sibbe met Ester gaat trouwen is blijkbaar nog niet bekend geworden. Ook niet onder de klanten in Hiltje’s winkel, die meer kopen dan anders, nu er zo goed verdiend wordt. Het is al laat als ze naar Inte gaat voor haar dagelijkse bezoek. Maar dit keer tekent zich onrust af op haar gezicht en waarom eigenlijk? Niemand weet nog iets en zeker niet het fijne van de zaak. Ze heeft het toch allemaal goed voor elkaar gebracht. En toch... Onrustig klepperen haar muilen. Ze moet er het beste maar van hopen. Bij Inte in huis vallen de zorgen weer wat van haar af. Bessie is in een goed humeur. Haar opwekkende woorden en tovermiddeltjes beginnen resultaten op te leveren. Inte is weer een psalmversje verder gekomen, zegt ze. Ze zingt nu: „Wil mij het ware heilspoor wijzen, k betrouw op U in mijn ellend’, mijn ziel heeft zich tot U gewend”. Maar dan kijkt ze Hiltje onderzoekend aan en ze informeert naar

65