3 minute read

13. Een witte Kerst

Het was puzzelen voor het bestuur van de Zondagsschoolvereniging: hoe en waar moest het Kerstfeest gevierd worden. De school werd verbouwd en s zondags lieten zij de kinderen op verschillende locaties tot zich komen. Maar het Kerstfeest zou de sfeer verliezen als in al die verschillende gebouwen het Kerstverhaal verteld en de poeiermelk gedronken moest worden. Erger was het voor de ouders, die anders gewoon door de gangen van de school de klas van hun in verschillende leerjaren gezeten kroost konden bezoeken. Al die overwegingen liepen er op uit, dat het kinderfeest in de kerk gevierd zou worden. Het was vroeg donker die 26s" december, de lucht was bewolkt en de grond was hard van de vorst. Gewapend met mijn kroesje gingen we de Zegenaarshoogte op door de Langestraat naar de kerk. Alle lichten in de kerk waren aan en de deuren stonden uitnodigend open. Een feestelijk gevoel kwam over mij, toen ik de roezemoezige kerk binnentrad en de warmte voelde van de grote kachels, die doorJochem Hennink extra van brandstofwaren voorzien. Het orgel speelde mooie muziek die door Louwe Kramer was uitgezocht. De kinderen zaten allemaal beneden. Poeiermelk zag ik niet, later bleek dat die door de helpers in de bewaarschool werd opgewarmd. We begonnen. Eerst zongen we ‘Nu sijt wellecome. Wat was dat mooi, zo met dat grote orgel. Dat was heel wat anders dan in een schoollokaal zo zonder begeleiding. De kerstvertelling werd door Cornelis van Eerde gedaan. Niet vanafde preekstoel, maar vanafhet voorlezers gestoelte. Hij voelde het zelfook wel aan dat hij voor een kerk met volk moest optreden. Rode blosjes kleurden zijn ietwat uitstekende jukbeenderen en afen toe moest hij zijn grote witte zakdoek voor de dag halen om zijn mond wat af te vegen. Het Kerstverhaal was mij natuurlijk bekend, maar de oude Cornelis kon daar toch een dimensie aan toevoegen. “Het was al zo donker, en daar liep nog een man met een ezel, en bovenop die ezel zat zijn vrouw. En zo liepen ze door Bethlehem te zwalken en om onderdak te zoeken, maar nergens was er nog ruimte, er was geen plaats voor hen. Snap je nou, wat ofdie mensen in Bethlehem zochten? Nou dat kwam zo: de keizer had e-zegd , dat iedereen ingeschreven moest worden. In dat inschrijven moest je doen op de plek waar je van afstamde. In omdatJozefin Maria (want dat waren die zoekende mensen) van Bethlehem afstamden, omdat zului familie van David waren, kwamen ze hier terecht. Daarbij kwam ok nog dat de vrouw van Jozefin de kraam mos koemen. Gien iene herberg had plek...” Toen hij over David sprak, gingen mijn gedachten verwijlen. Ik zag dat grote beeld op het orgel, ze hadden mij gezegd dat dit David was die op de harp speelde, en ik fantaseerde verder over

David. Alle verhalen over David vlocht ik samen tot een verhaal. Het was een goeie poedermelk die we kregen. Ik kon het maar niet goed rijmen, kransjes en poeiermelk in de kerk. Een pepermunt ofeen zuurtje kon nog, maar.Toen kwam het verhaal, verteld door Kees Koffeman, de latere gemeenteontvanger. Hij had zo’n mooie stem, sprak nooit hard, zodat je je oren goed moest open houden. Het was een natuurlijke gave van hem om heel boeiend een verhaal te vertellen. De hele kerk was muisstil. Nog meer poeiermelk en een sinasappel en ... het Kerstboekje. Ik kreeg ‘Jaap Holm en zijn vrinden’. Het Kerstfeest in de kerk, een mooi feest. Van Kerstbomen wisten we toen nog niet. Warm en welgedaan gingen we naar huis. Maar wat we toen zagen geloofden onze ogen niet. Donker waren we in de kerk gekomen en nu zagen onze ogen een witte wereld. De bomen waren allemaal kerstbomen geworden. De armetierige lichten van de lantaarnpalen vielen in het niet bij het licht dat de witte sneeuw uitstraalde. Als jonge honden stortten wij ons in de bijna 20 centimeter dikke sneeuwlaag. Zo beleefde ik mijn eerste witte Kerst. De voetstappen werden gedempt en stemmen verstierven in de witte wollen deken. Die Tweede Kerstdag mocht ik na het Kerstfeest nog een tijd buiten dollen. Ik ging nog even naar mijn schoolvriendTjailing Kramer. Hij woonde in de laatste huizen van de onderbuurt. Wij gingen samen lopen door de ongerepte deken van sneeuw. Wij keken naar het noorden en zagen een grote, witte deken, alleen onze adem hoorden we. Toen kwam het Kerstlied in mijn gedachten: “’t Was nacht in Bethlems dreven, een schone stille nacht.” Ja, dat jaar was het op ons eiland een schone witte nacht.

Woningen in Wijk 6.

This article is from: