Haagse Historie Magazine NR 7 Voorjaar 2018

Page 1

ISSN 2468-4422

8 719327 NR. 7

031605

VOOR JAAR 2018 PRIJS € 6,50

e

Rome aan de Vliet PAGINA 14

Zwarte dag 3 maart 1945 PAGINA 20

DIT MEISJE WERD GERED

DOOR VERZETSVROUW RU PARÉ Meesteres van het poppenhuis PAGINA 36

Haagse schutterij PAGINA 28

Ordebewakers of ordeverstoorders?


Mesdag & Japan

Historische stadswandelingen met gids Keuze uit 24 stadswandelingen, waaronder het centrum met Binnenhof en het oude dorp Die Haghe, diverse wijken in Den Haag en Scheveningen. Ook rondleidingen met speciale thema’s, zoals de Hofjes, Jugendstil en de wandeling Mondriaan De Stijl.

Het Verre Oosten verzameld

Fotografie: Erik en Petra Hesmerg

Het hele jaar door, op ieder gewenst moment, ook in diverse talen. Duur plm. 1½ uur. € 4,- p.p. Tenminste 4 personen of minimum tarief € 16,-. Maximaal 15 personen.

JAA

07.03_17.06.2018

www.demesdagcollectie.nl

R

Vrijwillige Professionals

Meer informatie en reserveringen Gilde Den Haag Riviervismarkt 2, 2513 AM Den Haag 070 356 12 81 (ma. t/m vr. 9.30 - 12.30 uur) info@gildedenhaag.nl www.gildedenhaag.nl

Gilde Den Haag maakt deel uit van de Stichting Haagse Historie & Erfgoed

Echt historisch Den Haag zien? Bewonder het vanaf het water!

JAN GIESEN 4/3 T/M

WERKEN AAN 28/10 SCHEVENINGEN PANORAMA-MESDAG.NL

www.ooievaart.nl

adv91-5bij64HH.indd 3

12-2-2018 13:37:44


VOORWOORD INHOUD Wist je dat er tot 1854 een Anatomisch Theater is geweest in de Juffrouw Idastraat? Ik had er nog nooit van gehoord, totdat Kim Heijdenrijk me vertelde dat deze historische snijzaal wordt verbouwd. Zij heeft er een column over geschreven, haar eerste in dit blad. FOTO: SANDER HEEZEN

Veel Hagenaars zijn enthousiast over de geschiedenis van hun stad, maar ik heb zelden iemand ontmoet die er zo bezeten van is als onze nieuwe columniste. Vorig jaar verscheen haar boek Op zoek naar George, waarin zij de levensgeschiedenis vertelt van een weesjongen uit de vroege twintigste eeuw – een van de vele ‘gewone’ Hagenezen voor wie het leven tegenzat. Op dit moment werkt ze onder meer aan een ‘biografie’ van Kasteel Binckhorst. Kim heeft kortom een neus voor bijzondere Haagse verhalen. Dat laatste geldt ook voor Wim Willems, de inmiddels emeritus hoogleraar sociale geschiedenis aan de Haagse Campus van de Universiteit Leiden, die voor ons standaard de rubriek Haagse Held verzorgt. Speciaal voor dit nummer heeft hij daarnaast een artikel geschreven naar aanleiding van zijn nieuwste boek, dat gaat over de Haagse verzetsvrouw en kunstenares Ru Paré. In het diepste geheim redde zij 52 joodse kinderen van deportatie naar de concentratiekampen. Een van die kinderen was Hanneke Lankhout, die de cover van dit nummer siert. Een indrukwekkend verhaal. De Tweede Wereldoorlog komt ook aan bod in het beeldessay van Froukje Holtrop, dat gaat over het bombardement van 3 maart 1945 op de wijk Bezuidenhout. Van de foto’s word je nog altijd stil. Maar je kunt ook ronduit genieten, bijvoorbeeld van verhalen over de Haagse schutterij in de zeventiende eeuw, over de ontstaansgeschiedenis van het Romeinse Forum Hadriani op tegenwoordige Voorburgse grond, en over de Romantische schilder Andreas Schelfhout. Allemaal met liefde gemaakt en van harte aanbevolen. Het is jammer genoeg de laatste keer dat ik een editie mag introduceren. Ik heb een andere baan gevonden. Gelukkig kan ik mijn taken overdragen aan twee uiterst capabele collega’s: Marchien den Hertog en Geertje Dekkers. Allebei hebben ze veel ervaring met het maken van aantrekkelijke magazines over geschiedenis. Ik weet zeker dat zij je, samen met de andere redactieleden, nog veel leesplezier zullen bezorgen. Bas Kromhout, hoofdredacteur

4

6 14 13 20 28 34

41

36

4 Wonderkamer Van brievenbus tot mysterieuze ring. 6 Ru Paré Hoe een kunstenares 52 joodse kinderen redde. 13 Anatomisch Theater Column van Kim Heijdenrijk. 14 Rome aan de Vliet De bloei van Forum Hadriani. 20 Bombardement De verwoestingen van 3 maart 1945 in beeld. 26 Willem Minderman Een etser in zijn duinpan. 28 Sterke arm De schaduwkant van de schutterij. 34 Andreas Schelfhout Een Romantische Hagenaar. 36 Poppenhuis Het levenswerk van jonkvrouw Lita de Ranitz. 41 Stadsmanege Voorloper van de Koninklijke Stallen. 42 Vitrine Evenementen, tentoonstellingen en boeken.

AFBEELDING OMSLAG: PRIVÉCOLLECTIE H.M. GELDERBLOM-LANKHOUT

Geschiedenis van de stad, bij jou op de mat! Neem een abonnement en ontvang Haagse Historie 4 x per jaar voor maar €22,50.

Ga nu naar haagsehistoriemagazine.nl of bel 088 – 110 20 59

HAAGSE HISTORIE

3


WONDERKAMER Door Lex van Tilborg

Handelingenkamer Afdeling Monumentenzorg, gemeente Den Haag Sommige Haagse monumenten zijn van binnen minstens zo indrukwekkend als van buiten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het voormalige Ministerie van Justitie aan het Plein, een schepping van architect Cornelis Peters. Het is gebouwd tussen 1876 en 1883 en is tegenwoordig onderdeel van het Tweede Kamer-complex. Dit gebouw bevat misschien wel de mooiste (verborgen) bibliotheek van Nederland. Eerst stonden er louter juridische werken van het departement, maar toen het gebouw tot het parlementscomplex ging behoren, werd het de Handelingenkamer. Die ontleent zijn naam aan het feit dat hier de verslagen van vergaderingen van de Eerste en Tweede Kamer worden bewaard. De architectuur van deze ruimte heeft een Chinees thema. Langs de wanden zijn over twee verdiepingen ranke rode gietijzeren galerijen aangebracht. De ruimte wordt verlicht door een glas-in-loodkoepel. De roostervloeren rusten op constructies die versierd zijn met drakenkopjes.

Anno 1865 Haags Gemeentearchief Het Haags Gemeentearchief verwierf vorig jaar een glasdia van omstreeks 1865 met een gezicht vanaf de toren van de Grote Kerk richting Noordzee. Horizontaal op de voorgrond de Nobelstraat. Het grote gebouw rechts van het midden herbergde de Prins Willemschool. Tegenwoordig maakt het onderdeel uit van theater Korzo in de Prinsestraat, die in 1865 een stukje korter was dan nu. Pas in 1884 werd de Prinsestraat verlengd tot aan het Kerkplein. Het park rechtsboven is de Paleistuin, waar de in 1879 gebouwde Koninklijke Stallen nog aan ontbreken. Links daarvan zie je de Toussaintkade met de gracht. De horizontale bomenrij helemaal bovenin markeert de – nog zeer korte – Laan van Meerdervoort, waaraan toen nog, omgeven door bomen, hofstede Meerdervoort stond.

4

HAAGSE HISTORIE


Stationsbrievenbus COMM Museum voor Communicatie Op 30 april 1870 stuurde Pieter Philip van Bosse, de toenmalige minister van Financiën, een brief aan de ‘Heeren Inspecteurs der Posterijen’ in de grote steden. De brief ging over deze nieuwe brievenbus. Tot dan toe ontbrak het aan degelijke brievenbussen op stations. In december 1869 had Van Bosse daarom vijftig nieuwe brievenbussen besteld bij de Haagse ijzergieterij ´De Prins van Oranje´, gevestigd aan de Stationsweg. Eenmaal gegoten moesten ze binnen twee weken opgehangen worden aan de voorgevel van alle stations ´op een punt hetwelk voor elkeen toegankelijk is’. De ambtenaar die verantwoordelijk was voor het postvervoer per trein, de ‘conducteur der brievenmalen’ geheten, stemde de lichtingstijden af op de vertrektijden van de posttreinen. De stationsbrievenbus die het Museum voor Communicatie COMM heeft bewaard, werd vier keer per dag gelicht.

Mysterieuze ring

Ridderzaal in verval Haags Historisch Museum Vanaf de zeventiende eeuw kozen kunstenaars geregeld de Ridderzaal als onderwerp van hun werk. Op dat moment diende deze voormalige feestzaal van de graven van Holland als loterijzaal en als plaats voor boekenverkoop. Het gebouw bood toen wel een iets andere aanblik dan vandaag de dag. Allerlei bouwsels waren in de loop der eeuwen tegen de voorgevel aangeplakt. Bovendien was het monument zwaar in verval geraakt, zoals goed te zien is op dit schilderij van een onbekende kunstenaar uit circa 1655. De muren vertonen grote scheuren en tussen de stenen woekert het onkruid. De Ridderzaal dankt zijn huidige voorkomen aan twee rigoureuze negentiende-eeuwse restauraties, in 1861-62 (toen het originele middeleeuwse dak werd vervangen) en in 1878-79, waarbij onder leiding van Pierre Cuypers een kopie van de oorspronkelijke dakconstructie terugkwam. Ook de romantische benaming ‘Ridderzaal’ stamt uit de negentiende eeuw. Voordien sprak men van de Groote Zaal.

Afdeling Archeologie Gemeente Den Haag Deze zeer zeldzame zilveren vingerring werd gevonden tijdens opgravingen op het tracé van de Rotterdamsebaan. De inscriptie op de buitenzijde luidt: ‘AMO TE VITA’. Deze klassiek Latijnse tekst kan worden vertaald als ‘ik hou van je, mijn lief’. Aan de zijkanten van de ring zijn ook nog enkele letters te lezen. Zouden deze misschien verwijzen naar de namen van de geliefden? De ring kan op grond van de vindplaats zowel uit de Romeinse tijd als uit de dertiende of veertiende eeuw dateren. Specialisten zijn nog aan het zoeken naar soortgelijke ringen en hopen zo achter de datering te komen.

HAAGSE HISTORIE

5


RU PARÉ

Zelfportret van Ru Paré uit 1928 (Museum Arnhem)

6

HAAGSE HISTORIE


Kunstenares in het verzet De Haagse kunstenares Ru Paré regelde vanaf de zomer van 1942 door heel Nederland onderduikadressen voor joodse kinderen. Na de oorlog raakte zij echter in de vergetelheid. Nu dit jaar in ons land extra aandacht wordt besteed aan het verzet tijdens de Duitse bezetting, komt daar hopelijk verandering in. Door Wim Willems

R

u Paré was de artiestennaam van Henrica Maria Paré, in 1896 geboren in het Betuwse Druten als dochter van een vermogende steenfabrikant. In de familie werd zij ‘Zus’ genoemd. Op haar drieëntwintigste vestigde zij zich in Den Haag, met de bedoeling zich artistiek te ontwikkelen in de ateliers van leermeesters als Albert Roelofs, Willem van Konijnenburg en de nog altijd beroemde

'Tante Zus' had een verzorgende natuur Ru Paré achter haar schildersezel in 1948

Jan Toorop. Zij geloofden in haar talent, wat al vroeg tot tentoonstellingen leidde. In de jaren dertig speelde zij bovendien een opvallende rol in de Haagsche Kunstkring, als vrijwel enige vrouw in een mannenbolwerk. Na haar weigering in het voorjaar van 1942 om lid te worden van de door de Duitse bezetter opgerich-

te Nederlandsche Kultuurkamer, kon zij echter niet langer exposeren. Niet lang daarna raakte zij door persoonlijke banden betrokken bij de familie van de bekende Haagse (en joodse) drukkerij Lankhout. Een halve maand voor de vlucht van haar echtgenoot Fred had Lien Lankhout-Loeb gevraagd te helpen bij de

onderduik van haar twee kinderen Hanneke en Paul. Als eerste zou Ru – voor de kinderen voortaan Tante Zus – de kleine Hanneke met de trein naar Ter Apel brengen. Twee jaar en twaalf adressen verder vond het meisje een vast onderkomen in het Brabantse Eerde. Het is het enige huis uit haar onderduiktijd waar Hanneke

HAAGSE HISTORIE

7


Lankhout nog altijd warme herinneringen aan bewaart. Haar tijdelijke pleegouders heeft zij tot hun dood oom Jan en tante Joske genoemd.

Schilderkist Alle betrokkenen bij de onderduik moesten voortdurend op hun hoede zijn, want gedrag dat opviel kon alarmbellen doen rinkelen. Dit merkte Hanneke al

meteen op haar eerste adres. Het enige voorwerp dat zij van thuis had mogen meenemen, was haar boek met sprookjes van Grimm. Een groot boek met een grauwgeel kaft, waarop een in het rood geklede heks met een gekromde rug de kleintjes bij voorbaat deed griezelen. Hanneke was al op vierjarige leeftijd begonnen met leren lezen volgens de methode van Maria Montessori en dat

wilde ze laten weten ook. Op het marktplein in Ter Apel, omringd door kinderen uit het dorp, begon zij voor te lezen uit haar sprookjesboek. Hoe trots kun je zijn als zesjarige! Wat Hanneke niet doorhad, was dat ze nogal afweek van de norm in die tijd. De verschijning van dit ‘nichtje uit Den Haag’ – een meisje met zwart haar dat al zo jong kon lezen en hardop voordroeg – contrasteerde met de dorpsjeugd. Iets wat de volwassen omstanders niet ontging. Ze liep te veel in de gaten en dus werd Tante Zus gebeld met de vraag of zij geen ander adres voor de jonge meid wist. Al de volgende dag stond Ru Paré met haar bruinhouten schilderkist op de stoep. Gaandeweg ontfermde Paré zich over veel meer joodse kinderen. Bij haar reddingsacties speelde de schilderkist een belangrijke rol. Deze kist had jarenlang gediend voor de potloden, houtskool,

Niemand wist van elkaars betrokkenheid penselen en tubes olieverf waarmee zij haar beroep uitoefende. Een deel van die spullen bewaarde zij nog altijd bovenin, maar ze had een dubbele bodem in de kist aangebracht en daaronder verstopte ze de bonkaarten, kleren en andere spulletjes waar haar beschermelingen behoefte aan hadden. Dat kon een jurkje, een paar schoenen of een kleurige strik voor in het haar zijn. Alle kinderen memoreren dat Tante Zus niet alleen een verzorgende natuur had, maar hen ook verwende. In hun ogen vormde de schilderkist het symbool voor de beschermvrouw die haar kunst eraan gaf om zich in te zetten voor het redden van hun leven.

Veilig etablissement

Hanneke Lankhout, het eerste kind dat Ru Paré liet onderduiken. Foto uit 1941 (privécollectie H.M. Gelderblom-Lankhout)

8

HAAGSE HISTORIE

Het verzetswerk van ‘Zus Paré’ vroeg om de nodige improvisatie en een web van mensen om haar bij te staan. Zo kon zij altijd een beroep doen op haar vriend van jaren her, de graficus Chris Lebeau. Als er weer eens een J (voor ‘Jood’) uit


Eethuis Eliza’s Vlucht (Haags Gemeentearchief) een identiteitskaart verwijderd moest worden, nam ze contact op met Chris. Niet lang daarna lag het document klaar en hoefde zij alleen even langs te lopen – hij woonde in de Haagse binnenstad. Niet ver van hem vandaan, in de Molenstraat 25, runde Elisabeth Kalma het eethuisje Eliza’s Vlucht. Paré behoorde al jaren tot de vaste gasten van haar etablissement. Haar agenda’s laten zien dat er in oorlogstijd weken waren dat ze er vrijwel dagelijks at, al dan niet in het gezelschap van vriendinnen. Ze schoof aan op de lange smalle banken achterin de zaak, waar het gonsde van de nieuwsberichten. Af en toe zei iemand ‘ssst’ en dempte het gefluister, terwijl het volume weer toenam zodra iemand iets wist te vertellen over tegenslagen voor de Duitsers. Het was een plek waar men zich onder elkaar voelde, dus veilig om vrijuit te praten. Als er iemand binnenkwam die men niet kende en er

een beetje verdacht uitzag, volstond een knipoog om het gesprek over de oorlog te staken. Ineens had iedereen het over de weersverwachtingen of gaf men op

zakelijke toon een bestelling door: ‘Twee kip met risotto, alsjeblieft.’ Restaurant Eliza’s Vlucht was voor mensen die banden onderhielden

Personeel en gasten van Eliza’s Vlucht. Rechts achter het buffet Elisabeth Kalma

HAAGSE HISTORIE

9


Café De Uiver in 1965. Op de bovenetage kregen de joodse Montessori-kinderen les met het verzet een lichtbaken in de duistere jaren van de oorlog. Volgens de kunstenares Rie Cramer, die begin jaren zestig in haar memoires Flitsen terugkeek op de etentjes in het restaurant, rook het er altijd naar kip en eend. De streekwijn werd er, net als in Italië, in boerse glazen geschonken. Vlak voor de fornuizen, waarop grote pannen stonden te pruttelen, stonden lange houten tafels. De geuren die eruit opstegen, zorgden voor een gevoel van behaaglijkheid en wek-

In haar schilderkist leek altijd plek voor een verrassing ten de trek op. Minestrone, de Italiaanse maaltijdsoep met veel groenten, was een specialiteit van het huis, net als de capra, het gebraden geitenvlees met citroen. In het achterste deel van de zaak konden de vaste klanten er zeker van zijn dat iedereen ‘goed’ was. Bezoekers die vreemd waren, kwamen niet verder dan

10

HAAGSE HISTORIE

de eetzaal aan de straat. Hier stonden de keurig gedekte tafeltjes en bediende Elisabeths zoon Bertus op z’n Italiaans met een servet over de arm. In dit restaurantje sloten de vrienden die banden met de illegaliteit hadden zich aaneen.

Joods schooltje De geest van Maria Montessori voerde naar Zus’ andere onderduikkinderen in Den Haag. Na de zomer van 1941 verordende de Duitse bezetter dat joodse jongeren niet langer naar een reguliere school mochten. Ze kregen voortaan apart onderwijs, verzorgd door joodse docenten. In Den Haag ging het om zo’n 2400 kinderen tussen de vijf en twintig jaar. Een deel van hen – en daartoe behoorde Hanneke Lankhout – volgde het progressieve Montessorionderwijs en hun ouders wilden dat zij volgens dat systeem les bleven krijgen. Ze namen het initiatief tot een eigen klasje bij iemand thuis, waar kinderen op een geïmproviseerde manier werden onderwezen. Het duurde niet lang voor zij het geld bij elkaar hadden gebracht om twee professionele leerkrachten aan te trekken: een juf voor de jongste kinderen en de onderwijzeres Aleida Cohen

Tervaert voor wat oudere leerlingen. Het oudercomité huurde een etage boven café De Uiver in de Rijnstraat 18a, schuin tegenover het toenmalige station Staatsspoor, en zette er tafels, stoelen en een krijtbord neer. Er kwamen voldoende leerlingen naar het ‘joodse schooltje’, niet alleen uit Den Haag, maar ook uit Rotterdam, waar Cohen Tervaert in die jaren woonde. Iedere ochtend klommen de kinderen via een aparte deur naast het café een trap op naar de eerste etage, waar ze slofjes moesten aantrekken om niet te veel overlast te veroorzaken voor de cafégangers. Hun leerkracht was een kordate en strenge vrouw, die de kinderen onder elkaar ‘Juf Krent’ noemden. Hoeveel leerlingen boven het rumoerige café De Uiver lager onderwijs hebben gevolgd, valt niet meer te achterhalen. Van de joodse kinderen die in de zomer van 1942 met de hulp van Zus Paré aan een onderduikadres zijn geholpen, maakten er zeven dagelijks de gang naar het schooltje. In het geval van Hanneke bestond er een persoonlijke band met Tante Zus, maar de ouders van de andere kinderen deden evenmin tevergeefs een beroep op haar. Daar, op het bijzondere schooltje tegenover het


Staatsspoor, werd de basis gelegd voor haar activiteiten in de ondergrondse.

Landelijk netwerk Het netwerk van Tante Zus had krachtige wortels in Den Haag, maar van daaruit verspreidde het zich over Nederland. Via haar vele contacten in de artistieke wereld slaagde zij erin om tal van personen te vinden die op enig moment bereid

In het midden van de storm bewaarde zij haar rust waren een of meerdere joodse kinderen in huis te nemen. Vaak tijdelijk, soms voor een langere periode. De verzetsheldin met haar schilderkist wist een web van opvangadressen door de stad te weven, waarin alleen zijzelf echt de weg kende. Waakzaamheid bleef geboden, zo realiseerde Zus Paré zich, dus wist niemand van elkaars betrokkenheid. Het ging om kleine eilanden van veiligheid zonder onderling verband. Elk verhaal over Tante Zus begint in Den Haag, maar van daaruit gaat het per fiets of met de trein naar andere plekken in Nederland. Al vroeg wist zij contact te leggen met mensen in de provincie die de weg kenden in de ondergrondse en voor lokale adressen wisten te zorgen om kinderen te laten onderduiken. Hoe zij precies te werk ging bij het opbouwen van dat landelijke netwerk, valt niet meer te achterhalen; een van de grondregels van het verzet luidde immers

om daarover te zwijgen. Er zijn nog wel enkele namen terug te vinden van de stukken op haar illegale schaakbord en we zijn ook in staat om hun bewegingen te volgen, maar nergens staan de zetten genoteerd die zij deed om het spel op gang te houden. We zien haar in actie komen, maar de blaadjes in haar agenda’s tijdens de oorlogsjaren bevatten zelden meer dan een enkele alledaagse notitie. Eens in de maand ging Tante Zus op bezoek bij de kinderen op hun wisselende onderduikadressen. Ze nam dan bonnen, kaarten voor levensmiddelen en meestal een extraatje voor de jonge onderduikers mee. In haar schilderkist leek altijd plek voor een verrassing. Haar komst leidde vrijwel per definitie tot een feestgevoel. Groot was ze en sterk, voor de kinderen leek ze vergroeid met haar robuuste damesfiets.

we kleding en schoeisel vandaan? Een ander probleem waar tal van gezinnen mee kampten, was dat ze geen kolen meer hadden om de kachel mee te stoken. Hoe Tante Zus het voor elkaar kreeg, blijft een mysterie, maar zij wist alle jaren van de Duitse bezetting bonkaarten voor schaarse producten te regelen. In totaal heeft zij op die manier 52 joodse kinderen uit handen van de nazi’s weten te houden. Op voordracht van enkele van ‘haar kinderen’ die in Israël waren gaan wonen, kreeg zij in 1968 de Israëlische onderscheiding Rechtvaardige onder de Volkeren. De kinderen in Nederland zorgden ervoor dat een straat in Houtwijk naar haar werd vernoemd. Ze was een ware heldin, die zoals zoveel vrouwen tijdens de oorlog onzichtbaar en geweldloos verzet pleegden. Om na de bevrijding nooit meer met een woord over haar daden te reppen.

Opgewektheid

Wim Willems is schrijver en emeritus hoogleraar sociale geschiedenis.

Ze zal haar angsten gekend hebben, maar met het lot van de kleintjes voor ogen liet Paré daar niets van merken. Toen allang niemand meer banden voor zijn fiets kon krijgen – als het rijwiel al niet door de bezetter was opgeëist – zorgde zij voor valse papieren waarmee ze bij de Duitsers zelfs een paar nieuwe fietsbanden loskreeg. In het midden van de storm bewaarde zij haar rust. Ze straalde een opgewektheid uit die vanzelf oversloeg op de mensen die ze bezocht. De vervolgde jeugd vormde het brandpunt van waaruit zij handelde, met een vitaliteit die de betrokkenen nog lang na haar dood bijstond. Het ging om kinderen in de groei, die voortdurend een maat grotere kleren en schoenen nodig hadden. Waar haalden hun onderduikouders nieu-

Verdieping

Op 25 april verschijnt van Wim Willems het boek Verzetsheldin met schilderkist. Het leven van Ru Paré (Uitgeverij Boom). De lancering van het boek vindt plaats in het Museon, waar dan ook de tentoonstelling De onderduikkinderen van Ru Paré wordt geopend. De Ru Paré Stichting organiseert rond die dag een herdenkingsbijeenkomst VERZETSHELDIN met met de nog levende schilderkist ‘kinderen van Zus Paré’ uit Ru Paré Israël en Nederland. WIM WILLEMS

Het leven van

COLOFON Abonneeservice T. 088-110 20 59 E. haagsehistorie@spabonneeservice.nl Redactie Hoofdredactie: Eindredactie: Beeldredactie: Redactie:

Bas Kromhout Dick van Rietschoten Piet Vernimmen Froukje Holtrop Michiel van der Mast Lex van Tilborg

Contact redactie@haagsehistoriemagazine.nl Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Bladmanagement René Wagemaker Commercie Piet Bogaards Vormgeving Anneke de Zwaan Druk Quantes, Rijswijk Aan dit nummer werkten mee: Kim Heijdenrijk, Léon van der Hulst, Erick Kila, Robert van Lit, John Sillevis, Wim Willems

Haagse Historie is een uitgave van Stichting Haagse Historie & Erfgoed Voorzitter: Jan E. van Dam Secretaris: Han Heemskerk Penningmeester: Theun de Graaf Bestuursleden: Marco van Baalen Hanneke Besseling Redactie-adviesraad Marijke Bruggeman Diederick Cannegieter Henk den Heijer Ronald A. van der Spiegel Pim Waldeck

ABONNEMENTENSERVICE Voor opgave van abonnementen, verhuizingen, bezorging en wijzigingen: 088-110 20 59 (maandag t/m vrijdag van 9-17 uur) Of per e-mail: haagsehistorie@spabonneeservice.nl HAAGSE HISTORIE

11


‘Restaureren is behouden’ PAUL BERKHOUT MEUBELRESTAURATIE

ATELIER TELEFOON E-MAIL WEBSITE

Oude Molstraat 32 D, 2513 BB Den Haag 070 – 365 92 64 pym.berkhout@planet.nl www.paulberkhout.nl

Ingeschreven in het RestauratorenregisteR • www.restaurator.nl

• • • • •

Kasten / commodes met slecht lopende laden Gescheurde panelen Ontbrekend en los fineer Gammele stoelen Vergulde spiegels en lijsten

Voor een plan van aanpak en prijsopgave kom ik graag bij u langs.


KIM HEIJDENRIJK

Theatrum Anatomicum

N

behoorde de mogelijkheid de ruimte te zien voorgoed tot het verleden. U kunt er binnenkort wel in resideren; het pand wordt op dit moment omgevormd tot woning. U verblijft dan in een Rijksmonument waar ooit vermaarde professoren als Pieter de Riemer, in navolging van Govert Bidloo en Thomas Schwencke, oreerden terwijl hun scherpe messen hun werk deden. Het bijzondere stuk gemeentelijk en nationaal erfgoed gaat met de omvorming tot woning naar mijn idee voorgoed verloren. Hoe bestaat het dat een Rijksmonument met een dergelijk belangrijke historische waarde mag worden verbouwd tot woonhuis? Dit is volgens Monumentenzorg alleen toegestaan onder zeer strikte richtlijnen. ‘We willen dat de ruimte ervaarbaar blijft. De hoogte moet zichtbaar blijven en de raampartijen moeten blijven voor wat ze zijn,’ aldus beleidsmedewerker Elise Mutter. Er werd dan ook geen toestemming gegeven voor een tussenvloer, wel voor een gedeelde vloer. ‘Wij kijken vooral of de aanpassingen goed zijn voor het monument.’ Net als ik schrok Elise wel toen ze over de renovatie hoorde. ‘De anatomiezaal is heilig,’ drukte ze mij geruststellend op het hart. Binnenkort is het monumentale heiligdom dus louter toegankelijk voor de mensen die het als woning aanschaffen. Zij zullen in dit bijzondere pand ongetwijfeld eens met scherpe messen aan de eettafel een biefstuk ontleden onder het genot van een goed glas wijn. Dat biedt dan nog enige troost.

HAAGSE HISTORIE

FOTO JEROEN VAN DER MEER

iet ver van het Mauritshuis, waar Rembrandts De Anatomische Les van dr. Nicolaes Tulp uit 1632 hangt, onderrichtte en vermaakte het Haagse equivalent van deze doctor imposante aantallen Hagenaars met zijn anatomische lessen. Het eerste Theatrum Anatomicum van de stad was sinds 1628 in gebruik in een gebouwtje dat tegen de Grote Kerk was aangeplakt. De Haagse hoogleraar anatomie Thomas Schwencke vroeg het gemeentebestuur in 1738 het inmiddels vervallen gebouwtje te mogen verruilen voor een steviger onderkomen. Hij vreesde voor de veiligheid van de ‘so vele illustre spectatores’ die zijn ontledingen bezochten. Indertijd was dit theater namelijk niet uitsluitend een plek om kennis op te doen, maar ook – of misschien wel: vooral – een plek van vermaak. Het liet even op zich wachten, maar de mannen van het Chirurgijnsgilde konden hun Theatrum in 1772 verhuizen. Wie door het prachtige oude Juffrouw Idastraatje struint, zal ongetwijfeld de hoge ramen van het gebouw op nummer 2 zijn opgevallen. Achter de geboogde vensters van dit mysterieuze pand bevond zich tot 1854 een grote ronde tribune waarop studenten, artsen en talrijke observanten plaatsnamen. Ter leering ende vermaeck werden onderaan de tribune op een ovale tafel de ontzielde lichamen van delinquenten en armen opengemaakt. Om herkenning te voorkomen ruilden de professoren ‘kadavers’ met Amsterdam; het anatomisch theater aldaar was gevestigd in De Waag. Ook Leiden had een dergelijk theater, dat – evenals het Amsterdamse – nog altijd te bezichtigen is, namelijk in Museum Boerhaave. Het theater in onze stad schopte het nooit tot museum. Aangezien in het pand tot vorig jaar een zalencentrum gevestigd was, is het goed mogelijk dat u de zaal wel eens van binnen heeft gezien. Het interieur, inclusief de tribune, is reeds lang geleden verloren gegaan. Met de sluiting van het centrum

13


FORUM HADRIANI

Rome aan de Vliet De hoofdstad van het Romeinse Rijk was dรกรกr waar de keizer was. In het jaar 122 verbleef keizer Hadrianus in een nederzetting van de Cananefaten aan de tegenwoordige Vliet bij Voorburg. Het plaatsje kreeg de naam van de keizer (Forum Hadriani) en functioneerde een paar weken lang daadwerkelijk als bestuurscentrum van het hele Romeinse rijk. Door Erick Kila

Impressie van Forum Hadriani door illustrator Bob Brobbel 14

HAAGSE HISTORIE


A

an de geschiedenis van Den Haag in de Romeinse tijd werd op school nooit veel aandacht besteed. De reden ligt voor de hand: Den Haag bestond niet in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Onderwijzers hielden het graag kort en bondig waar het de Haagse Oudheid betrof. Groepjes Cananefaten, ook wel ‘konijnenvangers’ genoemd, bevolkten onze streek en verder was er niet veel te beleven. In de kindergeest doken vervolgens beelden op van duinen, valstrikken voor konijnen en wat schamele hutjes. En ja, er was ook nog het vage besef van een opgegraven Romeinse boerderij in Rijswijk en van ‘iets’ Romeins in de grond bij Effatha, het doveninstituut in Voorburg. Het doveninstituut is al lang verdwenen uit het Voorburgse park Arentsburgh. Maar onder dit fraaie park in landschapsstijl sluimert een archeologisch monument van betekenis. Zo’n drie eeuwen Romeinse aanwezig-

Er was een gevaarlijke situatie ontstaan heid zijn aan de Zuid-Hollandse kust zeker niet ongemerkt voorbij gegaan. De Romeinen kwamen dan ook niet zo maar naar onze regio. Er was een ‘sturende’ macht die de legioenen deed marcheren: de Romeinse politiek joeg dit alles aan. In een enerverend machtsspel bepaalden senaat, keizer en leger de gestalte die het Romeinse rijk kreeg. Al in circa 50 vóór Christus gaf de senaat

Opgraving van een Romeinse haven in Forum Hadriani, 2007-2008 (Carole Raddato/ Wikimedia Commons) van de republiek Rome aan Julius Caesar opdracht het Romeinse gebied uit te breiden tot boven ‘Frankrijk en Belgie’ (Gallia). De Romeinse aanwezigheid in Nederland begon in 19 vóór Christus toen Augustus, de eerste keizer, een legerkamp liet bouwen in het huidige Nijmegen. Uit de sporen die Rome achterliet in de Haagse contreien is de laatste tijd veel afgeleid. Er is een beeld ontstaan waarin de Lage Landen niet slechts een ver en vochtig uithoekje van het imperium waren. Het lage land direct onder de Rijn (de natuurlijke rijksgrens) was voor Rome van wezenlijk belang. Het gebied van de Cananefaten, populair gezegd de ‘Haagse’ Germanen, was daarbinnen strategisch interessant.

Gevoelige kustregio Na de aanleg van een kanaal (nu ten dele de Vliet) door de Romeinse legeraanvoerder Corbulo in circa 50 na Christus stichtten Cananefaten ter plekke een nederzetting. Deze hoofdplaats van het Cananefaatse (Zuid-Hollandse) kustgebied telde niet meer dan een paar honderd inwoners. In het eerste kwart van de tweede eeuw trokken de regio en het kanaal-

Koperen munt met kop van Hadrianus, opgegraven in Voorburg (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden/Wikimedia Commons

dorpje de aandacht van het keizerlijk bestuur. Trajanus (98 - 117) en zijn opvolger Hadrianus (117 - 138) waren bekend met de Lage Landen. Ze verbleven beiden geruime tijd in Keulen (Colonia Agrippina) en beschouwden het in stand houden van een sterk Rijnleger als noodzakelijk voor de veiligheid van het rijk. Romeinse aanwezigheid betekende in de eerste plaats militaire aanwezigheid. De politieke arena werd in die tijd gedomineerd door tegenstellingen. Er bestonden spanningsvelden tussen Rome en de regio en tussen de strategische concepten van expansie en consolidatie. Juist onder Trajanus bereikte het rijk zijn grootste omvang. Zijn sterfjaar (117 na Christus) markeert een verandering in de Romeinse politiek die ook voor de Lage Landen en de nederzetting bij Corbulo’s kanaal gevolgen had. Trajanus’ adoptiezoon en opvolger, Hadrianus,

HAAGSE HISTORIE

15


stopte onmiddellijk na zijn aantreden de expansiedrift van het imperium. Er was een gevaarlijke situatie ontstaan. De grenzen waren niet goed meer te bewaken door de omvang van het rijk. Resoluut startte de nieuwe keizer een aanpak van consolidatie. Dat betekende een terugtrekking tot goed verdedigbare grenzen en het opgeven van door Trajanus veroverde gebieden. Bij deze omme-

De keizer ontvouwde plannen voor een drastische make-over zwaai paste een uitgebreide inspectiereis, die Hadrianus naar de noordelijke grensgebieden voerde. Waar Trajanus eerder in Duitsland en Nederland allerlei bouwactiviteiten ontplooide om te imponeren, mikte Hadrianus vooral op de nuttigheid. Zo combineerde hij het vergroten van de veiligheid met het tevreden houden van

Kaart van Peutinger met het ‘Foro Adriani.’ Kopie uit 1824-1826 (Rijksmuseum Amsterdam) de regio-bewoners. Toen hij in 122, aan het einde van het voorjaar, in de ‘Haagse’ dreven arriveerde, zag hij de kansen die er lagen om strategisch te bouwen. Hij trof een Cananefaats dorpje aan dat centraal lag in de militair ‘gevoelige’

Reconstructie van een huis in Forum Hadriani in Museumpark Archeon, Alphen aan den Rijn (Carole Raddato / Wikimedia Commons)

16

HAAGSE HISTORIE

kustregio. Er was veel belangrijks in de buurt: ter hoogte van Katwijk stopte de Limes (de noordgrens van het rijk) en de mondingen van Rijn en Maas waren niet alleen belangrijke toegangspoorten tot het Romeinse achterland, maar speel-


den ook een rol in de verbinding met Britannia. En dan waren er natuurlijk het kanaal van Corbulo (een verbinding tussen Rijn en Maas) en (bij Naaldwijk) een uitvalsbasis van de Romeinse vloot, de Classis Germanica.

Romeinse aanblik Het moet een imposant schouwspel zijn geweest: de intocht van Hadrianus in het miniatuur hoofdplaatsje van het Cananefaatse bestuursgebied. Dat was vooral te danken aan de grootte van Hadrianus’ gevolg (militairen, bouwmeesters, ambtenaren, filosofen etcetera). De keizer kleedde zich bewust sober, reisde te midden van zijn manschappen te paard of te voet en at gewoontjes buiten met de mannen mee (spek, kaas en eiersaus). Als het zo uitkwam, sliep hij zelfs in het kampement van de soldaten. ‘Rome is daar waar de keizer is’: de Grieks-Romeinse geschiedschrijver Herodianus (170 -240) drukte het helder uit in zijn Geschiedenis van het keizerrijk sinds Marcus Aurelius. In de weken dat Hadrianus met het reizende keizerlijke hof in de nederzetting vertoefde, was zij daadwerkelijk hoofdstad en bestuurscentrum van het hele rijk. De keizer vernoemde het dorpje naar zichzelf: Forum Hadriani. Hij ontvouwde onmiddellijk plannen voor een drastische ‘make-over’. Deze eerste stadsstichting van Hadrianus’ regeerperiode kreeg na het vertrek van de keizer gestalte door een forse ingreep. Het nieuwe stadsconcept gaf het plaatsje een echt Romeinse aanblik en bracht tegelijk een verandering van de ligging met zich mee. Het nieuwe Forum Hadriani ‘draaide’ als het ware een slag. Het sloot daardoor goed aan bij de gebouwen buiten de stad. Die waren volgens de lokale traditie op het zuidwesten gericht; dit had te maken met de overheersende windrichting. Een kleine, maar fijne, regionale hoofdstad ontstond. Met ongeveer duizend inwoners, met marktrechten, met een militair hoofdkwartier en met een bescheiden haven. De stad lag immers aan een nuttig kanaal. Tegenwoordig is een inwonersaantal van duizend niks. In de Romeinse tijd stelde het wel degelijk iets voor. Het bevolkingsaantal van het gebied van de Cananefaten

De zilverschat, in 2014 opgegraven bij Drievliet (Afdeling Archeologie, Gemeente Den Haag) (Zuid-Holland) bleef bijvoorbeeld steken bij 20.000.

Zilverschat De nieuwe stad oefende aantrekkingskracht uit op handelaren en boeren. Resultaten van recente opgravingen bij de Rotterdamsebaan, vlakbij Forum Hadriani, doen vermoeden dat er direct buiten de stadsmuren zelfs grotere gebouwen hebben gestaan. De vondst van een zilverschat op de opgravingssite nodigt uit tot een wetenschappelijk

De intocht moet een imposant schouwspel zijn geweest verantwoorde ‘verzonnen’ toedracht van het verstoppen van het zilver. Uiteraard wordt zo’n relatief kostbaar bezit niet verborgen door de bewoner van een schamel boerenhutje. Het gaat om 107 zilveren munten (denarii), zes zilveren armbanden, een verzilverde mantelspeld en stukjes van een ketting. Ze zaten in een beker van aardewerk. In tijden van gevaar stopte men vroeger kostbaarheden in de grond. Dit duidelijk in haast verborgen kapitaaltje is, gelet op de jongste aanwezige munten,

verborgen in het laatste kwart van de tweede eeuw. In die periode was Forum Hadriani volop bedrijvig. Er viel in de stad en de ommelanden ‘wat te halen’. Piraten maakten dan ook een tijdlang de ‘Zuid-Hollandse’ (en ‘Haagse’) kust onveilig en belaagden zelfs de ommuurde stad. Uit het Elbegebied afkomstige Chauken worden in dit verband genoemd. Het Romeinse bestuur vond de bouw van wachttorens en kleine kustforten noodzakelijk. Er werd langs zee te paard gepatrouilleerd. Onder die omstandigheden is het denkbaar dat bijvoorbeeld een veehandelaar zijn vermogen voor overvallers verborg, om het in veiliger tijden op te graven. Het label ‘konijnenvangers’ moet maar snel worden vergeten. De Germaanse stam van de Cananefaten gaf de eerste aanzet tot het ‘Rome aan de Vliet’. Via een door Hadrianus geheel vernieuwde stad kwam hun nederzetting letterlijk op de bekende Peutingerkaart (een Middeleeuwse kopie van een Romeinse kaart). Aan het eind van de derde eeuw begon het bergafwaarts te gaan met de stad. De Romeinen trokken weg en al in de vroege Middeleeuwen werden stenen van de gebouwen elders hergebruikt. Boven de grond herinnerde uiteindelijk niets meer aan de noordelijkste stad van het Romeinse rijk. In deze tijd zijn er nieuwe inzichten ontstaan over hoe Forum eruit heeft gezien Typisch Romeins waren de witte

HAAGSE HISTORIE

17


Ben jij al bij COMM geweest? COMM - het nieuwe Museum voor Communicatie is dé plek waar je de invloed van communicatie ervaart. In november 2017 is het museum na een grootschalige verbouwing heropend. Als bezoeker onderga je wat de impact van communicatie is op jou en je omgeving. Een leuk uitje voor alle leeftijden in hartje Den Haag. We laten je op 4 verdiepingen ervaren wat communicatie is, houden je een spiegel voor en zetten je aan het denken. Hoe communiceerden ze vroeger? Dat ontdek je door onze interactieve tentoonstellingen en vaste collectie. Via het verleden reis je naar het heden richting de toekomst.

COMM museum voor communicatie Zeestraat 82 2518 AD Den Haag

E info@comm.nl T +31 70 330 75 00 W comm.nl

COMM is elke dag open vanaf 10.00 uur, behalve op maandag

© DigiDaan

Onze huurder Lekker Brood is een ambachtelijke biologische bakker die ouderwets lekker brood bakt. De prachtige houten pui is al even ambachtelijk, en wat te denken van die authentieke wandtegels met reliëf en organische patronen? Zo versterken Haagse kwaliteiten elkaar.

AD OVERGAAG LEKKER BROOD H E R E N G R A C H T 16

Bouw mee aan Haags karakter! Word certificaathouder

Stadsherstel Den Haag koopt, herstelt en herbestemt monumenten en beeldbepalende panden. Want het historische karakter van Den Haag en omgeving moet behouden worden! Stadsherstel dankt een groot deel van haar vermogen aan certificaathouders. Zij steunen het gedachtegoed en werk van de organisatie door certificaten te kopen. Geïnteresseerd in certificaten van Stadsherstel? Kijk snel op www.stadshersteldenhaag.nl


FORUM HADRIANI

huizen met rode dakpannen. Opvallend waren de vele zuilengalerijen. Aan de drukke markt (forum) herinnert het eerste deel van de stadsnaam. Een brede winkelstraat, met een riool eronder, benadrukte de economische betekenis van Forum Hadriani. Belangrijk voor het sociale leven was het onvermijdelijke badhuis. Maar naast de mogelijkheid tot gezamenlijk poedelen, zorgde een andere openbare voorziening voor een nog intiemere collectieve ervaring: de stad had een openbaar toilet, zonder kleinste kamertjes. In één en dezelfde ruimte zaten verschillende Forumburgers (vermoedelijk mannen) naast elkaar, gezellig babbelend, hun behoefte te doen. Eigenaren van openbare toiletten verkochten destijds trouwens de opgevangen urine aan wasserijen. Uiteraard onder het motto Pecunia non olet (geld stinkt niet). Erick Kila is schrijver en journalist.

ONZE PARTNERS Haagse Historie is een uitgave van de Stichting Haagse Historie & Erfgoed. Hierin werken 20 historische verenigingen en de vier erfgoedinstellingen van de gemeente Den Haag samen om zo veel mogelijk mensen te interesseren voor de fascinerende geschiedenis van Den Haag en de omliggende gemeenten. Geschiedkundige Vereniging Die Haghe Haagsegeschiedenis.nl secretaris@haagsegeschiedenis.nl Gilde Den Haag Gildedenhaag.nl info@gildedenhaag.nl Historische en Genealogische Vereniging Scheveningen HGVS.net martinspaans@ziggo.nl Historische Vereniging Buitenplaats Ypenburg Historischypenburg.nl hvby@historischypenburg.nl Historische Vereniging Rijswijk Historischeverenigingrijswijk.nl secretariaat@historischeverenigingrijswijk.nl Historische Vereniging Voorburg Historischeverenigingvoorburg.nl Info@historischeverenigingvoorburg.nl

Stichting Haags Industrieel Erfgoed SHIE.nl info@shie.nl Stichting Joods Erfgoed Den Haag Joodserfgoeddenhaag.nl joodserfgoeddenhaag@gmail.com Stichting Oud Loosduinen Loosduinsmuseum.nl info@loosduinsmuseum.nl Vereniging Erfgoed Leidschendam Erfgoedleidschendam.nl info@erfgoedleidenschendam.nl Vereniging Noitdorpsche Historiën Noitdorpsche-historien.nl info@noitdorpsche-historien.nl Vrienden van Den Haag Vriendenvandenhaag.nl vriendenvandenhaag@hotmail.com Vrienden van De Witt Vriendenvandewitt.nl info@vriendenvandewitt.nl Vrienden van de Hofvijver Hofvijver.net info@hofvijver.net Vrienden van het Lange Voorhout Vriendenvanhetlangevoorhout.nl info@vanbeuningenadvocaten.nl Gemeente Den Haag:

Louis Couperus Genootschap Louiscouperus.nl secretaris@louiscouperus.nl Muzee Scheveningen Muzeescheveningen.nl info@muzee.nl

Brons-met-gouden beeldje van een griffioen, opgegraven in Voorburg (Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden/ Wikimedia Commons)

Verdieping • Tom Buijtendorp Het jaar 117 (2017) • Erick Kila Verhalen van de Romeinse kust (2017)

Stichting 3 Maart ’45 Bb45.nl 3maart45@bezuidenhout.nl Stichting Atlantikwall Museum Scheveningen Atlantikwallmuseum.nl info@atlantikwallmuseum.nl Stichting Carillon Den Haag Stichtingcarillondenhaag.nl info@stichtingcarillondenhaag.nl

Afdeling Archeologie Denhaag.nl archeologie@denhaag.nl Afdeling Monumentenzorg Monumentenzorgdenhaag.nl monumentenzorg@denhaag.nl Haags Gemeentearchief Denhaag.nl haagsgemeentearchief@ denhaag.nl Haags Historisch Museum Haagshistorischmuseum.nl info@haagshistorischmuseum.nl Meer informatie over de partners en hun activiteiten vind je op Haagsehistorie.nl

HAAGSE HISTORIE

19


BEELDVERHAAL

INFERNO 3 maart 1945 is een zwartgeblakerde bladzijde in het Haagse geschiedenisboek. De dag waarop vuur uit de hemel viel. Tekst en beeld: Froukje Holtrop

1e Van den Boschstraat in brand na het bombardement. Foto van S.C. van Vleuten (Haags Gemeentearchief)

20

HAAGSE HISTORIE


O

p de vroege zaterdagmorgen van 3 maart 1945 bombardeerden vliegeniers van de Britse Royal Air Force per ongeluk het Bezuidenhout en het Korte Voorhout. Ze hadden de verkeerde coördinaten doorgekregen. De bommen waren bedoeld om de Duitse lanceerinstallaties voor V2-raketten in het Haagse Bos onklaar te maken. De bommenregen had rampzalige gevolgen. Het Bezuidenhout was in die tijd voller dan ooit, omdat er veel geëvacueerde gezinnen uit andere wijken waren ondergebracht. Er vielen ruim 550 doden en ongeveer 12.000 mensen werden dakloos. Na het bombardement ontstonden zulke enorme branden, dat de brandweer die niet kon blussen. Pas toen de rook was opgetrokken, konden de doden worden geborgen en de gewonden verpleegd. Sommige overlevenden verzamelden hun huisraad, terwijl anderen beduusd stonden te kijken naar wat er nog over was van de statige lanen, de gezellige winkelstraten en de mooie pleinen. De hele aanblik van de wijk was veranderd. Straten, voor zover niet geheel weggevaagd, waren onherkenbaar. Schoorstenen van de eens prachtige huizenrijen stonden als schimmige gestalten in het gelid. Kerktorens zonder spitsen, altaren in de openlucht. Hier een verloren lantaarnpaal, daar een eenzame boom of een aanplakzuil. En overal steenhopen. Een nog volledig intact huis toont de grens tussen wie geluk heeft gehad en wie niet. De foto’s zijn stille getuigen, maar veel oudere Hagenaars hebben deze beelden nog op hun netvlies en horen ook de geluiden die daarbij hoorden. Toch hoeven anderen niet heel veel moeite te doen om zich in te leven, dankzij de vele tv-rapportages uit gebombardeerde steden in de huidige oorlogsgebieden, zoals Aleppo in Syrië.

HAAGSE HISTORIE

21


Bominslagen in het Bezuidenhout, gezien vanuit Voorburg (Haags Gemeentearchief)

Rokende puinhoop langs de Nieuwe Uitleg (Haags Gemeentearchief)

22

HAAGSE HISTORIE


Brandweermannen overzien de ravage in de Franรงois Valentijnstraat (Haags Gemeentearchief)

HAAGSE HISTORIE

23


Wat overbleef van de Boskantkerk aan de Prinsessegracht (Haags Gemeentearchief)

Schoorsteenpijpen, een eenzame lantaarnpaal en veel puin. Foto van J.A.B. von MĂźnching (Haags Gemeentearchief)

24

HAAGSE HISTORIE


Handkarren met gered meubilair op het Charlotte de Bourbonplein (Haags Gemeentearchief)

Teken van leven voor familie en vrienden tussen het puin (AD/ Haagsche Courant/Haags Gemeentearchief)

HAAGSE HISTORIE

25


HAAGSE HELD

WILLEM MINDERMAN

EEN ETSER IN ZIJN DUINPAN Door Wim Willems

O

oit zei hij door God gestraft te zijn met zeer goede ogen, waardoor het voor hem extra zwaar woog zo scherp te zien hoe klein zijn talent was. Nu is bescheidenheid weliswaar een ingebakken Hollandse deugd, maar de kunstenaar Willem Minderman meende het. In diepste wezen voelde hij zich een eenvoudige handwerksman. Dat verhinderde hem echter niet een flink oeuvre op te bouwen. Hij was een leidende figuur in De Haagse Etsclub en maakte furore als restaurateur van Mondriaan, met een eigen atelier in het Gemeentemuseum. Bovendien werd hij met de jaren een gezichtsbepalende artiest in het scheppende circuit van de hofstad. Een gedreven verteller ook, die over details in de kunst niet uitgepraat raakte. Zijn levensloop als kunstenaar verliep, zoals dat van vele vakbroeders en -zusters, nogal moeizaam. Hij balanceerde lang tussen zijn bewondering voor het werk van de groten in de kunst en de ontwikkeling van zijn eigen talent, dat hij beperkt noemde. Op 13 augustus 1910 werd hij in Leiden geboren, in een eenvoudig milieu, en al op zijn dertiende ging hij van school om aan de slag te gaan als huisschilder. Hij verdiende er een karige boterham mee, maar voelde al snel meer te willen. Dat viel niet mee voor een jongen met weinig geloof in eigen kunnen. Toch begon hij op vrije

26

HAAGSE HISTORIE

zaterdagmiddagen bij een privéleraar tekenlessen te volgen. Dat onderricht stimuleerde hem voldoende om de overstap te durven maken naar een opleiding aan de Haagse Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Hij werd lid van de kunstenaarssociëteit Pulchri Studio, waar hij de nodige inspiratie opdeed. Het viel tijdens de jaren van de crisis alleen niet mee om het hoofd boven water te houden. Om die reden kon hij ook pas in 1938 trouwen met de vrouw die hij al een tijdlang kende. Met Johanna Klein, een jaar jonger dan hij, zou hij twee kinderen krijgen, Connie en Willem Frederik. De hele jaren veertig door bleef het intussen sappelen. Tegenover de Duitse Kultuurkamer hield hij zijn rug niet recht (hij meldde zich gewoon aan), waardoor hij na de bevrijding een tijdlang niet mocht exposeren. Hij was echter lang niet de enige die aan de druk van de bezetter had toegegeven, en die misstap heeft zijn verdere carrière dan ook niet in de weg gestaan.

scherpe observatievermogen misschien wel zijn grote kracht vormden, ontdekte hij pas later in zijn leven. Om te ontkomen aan zijn fixatie op het eigen talent en vooral om zijn gezin te kunnen blijven onderhouden, aanvaardde hij in 1950 een baan als docent aan de Koninklijke Academie. Uit de overlevering weten we dat hij er het artistieke vuur van talloze jonge hemelbestormers aanwakkerde. Na hun opleiding wisten veel leerlingen de weg naar zijn huis in de Banstraat 12 te vinden, waar de wijn rijkelijk vloeide. Als leermeester heeft hij een kwarteeuw lang een middelpuntvliedende kracht gevormd in kunstzinnige

Mondriaan-collectie

kringen van de hofstad. Zijn bewondering voor het werk van belangrijke kunstenaars kon hij kwijt in zijn werkzaamheden voor musea. Met de jaren groeide hij uit tot een internationaal bekend restaurateur van werken van schilders die tot de school van De Stijl behoorden, in het bijzonder de verzameling van Piet Mondriaan. Met het geel op diens doeken was het volgens Minder-

Intussen bleef hij rusteloos zoeken naar een eigen stijl, want zijn werk voldeed zelden aan de hoge eisen die hij stelde. In de schaduw van de grote meesters kreeg hij maar geen contouren. ‘Een schilderij liegt nooit’, was een favoriete uitspraak van hem. Dat hij zijn eigen vroege doeken verloochende, hoeft dan ook niet te verwonderen. Dat zijn eenvoud en zijn

Een man vol vuur, maar zonder grootspraak


Willem Minderman in zijn atelier in de Banstraat 12, 1977 (Haagsche Courant/Haags Gemeentearchief) man altijd gedonder, maar dankzij zijn inspanningen werd de collectie in het Gemeentemuseum een trekpleister van de Nederlandse schilderkunst. Tevens zorgde Minderman ervoor dat de koele, heldere ruimte waar hij zijn werk deed permanent in gebruik werd genomen als restauratieatelier van het museum.

Toveren met zwart en wit Naast zijn scheppende, restauratieve en docerende werk was Minderman een verwoed verzamelaar van allerlei voorwerpen, voortkomend uit zijn eerbied voor de gewoonste dingen. Over kunst van niet-westerse volkeren, zoals maskers, maar ook over willekeurige objecten in de natuur kon hij eindeloos vertellen. Dat deed hij zelfs in gevangenissen, waar hij op vertrouwelijke voet met jonge delinquenten omging. Hij was een man vol vuur, maar zonder grootspraak. Degenen

die hem kenden, prezen hem om zijn warmte en toegankelijkheid. Zijn liefde voor het ambachtelijke bracht Minderman uiteindelijk tot de even minimale als rijke wereld van licht en schaduw die hij aantrof in de kunst van het etsen. Toveren met zwart en wit, en alle grijstinten daar tussenin. Toewijding, eenvoud en verstilling. Om dat te bereiken trok hij zich regelmatig terug in een duinpan waar hij speciaal toestemming voor had gevraagd. Het was een ongerept plekje in het voor publiek gesloten waterleidingduingebied bij Scheveningen, waar hij ogen te kort kwam om de sensaties van de natuur in zijn tekeningen te vangen. Hier observeerde hij zonder ophouden het struikgewas, het helmgras en de wilde vegetatie op de hellingen. Deze werkplek was een reservaat voor zijn zintuigen, waarin zijn innerlijk vanzelf tot rust kwam.

Niet langer hoefde hij zich te meten met al die fameuze schilders die hij zo bewonderde. Hier zag hij zichzelf niet meer als een dwerg met een pot vol penselen. In deze duinpan kon hij volledig afstand nemen van artistieke pretenties, want de naald van zijn gemoed wees als in een trance alleen naar hemzelf. Hier bleek hij in staat om de wereld om hem heen te vangen in dunne lijntjes en krassen, en kwam hij tot bijna abstracte kunst. Met zijn scherpe oog voor de zuivere lijn schiep hij met zijn duintekeningen een soort natuurpoëzie, waarmee hij in zijn tijd school maakte. In 1972 maakte hij met een aantal geestverwanten een boekje met twintig etsen van schelpen dat zou uitgroeien tot een collector’s item. Twaalf jaar later richtten zij officieel een etsclub op. In zijn atelierzolder boven galerie Nova Spectra aan de Laan van Meerdervoort 27 maakte Willem naast stillevens tal van Haagse stadsgezichten. Ze vonden gretig aftrek. Op 24 juli 1985 kwam hij na een kort ziekbed onverwachts te overlijden. Diezelfde zomer nog wijdde het Gemeentemuseum bij wijze van In Memoriam een tentoonstelling aan Willem Minderman, etser in een duinpan. Wim Willems is schrijver en emeritus hoogleraar sociale geschiedenis. Dit portret is een gebaseerd op een mapje met artikelen dat zijn neef Julliet Smit ter beschikking stelde. Zie ook Willemminderman.nl

Serie Haagse portretten Wim Willems schreef het boek Hagenezen die er mochten wezen (uitgeverij De Nieuwe Haagsche, 2016), een bundeling van 85 porWim Willems tretten van bijzondere mannen en vrouwen. In deze rubriek Haagse Held zet hij de serie voort. Elk kwartaal lees je hier een gloednieuw portret.

HAGENEZEN die er mochten wezen

Jan-Hendrik Bakker, Pieter van den Broeke, Herman Rosenberg

Het boek is voor € 24,50 te bestellen via www.denieuwehaagsche.nl. HAAGSE HISTORIE

27


SCHUTTERIJ

Haagse schutters

ORDEBEWAKERS ORDEVERSTOORD In de zeventiende eeuw was de schutterij van Sint Sebastiaan verantwoordelijk voor de openbare orde. Het systeem van een gewapende burgerwacht was echter niet zonder problemen. Onordelijk gedrag, interne rivaliteit en politieke en religieuze spanningen bedreigden meer dan eens de eenheid en het prestige van de schutterij. Door Lex van Tilborg

28

HAAGSE HISTORIE


OF ERS?

Schutters doen koningin HenriĂŤtte Maria van Engeland uitgeleide vanaf het strand van Scheveningen in 1644. Schilderij door Sybrand van Beest (Haags Historisch Museum)

HAAGSE HISTORIE

19 2 3


Meikermis met schuttersparade op het Buitenhof. Gravure door Daniël Marot uit 1686 (Rijksmuseum Amsterdam)

E

én keer per jaar trokken de schutters van Sint Sebastiaan op volle oorlogssterkte, met vliegend vaandel en slaande trom door de belangrijkste straten van Den Haag. De parade eindigde op een centrale plek waar de schutters wapenoefeningen verrichtten, de zogeheten wapenschouw. Dit optreden stelde het stadsbestuur in de gelegenheid de wapenuitrusting en vaardigheden van de stedelijke militie te inspecteren. Ook was het jaarlijkse evenement bij uitstek de gelegenheid voor de schutters om zich aan de bevolking te presenteren. De schuttersparade of ‘optrek’ vond traditiegetrouw plaats tijdens de Haagse meikermis en was het belangrijkste publieke optreden van de schutterij. Daniël Marot legde deze gebeurtenis in 1686 vast in een fraaie gravure. We zien hoe de schutters keurig in het gelid over het Buitenhof paraderen. Voor de stadhouderlijke vleugel van het Binnenhof worden saluutschoten gelost. Honderden Hagenaars en bezoekers van buiten de stad hebben zich langs de route opgesteld om het spektakel te bekijken. De prent van Marot beeldt de schutterij af in haar finest hour. Hier toonden de burgers hun eensgezindheid, militaire

30

HAAGSE HISTORIE

kracht en stedelijke trots. In werkelijkheid ging het er echter lang niet altijd zo harmonieus aan toe: de eenheid van de schutterij lag meer dan eens onder vuur en het stadsbestuur kon lang niet altijd vertrouwen op haar loyaliteit.

Vendels en rotten De geschiedenis van de Sint-Sebastiaansschutterij gaat terug tot de Middeleeuwen. Net als in andere Hollandse steden werd de Haagse schutterij in 1580 op last van Willem van Oranje hervormd. Van een wat ingeslapen gilde werd de schutterij omgetoverd tot een gewapende burgerwacht met een duidelijk militaire functie. In 1603 voerde het stadsbestuur nog een reorganisatie door. De schutterij was nu op stevig militaire leest geschoeid: de schutters waren verdeeld in compagnieën of vendels, die onder leiding stonden van een kapitein, een vaandeldrager en een luitenant. Aan de top van de schutterij stond een kolonel, die op zijn beurt verantwoording aflegde aan het stadsbestuur. De officieren werden gerekruteerd uit de hogere kringen van de Haagse samenleving. Deze functies vormden vaak een opstapje naar het pluche van het stadsbestuur. Het voet-

volk, de ‘rotgezellen’ (ieder vendel telde zes onderafdelingen of ‘rotten’), bestond vooral uit middenstanders: ambachtslieden, winkeliers en kooplieden. Den Haag was verdeeld in een aantal schutterswijken die ieder een eigen vendel hadden. Aan het begin van de zeventiende eeuw waren er vier vendels actief: het Oranje, het Witte, het Blauwe, en het Oranje-blanje-bleu (oranje-wit-blauwe) Vendel. Tegen het midden van de eeuw kwamen daar


nog het Groene en Colombijne Vendel bij. Behalve het bewaken van de openbare orde (onder andere door ’s nachts de wacht te houden: de nachtwacht!) en het optreden in geval van oproer of rellen had de schutterij ook echt militaire taken. Net als schutterijen uit andere Hollandse steden werd ook de Haagse Sint-Sebastiaansschutterij verschillende keren buiten de stad ingezet op het strijdtoneel van de Tachtigjarige Oorlog. Zo waren onder andere bij de belegeringen van Bergen op Zoom (1621) en Den Bosch (1629) Haagse schutters actief.

Officieel was het een eer om schutter te mogen zijn. Lang niet alle inwoners van de stad kwamen ervoor in aanmerking. Alleen wie het burgerrecht bezat en een eigen wapenuitrusting kon betalen, mocht schutter worden. De schuttersstukken die de officieren van Sint Sebastiaan in hun doelengebouw aan de Korte Vijverberg aan de wand hingen, toonden stuk voor stuk trotse, stoere mannen. Voor de gewone ‘rotgezellen’ lag het waarschijnlijk wel iets anders. Behalve een eer was de schutterij namelijk ook een plicht. Alle

Afkoopregeling Naast Sint Sebastiaan bestond in Den Haag nog de Sint-Jorisschutterij. Deze tweedeling was een gevolg van het feit dat Den Haag feitelijk uit twee bestuurlijke eenheden bestond: enerzijds het dorp Die Haghe en anderzijds het Binnenhof en omgeving. Laatstgenoemd gebied was van oudsher het domein van de graven van Holland en werd tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden bestuurd door het Hof van Holland en de Rekenkamer. De Sint Jorisschutterij, gevestigd in de Sint Jorisdoelen aan het Tournooiveld, was een nogal elitaire club van vooral edellieden en hoge bestuurders. Begin zeventiende eeuw was zij uitgegroeid tot een deftige herensociëteit. De echte schutterstaken, zoals het ’s nachts patrouilleren in de hofbuurt, lieten zij vanaf 1617 over aan de schutters van het dorp Die Haghe, de Sint Sebastiaansschutterij.

Burgers die niet onder hun schuttersplichten uit konden komen, gedroegen zich niet altijd even representatief. Verordeningen van het stadsbestuur waarschuwden voortdurend tegen dronkenschap, gokken en onderlinge ruzies. Onordelijk gedrag was vooral tijdens de jaarlijkse schuttersparade uit den boze: de schutterij werd er minder afschrikwekkend door en het deed afbreuk aan het prestige van de stad. In Den Haag bestond vanaf 1617 een speciale verordening die het gedrag van de schutters tijdens de ‘optrek’ in goede banen moest leiden.

Misdragingen

Er stonden fikse boetes op het inschieten van ramen

mannelijke burgers tussen de achttien en zestig jaar moesten in principe dienen in de schutterij. Dat lang niet iedereen daar zin in had, blijkt onder meer uit het bestaan van een ‘afkoopregeling’. Vooral rijkere burgers maakten er graag gebruik van. De schilder Jan van Ravesteijn werd in 1618, nadat hij een groot groepsportret van het stadsbestuur en de officieren van de schutterij had gemaakt, vrijgesteld van zijn schuttersplichten. Zo’n vrijstelling was dus een beloning.

In 1631 en daaropvolgende jaren vaardigde het stadsbestuur als gevolg van recente ‘ongeregeltheden ende disordren’ extra bepalingen uit. Er stonden fikse boetes op het niet komen opdagen, het niet opvolgen van de bevelen van de officieren en – het meest opmerkelijk – het inschieten van ramen of kapotschieten van vaandels. Het bestaan van deze boetes en de voortdurend herhaalde verordeningen laat zien dat al deze misdragingen zich daadwerkelijk voordeden en blijkbaar moeilijk uit te roeien waren. Dat het schieten op vaandels werkelijk gebeurde, blijkt ook uit een incident dat zich in 1652 voordeed. In dat jaar schoten schutters van het Oranje Vendel tijdens de wapenschouw het vaandel van hun collega’s van het Witte Vendel aan flarden. Een zeer agressieve en tegelijk symbolische daad, want een vaandel was letterlijk en figuurlijk

Het Haagse stadsbestuur en officieren van de schutterij. Schilderij door Jan van Ravesteijn uit 1618 (Haags Historisch Museum)

HAAGSE HISTORIE

31


het uithangbord van een vendel. Het Oranje en het Witte Vendel lagen wel vaker met elkaar in de clinch. In 1660 besloot het Oranje Vendel om op eigen houtje een schilderij van het Witte Vendel, dat op een prominente plek in de Sebastiaansdoelen hing, te verhangen om plaats te maken voor een nieuw schuttersstuk van het eigen vendel.

Bijtende vloeistof Het geschil werd uitgevochten voor het Hof van Holland, dat bepaalde dat het schilderij mocht blijven hangen, maar dat het Oranje Vendel het Witte Vendel moest trakteren op een diner met moezelwijn. Zo’n schuttersmaaltijd was bij uitstek het middel om de vrede te tekenen. Maar het incident kreeg nog een staartje: een jaar later werd het schilderij van het Oranje Vendel met een bijtende vloeistof zwaar beschadigd. Ondanks een door het stadsbestuur uitgeloofde beloning werden de daders nooit gepakt, al ligt het

voor de hand in welke hoek deze gezocht moesten worden. Waar de rivaliteit tussen deze twee vendels vandaan kwam, is niet precies bekend. Mogelijk viel deze samen met de politieke tegenstelling tussen Oranjegezinden en staatsgezinden. Maar ook de oude tegenstelling tussen hof en dorp kan een rol hebben gespeeld: het Witte Vendel had als schutterswijk de chique hofbuurt waar de bestuurders van de gewestelijke instellingen woonden, het Oranje Vendel had zijn ‘territorium’ rond de Grote Kerk en het Oude Raadhuis, het oudste deel van het dorp.

Loyaliteit in het geding Zorgelijker dan de rivaliteit tussen afzonderlijke vendels was voor het stadsbestuur een situatie waarin de gehele schutterij verdeeld raakte. Dat gebeurde bijvoorbeeld tijdens ‘nationale’ politieke conflicten of religieuze twisten. De

loyaliteit van de schutterij was dan in het geding. Een deel van de schutters kon besluiten om de bevelen van het stadsbestuur te negeren of, erger nog, op eigen houtje op te treden. Een van de manieren waarop het

Het Oranje en het Witte Vendel lagen vaker met elkaar in de clinch stadsbestuur zich probeerde te verzekeren van de loyaliteit van de schutterij was door te sleutelen aan de schutterseed. Dat gebeurde bijvoorbeeld tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), toen de oorlog met Spanje weliswaar op een laag pitje stond, maar de Republiek verscheurd werd door religieuze twisten tussen twee calvinistische stromingen: de remonstranten en de contraremonstranten. Stadhouder Maurits koos met zijn bekende gang naar de Kloosterkerk de kant van de contraremonstranten, terwijl landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt aan de zijde van de remonstranten stond. De Haagse schutterij was net als die in andere Hollandse steden verdeeld. Om hieraan een eind te maken, introduceerde het overwegend remonstrantse stadsbestuur in 1618 een nieuwe eed: de schutters moesten voortaan trouw zweren aan de Staten van Holland en het stadsbestuur en niet langer aan de stadhouder. De contraremonstrantse schutters weigerden dit. Het stadsbestuur wilde hen niet beloven dat zij niet tegen hun eigen geloofsgenoten zouden worden ingezet. Het gevolg was dat de contraremonstranten uit de schutterij werden ontslagen.

Oproerige schutters

Kopie van het schuttersstuk van het Oranje Vendel dat met bijtende vloeistof werd beschadigd. Schilderij door Martinus Lengele uit circa 1660 (Haags Historisch Museum) 32

HAAGSE HISTORIE

Naast religie vormde vooral de aanhankelijkheid aan Oranje onder de schutters een terugkerende bron van zorgen voor het stadsbestuur. Dat was met name het geval tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672). Onder het regime van de ‘Ware Vrijheid’ van raadpensionaris Johan de Witt werden de Oranjes uitgesloten van het stadhouderschap, tot


De moord op Johan en Cornelis de Witt voor de Gevangenpoort. Schilderij door Pieter Frits uit 1672-1706 (Haags Historisch Museum) groot ongenoegen van grote delen van de burgerij. Dat ongenoegen uitte zich zo nu en dan in orangistische relletjes en oproeren, waaraan de Hollandse schutterijen soms actief deelnamen. In Den Haag was in 1653 een deel van de schutterij betrokken bij rellen tegen staatsgezinde bestuurders. Omhangen met oranje linten liepen de schutters voorop in een pro-Oranjedemonstratie die uitmondde in het ingooien van de ruiten van de woningen van verschillende bestuurders, onder wie de baljuw, twee van zijn onderschouten en de logementen van staatsgezinde steden als Amsterdam en Dordrecht. Dit was voor het stadsbestuur een regelrechte ramp, want de Staten van Holland dreigden naar aanleiding van de rellen hun vergaderingen naar een andere stad te verplaatsen. Het garnizoen moest eraan te pas komen om de orde te herstellen.

Moord op De Witt Het meest beruchte optreden van de Haagse schutterij was tijdens de moord op de gebroeders De Witt in het Rampjaar 1672. Hoewel historici het nog altijd niet eens zijn over de vraag of er sprake was van een complot – met stadhouder Willem III als hoofdschuldige – staat wel vast dat de schutterij een belangrijk aandeel had in de moord. Het was niet het ‘grauw’ dat de moorden pleegde, zoals hier en daar nog

steeds beweerd wordt, maar de gegoede Haagse burgerij. Nadat bekend was geworden dat de gevangen Cornelis de Witt, die beschuldigd was van het beramen van een moordaanslag op Willem III, vrij zou komen, verzamelde zich op 20 augustus 1672 een woedende menigte rond de

Schutters waren betrokken bij rellen Gevangenpoort. Het werd Cornelis en zijn broer Johan, die naar de Gevangenpoort was gekomen om Cornelis op te halen, onmogelijk gemaakt om te vertrekken. Uit eigen beweging trokken alle vendels van de schutterij op naar de Gevangenpoort, niet om de orde te herstellen, maar om het oproer over te nemen. Het stadsbestuur probeerde nog te onderhandelen, maar zilversmid en schutter Hendrick Verhoeff, een van de leiders van het oproer, verklaarde: ‘Het [vermoorden van de gebroeders De Witt] sal evenwel geschieden, spaert god myn ’t leven, al sou ick het alleen doen.’ Niet veel later werd de Gevangenpoort bestormd, werden de broers naar buiten gesleept en gelyncht. Schutters losten meerdere schoten.

Kort na de moord werd ook afgerekend met het stadsbestuur, zij het op minder bloedige wijze. Willem III stelde een nieuw bestuur aan, waarin maar vier ‘oude’ regenten terugkeerden. Mede op advies van de schutterij werden daarnaast maar liefst vier kapiteins, twee vaandeldragers en een kolonel benoemd. Een voormalig schepen, die beweerde Johan de Witt eigenhandig te hebben vermoord, werd gepromoveerd tot baljuw van Den Haag. Het lijkt erop dat de schuldigen door Willem III voor hun optreden werden beloond. Het oproer van de gewapende burgers was geslaagd. Lex van Tilborg is conservator bij het Haags Historisch Museum en Museum de Gevangenpoort.

Verdieping

• M. Carasso-Kok en J. Levy-van Halm (red.) Schutters in Holland: Kracht en zenuwen van de stad (1988) • Thera Wijsenbeek, ‘Schutters, gilden en buurten’ in Den Haag. Geschiedenis van de stad 2: De tijd van de Republiek (2005) • Michel Reinders, Gedrukte chaos. Populisme en moord in het rampjaar 1672 (2010) • Ronald Prud’homme van Reine, Moordenaars van Jan de Witt. De zwartste bladzijde van de Gouden Eeuw (2013)

HAAGSE HISTORIE

33


KUNSTSTAD

Portret van Andreas Schelfhout, ets door Adrianus Johannes Ehnle uit 1854 (Rijksmuseum Amsterdam)

Romantische Hagenaar De geboren Hagenaar Andreas Schelfhout (1787-1870) is de voornaamste schilder van de Hollandse Romantiek. Niet alleen vanwege zijn eigen werk, maar ook door de vele beroemde leerlingen die hij heeft opgeleid. Door John Sillevis

34

HAAGSE HISTORIE


G

edurende de hele negentiende eeuw was Den Haag het centrum van artistieke ontwikkelingen in Nederland. In de eerste helft van de eeuw vierde de Romantiek hoogtij en in de tweede helft ontplooide zich een realistische beweging die wij nu aanduiden als De Haagse School. Het schilderkundig genootschap Pulchri Studio, opgericht in 1847, speelde daarbij een belangrijke rol. De Haagse Kunstkring, die pas aan het eind van de eeuw werd gevormd, bood onderdak aan kunstenaars die zich richtten op het symbolisme en de Art Nouveau. Een centrale figuur in de Hollandse Romantiek was Andreas Schelfhout, geboren in Den Haag in 1787, als zoon van een Gentse lijstenmaker. Al jong bleek zijn uitzonderlijke tekentalent. Zijn opleiding kreeg hij van de decorontwerper Breckenheimer, maar hij was geen leerling van de Haagse Tekenacademie. Later zei men over Schelfhout dat de natuur zijn voornaamste inspiratiebron was. ‘Zij, en zij alleen was de leermeester van Schelfhout’, zo schreef Cornelis Kruseman in het Album van Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders. (1844). Toch was Schelfhout geen schilder in de vrije natuur. Zijn schilderijen ontstonden in zijn atelier aan de Prinsessegracht. Ze waren gebaseerd op ruwe schetsen die hij in de openlucht had gemaakt, waarna hij er zijn fantasie op losliet.

Toch was hij niet verbonden aan de Haagse Tekenacademie; daar zwaaide zijn neef Bart van Hove de scepter. Tot de belangrijkste pupillen van Schelfhout behoorden Wijnand Nuyen, Johan Barthold Jongkind en Charles Leickert. Nuyen (1813-1839) kwam al op twaalfjarige leeftijd in de leer bij Schelfhout. De jongen maakte direct al indruk met een aangrijpend schilderij van de zware storm die Scheveningen in 1825 trof.

Verontwaardigd

disch kustgezicht van Eugène Isabey. Ook de Engelse kunstenaar Richard Parkes Bonington was een ontdekking voor Nuyen, vooral door diens litho’s van havens en pittoreske stadsgezichten. Het enthousiasme van Nuyen moet aanstekelijk zijn geweest,

Al op 21-jarige leeftijd exposeerde Schelfhout de serie Vier jaargetijden op de Tentoonstelling van Levende Meesters in Amsterdam, waarbij vooral zijn uitbeelding van de winter opviel door zijn uitzonderlijke kwaliteit. De wintergezichten van Schelfhout zouden in de loop van de jaren uitgroeien tot zijn meest bekende specialiteit. Een jaar later kreeg hij in Antwerpen een gouden medaille voor een panoramisch landschap in de omgeving van Oosterbeek. Vele onderscheidingen zouden volgen, zoveel zelfs dat Schelfhout uiterst verontwaardigd was dat hij in 1842 genoegen moest nemen met een zilveren medaille. Niettemin was zijn reputatie toen al zodanig, dat hij internationale waardering genoot. Het aantal leerlingen dat Schelfhout om zich heen verzamelde was aanzienlijk.

Normandië en Engeland Gaandeweg maakte Nuyen zich echter los van zijn leermeester na zijn bezoek aan de Parijse Salon van 1833, waar hij voor het eerst oog in oog stond met een Norman-

Charles Leickert, die eigenlijk een leerling van Nuyen was, kwam na diens overlijden in de leer bij Schelfhout. Hij bleek een veel volgzamere inslag te hebben en blonk uit in zomer- en winterlandschappen in de stijl van Schelfhout. Tot 1849 bleef hij wonen en werken in Den Haag; later verhuisde hij naar Amsterdam en vervolgens naar Duitsland.

Jongkind Misschien wel de bekendste leerling van Schelfhout was Johan Barthold Jongkind (1819-1891), die zowel lessen ontving van Bart van Hove aan de Haagse Tekenacademie als van Schelfhout in diens atelier. Na een introductie door Schelfhout werd Jongkind

Andreas Schelfhout, De stranding van een schip te Scheveningen bij stormachtig weer. Schilderij uit 1837 (Amsterdam Museum)

De schilders van de Haagse School hadden weinig op met Schelfhout want vervolgens reisde ook zijn leermeester Schelfhout naar Normandië en Engeland. In 1838 trouwde Nuyen met de dochter van Schelfhout, maar het huwelijksgeluk duurde niet lang want nog geen jaar later overleed hij plotseling aan een longziekte.

in 1845 uitgenodigd om zijn opleiding af te ronden in Parijs, waar hem een roemruchte loopbaan wachtte. Jongkind bleef Schelfhout zijn hele leven dankbaar voor diens aansporing om zoveel mogelijk in de vrije natuur te werken. Isabey nam Jongkind mee naar zijn geliefde Normandië, waar Jongkind uiteindelijk vriendschap sloot met Monet, Boudin en Daubigny. De schilders van de Haagse School hadden weinig op met Schelfhout. Johannes Bosboom raadde de jonge Jan Hendrik Weissenbruch zelfs af om zich op te geven voor het atelier van Schelfhout. Hij gaf hem de aanbeveling vooral door zijn eigen lens te kijken. De bloeitijd van de Romantiek was voorbij. De stroming van het Realisme kondigde zich aan. John Sillevis is kunsthistoricus en oud-conservator van het Gemeentemuseum.

HAAGSE HISTORIE

35


Lita de Ranitz en haar vader. Foto De Lavieter & Co., Den Haag (Particulier bezit) 36

HAAGSE HISTORIE


De meesteres van het poppenhuis Het grote poppenhuis van jonkvrouw Lita de Ranitz in het Haags Historisch Museum is al jaren een publiekslieveling. Momenteel staat het centraal in een speciale tentoonstelling. Wie was deze deftige Haagse dame, die voor haar hobby stad en land afreisde en zelfs bekende kunstenaars wist in te schakelen? Door Robert van Lit

A

ls Lita niet met een gouden lepel in haar mond geboren werd, dan toch zeker met een zilveren exemplaar. Haar wieg stond in 1876 in de Archipelbuurt, toen een nieuwbouwwijk in aanbouw. Samen met haar oudere zuster Anna groeide zij op in de Riouwstraat. Haar vader Sebastiaan Mattheus Sigismund de Ranitz stond aanvankelijk een militaire

Haar tweede roman werd neergesabeld Het grote poppenhuis uit 1910 (Haags Historisch Museum) carrière voor ogen, maar toen hij in Den Haag gelegerd werd, trok hij de aandacht van koning Willem III die op zoek was naar een ordonnans. Dankzij zijn goede manieren en dito voorkomen (De Ranitz beschikte over een fraaie baard) kreeg hij een plaats in de hofhouding en daar zou hij langzaam maar gestaag carrière

maken. Van ordonnans werd hij particulier secretaris, eerst van Willem III en later van koningin-moeder Emma. Uiteindelijk werd hij ook kamerheer en grootmeester van koningin Wilhelmina. Lita’s moeder, Louise Thomassen à Thuessink van der Hoop, stamde uit een voorname Groningse familie. Haar broer

bewoonde de Fraeylemaborg in Slochteren, een kasteeltje waar de familie De Ranitz geregeld kwam logeren. In 1888 verleende koning Willem III zijn secretaris het predicaat jonkheer, waarna Lita en haar zuster Anna voortaan als jonkvrouwen door het leven gingen. De beide meisjes werden netjes en beschermd opgevoed en genoten gedegen

HAAGSE HISTORIE

37


onderwijs, waarschijnlijk deels aan huis. Verder studeren was niet de bedoeling. Hun strenge vader zag erop toe dat zijn dochters zich prepareerden op een toekomstig huwelijk. Vaders geduld werd echter zwaar op de proef gesteld. Lita zou pas trouwen na haar vaders dood, op 43-jarige leeftijd, en zuster Anna bleef haar hele leven vrijgezel.

Romans De gezusters waren creatief. Anna ontpopte zich tot een ware naaldkunstenares. Werk van haar werd geëxposeerd, onder andere in de Koninklijke Kunstzaal Kleykamp aan het begin van de Scheveningseweg. Ook Lita kon fraai borduren. Daarnaast schreef zij artikelen voor tijdschriften als Het Huis Oud & Nieuw en Op de Hoogte. Bovendien verschenen er twee romans van haar hand. De eerste, Een viertal op den Montparnasse, Parijsche schetsen uit 1908 werd goed ontvangen. Maar de tweede, Als de droom in droom vergaat uit 1918, werd door de recensenten neergesabeld. Zo schreef Emmy van Lokhorst in het literair tijdschrift In den Gulden Winckel: ‘Lita de Ranitz slaagt erin bij een goede uitgeversfirma een boek te doen verschijnen, waarin geen regel van belang is. […] Waarom worden al dezulken, die schrijven verlagen tot het ineenknutse-

len van geest- en temperament- en liefdeloze boeken niet gevangen gezet, totdat zij een ander tijdverdrijf zoeken om hun dorre leven mee te vullen?’ Meer waardering kreeg Lita voor haar poppenhuis. Aanleiding voor de bouw ervan was de tentoonstelling Opvoeding van het kind in het vroegere Logement van Amsterdam aan het Plein, in 1908. Lita, inmiddels 32 jaar, stuurde het poppenhuis in dat haar vader ooit voor haar en Anna had getimmerd. Het kreeg veel belang-

Lita zag zich wel als leidster van een bouwproject stelling en toen het na de tentoonstelling weer terugkwam in het ouderlijk huis in de Riouwstraat, besloot Lita het een plekje in haar kamer te geven. Daar begon de inventaris zich steeds meer uit te breiden doordat vrienden en familieleden miniaturen meebrachten.

Miniatuur-gastenboek met handtekening van koningin Emma (Haags Historisch Museum)

38

HAAGSE HISTORIE

Moderne villa Uiteindelijk werd het poppenhuis zelfs te klein. Lita’s vader ging bij de Ambachtsschool informeren of misschien een leerling bereid zou zijn het poppenhuis te vergroten. Leraar Herman Ros kwam vervolgens in huize De Ranitz een kijkje nemen. Hij vond het zonde om veel tijd te steken in een aanbouw, maar deed Lita het voorstel om een heel nieuw poppenhuis te bouwen. Dat plan viel goed. Lita zag zich wel als leidster van een bouwproject. ‘Hier was dus de kans mijn wenschen ondergeschikt te maken aan wat binnen mijn bereik lag: ik kon een huis hebben zonder terrein, zonder belasting, zonder duurte van onderhoud, tegen bouwkosten die niet te veel boven mijn macht gingen’, schreef ze later. Lita leverde schetsen die Herman Ros uitwerkte tot gedetailleerde bouwtekeningen. Het huis zou 130 centimeter lang, 49 breed en 104 hoog worden. Toonaangevende tijdschriften over architectuur en woninginrichting dienden als inspiratiebron. In het Britse blad The Studio vond Lita een foto van een hal die zij vrij gedetailleerd liet nabouwen. Het is de hal van het nog steeds bestaande landhuis Toys Hill House in Kent. Aan de buitenkant lijkt het poppenhuis sterk op villa’s die rond 1910 ook in Den Haag verrezen. Het miniatuurhuis kreeg dan ook de gedaante van een (toen) moderne villa, voorzien van technische snufjes als elektrisch licht, telefoon, stromend water en centrale verwarming. Toen het eenmaal klaar was, in 1910, begon voor Lita het verzamelen pas echt. Samen met haar hartsvriendin jonkvrouw Marie Auguste van Hogendorp reisde Lita door Europa, op jacht naar miniaturen. Zo kreeg het poppenhuis meubeltjes uit Londen, Parijs en Blois, maar ook Egyptische amuletten (verworven uit de collectie van de Haagse bankdirecteur en verzamelaar dr. C.W. Lunsingh Scheurleer), een Japans kamerscherm en enkele Japanse kisten. Ook bemachtigde Lita aardewerk uit China, Mexico, Japan en Bolivia, afkomstig van bevriende diplomaten. Ze deed wat zeer gefortuneerde dames vóór haar in met name de achttiende eeuw ook al deden: het samenstellen van een pronkpoppenhuis dat niet als speelgoed, maar als ‘schatkamer’


was bedoeld. Lita was zelf niet vermogend, maar haar ouders waren blijkbaar bemiddeld genoeg om haar liefhebberij te kunnen bekostigen.

Schilderijtjes Maar wat het poppenhuis echt uniek maakte – en nog steeds maakt – is de collectie schilderijtjes. Zo hangt in de salon een echte Jongkind. Jan Toorop schonk Lita een fraaie gouache die nu in de hal hangt. Hij gaf het schilderijtje cadeau nadat hij het poppenhuis had gezien op een tentoonstelling in de eerder genoemde kunstzaal Kleykamp. Het miniatuurhuis trok veel belangstelling. Een van de eerste ‘bezoekers’ was koningin-moeder Emma die het poppenhuis met haar hofdames kwam bekijken. Dit gezelschap zette zijn handtekening in het minuscule gastenboek van het poppenhuis. Ook de kunstschilder Willem Bastiaan Tholen en zijn toenmalige echtgenote waren geïnteresseerd in het bouwwerk. Zij

Bibeb vond haar geheimzinnig en inspirerend correspondeerden met Lita via piepkleine briefjes, waarvan er enkele bewaard zijn gebleven. Tholen schonk haar voor het

De hal van Toys Hill House in Kent, foto uit The Studio uit 1901 (Haags Historisch Museum) poppenhuis twee schilderijtjes, die zij aan weerszijden van de Jongkind hing. In 1919, het jaar waarin Lita door boekrecensenten werd bekritiseerd, nam zij een grote stap. Zij trouwde op 43-jarige leeftijd met Willem Tholen, die toen 59 jaar was en ruim een jaar weduwnaar. Tholen genoot bekendheid als schilder van stadsgezichten, water met schepen, Zuiderzeestadjes, landschappen en ook portretten. Lita trok in bij Tholen, die de Kanaalvilla bewoonde, een negentiende-eeuws landhuis bij de Witte Brug over het kanaal naar Scheveningen, ter hoogte van het tegenwoordige Madurodam. Hier leidde het echtpaar een rustig bestaan. Lita ontving eventuele gasten en Tholen

verliet zo nu en dan zijn atelier om zich bij hen te voegen. De schilder Reinier Bakels schreef dat Lita ‘zich in haar gelukkigen echt met grooten tact (heeft) aangepast aan een stil en geestelijk leven.’ Aan het huwelijk kwam een eind toen Tholen in december 1931 overleed. Lita bleef in de Kanaalvilla wonen, tot zij in 1942 op last van de Duitse bezetter haar huis moest ontruimen. De villa werd gesloopt vanwege de aanleg van de Atlantikwall. Het poppenhuis werd tijdelijk opgeborgen in het Haags Gemeentemuseum en later in een pakhuis, waar het de oorlog ongeschonden doorkwam.

Klein en tenger De laatste fase van Lita’s leven speelde zich af in Amsterdam, waar zij haar intrek nam in een appartementengebouw in de Heinzestraat, waar ook haar zuster Anna was gaan wonen. Inmiddels had Lita een grote collectie poppenhuizen, poppenkamers, winkeltjes, poppen en miniaturen bijeengebracht. De publicist Geurt Brinkgreve beschreef Lita’s appartement in 1954 als volgt: cDaar heeft nu het grote poppenhuis zijn plaats in een interieur waar geen ding staat of aan de muur hangt dat niet om de een of andere reden mooi of merkwaardig is en waar een vaas bloemen met dezelfde smaak gecomponeerd wordt als de poppen-scènes.

Lita de Ranitz en Willem Bastiaan Tholen. Tekening door Eduard Houbolt uit 1922 (Gemeentemuseum Den Haag) HAAGSE HISTORIE

39


De Kanaalvilla bij de Witte Brug, waar Lita de Ranitz en Willem Bastiaan Tholen woonden. Ansichtkaart uit circa 1916 (Haags Historisch Museum) Op twee kleine zolderkamers is de rest der collectie ondergebracht. Men durft zich er nauwelijks te verroeren, overal, op tafels en planken aan de muur, in kasten en op de grond leeft de poppenwereld in tientallen zorgvuldig gearrangeerde en vernuftig verlichte taferelen.’ Drie jaar voor Lita’s overlijden kwam journaliste Bibeb van weekblad Vrij Nederland Lita bezoeken. Zij vond haar ‘bijzonder, geheimzinnig, inspirerend. Ze geeft je een gevoel dat een lang leven zin heeft. Daarbij is ze lief om naar te kijken, zo klein en tenger in een zwarte soepele jurk, die tot even boven haar muiltjes van zwart lakleer reikt.’ Vóór haar dood in 1960

had Lita bepaald dat haar collectie poppen en poppenhuizen naar het Kostuummuseum in Den Haag zou gaan. En zo gebeurde het ook. Inmiddels is de collectie via het Gemeentemuseum ondergebracht bij het Haags Historisch Museum. Daar is het grote poppenhuis nu al jaren een publiekslieve-

ling. Huis en inventaris ondergingen in 2013 en 2014 een algehele restauratie, zodat het poppenhuis weer in volle pracht te bewonderen is, ook voor komende generaties. Robert van Lit is senior-conservator bij het Haags Historisch Museum en Museum de Gevangenpoort.

Verdieping Nog tot en met 10 juni is in het Haags Historisch Museum de tentoonstelling De wereld achter een poppenhuis; Willem Tholen, Lita de Ranitz en vrienden te zien. Bij de tentoonstelling verschijnt de publicatie De poppenhuizen van jonkvrouwe Lita de Ranitz.

40

HAAGSE HISTORIE

Briefje van 1,5 cm. hoogte van het echtpaar Tholen, gericht aan Lita de Ranitz (Haags Historisch Museum)


STADSHERSTEL

VERSCHOLEN STADSMANEGE

A

chter het voorname huis Lange Voorhout 32a-36 bevindt zich in de Kazernestraat 50 de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool. Het is de oudste burgermanege van Nederland en de voorloper van de Koninklijke Stallen. In 1735 kocht Adrienne Marguérite van Nassau-la Lecq-Huguetan een stuk grond aan het Lange Voorhout voor 30.034,16 gulden. Voor die tijd een astronomisch bedrag, maar Adrienne kreeg er dan ook heel wat voor terug: een grondgebied dat zich uitstrekte tot aan de Mauritskade, met daarop een koetshuis en enkele arbeiderswoningen. Aan het Lange Voorhout liet zij door architect Daniël Marot (die ook het Paleis Kneuterdijk ontwierp) een stadspaleis bouwen dat nog altijd bekend staat als het Huis Huguetan en tot 2016 de hoofdzetel was van de Hoge Raad. In het derde kwart van de achttiende eeuw werd het complex uitgebreid met nog een koetshuis, een paardenstal en een rijzaal. Waarschijnlijk door graaf Bentinck, een van de volgende eigenaren. In 1795 vestigde het Franse gezantschap zich in het huis en in 1802 werd het verkocht aan de Bataafse Republiek. Toen in 1806 koning Lodewijk Napoleon er zijn intrek had genomen, stichtte hij de manege ‘Achter de stallen’. Bij zijn abdicatie in 1810 schonk hij deze manege aan de stad. Op 1 december 1813 vestigde koning Willem I zich in het Huis Huguetan in afwachting van de restauratie van het Paleis Noordeinde. Hij gebruikte ‘Achter de stallen’ als parkeerplek voor zijn koetsen en rijtuigen. Ook toen de gemeente in 1845 het gehele complex kocht en grondig renoveerde, bleef het in gebruik bij de Oranjes. Een paar decennia later kocht de gemeente een stuk weiland dat grensde aan de tuin achter het paleis Noordeinde. Daar

Door Piet Bogaards

Rijzaal met gietijzeren kap, 2008 , Roel Wijnants/Wikimedia Commons verrezen in de periode 1876-1879 de Koninklijke Stallen en van toen af werd ‘Achter de stallen’ een burgermanege, geëxploiteerd door de gemeente. Uniek is de veertien meter hoge, zelfdragende kapconstructie, die in 1884 werd gesmeed door de befaamde Haagse ijzergieterij Enthoven. In 1906 werd de rijschool overgenomen door R.J.J. Hiemstra, een succesvol springruiter. Hiemstra bracht de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool, zoals hij inmiddels was gaan heten, tot grote bloei. Zijn eigen ‘paradepaardje’ heeft daar ongetwijfeld aan bijgedragen: dat was een leerling van hem, luitenant Charles Pahud de Mortanges, een legendarische ruiter die vier maal goud en één keer zilver won bij de Olympische Spelen van achtereenvolgens Parijs (1924), Amsterdam (1928) en Los Angeles (1932). Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool

bestaan. In 1968 werd het complex een Rijksmonument en in 1982 onderging het een gedeeltelijke restauratie. Stadsherstel nam in 2009 en 2010 de gehele restauratie van de panden ter hand. De zaal is hersteld, de boxen zijn ruimer geworden en het woongedeelte boven de stallen is vernieuwd. Nog steeds wonen in deze bijzondere manege zo’n twintig paarden die er worden verzorgd en bereden.

Bouwen aan Haags karakter Stadsherstel Den Haag heeft als doelstelling om historische Haagse panden op te kopen, te herstellen en een nieuwe bestemming te geven. Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van Stadsherstel publiceert Haagse Historie een serie artikelen over enkele van deze panden.

HAAGSE HISTORIE

41


VITRINE

Dit is een selectie uit het actuele geschiedenisaanbod in de Haagse regio. Kijk voor een uitgebreide agenda op www.haagsehistorie.nl Door Michiel van der Mast

Zeilwagen Simon Stevin herbouwd

Op een dag in februari 1602 werd op het Scheveningse strand onder grote belangstelling een uniek voertuig voor vertrek gereed gemaakt. Het was de zeilwagen die wiskundige, taalwetenschapper en uitvinder Simon Stevin voor prins Maurits had ontworpen. De prins had enige tientallen binnen- en buitenlandse diplomaten uitgenodigd om mee te gaan. Er stond een flinke bries en met een voor die tijd ongekend hoge gemiddelde

snelheid van 40 kilometer per uur reden ze van Scheveningen naar Petten in Noord-Holland. De zeilwagen is jammer genoeg in de loop van de tijd verloren gegaan. De viering van 200 jaar badplaats Scheveningen leverde echter het lumineuze idee op een replica te laten vervaardigen door studenten van ROC Mondriaan. Tijdens een historisch spektakel zal deze op zaterdag 12 mei worden onthuld. Zie verder Feestaanzee.nl

Dag van de Haagse Geschiedenis 14

42

Vreemde vogels is dit jaar het thema van de Dag van de Haagse Geschiedenis, die op zaterdag 14 april tussen 11.00 en 16.00 uur op het Plein wordt gehouden. Zo’n 35 Haagse professionele en vrijwillige erfgoedorganisaties presenteren zich hier rond het standbeeld van Willem van Oranje en te midden van de vele terrassen om te vertellen waar zij voor staan. Voor jong en oud is er van alles te doen en te beleven. Bij de kramen zijn ook tickets verkrijgbaar voor rondleidingen, lezingen, boottochten, torenbeklimmingen en stadswandelingen. Voor expats is er een uitgebreid Engelstalig programma. Meer informatie: Dagvandehaagsegeschiedenis.nl

HAAGSE HISTORIE


Boekentips Geschenken voor het Vredespaleis Met de bouw van het Vredespaleis is Den Haag als Stad van Vrede en Recht op de kaart gezet. De eerste steen werd in 1907 gelegd tijdens de Tweede Haagse Vredesconferentie. Alle deelnemende landen droegen later aan het gebouw en de inrichting van het omringende park bij door bouwmaterialen en kostbare kunstwerken ter beschikking te stellen. Zo schonk Rusland een jaspisvaas van 3200 kilo, kwamen er gietijzeren en koperen deuren uit België en wandtapijten uit Japan. Indonesië leverde kostbaar hout en Duitsland het hek om het park. Over de totstandkoming van het Vredespaleis en de talrijke schenkingen is van 26 maart t/m 13 mei een tentoonstelling te zien in het Atrium van het Stadhuis aan het Spui. De organisatie was in handen van het Haags Gemeentearchief en de afdeling Monumentenzorg en Welstand.

Vrienden van de Hofvijver In 2010 werd de Stichting Vrienden van de Hofvijver opgericht met als doel verleden en heden van deze locatie in al zijn veelzijdigheid te belichten. Iedere maand wordt de HofvijverSalon georganiseerd met lezingen over onderwerpen als de Haagse Beek of de komende renovatie van het Binnenhof. De eerstvolgende is op 19 april en gaat over Museum Bredius. Jaarlijks houdt een bekende persoonlijkheid de HofvijverLezing (vorig jaar was dat wethouder Joris Wijsmuller) en is er een HofvijverPicknick op de Lange Vijverberg. Voor meer informatie en hoe Vriend te worden, zie de website Hofvijver.net.

Werken aan Scheveningen De in Den Haag geboren en getogen Jan Giesen (1900-1983) maakte in de jaren twintig van de vorige eeuw een groot aantal tekeningen en houtsneden van Kijkduin en Scheveningen. Die zijn tot en met 28 oktober te zien in museum Panorama Mesdag. Waar de beroemde zeeschilder H.W. Mesdag in zijn Panorama vooral de idyllische kant van de badplaats vastlegde, koos Jan Giesen arbeiders tot onderwerp, die onder zware werkomstandigheden hun aandeel leverden aan de ontwikkeling van Scheveningen en omgeving. De hakkende, gravende en spittende mens gaf hij talloze malen weer. Van hen maakte hij ook portretten; zij vormen een hoogtepunt in de tentoonstelling. Meer informatie: Panorama-mesdag.nl.

Léon van der Hulst – verkoper bij boekhandel Van Stockum en schrijver van De kleine geschiedenis van Den Haag voor dummies – tipt Haagse geschiedenisboeken.

Daar dit een immorele aanslag is Robin te Slaa De Nieuwe Haagsche, € 19,95 Tijdens de bezetting onteigenden de nazi's het onroerend goed van de joodse Hagenaars. Na de bevrijding stelde de gemeente Den Haag zich formeel en juridisch op tegenover de terugkeerde overlevenden: zij kregen hun bezittingen terug, maar moesten wel de achterstallige belastingen betalen.

111 plekken in Den Haag die je gezien moet hebben Tal Maes Uitgeverij Toth, € 16,95 Toegankelijk gidsje met bekende en minder bekende plekken in Den Haag die een bezoekje waard zijn. Met bezienswaardigheden als het Catshuis, de Scheveningse visafslag, het Vredespaleis, maar ook met activiteiten zoals kajakken door de grachten. Vol met tips voor zowel de toerist als de doorgewinterde Hagenaar.

Den Haag onbewolkt Peter Elenbaas Uitgeverij Bas Lubberhuizen, € 29,95 Den Haag zoals je het zelden ziet. Luchtfoto’s van het Binnenhof, de kustlijn van de pier tot Kijkduin, de nieuwe skyline, het Binnenhof en de buitenwijken. Peter Elenbaas maakte tientallen vluchten boven de stad, nam overzichtsfoto’s en fotografeerde details.

HAAGSE HISTORIE

43


DE WERELD RELD ACHTER EEN

POPPENHUIS POPPENHU Willem Tholen, Lita de Ranitz en vrienden

17 FEBRUARI T/M 10 JUNI 2018

haagshistorischmuseum.nl

Stichting F.S. Tijmstra


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.