5 minute read
Gerrit van der Ende: Indië-veteraan
Gerrit van der Ende uit Stolwijk was één van de ruim 200.000 Nederlandse jongens die naar Nederlands Indië werd uitgezonden om daar de orde te handhaven. Zeventig jaar na dato vertelt hij zijn verhaal.
“Nee, ik heb me tijdens mijn diensttijd in Indië nooit onveilig gevoeld”, zegt de 91-jarige Gerrit van der Ende. “Mijn standplaats was het legerhospitaal in Djakarta. Het toenmalige Batavia. Dus betrekkelijk veilig. Maar ik heb wel jongens verzorgd die psychisch beschadigd waren door hetgeen ze allemaal hadden meegemaakt. Voor die knapen ging na 1945 de oorlog nog een paar jaar door.”
Advertisement
Na de capitulatie van Japan ontstond in Nederlands-Indië een machtsvacuüm. De Bersiap periode brak aan. Dat was de strijdkreet (wees paraat) van de Indonesische vrijheidsstrijders die onafhankelijkheid wilden afdwingen. Duizenden Nederlandse burgers werden vermoord. Om het gezag te herstellen stuurde de regering meer dan 120.000 militairen naar de Oost. Amper een jaar na de oorlog voerde Nederland opnieuw een oorlog. Nu tegen de Indonesiërs die de Hollanders het land uit wilden schoppen. Tot begin 1950 zou die strijd het leven kosten aan ruim 6200 jonge Nederlandse mannen. Het overgrote deel ligt begraven op erevelden in Indonesië.
Gerrit van der Ende, geboren in 1928 in Oegstgeest, verhuisde op vierjarige leeftijd naar Stolwijk. Daar kon zijn vader een rietdekkersbedrijfje overnemen. “Ik kwam in de eerste klas bij Juffrouw Versluis. Een hele goede leerkracht. Zij leerde mij een versje dat me altijd is bijgebleven.” “Laat mij slapend op U wachten”, declameert hij. En vervolgens alle volgende regels. Zonder haperen. Daarmee maakt hij meteen duidelijk dat alles in het hoofd, ook na 91 jaar, nog prima functioneert.
Loopgraven Als de oorlog aanbreekt is hij een knaap van elf jaar. Om thuis op Stolwijk wat minder monden te hoeven voeden, sturen zijn ouders hem in 1943 naar een tante in Overijssel. Hij woont tot aan de bevrijding in Nieuwleusen. “O ja, tijdens het laatste oorlogsjaar, toen ik een knaap van zestien was, moest ik van de Duitsers ook meewerken aan het graven van loopgraven. Mijn oom zei, je moet zelf maar beslissen of je dat gaat doen. Ik ging niet. Maar ze wisten me te vinden. Dus groef ik mee. Nooit fanatiek.”
Na de bevrijding gaat Gerrit werken in het rietdekkersbedrijf van zijn vader. Tot de dienstplicht roept. Hij komt op in de Sijpesteinkazerne in Utrecht, voorbestemd om te gaan dienen als hospik, ofwel medisch verzorger. “Al op de tweede dag kregen we te horen dat we na onze opleiding op de boot naar Indië zouden stappen om daar anderhalf jaar te dienen. Na de basisopleiding van zes weken volgden nog zes weken zogenaamde korpstraining. Toen gingen mijn maten naar Hoek van Holland. Maar deze jongen niet. Ik had namelijk problemen met de meniscus in mijn knie. Kortom, het zou nog tot april 1949 duren voor ik ze achterna reisde. Ik was de tweede in ons gezin. Mijn oudste broer Wim zat er al.”
Zeereis Vanuit Rotterdam vertrekt hij met het troepentransportschip De Waterman met zestienhonderd andere manschappen naar de Oost. Een bijzondere zeereis van drie weken. Kun je nagaan. Een gewone jongen uit de Krimpenerwaard, die nog nooit over de grens is geweest, vaart nu over wereldzeeën naar de andere kant van de aardbol. Vooral het Suezkanaal maakte indruk op hem. “Wij medische jongens kregen geen tijd om ons te vervelen of aardappels te schillen. Wij konden meteen alles in de praktijk brengen wat we hadden geleerd. Gewonden verzorgen. Met ruim zestienhonderd mensen aan boord waren er elke dag welke de nodige ongevalletjes of jongens die gewoon ziek werden. Pas op de uiterste westpunt van Sumatra hebben we voor het eerst weer voet aan wal gezet. Daarna ging het door naar Tandjong Priok. De haven van Djakarta.”
“Van onze ploeg kregen we met drie man als standplaats het legerhospitaal van Batavia toegewezen”, vervolgt hij. “Een groot ziekenhuis met allerlei specifieke afdelingen. Ik kwam na enige tijd op de afdeling psychische patiënten ▸
Stolwijkse mannen op hun koffieadresje. Staand v.l.n.r. Gerrit van der Ende, Janus de Lelie, Dirkje van Zanten, Henk van Zanten, Mies van Zanten, Jan van Eik (Bergambacht). Gehurkt v.l.n.r. Jaap Uittenbogaard, Huig Versluis en Bertus Achterberg.
te werken. Daar ben ik tot mijn terugkeer naar Nederland werkzaam geweest. De patiënten waren bijna allemaal getraumatiseerd door wat ze hadden meegemaakt. Kun je nagaan. Die jongens leefden altijd onder een enorme spanning. De vijand was immers onzichtbaar. Het kon iedereen wezen. Een jongen van een jaar of zestien maar ook een wat oudere Javaan met een takkenbos op zijn rug. Een van die knapen is me altijd bijgebleven. Tijdens een vuurgevecht werd een van zijn maten zwaar getroffen. Prompt kreeg hij van zijn commandant te horen dat hij het roerloze lichaam moest ophalen. Die jongen weigerde dat. Van een afstand was te zien dat het slachtoffer al overleden was en wie uit dekking kwam was onherroepelijk de volgende gesneuvelde. Wat denk je, de commandant klaagde hen aan wegens insubordinatie, oftewel: verzet tegen een meerdere.”
Militairen uit Stolwijk Overigens kreeg Gerrit al snel contact met andere jongens uit Stolwijk. Met dank aan Mies van Zanten. “Na een paar dagen loop ik met een maat door Batavia. Fietst er een man met een meisje voorbij. Ze kijkt om, stopt en zegt tegen mij: Jij bent van Stolwijk. Ik herkende haar meteen. Jij bent de dochter van Dirkje van Dam. Wat bleek. Haar moeder Dirkje van Dam was met Henk van Zanten een sergeant majoor van de KNIL en ook afkomstig uit Stolwijk getrouwd en mee naar Indië gegaan. Mies vertelde waar ze woonde en dat hun huis een koffieadresje was voor militairen uit Stolwijk. Vanaf dat moment had ik een adres waar ik regelmatig naartoe kon. Even uit de sleur van het kazerneleven. Die familie heeft heel veel voor me betekend. Ik en mijn vrouw hebben ook later altijd contact met elkaar gehouden. ” In september 1950 gaat Gerrit van der Ende met het Amerikaanse troepentransportschip Generaal Sturgess weer terug naar Holland. Vanuit Amsterdam brengt een bus hem terug in de Krimpenerwaard. Op zijn verjaardag. Om 11 uur ’s avonds arriveert hij in Stolwijk. Hij kan nog ’n uur zijn verjaardagsfeestje vieren. Hij gaat verder met rietdekken. Wordt verliefd op Neeltje de Mik en begint als ze na hun trouwen in Achterbroek, een buurtschap van Berkenwoude, gaan wonen, zijn eigen rietdekkersbedrijf. Tot aan zijn pensioen. Dan neemt een zoon het over. Begin 2000 ontdekt Gerrit dat het 33ste Hupva, ofwel de Hulp Verbandplaats Afdeling, een jaarlijkse reünie houdt. Hij gaat met Neeltje er naar toe.Aanvankelijk zitten ze er wat verloren bij maar toen hij foto’s van het voetbalelftal laat zien waar hij altijd toeschouwer was, herkennen ze hem en wordt hij spontaan in de Hupva ploeg opgenomen. Sindsdien bezoeken ze als het even kan deze reünie, maar ook de herdenkingen. Zoals die op 7 september in Roermond. Waar de 6229 gevallenen in Indië worden herdacht.
Die jongens keerden niet terug. Gerrit wel. ▪