Vakblad voor ontwikkeling, opvoeding en onderwijs aan jonge kinderen
Is groep 3 klaar voor het kind?
Taalrijk
bewegingsonderwijs
Pre-COOL en effecten VVE
Nr. 3 – Jaargang 44 – nov. 2016
www.hjk-online.nl
beleid
Doorstroom van kleuters naar groep 3
Is groep 3 klaar voor het kind? Hoe ga je als school om met een kleuter die nog niet toe lijkt te zijn aan groep 3? Je wilt het kind niet frustreren in groep 3, maar ook niet vervelen in groep 2. Diverse onderwijsprofessionals vertellen hoe zij hier tegenaan kijken en welke alternatieven er zijn.
Elise Haarman (e.haarman@poraad.nl) is redacteur bij de PO-Raad en schreef dit artikel in aanvulling op de brochure Doorstroom van kleuters (OCW & PO-Raad, 2016)
Download de brochure Doorstroom van kleuters via: http://bit.ly/2elbriW
I
n het Nederlandse onderwijssysteem doen alleen de leerlingen die in de zomervakantie geboren worden precies acht jaar over de basisschool. De rest doet er korter of langer over, afhankelijk van de keuze van de school en de ouders. In het leerstofjaarklassensysteem betekent ‘langer’ vaak een herhaling van groep 2. Maar over het nut daarvan woedt al lange tijd een discussie. Zonde van de kostbare tijd, vinden critici. Zittenblijven werkt niet, concludeert Hattie in zijn boek Visible Learning (2009). Laat die kinderen toch lekker spelen, staat daar vaak tegenover. De verschillen tussen scholen zijn groot.
Effect verlenging tijdelijk Onderzoek laat zien dat kleuterbouwverlenging in veel gevallen geen blijvend positief effect heeft op kinderen (Luyten, Staman & Visscher, 2013). Zowel qua leerprestaties als in de sociaal-emotionele ontwikkeling hebben de meeste leerlingen er hooguit tijdelijk profijt van, zeggen Roeleveld en Van der Veen (2007). In groep 3 kunnen de kleuterbouwverlengers meestal nog wel goed meekomen, maar in de hogere groepen bouwen ze vaak alsnog een achterstand op. Een achterstand die ze vermoedelijk niet hadden gehad als ze gewoon waren doorgestroomd, suggereren Belfi et al. (2011). Daarom pleiten onderwijskundigen er al jaren voor dat scholen terughoudender worden met kleuterbouwverlenging. Zij zien meer heil in het adaptiever maken van groep 3 (Driessen et al., 2014). Rosanne Bos, leerkracht van groep 3 en orthopedagoog bij Kind & Gedrag, kan deze wetenschappelijke bevindingen moeilijk plaatsen. ‘Ik ervaar juist dat kinderen die kleuterbouwverlenging hebben gehad vaak sterker zijn dan hun klasgenoten. In groep 3, maar ook in de bovenbouw. Ze hebben vaak een taakgerichtere werkhouding en meer zelfvertrouwen.’
De ontwikkeling van kleuters verloopt niet in een vloeiende lijn, maar gaat met sprongen
4
HJK november 2016
Zorgvuldige afweging Op basisschool De Tweemaster in Naarden, waar Bos werkt, krijgt jaarlijks ongeveer één op de 45 leerlingen kleuterbouwverlenging. Daarmee zit de school onder het Nederlands gemiddelde: zo’n 10 procent van de kleuters in Nederland doet groep 2 twee keer. Dat kan voor een deel verklaren waarom Bos de negatieve gevolgen van kleuterbouwverlenging niet ziet. Mogelijk zijn ze op De Tweemaster erg goed in staat om in te schatten welke kinderen er daadwerkelijk baat bij zullen hebben. Zo komen kinderen die van zichzelf al moeilijk leren niet in aanmerking, benadrukt Bos. Zij zijn meer gebaat bij een eigen leerlijn. Bos: ‘Kleuterbouwverlenging passen wij alleen toe voor de kinderen die eind groep 2 nog jong en speels zijn en nog geen behoefte hebben aan het leren lezen en rekenen. Het zijn kinderen die behoefte hebben aan oudste kleuter zijn, zorgen voor hun klasgenootjes, spelend leren en herhaling van de stof.’ Op de Prinses Maximaschool in Berkel en Rodenrijs ligt het aantal kleuterbouwverlengers eveneens laag, op 1 á 2 procent. Toch vindt directrice Hanneke de Frel dat kinderen in principe minimaal twee jaar zouden moeten kleuteren. ‘De herfstkinderen zijn nu de zwakste schakel. Zij staan minder stevig in hun schoenen en zijn nog niet zo nieuwsgierig naar taal. Die onderdompeling in de Nederlandse taal is zo ontzettend belangrijk! Het herkennen van de zinsbouw, het leren van woorden, het spelen met intonatie, het genieten van verhalen, kinderen hebben daar gewoon tijd voor nodig.’ Ontwikkeling met sprongen Wat het zo ingewikkeld maakt, is dat de ontwikkeling van kleuters niet in een vloeiende lijn verloopt. Het gaat met sprongen. Wat ze de ene week niet oppikken, kan enkele weken later wel aanslaan. Soms is er een terugval, maar maken ze daarna plotseling een grote sprong voorwaarts. Leerkrachten kunnen hierdoor de cognitieve capaciteiten van kinderen onderschatten
• Femke van den Heuvel
Er is veel discussie over kleuterbouwverlenging: welk spoor volg je? Heeft een jaar extra kleuteren nut of niet?
(Roeleveld & Van der Veen, 2009). Een confronterend gegeven uit hetzelfde onderzoek: we schatten het verschil in capaciteiten tussen vertraagde en onvertraagde kinderen groter in dan dat de toetsresultaten feitelijk aangeven. Zoeken we wellicht bevestiging dat de beslissing voor verlengd kleuteren terecht is? Andersom heeft Bos ook met eigen ogen gezien hoe kinderen die het ‘voordeel van de twijfel’ kregen alsnog uitvielen in groep 3. Ondanks een gemiddelde intelligentie. Bos: ‘Leren lezen kan zo magisch zijn voor kinderen. Maar als ze te vroeg worden gedwongen, gaat die magie verloren en wordt het een strijd. Hartverscheurend om te zien! Ik geloof echt dat sommigen een jaar later wél hadden kunnen genieten van de wondere wereld van groep 3.’
Onderwijs meer op maat ‘Doordat we tegenwoordig over meer informatie beschikken, is het onderwijs transparanter, eerlijker en meer op maat geworden’, zegt een beleidsadviseur van de sectororganisatie PO-Raad. Dankzij de leerlijnen en leerdoelen van SLO voor het jonge kind kunnen leerkrachten en intern
begeleiders beter zorgen voor een goede overdracht en een doorgaande ontwikkellijn. Dat de beslissing over de overgang naar groep 3 steeds vaker expliciet wordt gemaakt in plaats van op basis van een onderbuikgevoel, juicht de PO-Raad toe. ‘Maar een protocol of richtlijn moet meer zijn dan een afvinklijstje. Het is zonde als leerlingen door het kwantificeren en kwalificeren van hun ontwikkeling het nadeel in plaats van het voordeel van de twijfel krijgen. In eerste instantie moet doorstroom voor iedere leerling de norm zijn.’
Geen leeftijdsgrens voor overstap De beleidsadviseur van de PO-Raad wijst op hun onlangs verschenen brochure Doorstroom van kleuters, die scholen helpt bij het maken van de afweging. Daarin worden ook een paar misverstanden over de Inspectie de wereld uit geholpen. Die hanteert namelijk geen leeftijdsgrens voor de doorstroom naar groep 3. De Inspectie pleit ervoor de overstap puur te baseren op ontwikkelingsgegevens. Afname van toetsen bij kleuters is niet verplicht en de Inspectie beoordeelt scholen dus ook niet op de resultaten van de kleuters.
>>
HJK november 2016
5
motoriek
Gym en taalstimulering combineren
Taalrijk bewegings onderwijs Taalrijk bewegingsonderwijs? Moet je kleuters niet gewoon lekker laten bewegen? Acht Haagse gymleerkrachten waren het bij de start van de pilot ‘De Taalkrachtige gymleerkracht’ unaniem eens. ‘We zien de noodzaak voor extra taalondersteuning bij onze kleuters, maar aandacht voor taal mag bij ons niet ten koste gaan van het bewegen. De kleuters moeten lekker kunnen bewegen en zich fysiek en motorisch kunnen ontwikkelen.’
Tessa van Velzen is trainer en adviseur bij Sardes en houdt zich vooral bezig met taalstimulering, interactievaardigheden, leesbevordering en ontdekkend leren
N
a de pilot werd de uitspraak bijgedraaid. Bewust bezig zijn met taal is namelijk geen belemmering voor het bewegingsonderwijs. Sterker nog: het versterkt de kwaliteit ervan. Eén van de leerkrachten formuleert: ‘Door bewust bezig te zijn met taal, verrijk ik mijn les. De instructie wordt specifieker doordat ik meer nadenk over de woorden die ik gebruik. Ik vind het leuk om te merken dat leerlingen de woorden die ik aanbied ook gaan gebruiken. Door leerlingen vragen te stellen, bijvoorbeeld over de samenwerking binnen een spel, denken zij meer na over mijn vak en heb ik het idee dat ik meer
Taalstimulering in authentieke context Een context is een netwerk van begrippen, situaties, kennis en ervaring. De context is authentiek wanneer deze levensecht en realistisch is. Bij een authentieke context kunnen kinderen zich een voorstelling maken, voorkennis activeren en associaties maken. Om nieuwe begrippen te kunnen opdoen en taalgevoel te ontwikkelen, is een authentieke en bekende context belangrijk. Appel en Vermeer (1997) zeggen bijvoorbeeld over woordenschatverwerving: ‘Algemeen wordt aangenomen dat woordenschatverwerving juist succesvol is wanneer woorden in een contextrijke omgeving worden aangeboden.’ Door een context te kiezen die voor kleuters levensecht is en die zij al kennen, kunnen zij nieuwe begrippen koppelen aan de kennis die zij al hebben. Zo voorkom je daarnaast dat begrippen ‘loshangende’ of ‘schoolse’ begrippen worden en stimuleer je begripsvorming. Verhallen (2005) formuleert dat het voor het stimuleren van diepe woordkennis, waarbij woorden worden ingebed en netwerkopbouw wordt gestimuleerd (Read, 2005), belangrijk is dat leerkrachten woorden niet meer los aanbieden, maar in logische semantische clusters en een rijke context. Bij het creëren van een context, haal je als kleuterleerkracht voorwerpen de klas in om zoveel mogelijk een situatie na te bootsen en te concretiseren. Als het even kan, ga je zelf naar buiten om echt met je voeten in het gras te laten zien wat een mol is en doet.
10
HJK november 2016
contact met de leerlingen heb. Zo voelt het niet als iets extra’s, maar als een verrijking van het bewegingsonderwijs.’ Maar hoe kun je als kleuter- of gymleerleerkracht het bewegingsonderwijs benutten voor taalstimulering en de gymles tegelijkertijd verrijken door die les taalrijker te maken?
Kansen voor taalstimulering Het bewegingsonderwijs biedt een authentieke context die zich goed leent voor taalstimulering. Terwijl je in de kleuterklas als leerkracht vaak alles uit de kast haalt om een authentieke context te creëren (zie het kader ‘Taalstimulering in authentieke context’ hiernaast), kun je bij het bewegingsonderwijs gebruikmaken van de rijke context die er al is. Stel je de context van het bewegingsonderwijs voor. Een groep kleuters staat in een gymzaal of op een veld. Als ze om zich heen kijken, zien ze een doel, de brug, de mat, een kast met ballen en de deur naar de kleedkamer. Alles is authentiek en niets hoeft nagebootst te worden. De meeste kinderen zijn blij en hebben zin om te bewegen. Aan de rijke context van het bewegingsonderwijs zijn tal van nieuwe begrippen logisch te koppelen. Het gaat hierbij niet alleen om begrippen die specifiek bij bewegen horen, zoals rennen, glijden, tikken, ballen en gooien. Juist andere begrippen, die leerlingen nodig hebben om goed mee te kunnen doen op school, kunnen bij het bewegingsonderwijs geleerd of herhaald worden. Denk aan werkwoorden (rennen, vasthouden, buigen, strekken, volhouden), bijvoeglijk naamwoorden (voorzichtig, rustig, zacht, hard, snel) of reken- en meettaal (links, rechts, voor, achter, schuin, recht). Om de nieuwe begrippen daadwerkelijk te leren, moeten kleuters de woorden horen, uitgelegd krijgen, gebruiken en het liefst de betekenis ervan ervaren. De rijke context van het bewegingsonderwijs biedt deze mogelijkheid, bijvoorbeeld wanneer de leerkracht
• Foto’s: Wilbert van Woensel
Taalproductie bij kinderen lok je uit door goede vragen te stellen en hen ruimte te geven om na te denken en hun ideeën te verwoorden
de woorden voor, achter en in zegt, terwijl de kleuters zelf voor, achter en in de hoepel springen.
worden zeven adviezen op een rij gezet waarmee je als leerkracht je voordeel kunt doen in je lessen.
De pilot in Den Haag De pilot ‘De Taalkrachtige gymleerkracht’ is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Den Haag. De pilot bestond uit een training, observaties met coaching op de werkvloer en een intervisiebijeenkomst. De deelnemende leerkrachten waren acht gymleerkrachten die regelmatig bewegingsonderwijs aan kleuters verzorgen. Bij de start van de pilot hebben de leerkrachten een training gevolgd met theoretische uitgangspunten over taalstimulering, NT2 en een specifieke woordenschatdidactiek. Vervolgens zijn zij in hun eigen praktijk gaan experimenteren. Tijdens een terugkombijeenkomst zijn successen aan de hand van videobeelden met elkaar gedeeld.
1. Ga uit van bewegingsonderwijs Bij de start van de pilot voelde het voor sommige gymleerkrachten als tijdrovend, extra en soms geforceerd om nieuwe begrippen aan te bieden. Zij kregen het idee dat het bewegingsonderwijs uit taallessen moest bestaan, terwijl dat niet de bedoeling was. Dit veranderde toen de leerkrachten het bewegingsonderwijs als uitgangspunt namen. Leerkrachten vonden het nuttiger, interessanter en leuker om woorden en begrippen aan te bieden die tegelijkertijd ook hun eigen instructie of reflectie versterken. We kunnen hieruit leren dat het aanbieden van nieuwe begrippen vooral van meerwaarde is als het woord past bij het karakter van het bewegingsonderwijs. Wil je het bewegen benutten? Ga dan uit van het bewegingsonderwijs: wat speelt zich daar af? Welke kernbegrippen zijn cruciaal in de instructie of afsluiting van de les? Bij ringzwaaien zijn dat woorden als buigen en gebogen (‘We zwaaien met gebogen benen’), bij een tikspel zijn dat volhouden en samenwerken en bij het gooien van een pittenzakje zijn dat bijvoorbeeld gooien en rechtdoor. Een leerkracht die meedeed aan de pilot: ‘Ik vond het eerst een gedoe om nieuwe woorden aan te bieden. Ik koos voor begrippen als overleggen en samenwerken, maar dat kostte me zoveel tijd. Ik zie nu dat ik dichter bij mijn vak moet blijven. Tijdens de vorige les heb ik meer aandacht besteed aan het woord versnellen. Dat was nuttig voor mijn les en maakte het daarnaast veel makkelijker.’
Taal en bewegen in de praktijk Uit de aanpak van de Haagse gymleerkrachten kunnen we een aantal succesfactoren benoemen. Nuttig voor elke kleuterleerkracht die zelf het bewegingsonderwijs wil verrijken of die de samenwerking met de gymleerkracht wil versterken. De boodschap: ga uit van het bewegingsonderwijs en zoek naar een balans tussen interactie en bewegen. Onderbreek het bewegen niet onnodig, maar kijk wanneer een gesprekje juist kan bijdragen aan de kwaliteit van het bewegen of het spel. Onderzoek waar taal en interactie de kwaliteit van de instructie, het samenspel of de reflectie op het bewegen kan versterken. Kijk daarnaast welke mogelijkheden je hebt om bij te dragen aan taalstimulering, bijvoorbeeld door kernbegrippen te kiezen. Waak er wel voor dat de gymles geen taalles wordt. Op basis van de pilot
2. Benoem de wereld om je heen In het bewegingsonderwijs is alles vaak zo echt en zo logisch dat het risico bestaat dat je juist minder
>>
HJK november 2016
11
beleid
VVE-beleid beter vormgeven
VVE: passende kinderopvang Bij vroeg- en voorschoolse educatie (VVE) wordt gedacht aan VVE-programma’s als Piramide, Kaleidoscoop, Startblokken, et cetera (Fukkink, 2016; Boland, 2016). Of aan aparte VVEgroepen of gemengde groepen (De Haan, 2015; Elenbaas van Ommen & Van der Aalsvoort, 2016). En natuurlijk aan of deze VVE-programma’s werken of niet (Fukkink, 2016; Leseman & Veen, 2016). De huidige VVE-aanpak is gericht op VVE-programma’s en -groepen, maar het is beter om te werken aan ‘passende kinderopvang’, waardoor VVE onderdeel wordt van de reguliere opvang.
D
e bedoeling van VVE is om vooral peuters en kleuters met een taal- en andere ontwikkelingsachterstanden zodanig te stimuleren dat die achterstanden verdwijnen of in elk geval sterk verminderen, waardoor ze beter mee kunnen op de basisschool. Inmiddels is duidelijk dat de voornaamste sleutels tot succes niet zozeer de programma’s of de groeperingsvorm zijn, maar dat dit de kwaliteit van de pedagogisch medewerkers (Leseman & Veen, 2016) en de intensiteit van de ondersteuning (Sociaal-Economische Raad, 2016) zijn. De huidige VVE-aanpak is gericht op VVE-programma’s en -groepen. Het is mogelijk om die aanpak aan te passen door in de reguliere kinderopvang (in peuterspeelzalen én kinderdagverblijven) te gaan werken met ‘passende kinderopvang’ voor de kinderen die dat nodig hebben: met gekwalificeerde pedagogisch medewerkers en een intensieve ondersteuning. Daar moeten de beschikbare VVE-middelen van het Rijk naartoe.
Dré van Dongen was tot 2013 VVE-projectleider bij de Onderwijsinspectie en werkt nu als (VVE-)adviseur voor gemeenten, de kinderopvang en het onderwijs
Start VVE in Nederland VVE is bedoeld voor peuters en kleuters die risico lopen om al vóór de basisschool achterop te raken: de zogenaamde doelgroepkinderen. Met name op basis van Amerikaanse succesverhalen is ook Nederland aan de slag gegaan met VVE. Bij de start in Nederland (rond 2000) was voor ‘iedereen’ glashelder dat VVE alleen kan werken als het deskundig, intensief en met uitstekende programma’s wordt uitgevoerd. In de afgelopen vijftien jaar is daar steeds minder van terechtgekomen, waardoor er nu flinke twijfel bestaat over het nut van VVE, al biedt het recente preCOOL-rapport (zie p. 28 voor een artikel over het pre-COOL-rapport) weer hoop (Leseman & Veen, 2016; Dekker, 2016). Als VVE-projectleider van de Onderwijsinspectie ben ik jarenlang bezig geweest met het toezicht op de kwaliteit van VVE. (Inspectie van het Onderwijs, 2013). Op grond van die ervaring en de VVE-literatuur licht ik in dit artikel toe
Consultatiebureau/JGZ Risico-indicatie
Toeleiding
Plaatsing
WPO-wet
Wko-wet
Peuterspeelzaal
Peuterspeelgroep
Kinderdagverblijf
0 jaar
Basisschool
Voortgezet onderwijs
Buitenschoolse opvang
Gastouders 0,6
1
1,6
2
Passende kinderopvang
2,6
3
3,6
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 jaar, et cetera
Passend onderwijs
Figuur 1 - Het beoogde VVE-model HJK november 2016
17
taal
Interview met Courtney Cazden en Sarah Michaels
Dialogische gesprekken met jonge kinderen Courtney Cazden en Sarah Michaels hebben beiden een belangrijke rol gespeeld in het onderzoek naar de waarde van gesprekken in het onderwijs voor het leren van kinderen. Dit interview met Cazden en Michaels vormt de opmaat naar de special ‘Goede gesprekken met jonge kinderen’ die verschijnt in het decembernummer (2016) van HJK.
Chiel van der Veen is promovendus en docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en redactielid van HJK
I
nternationaal houden veel onderzoekers zich bezig met de waarde van gesprekken voor het leren en de ontwikkeling van kinderen. Eén van de grondleggers van dit onderzoek is professor Cazden, verbonden aan de Harvard Graduate School of Education. Al vanaf de jaren 70 schrijft zij over het belang van gesprekken in klassen voor het leren van kinderen. In haar onderzoek werkt ze nauw samen met professor Michaels van de Clark University. Mijn voornaamste doel van het interview met Cazden en Michaels is om te beschrijven wat hun onderzoek van de afgelopen decennia heeft opgeleverd en wat leerkrachten in Nederland – en specifiek leerkrachten die werken met jonge kinderen – hiervan kunnen leren.
Belang van geschiedenis Cazden: ‘Mijn suggestie is dat het artikel niet gaat over het belang van ons werk voor het onderwijs in Nederland, maar dat het de geschiedenis weergeeft van het onderzoek naar gesprekken in het onderwijs. Het is belangrijk om die geschiedenis door te geven. Experts vertellen leerkrachten vaak wat ze kunnen of moeten doen in hun klas, ze geven advies. Maar wat zit er achter dat advies? Leerkrachten begrijpen vaak niet waar die ideeën vandaan komen en hoe die ideeën zich hebben ontwikkeld. De meeste leerkrachten en leerkrachten in opleiding hebben ook geen toegang tot die geschiedenis.’ Een waardevolle suggestie. Onderzoekers voeren immers al jaren een academisch gesprek over het belang van dialogische gesprekken (zie het kader ‘Wat zijn dialogische gesprekken?’ op de volgende pagina voor een uitleg van deze term) in het onderwijs. Dit doen zij onder meer via conferenties en internationale (wetenschappelijke) tijdschriften. Een deel van dat academische gesprek vindt uiteindelijk haar weg naar de klas in de vorm van methodieken, methodes, adviezen van experts en de vakbladen.
Leerkrachten en leerkrachten in opleiding nemen echter geen deel aan de academische gesprekken die voorafgaan aan dat wat zij uiteindelijk in de klas doen. Ze hebben geen toegang tot de geschiedenis van het werk dat zij doen. Ik heb de suggestie van Cazden ter harte genomen en zal pogen om jou als leerkracht (in opleiding) deelgenoot te maken van deze geschiedenis. Het doel hiervan is om leerkrachten aan te sporen kennis te nemen van die geschiedenis om een beter begrip te vormen van hun handelen van vandaag.
Context doet ertoe Eind jaren 70 ontmoeten Michaels en Cazden elkaar voor het eerst. Michaels rondt haar promotieonderzoek af, Cazden is senior onderzoeker aan Harvard University. Ze hebben een gezamenlijke vraag: ‘Hoe kan het toch dat kinderen uit lagere sociale klassen steeds eindigen in de lagere onderwijsniveaus?’ Het boek The process of education van Jerome Bruner (1977) bracht Cazden en Michaels op het idee dat het mogelijk iets te maken had met de taalontwikkeling van kinderen. Om preciezer te zijn: verschillen in de taalontwikkeling van kinderen. Die verschillen worden ingegeven door de etnische of sociale context waarbinnen kinderen opgroeien. Ouders van verschillende sociale klassen of met verschillende etnische achtergronden communiceren immers op heel verschillende manieren met hun kinderen. Dit zorgt ervoor dat kinderen met grote verschillen in taalvaardigheid de school binnenkomen. In de ontwikkeling van hun ideeën werden Cazden en Michaels sterk beïnvloed door het werk van John Gumperz en Dell Hymes uit de jaren 60. Gumperz en Hymes zijn de grondleggers van een nieuwe discipline die zij zelf de ethnography of communication noemen. Binnen deze discipline probeert men na te gaan hoe mensen binnen verschillende etnische, culturele of sociale groepen met elkaar HJK november 2016
23
beleid
Cohortonderzoek ‘Jonge Kind’
Pre-COOL en effecten VVE Het effect van voor- en vroegschools educatie (VVE) wordt om de zoveel tijd in twijfel gebracht. Toch is inmiddels bekend dat kwalitatief goede VVE alle kinderen ten goede komt, en al helemaal de kinderen die in omstandigheden opgroeien die te wensen overlaten. Pre-COOL is het grootschalige cohortonderzoek ‘Jonge Kind’ vanuit het Kohnstamm Instituut, Universiteit Utrecht en ITS dat kinderen volgt vanaf hun tweede levensjaar tot het einde van de basisschool. Het project loopt al sinds 2009 en de uitkomsten van dit rapport geven een goed inzicht in de kwaliteit van de kinderopvang door de jaren heen.
Annemiek Veen is onderwijsonderzoeker bij Kohnstamm Instituut Diny van der Aalsvoort is netwerklid van HJK
V
VE is bedoeld voor zogenaamde doelgroepkinderen. Dit zijn kinderen van laagopgeleide ouders, kinderen die thuis niet Nederlands als eerste taal krijgen aangeboden en/of kinderen waarvan tenminste één van de ouders in een nietwesters land geboren is. Als VVE werkt, dan zou dit moeten blijken uit een verbeterd startniveau van deze leerlingen in groep 3. De uitkomsten van het rapport van begin 2016 gaan over de effecten van VVE gelet op selectieve aandacht, woordenschat, speelwerkhouding, ontluikende rekenvaardigheid en taalvaardigheid. Deze aspecten worden in dit artikel één voor één besproken en daarna worden enkele aandachtspunten aangehaald die de uitkomsten van dit onderzoek oproepen.
Onderzoeksopzet Er is gekeken naar de ontwikkeling van kinderen op twee-, drie-, vier- en vijfjarige leeftijd en naar de kwaliteit van voorschoolse voorzieningen waaraan zij deelnamen voorafgaand aan het kleuteronderwijs. Hierbij is geobserveerd hoe leidsters de kinderen emotioneel steunden, denk aan het klimaat in de groep, gevoelig zijn voor de behoeftes van jonge kinderen, ruimte bieden voor eigen inbreng van kinderen en gedrag reguleren. Afzonderlijk daarvan werd beoordeeld hoe zij het leren van kinderen bevorderden, bijvoorbeeld wat de kwaliteit van feedback was en hoe taalstimulering plaatsvond. Daarnaast kregen leidsters vragenlijsten voorgelegd waarin ze konden aangeven hoe zij kinderen emotioneel steunen, hoe ze activiteiten aanreiken om taal- en voorbereidende rekenvaardigheid te bevorderen en wat ze deden om fantasiespel uit te lokken en spel te verrijken. Een
Als VVE werkt, dan zou dit moeten blijken uit een verbeterd startniveau in groep 3
28
HJK november 2016
voorbeeld van fantasiespel bevorderen was: ‘Ik doe voor hoe je een voorwerp kunt gebruiken voor iets anders’. Bij spelverrijking ging het bijvoorbeeld om: ‘Ik draag attributen en materialen aan die kinderen uitdagen tot rijker spel’. Uiteraard zijn daarnaast elementen van kinderopvang meegenomen die iets zeggen over de structurele kwaliteit van de opvang, zoals het aantal gediplomeerde medewerkers op de groep, de mate waarin zij aan professionele ontwikkeling konden werken en of zij werkten met een VVE-programma. Bij elk aspect dat is onderzocht, is apart gekeken naar de doelgroep gelet op de opleiding van de moeder, de etniciteit en de thuistaal. Bij het onderzoek preCOOL zijn ongeveer 3000 kinderen betrokken van zo’n 300 instellingen.
1. Selectieve aandacht Deze vaardigheid werd gemeten door de kinderen op de computer een vel met plaatjes te laten zien en ze dan gericht te laten zoeken naar een specifieke afbeelding. Selectieve aandacht is een belangrijke voorspeller van schoolse vaardigheden, zoals lezen en rekenen, en van een positieve werkhouding, aangenaam gedrag en sociale competentie. Kinderen die in een achterstandssituatie opgroeien, laten vaak een minder gunstige ontwikkeling van selectieve aandacht zien dan kinderen uit hogere milieus en hebben vaak meer leerproblemen (Stevens, Lauinger & Neville, 2009). De resultaten laten een opvallend positieve ontwikkeling zien bij de doelgroep. Op tweejarige leeftijd hebben doelgroepkinderen een achterstand en die blijft weliswaar bestaan, ook nog op vijfjarige leeftijd. Doelgroepkinderen halen die achterstand echter behoorlijk in. Op vijfjarige leeftijd is het verschil met niet-doelgroepkinderen veel kleiner geworden. De doelgroepkinderen profiteerden hierbij sterk van spelbevordering, zoals
• Wilbert van Woensel
De personen op de foto's bij dit artikel hebben geen relatie tot de inhoud van dit artikel
Als de kwaliteit van spel hoog is, profiteren alle kinderen hiervan bij de ontwikkeling van aandacht
via een VVE-methode wordt aangeboden. Voor details verwijzen we naar het pre-COOL-rapport (zie het kader ‘Informatie pre-COOL-onderzoek’ onder aan deze pagina). Verder bleken alle kinderen, dus ook de niet-doelgroepkinderen, te profiteren van een hogere educatieve en emotionele kwaliteit in de groep. Met andere woorden: als de kwaliteit hoger was, profiteerden alle kinderen hiervan bij de ontwikkeling van aandacht.
2. Woordenschat De woordenschat die kinderen in de eerste levensjaren verwerven, voorspelt in belangrijke mate de schoolse vaardigheden op het gebied van taal, lezen en rekenen vele jaren later (Duff, Reen, Plunkett & Nation, 2015). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de woordenschat van de kinderen uit de doelgroepen tussen 2 en 5 jaar sterk toenam, maar wel aanzienlijk zwakker bleef dan die van de kinderen die niet uit de doelgroep kwamen. Bij doelgroepkinderen was er meer groei in woordenschat als er gewerkt werd met een VVEmethode. Mogelijk is dit zo omdat het werken met zo’n methode samengaat met een evenwichtige combinatie van aanbod aan taal- en rekenactiviteiten en spelbevordering en spelverrijking. 3. Speelwerkhouding Kinderen laten deze vaardigheid zien in de mate waarin zij zich bij een taak kunnen houden. Er is gelet op duur en intensiteit. Omdat uit onderzoek blijkt dat kinderen die opgroeien in gezinnen waar risicofactoren aanwezig zijn, zoals een laag ouderlijk opleidingsniveau, minder in staat blijken
om de genoemde vaardigheid tot het controleren, sturen en plannen van gedrag te verwerven, is een goede ondersteuning van deze vaardigheden voor hen dus extra van belang. De deelnemende pedagogisch medewerkers uit het onderzoek beoordeelden deze vaardigheid bij de kinderen die meededen aan het onderzoek. Om te beginnen neemt deze vaardigheid toe omdat kinderen ouder worden. De tweejarige kinderen uit de doelgroep werden echter negatiever beoordeeld dan hun leeftijdsgenoten die niet bij de doelgroep hoorden. Dat bleef zo toen de kinderen 3 jaar waren. Er was echter wel een positief verband met fantasiespel bevorderen en spelverrijking. Naarmate dit meer had plaatsgevonden, werd de speelwerkhouding >> Informatie pre-COOL-onderzoek Dit jaar verscheen het onderzoek Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit van voorschoolse instellingen. Resultaten uit het pre-COOL cohortonderzoek (Leseman & Veen, 2016). Het pre-COOL cohortonderzoek is in 2009 gestart met als doel om de effecten van deelname aan voor- en vroegschoolse opvang en educatie op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen te onderzoeken. In pre-COOL zijn gegevens verzameld over 300 peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en 3000 kinderen met behulp van kindtestjes, vragenlijsten en observaties. De ontwikkeling van de kinderen wordt gevolgd tot aan het einde van het basisonderwijs. Het onderzoek wordt uitgevoerd, in opdracht van het ministerie van OCW en NRO, door het Kohnstamm Instituut, de Universiteit Utrecht en het ITS (dat per april dit jaar is opgeheven). Meer informatie over het onderzoek is te vinden op: www.pre-cool.nl.
HJK november 2016
29
Wil je op de hoogte blijven van de ontwikkelingen rondom het jonge kind? Neem nu een abonnement op HJK
Wil je niets missen, neem dan een abonnement op HJK én JSW en betaal slechts €119,50 per jaar
Ontvang 10 x HJK
HJK lezen op tablet en pc via Schooltas
Krijg toegang tot het digitaal archief
Studenten ontvangen
40% korting
Samen voor €78,- per jaar Meer weten? Ga naar www.hjk-online.nl of bel 088-2266691
Verwacht in HJK Goede gesprekken met jonge kinderen
Special: goede gesprekken
HJK (De wereld van het jonge kind) bestaat al ruim 40 jaar en is het bekendste vakblad voor ontwikkeling, opvoeding en onderwijs aan jonge kinderen. HJK biedt actuele en betrouwbare vakinformatie en maakt daarbij een koppeling tussen theorie en praktijk.
Jonge kinderen zijn fantasierijke vertellers en tijdens een (kring)gesprek kun je als leerkracht genieten van hun originele gedachtesprongen, redeneringen en opmerkingen. Hoe zien zij de wereld en wat houdt hen bezig? Hoe ga je hierover in gesprek en waar liggen kansen in spel?
Praten leuk en leerzaam
Niets missen?
Eén van de leukste dingen van het lesgeven in de onderbouw is gesprekken voeren met jonge kinderen. Gesprekken ontstaan vaak spontaan en zijn naast vermakelijk ook leerzaam. Taal is belangrijk voor de taalontwikkeling en om kennis over de wereld op te bouwen.
Neem dan een combi-abonnement op HJK én JSW (het vakblad voor de midden- en bovenbouw) en betaal slechts € 119,50. www.hjk-online.nl/abonneren
• Wilbert van Woensel
Taaldenken tijdens spel
Al pratende worden kinderen taalvaardiger. Het is dan ook cruciaal dat je als leerkracht jonge kinderen uitdaagt om hun bedoeling duidelijk te maken. Spel is daarvoor bij uitstek geschikt. Je kunt je tijdens begeleidend spel opstellen als speelmaatje om taaldenkfuncties uit te lokken.
Los nummer
Voor jezelf of als cadeau! Vakblad voo en onde r ontwikkeli ng rwijs aa n jonge , opvoeding kinderen Vakblad voor ontwik en onderw kel ijs aan jon ing, opvoeding ge kinder en
• Ontbreekt er een nummer van HJK in je collectie? • Een interessant artikel gezien dat je wilt lezen, maar heb je geen abonnement? • Op zoek naar een cadeautje voor je collega?
Spe óók len: groe in p 3!
Samen ve
rhalen veLrt eln ledn ere spelen
De inze groep 3
in
prenStenb t van oepe oe leke spelcont o n in exten vergang van gr
Bestel een los nummer voor € 10,-
oep 2 na
ar
3 WetSp ensc p en enha is ta technoello a l le re gie n in de
terklas Nrkl . 8eu - Ja argang 42 – ap ril 2015 www.h Nr. 9 - Ja jk argang 42 -online.nl – mei 20 15 www.hj HJK15_HR
XXXXXX
HJK15_HR1
5042101_TD
k-online.
XX_TDS_N
nl
R8_2015.i
ndd 1
S_NR9 2015.i
ndd 1
01-04-15 30-04-15
Ga naar www.hjk-online.nl/abonneren of bel 088-2266691 34
HJK november 2016
15:44
14:48
Kleuterpakket Wil je kleuters voorbereiden op rekenonderwijs? Dat kan. Voor groep 1 en 2 van het basisonderwijs heeft Alles telt een volledig kleuterpakket. Het pakket bestaat uit een kleuterideeĂŤnmap, kleutervertelplaten en digibord- en oefensoftware. Hiermee bereid je kleuters op een speelse manier voor op de rekenlessen in groep 3.
Feit
Nieuwsgierig naar dĂŠ rekenmethode Alles telt? Vraag de zichtzending vandaag nog aan via www.thiememeulenhoff.nl/allestelt
ThiemeMeulenhoff Postbus 400 | 3800 AK Amersfoort T 033 448 3800 I
www.thiememeulenhoff.nl/allestelt
E po@thiememeulenhoff.nl