4 minute read

BOUWEN IN INDIË

Next Article
Neoclassicisme

Neoclassicisme

Voor 1900 lagen de eisen wat betreft de huisvesting in Nederlands-Indië niet hoog, noch bij de Europeanen noch bij de overige bevolking. Als de eigenaar van een woning er fi nancieel goed bijzat was dat vaak uitsluitend zichtbaar in het inheemse houtsnijwerk en in sommige streken aan het verguldsel en de kleuren, maar zelden aan de omvang van de woning, die van vorsten uitgezonderd.10 Voor 1900 woonde een betrekkelijk kleine groep Nederlanders in Indië met als doel ‘geld verdienen’ en het land opbouwen naar westers model. Ze keerden na gedane arbeid in de tropen vrijwel altijd terug naar Nederland. Het waren negentiende-eeuwse ‘expats’ die in een land verbleven met een andere cultuur. Vanwege het tijdelijke karakter van hun verblijf beschikten ze slechts over eenvoudige huizen met weinig meubilair. Ze kochten het doorgaans tweedehands op venduties van landgenoten die naar het moederland terugkeerden. Ze spraken in Indië altijd over Nederland als het ‘moederland’.11 Indië veranderen wilden die Nederlanders niet. Wel legden ze er waterwerken aan.12 Dat deden ze voor het verbeteren van de oogst, maar de bevolking hoefde van hen wezenlijk niet anders te werken dan ze gewoon waren. Nederlandse ingenieurs legden, om het land te ontsluiten, 4000 kilometer spoorlijn aan, maar zonder de intentie het land op een Westers model te schoeien. Er werden duizenden kilometers wegen aangelegd, maar de inwoners van het land kregen niet de eis opgelegd om daarover, net als in Nederland, rechts te rijden.13 Anders dan in de Franse en Engelse koloniën, hoefde de bevolking niet de taal van de koloniale overheerser te spreken. Naarmate de negentiende eeuw verliep bestond in Nederland steeds meer het inzicht dat er voor de bevolking ook wat terug gedaan moest worden. De ‘ethische politiek’ werd in 1901 formeel door Koningin Wilhelma naar buiten gebracht in de troonrede. Met deze nieuwe politiek ontstond beleid om Nederlands-Indië te ontwikkelen in de richting van ‘zelfbestuur naar westers model’. Hierdoor kwam geld beschikbaar ‘om de kolonie iets bij te brengen’. Het Departement van ‘Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid’ gaf opdracht voor de bouw van vele scholen. Talloze Nederlanders verhuisden naar Indië waar ze zichzelf in de eerste plaats als Europeanen beschouwden. De hiermee samenhangende indeling van de bevolking naar ‘landaard’ vormde de grondslag van de samenleving.14 Op nagenoeg elk terrein bestonden gescheiden circuits. Het wonen in etnisch gescheiden buurten of straten, gold niet als negatief.15 Ook de bouw kende gescheiden circuits. De Europeaan stelde aan zijn huis of bedrijfspand hogere eisen dan de ‘inlanders’. De Europeanen hechtten aan westers bouwmateriaal zoals baksteen, natuursteen, onderdelen van gietijzer, goede dakpannen, allemaal producten die grotendeels uit de oude wereld moesten komen. Aanvankelijk werden de materialen op de rede van de havensteden overgeslagen op kleine prauwen. Daar kwam verandering in met de aanleg van grote overslaghavens, zoals die in Batavia in 1900, Soerabaja in 1918, Makassar in 1918 en Medan/ Belawan in 1924.16

Tot aan het eind van de negentiende eeuw tekenden de ingenieurs van Burgerlijke Openbare Werken (bow) vrijwel alle architectonische ontwerpen. De eerste architecten arriveerden rond 1890. Hun aantal groeide na invoering van genoemde ‘ethische politiek’. Ze kwamen uit Nederland en stonden, meer dan in eigen land, open voor wat internationaal leefde. De jaren dertig vormden bij uitstek de periode waarover later werd gesproken als het ‘tempo doeloe’, de goede oude tijd, voor de Europeanen wel te verstaan. Die associeerden zich met de westerse techniek in woorden zoals;

‘functioneel’, ‘zakelijk’ en ‘modern’ waarmee ze Indië wilden verheff en. Dat is zichtbaar in hun architectuur die – anders dan in de westelijke wereld – vooral ook inspeelde op de tropen. Hun idylle werd verstoord door ‘communistische’ opstanden, die werden onderdrukt en door de economische wereldcrisis, die in Indië later, maar wel veel heviger voelbaar was dan in Nederland. Tot 1930 werd nog veel gebouwd in opdracht van het Gouvernement, na dat jaar vielen bij bow uitsluitend ontslagen of werden wachtgeldregelingen getroff en. Weinig ondernemers, meestal met een Chinese of Arabische achtergrond, geloofden ondanks tegenslagen, in de toekomst en gaven opdracht tot enkele opmerkelijke moderne projecten. Tegen 1935 krabbelde de kolonie uit het dal en bouwde de Europeaan met evenveel energie en suprematie als tien jaar tevoren. Naarmate in Nederland de architectuurstijl van de Amsterdamse School zich door ontwikkelde naar, wat genoemd wordt, de tweede generatie, evolueerde ook in Nederlands-Indië de bouwkunst in de richting van een meer statige representatieve architectuur. De oorlog die iedereen in Nederlands-Indië bewust of onbewust voelde naderen, leidde tot twee type reacties. Enerzijds een optimistische reactie bij hen die de toekomst in wilden met vernieuwing. Hiertoe behoorden bouwbedrijven die hun krachten bundelden en effi ciënter, en daarmee fabrieksmatiger, gingen werken. Die werkwijze werd later ‘modern’ genoemd. Dat trok de architecten aan die zich bij deze vernieuwing thuis voelden. Het naderende onheil leidde ook tot een vorm van vernieuwing, lees verandering in het denken. Gezocht werd naar het vertrouwde, naar vastigheid uit een verleden waarin ‘alles nog goed was’. Dat leidde in de bouwkunst dat tot wat in Nederland ‘traditioneel’ wordt genoemd. Veel architecten schakelden om, van modern naar meer traditioneel, naar mate de jaren dertig vorderden, zowel in Nederland als in Indië. Na de oorlog ontstond in Indië onder architecten eenzelfde tweedeling. Sommigen wilden ‘traditioneel’ doorgaan, alsof niets gebeurd was, zij het op industriële wijze. Anderen verkozen het modernisme, daarbij geholpen door de industriële bouw. De jongste, inmiddels Indonesische naoorlogse generatie architecten wilde echt iets anders. Dat leidde tot dat wat in Indonesië nu de Jengki stijl heet.

Het bouwproces vereiste veel logistiek in een land waar de afstanden groot en de wegen ontoereikend waren. Wim Ravesteijn haalt, in het boek Bouwen in de Archipel, prof. dr. J.A.A. van Doorn aan, ‘we kunnen achteraf stellen dat Indië vanaf 1800 tot 1950 één groot technologisch ontwikkelingsproject van Nederland was’.17 Daartoe hoorde ook de bouwkunst in de tropen.

Kaart van Indonesië e.o. geprojecteerd op Europa e.o. Afbeelding uit Colijn (1911) p. 1

This article is from: