Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen
In dit nummer: >
Het meten van temperament bij kinderen met zevmb
>
Levensverhaleninterventie
>
Onderzoek naar de POS
>
Opinie
Jaargang 43, nr. 1 - maart 2017 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
Het Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen (NTZ) is een multidisciplinair en veldgericht wetenschappelijk tijdschrift op het terrein van ‘verstandelijke beperkingen’ en de zorg en ondersteuning aan mensen met verstandelijke beperkingen in ruime zin. NTZ verschijnt vier keer per jaar: in maart, juni, september en december. Redactie Dr. W.H.E. Buntinx (hoofdredacteur), drs. R.F.B. Geus (redactiesecretaris/eindredacteur), prof. dr. R. Didden, prof. dr. P.J.C.M. Embregts, mr. dr. B.J.M. Frederiks, dr. J.C. de Schipper, dr. S. Mergler, prof. dr. G.A.M. Widdershoven, dr. L. Wijnroks en dr. W.M.W.J. van Oorsouw Redactieadviesraad Prof. dr. I.A. van Berckelaer-Onnes, prof. dr. L.M.G. Curfs, prof. dr. P.C.C. Duker, prof. dr. M.J. Jongmans, prof. dr. B. Maes, prof. dr. H.P. Meininger, prof. dr. H. van Schrojenstein Lantman-de Valk, dr. M. Schuurman, prof. dr. C. Vlaskamp Redactiesecretariaat NTZ: Drs. R.F.B. Geus Korte Bergweg 33 3712 AE Huis ter Heide [t]: 030-6923494 [e]: ruud.geus@planet.nl Abonnementen en losse nummers Abonnementen kunnen op elk gewenst moment ingaan. Opzegging dient plaats te vinden vóór 30 november van het lopend jaar. Abonnementen worden zonder tegenbericht automatisch voor een heel jaar verlengd. De abonnementsprijs bedraagt voor 2017 voor particulieren € 67,50, voor organisaties € 115,00, Studenten € 45,00 en voor NIP-NVO-NVAVG-leden € 47,50. Losse nummers kosten €17,50. Uitgave en druk Koninklijke Van Gorcum BV Postbus 43, 9400 AA Assen Telefoon: 0592-379555, Fax: 0592-379552 Abonnementenadministratie Koninklijke Van Gorcum BV Postbus 43, 9400 AA Assen Telefoon: 0592-379555 Postbank 802255 ABN-AMRO 571570070 [e] ntz@vangorcum.nl [i] www.vangorcum.nl Advertenties Informeer naar de mogelijkheden bij de afdeling Verkoop Tijdschriften van Koninklijke Van Gorcum: klantenservice@vangorcum.nl of 0592 379571. ISSN 0923-2370
Aanwijzingen voor auteurs Algemeen NTZ wordt uitgegeven door Koninklijke Van Gorcum BV. Het heeft een onafhankelijke multidisciplinaire redactie. Naast de artikelen zijn zes rubrieken opgenomen, te weten: opinie, boekbesprekingen, afge sloten onderzoek, casuïstiek, berichten (waarin onder andere verslagen over conferenties en informatie over onderzoeksactiviteiten), recent verschenen publicaties en een agenda van conferenties, cursussen, en dergelijke. NTZ verschijnt viermaal per jaar (in maart, juni, september en december) met een totale omvang van ongeveer 280 pagina’s. Beoordeling Ingediende manuscripten worden door de redactie beoordeeld. Zo no dig wordt een externe referent geraadpleegd. De auteur wordt op de hoogte gebracht van de uitkomst van de beoordeling. Bijdragen voor rubrieken worden beoordeeld door de eindredactie, die zich het recht voorbehoudt teksten waar nodig in te korten en te redigeren. Criteria Bij de inhoudelijke beoordeling van manuscripten wordt gelet op: wetenschappelijke verantwoording en diepgang, maatschappelijke re levantie, originaliteit, eenvoud en directheid van stijl. In NTZ wordt uniform de spelling volgens de Woordenlijst van de Nederlandse taal toegepast. Het manuscript moet voorzien zijn van een samenvatting in het Nederlands en in het Engels van elk ongeveer 80 woorden. De om vang van een manuscript is maximaal 10 pagina’s A4 (32 regels en 10 woorden per regel); tabellen en grafieken dienen essentiële data weer te geven en slechts gebruikt te worden ter ondersteuning van de tekst. Literatuurlijst Bij een artikel dient een literatuurlijst gevoegd te worden conform APA normen: Clarke, A.M., Clarke, A.D.B. & Berg, J.M. (1985). Mental Deficiency: The Changing Outlook. Cambridge: University Press. Mittler, P. & Serpell, R. (1985). Services: An International Perspective. In A.M. Clarke, A.D.B. Clarke & J.M. Berg (Ed.) Mental Deficiency: The Changing Outlook (pp. 715787). Cambridge: University Press. Alle auteursnamen dienen voluit geschreven en alfabetisch gerangschikt te worden. Bij meerdere publicaties van een auteur geldt de volgorde van het jaar van publicatie. Literatuurverwijzingen in de tekst worden vermeld volgens onderstaande voorbeelden: Clarke et al. (1985); Mittler (1985) Indienen Manuscripten moeten worden ingediend bij het redactiesecretariaat (in Word, liefst lettertype Garamond 12) met vermelding van de ge bruikte bestandsnamen. De tekst kan per email worden aangeleverd. Van tabellen en figuren moet in dat geval wel een geprinte versie wor den opgestuurd. De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn manuscript. Het copyright berust bij de auteur en NTZ gezamenlijk. Overname in een ander tijdschrift is slechts mogelijk met toestemming van beiden. Voor bijdragen worden geen vergoedingen verstrekt. Au teurs van artikelen hebben recht op twee exemplaren van het nummer waarin hun artikel wordt gepubliceerd. Voor hen die een bijdrage leve ren voor een rubriek is dit één exemplaar. Zie voor uitgebreide auteursinstructie: www.ntzonline.nl
©2017, Koninklijke Van Gorcum, Assen Alle auteursrechten ten aanzien van de inhoud van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. © 2017 Koninklijke Van Gorcum
Dit eerste NTZ nummer van 2017 verschijnt
Dit nummer opent met een artikel van
nadat in de afgelopen maanden intensief over-
Dijkstra, Huls, Visser en Van der Putten
leg werd gevoerd met uitgeverij Van Gorcum.
over het meten van temperament bij jonge
Dat leidde tot een grondige update van de NTZ
kinderen met zeer ernstige verstandelijke en
website die in de loop van dit jaar geleidelijk zijn
meervoudige beperkingen. Vervolgens doen
beslag zal krijgen. Het leidde ook tot het initi-
Beernink, Westerhof en Sools verslag van
atief van Kennisdagen en Kennismiddagen
een studie over een levensverhaleninterven-
waarvan de programma’s mede gebaseerd
tie bij mensen met psychiatrische problemen
zullen zijn op artikelen die in NTZ versche-
en een verstandelijke beperking of zwakbe-
nen. Een Kennismiddag biedt de gelegenheid
gaafdheid. Schouten rapporteert een studie
om in gesprek te gaan met auteurs en dieper
met betrekking tot de kwalitatieve en kwanti-
op bepaalde aspecten in te kunnen gaan. De
tatieve meerwaarde van de Persoonsgerichte
eerste Kennismiddag is op 30 maart 2017 te
Ondersteuningsuitkomsten Schaal (POS) bij
Amersfoort. Deze sluit aan bij het themanum-
het onderzoek van kwaliteit van bestaan.
mer van september 2016 over ‘organisatie van ondersteuning’. Kennisdagen vormen – naast
In de rubriek Opinie treft de lezer dit keer drie
het tijdschrift en de website – de derde pijler
bijdragen aan. Reerink, The en Roelofsen be-
van het forum dat NTZ wil zijn voor de uitwis-
spreken ‘Van burger-cliënt naar perspectief
seling en verspreiding van kennis in de zorg
van waardigheid’; Kef en Schuurman geven
voor mensen met verstandelijke beperkingen.
hun visie op het bevorderen van samenhang
Ook heten we met dit nummer twee nieu-
in onderzoek op het gebied van ondersteuning
we redactieleden welkom: dr. Wietske van
van mensen met verstandelijke beperkingen.
Oorsouw (Tranzo, Tilburg University) en dr.
Bröcking geeft een reactie op een artikel uit
Lex Wijnroks (Universiteit Utrecht). Zij pre-
het themanummer van september 2016.
senteren zich verder in de rubriek Berichten in
Verder treft de lezer de gebruikelijke rubrie-
dit nummer. Op deze wijze blijft ook de redac-
ken Boekbespreking, Berichten, Agenda en
tie zich vernieuwen en wordt gestreefd naar
Publicaties.
het daarin bevorderen van een breed spectrum aan aandachtsgebieden.
Dr. Wil Buntinx, Hoofdredacteur
ntz nr. 1 - 2017
1 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
REDACTIONEEL
Redactioneel
ARTIKEL
Het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen Onderzoek naar de motorische component binnen instrumenten voor het meten van temperament R.D. Dijkstra, J.J. Huls, L. Visser en A.A.J. van der Putten
1 Inleiding
(2003), die beschrijft dat er weinig onderzoek
In 1985 beschreef Carey dat het onderzoek
verricht is naar het meten van temperament
naar temperament zich voornamelijk richtte
bij jonge kinderen met diverse ontwikkelings-
op kinderen die een normaal ontwikkelings-
achterstanden.
verloop laten zien (Carey, 1985). Dit werd 18 jaar later opnieuw bevestigd door Hepburn
In een algemeen aanvaarde werkdefinitie wordt temperament beschreven als een individuele eigenschap die betrekking heeft op
Beleid & Management Het artikel doet verslag van een onderzoek naar
het ervaren, uiten en reguleren van emoties.
het meten van temperament bij jonge kinderen
Daarnaast is er consensus dat temperament
met zeer ernstige verstandelijke en meervoudi-
matig stabiel is, een erfelijke basis heeft en
ge beperkingen (ZEVMB) en naar de invloed die
gedurende het leven beïnvloed wordt door rij-
de motorische beperkingen kunnen hebben op
ping en ervaring (Guerin, Gottfried, Oliver,
de uitkomst hiervan. Aan de hand van een lite-
& Thomas, 2003; Rothbart, Derryberry, &
ratuurstudie zijn instrumenten voor het meten
Hershey, 2000). De temperamentkenmerken
van temperament geïnventariseerd. Voor items
in de kindertijd zijn de ‘persoonlijkheid’ van
van de IBQ-R zijn suggesties voor aanpassin-
het kind, maar hoe deze vervolgens tot uiting
gen gedaan om de validiteit van het instrument
komen is afhankelijk van de mate waarin de
te verhogen.
sociale context aansluit bij de temperament-
Het artikel is relevant voor behandelaars en
kenmerken van een kind (Wachs, 1994). Dit
voor professionals die betrokken zijn bij de zorg
wordt ook wel de ‘goodness-of-fit’ theorie ge-
voor de geestelijke gezondheid van mensen
noemd. Deze theorie houdt in dat het gedrag
met verstandelijke beperkingen.
van een kind voor een groot deel afhangt van
WB
het samenspel tussen het temperamenttype
2
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
van het kind en de sociale omgeving en zijn
Vlaskamp, Poppes, & Zijlstra, 2005). Omdat
verwachtingen (Thomas & Chess, 1977).
temperament niet rechtstreeks gemeten kan worden, wordt dit gedaan aan de hand van
In de ondersteuning van kinderen met een
items die de gedragsuiting van temperament
verstandelijke beperking is het uiterst belang-
meten. Deze gedragsuitingen bevatten veelal
rijk om op de hoogte te zijn van het tempera-
motorisch gedrag (Gartstein & Rothbart,
ment van het kind, zodat de sociale omgeving
2003). Kinderen met ZEVMB zullen naar
hierbij kan aansluiten, waardoor bijvoorbeeld
alle waarschijnlijkheid, door hun motorische
gedragsproblemen voorkomen kunnen wor-
beperking, uitvallen op deze motorisch gere-
den. Door het bepalen van het temperament
lateerde items. Dit kan een invalide meting
wordt er inzicht verkregen in waarom het kind
en daardoor niet valide beeld van het tempe-
reageert zoals het reageert in diverse situaties
rament tot gevolg hebben. Instrumenten voor
(Hepburn, 2003). Door kennis te hebben over
het bepalen van temperament zijn daardoor
het temperament van het kind kan bepaald
mogelijk niet of onvoldoende valide voor kin-
worden hoe begeleiding zo goed mogelijk kan
deren met ZEVMB.
aansluiten bij het kind, zodat het op de juiste manier ondersteund kan worden bij dagelijk-
Er is nog weinig tot geen onderzoek verricht
se, stressvolle en ingrijpende levensgebeurte-
naar het meten van temperament bij kinderen
nissen (Hepburn, 2003; Sanders-Woudstra,
en volwassenen met ZEVMB. In dit onderzoek
Verhulst, & de Witte, 2001; Carey, 1982).
wordt gekeken naar de manier waarop temperament gemeten kan worden bij jonge kinde-
Een specifieke doelgroep binnen die van kin-
ren met ZEVMB en de mogelijke invloed van
deren met een verstandelijke beperking wordt
een motorische beperking hierop. De focus
gevormd door kinderen met zeer ernstige
ligt op jonge kinderen (tot 5 jaar), omdat juist
verstandelijke en meervoudige beperkingen
in deze leeftijd goede diagnostische mogelijk-
(ZEVMB). Deze doelgroep wordt getypeerd
heden essentieel zijn, omdat passende bege-
door een (zeer) ernstige verstandelijke beper-
leiding nog een groot effect kan hebben op de
king in combinatie met een (zeer) ernstige
ontwikkeling. Bijkomende ontwikkelingspro-
motorische beperking (Nakken & Vlaskamp,
blemen kunnen daarmee mogelijk voorkomen
2007). Daarnaast is er sprake van bijkomende
worden. Op jonge leeftijd is het echter vaak
problematiek, zoals sensorische beperkingen
nog niet duidelijk of er in de toekomst sprake
en gezondheidsproblemen (Nakken, 2011;
zal zijn van ZEVMB. We richten ons daarom
Nakken & Vlaskamp, 2007).
op jonge kinderen met een ernstige cognitieve en motorische ontwikkelingsachterstand.
Een probleem dat naar voren komt bij het meten
Voor de leesbaarheid noemen we deze doel-
van temperament bij kinderen met ZEVMB is
groep ‘jonge kinderen met ZEVMB’.
dat de (zeer) ernstige motorische beperkingen die deze doelgroep kenmerkt, de diagnostiek
Met dit onderzoek wordt een voorzet gegeven
sterk beïnvloeden (Nakken & Vlaskamp, 2007;
voor het ontwikkelen van een valide instru-
ntz nr. 1 - 2017
3 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen ment voor het meten van temperament bij
2 Methode
jonge kinderen met ZEVMB. Het doel van het
Het huidige onderzoek bestond uit twee delen:
onderzoek is dan ook het verhogen van de va-
een literatuuronderzoek en een pilotstudie.
liditeit van temperamentlijsten voor jonge kin-
Een compleet overzicht van gevonden publica-
deren met ZEVMB door de motorische com-
ties in het literatuuronderzoek is op te vragen
ponent zoveel mogelijk uit de items te verwij-
bij de eerste auteur.
deren. Als een instrument voor het meten van temperament bij jonge kinderen met ZEVMB
2.1 Literatuuronderzoek
gevalideerd kan worden, verbetert dit de moge-
Het doel van het literatuuronderzoek was om
lijkheden om het temperament bij deze doel-
een overzicht te verkrijgen van de beschikbare
groep in kaart te brengen.
instrumenten voor het meten van temperament bij kinderen in de leeftijd van 0;6 tot 5;0
De volgende onderzoeksvraag staat centraal:
jaar (deelvraag 1).
“Hoe kan temperament gemeten worden bij jonge kinderen (0;6 – 5;0 jaar) met ZEVMB?”
Databases & zoektermen
Meer specifiek gaan we in op de volgende
Binnen het literatuuronderzoek is zowel naar
deelvragen: 1) Welke instrumenten zijn er be-
nationale (Nederlandstalige) als internationale
schikbaar voor het meten van temperament
(Engelstalige) literatuur gezocht. Er is gebruik
bij jonge kinderen? 2) In welke items van de
gemaakt van de database EBSCOhost com-
bestaande instrumenten voor het meten van
plete. Er is gebruik gemaakt van vijf sets, zo-
temperament bij jonge kinderen zit een moto-
wel Engels- als Nederlandstalige, zoektermen
risch component? en 3) Hoe kunnen de items
(Tabel 1).
zodanig aangepast worden dat de invloed van de motorische beperking op de temperament-
De zoektermen tussen de volgende sets (Tabel
score minimaal is?
1) zijn gecombineerd met “and”: Set 1 met set 2, set 1 met set 3, set 2 met set 3, set 2 met set 4
Tabel 1: Zoektermen EBSCOhost complete Set
Zoekterm
1
Ernstige verstandelijke en meervoudige beperking (profound intellectual and multiple disabilities) en ernstige meervoudige beperking (profound intellectual and multiple disabilities, individuals with profound multiple learning disabilities, individuals with high support needs).
2
Temperament (temperament).
3
Assessment (assessment), vragenlijst (questionnaire) en instrument (instrument).
4
Motoriek (motor skills), motorisch (motor) en motorische beperking (impaired motor skills, motor control deficits).
5
Baby/jonge kind (infant, infancy), peuter (toddler) en jonge kinderen (young child).
4
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
en set 2 met set 5. Wanneer een set meerdere
tussen de 0;6 en 5;0 jaar zijn geselecteerd op
zoektermen bevatte, werden deze zoektermen
basis van het literatuuronderzoek. Deze zijn
allemaal apart met elkaar gecombineerd.
binnen de pilotstudie inhoudelijk bekeken.
Aan de hand van de volgende inclusiecriteria
nen dit onderzoek gebruikt om te bepalen of
zijn de artikelen geselecteerd: 1) bevat een in-
er een motorische component aanwezig is in
strument voor het meten van temperament,
de items van de betreffende vragenlijst. Het
2) onderzoek was gericht op kinderen tussen
beeldmateriaal is hierbij gebruikt om een be-
0;6- 5;0 jaar, 3) is peer-reviewed, 4) is in full
ter beeld te vormen van de motorische (on)mo-
tekst beschikbaar en 5) gepubliceerd tussen
gelijkheden van de doelgroep. De items van de
2000 – 2015. Van de gevonden artikelen wer-
vragenlijst zijn beoordeeld als items die wel
den de duplicaten per zoekopdracht verwij-
of geen motorische component bevatten. De
derd. De selectie voor het beoordelen van de
items van de vragenlijst zijn niet gescoord en
geschiktheid van de artikelen vond eerst plaats
er is ook niet getracht een temperamentscore
op basis van titel, daarna op basis van abstract
te verkrijgen. Bij alle afzonderlijke items van
en vervolgens op basis van het gehele artikel.
de geselecteerde instrumenten is door twee
Het beeldmateriaal en de vragenlijst zijn bin-
onderzoekers gekeken of het betreffende item Op basis van de gevonden artikelen is een
een motorische component bevatte. Voor deze
inventarisatie gemaakt van bestaande instru-
beoordeling is de interbeoordelaarsbetrouw-
menten voor het meten van temperament bij
baarheid berekend aan de hand van Cohen’s
jonge kinderen tussen de 0;6 en 5;0 jaar. Uit
Kappa. De kappawaarden worden geïnterpre-
deze instrumenten is op basis van de volgende
teerd in waarden van: k > 0 (slecht); 0 - .20
criteria een selectie gemaakt: 1) de psychome-
(gering); .21 - .40 (matig); .41 - .60 (redelijk);
trische kwaliteit is onderbouwd en wordt be-
.61 - .80 (goed) en .81 - 1 (zeer goed) (Landis
schreven in tenminste één artikel, 2) het in-
& Koch, 1977). Als de interbeoordelaarsbe-
strument is Engels- of Nederlandstalig, 3) het
trouwbaarheid goed is, betekent dit dat een
instrument is beschikbaar en 4) het instru-
item, onaf hankelijk van de beoordelaar, het-
ment meet temperament door middel van een
zelfde beoordeeld wordt (Baarda & de Goede,
vragenlijst. De meest gebruikte methode is
2001).
bevraging van de ouders in vragenlijsten, omdat ouders hun kind vaak het beste kennen en
Items waar in eerste instantie geen overeen-
daardoor over verschillende situaties en over
stemming over was, zijn beoordeeld aan de
een langere tijdsperiode een oordeel kunnen
hand van beeldmateriaal van 12 jonge kin-
geven. Daarbij is een vragenlijst relatief een-
deren met ZEVMB afkomstig uit een onder-
voudig af te nemen ( Saudino & Cherny, 2001).
zoek gericht op de motorische ontwikkeling. Dezelfde twee onderzoekers hebben onaf han-
2.2 Pilot-study
kelijk van elkaar geanalyseerd of de doelgroep
De meest geschikte instrumenten voor het
jonge kinderen met ZEVMB de vaardigheid,
meten van temperament bij jonge kinderen
zoals beschreven in het item, motorisch ge-
ntz nr. 1 - 2017
5 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen zien, wel of niet zal kunnen bezitten. De in-
3 Resultaten
terbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd bepaald
3.1 Literatuuronderzoek
aan de hand van de Cohen’s Kappa. Een item
De procedure en het resultaat van het litera-
waarvan werd bepaald dat jonge kinderen met
tuuronderzoek is weergeven in figuur 1.
ZEVMB de vaardigheid, motorisch gezien, niet bezitten, werd beoordeeld als een item dat
De 138 artikelen bevatten in totaal 25 verschil-
een motorische component bevat en aangepast
lende instrumenten. Daarvan zijn er tien in
dient te worden.
één artikel beschreven. Zes van de gevonden instrumenten zijn in acht of meer artikelen ge-
Van het instrument dat als meest geschikt be-
bruikt. Het meest beschreven instrument is de
oordeeld werd, werden de items met een mo-
Infant Behavior Questionnaire (IBQ); binnen
torische component nogmaals bekeken aan de
23 artikelen kwam dit instrument naar voren.
hand van het geselecteerde beeldmateriaal. De
Tien (13.8%) van de 138 geïncludeerde artikelen
twee onderzoekers hebben het beeldmateriaal
gaan over de psychometrische kwaliteit van een
van de 12 kinderen onaf hankelijk van elkaar
instrument. De overige 128 artikelen (86.2%)
bekeken en daarbij gescoord of het kind moto-
nemen temperament mee in het onderzoek als
risch gezien in staat zou zijn het item met een
één van de variabelen. Alle 25 gevonden instru-
motorische component uit te voeren. Hierover
menten zijn in het Engels ontwikkeld.
is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend aan de hand van de Cohen’s Kappa.
Van de 25 instrumenten zijn er zeven nader
Als de inschatting was dat het kind hier niet
bekeken (Tabel 2). De keuze voor deze instru-
toe in staat was, is gekeken op wat voor al-
menten berust op het aantal artikelen waarin
ternatieve manier(en) het kind met ZEVMB
het instrument genoemd wordt (minimaal
zich mogelijk zou kunnen uitdrukken. Aan
8). Dit aantal suggereert dat het instrument
de hand van deze informatie werden de mo-
vaak wordt toegepast, wat een indicatie vormt
torische items van één van de geselecteerde
van de (psychometrische) kwaliteit van het
instrumenten aangepast. Deze aanpassing
instrument. Op basis hiervan werden zes in-
was erop gericht de motorische component te
strumenten geselecteerd: de Infant Behavior
minimaliseren, zonder de inhoud van het item
Questionnaire (IBQ), Infant Characteristics
te veranderen (Alant & Casey, 2005). Items die
Questionnaire (ICQ), Carey Temperament
in het oorspronkelijke instrument positief ge-
Scales (CTS), Child Behavior Questionnaire
formuleerd waren, werden bij de aanpassing
(CBQ), Lab-TAB en de Emotionality, Activity,
ook positief geformuleerd (bijv. “grijpt naar”).
Sociability Questionnaire/Survey (EAS). Het
Items die in het oorspronkelijke instrument
andere criterium was dat de psychometrische
negatief geformuleerd waren, werden bij de
kwaliteit van het instrument onderbouwd is
aanpassing ook negatief geformuleerd (bijv.
en wordt beschreven in tenminste één arti-
“grijpt niet naar”).
kel. Aan de hand van dit criterium werd nog één instrument geselecteerd, namelijk de Behavior Inhibition Questionnaire (BIQ).
6
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
Totaal aantal zoekresultaten N = 2497
Duplicaten (EBSCOhost complete) N = 265
Zoekresultaten zonder duplicaten N = 2232 Zoekresultaten uitgesloten op basis van titel N = 1946
Zoekresultaten op basis van titel
Duplicaten (handmatig)
N = 286
N = 41 Niet beschikbaar N = 19 Zoekresultaten uitgesloten op basis van abstract
Zoekresultaten op basis van abstract
N = 56 Leeftijd (doelgroep): N = 32 Onderwerp: N = 15 Instrument: N = 9
N = 170
Zoekresultaten uitgesloten op basis van volledige tekst N = 32 Leeftijd (doelgroep): N = 19 Onderwerp: N = 5 Instrument: N = 8
Totaal aantal geïncludeerde artikelen N = 138 Figuur 1: Procedure en resultaten literatuuronderzoek
ntz nr. 1 - 2017
7 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen Tabel 2: Uitwerking van de instrumenten voor het meten van temperament Bron
N artikelen
Leeftijd doelgroep (jaren; maanden)
Type instrument
IBQ (Rothbart, 1981)
23
0;3 tot 1;0
Vragenlijst
ICQ (Bates, Freeland & Lounsbury, 1979)
18
0;3 tot 3;0
Vragenlijst
CTS (Carey & McDevitt, 1978; Carey & McDevitt, 1989; Fullard, McDevitt & Carey, 1984;Hegvik, McDevitt & Carey, 1982; Medoff-Cooper, Carey & McDevitt, 1993)
17
5 versies: 0;1 tot 0;4 0;4 tot 0;8 1;0 tot 3;0 3;0 tot 8;0 8;0 tot 12;0
Vragenlijst
CBQ (Rothbart & Ahadi, 1994).
16
3;0 tot 8;0
Vragenlijst
Lab-TAB (Goldsmith & Rothbart, 1988)
16
3 versies: 0;6 tot 1;0 1;0 tot 1;6 3;0 tot 6;0
Observatie
EAS (Buss & Plomin, 1984)
8
4;0 tot 13;0
Vragenlijst
BIQ (Bishop, Spence & McDonald, 2003)
1
2;0 tot 6;0
Vragenlijst
IBQ: Infant Behavior Questionnaire; ICQ: Infant Characteristic Questionnaire; CTS: Carey Temperament Scale; CBQ: Children Behaviour Questionnaire; Lab-Tab: Laboratory Temperament Assessment Battery; EAS: Emotionality, Activity, Sociability Questionnaire/Survey; BIQ: Behavior Inhibition Questionnaire.
Binnen geen van de 138 artikelen werd de
Bij artikelen die een andere doelgroep omvat-
doelgroep ZEVMB betrokken. De artikelen
ten dan kinderen zonder ontwikkelingsproble-
gingen, naast kinderen zonder ontwikkelings-
men is gekeken of deze doelgroep raakvlakken
problemen (n=124; 89.9%), over zeven andere
heeft met de doelgroep jonge kinderen met
groepen jonge kinderen (n=14; 10.1%). Het
ZEVMB. Hierbij is gekeken naar de aanwezig-
betreft hier kinderen bij wie sprake is van: a)
heid van een verstandelijke beperking en/of
een Autisme Spectrum Stoornis (ASS; n=7), b)
motorische beperking. Op basis hiervan is er-
stotteren (n= 2), c) Cerebrale Parese (CP; n=1)
voor gekozen om de artikelen die de doelgroe-
d) Fragiele X Syndroom (FXS; n=1), e) Down
pen jonge kinderen met CP, FXS of DS bevat-
Syndroom (DS; n=1), f) kinderen met dysma-
ten, nader te bestuderen.
turiteit (n=1) en g) spraak- en/of taalachterstand (n=1).
8
ntz  nr. 1 - 2017 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
Subschalen
Aantal items
14: activity level, fear, distress to limitations, smiling and laughter, soothability, duration of orienting, approach, vocal reactivity, high and low intensity, pleasure, perceptual sensitivity, sadness, falling reactivity, cuddliness
191
4: fussy/difficult, unadaptable, dull, unpredictable
28
9: activity, adaptability, approach, mood, intensity, distractibility, persistence, sensory reactivity, rhytmicity
76 95 64 100 99
15: activity level, anger/frustration, approach/positive anticipation, attentional control, discomfort, falling reactivity/soothability, fear, high intensity pleasure, impulsivity, inhibitory control, low intensity pleasure, perceptual sensitivity, sadness, smiling and laughter, shyness
195
Versie 0;6 tot 1;0 en 1;0 tot 1;6: 5: fear, anger/frustration, joy/pleasure, interest/persistence, activity level Versie 3;0 tot 6;0: 7: fear, distress (anger /frustration, sadness/ disappointment), exuberance, interest/ persistence, activity level, inhibitory control, contentment
17 20
3: emotionality, activity level, sociability
20
3: social novelty, situational novelty, physical challenges
30
32
Voor alle beschreven doelgroepen geldt dat er
De IBQ en de CBQ voldoen aan alle criteria.
binnen het onderzoek geen aanpassingen aan
Binnen dit onderzoek waren van zowel de
de instrumenten voor het meten van tempe-
IBQ-R 1 (Gartstein & Rothbart, 2003) als de
rament zijn gedaan. Tevens worden er geen
CBQ alleen de very short form beschikbaar.
uitspraken gedaan over de geschiktheid van
Deze zijn binnen de pilotstudie nader onder-
het instrument voor de specifieke doelgroep.
zocht.
Op basis van de criteria zoals beschreven in de methode, is het best passende instrument voor het meten van temperament geselecteerd voor de doelgroep jonge kinderen met ZEVMB (Tabel 3).
1 De oorspronkelijke versie van de IBQ (Rothbart, 1981) bevatte 6 subschalen. Aan de herziene versie, de IBQRevised (Gartstein & Rothbart, 2003) zijn 8 subschalen toegevoegd.
ntz  nr. 1 - 2017
9 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen Tabel 3: Criteria voor beoordelen toepasbaarheid instrument bij de doelgroep jonge kinderen met ZEVMB. IBQ*
ICQ
CTS**
CBQ Lab-TAB EAS
BIQ
Psychometrische kwaliteit wordt beschreven
+
-
+
+
+
+
+
Vragenlijst ingevuld door ouders/verzorgers Engels- of Nederlandstalig
+ +
+ +
+ +
+ +
+
+ +
+ +
Beschikbaarheid van instrument
+
+
-
+
-
-
-
IBQ: Infant Behavior Questionnaire; ICQ: Infant Characteristic Questionnaire; CTS: Carey Temperament Scale; CBQ: Children Behaviour Questionnaire; Lab-Tab: Laboratory Temperament Assessment Battery; EAS: Emotionality, Activity, Sociability Questionnaire/Survey; BIQ: Behavior Inhibition Questionnaire. + staat voor ‘ja’ en – staat voor ‘nee’. *Geschikt voor de leeftijd tot 1;0 **Niet ontwikkeld voor de leeftijd van 0;8 tot 1;0 jaar
3.2 Pilot-study
Onderdeel van de definitie van ZEVMB is een
Motorische component
maximale ontwikkelingsleeftijd van 24 maan-
De IBQ-R very short form bestaat uit 37
den (Nakken & Vlaskamp, 2007). Op basis van
items (Putnam, Helbig, Gartstein, Rothbart,
deze ontwikkelingsleeftijd zou een vragenlijst
& Leerkes, 2014). Over twee items (11 en 20)
voor de jongere leeftijd (IBQ-R geschikt voor
was in eerste instantie geen overeenstemming
0;6 tot 1;0 jaar) eerder geschikt zijn dan een
over het bevatten van een motorische compo-
vragenlijst voor oudere kinderen (CBQ ge-
nent. Na het bekijken van het beeldmateriaal
schikt voor 3;0 tot 8;0 jaar). Om deze reden is
is in overleg besloten dat beide items geen
ervoor gekozen om ons te richten op de aan-
motorische component bevatten. De Cohen’s
passing van de motorische items van de IBQ-R
Kappa is .86. Van de 37 items hebben 9 items
very short form.
(24.3%) een motorische component (Tabel 4) en 28 (75.7%) items niet.
Minimaliseren van de motorische component Twee van de onderzoekers hebben de negen
Tevens is gekeken naar de CBQ very short
items van de IBQ-R short form (Tabel 4) die
form. De Engelstalige versie van de CBQ very
een motorische component bevatten, gescoord
short form bestaat uit 36 items (Putnam &
aan de hand van het beeldmateriaal van de
Rothbart, 2006). Over twee items (18 en 30)
12 kinderen. Voor elk afzonderlijk kind is ge-
was in eerste instantie geen overeenstemming
scoord of het betreffende kind het gedrag, zo-
over het bevatten van een motorische compo-
als beschreven in het item, zou kunnen laten
nent. Na overleg is besloten dat beide items
zien. De Cohen’s Kappa was .84.
geen motorische component bevatten. De Cohen’s Kappa is .84. Van de 36 items hebben
Het valt op dat, op basis van het beeldmateri-
7 items (19.4 %) een motorische component
aal, er grote variatie bestaat in de (on)mogelijk-
(Tabel 4) en 29 (80.6 %) items niet.
heden van de verschillende kinderen wat betreft motoriek. Dit is in overeenstemming met
10
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
wat er in de literatuur beschreven staat over
zich goed te kunnen richten (lichaam verande-
de heterogeniteit van de doelgroep ZEVMB
ren van positie) naar bijvoorbeeld een object.
(Nakken & Vlaskamp, 2007).
De kinderen doen wel een poging tot draaien, maar dit lukt vaak niet, doordat een arm/been
Naast het verschil tussen de kinderen is er ook
hen belemmert of doordat ze hiervoor niet vol-
een verschil te zien tussen de items. Zo is de
doende kracht hebben. Als alternatief volgen
inschatting dat 11 van de 12 kinderen item 15
zij een object met hun ogen en indien moge-
motorisch gezien zouden kunnen uitvoeren.
lijk draaien zij hun hoofd bij. Dit is ook terug
Van item 7 is de inschatting dat slechts 1 van
te vinden in de literatuur (de Bal, 2011).
de 12 kinderen dit item, motorisch gezien, zou kunnen uitvoeren. Daarnaast geldt voor ie-
Een ander punt dat in overweging genomen
der kind dat het op item 1, 13 en 37 hetzelfde
dient te worden is dat bij de kinderen in eer-
scoort. Dit is te verklaren vanuit de inhoud van
ste instantie een reactie uitblijft (bijv. geluid
het item. De items vragen een vergelijkbare
met een rammelaar maken bij het linkeroor,
motorische beweging. Item 1 (kronkelende be-
terwijl het kind naar rechts kijkt). Het duurt
wegingen), 13 (in bochten draaien bij op rug
vervolgens even en uiteindelijk geeft het kind
gelegd worden) en 37 (in bochten draaien bij
vaak een reactie (went zijn hoofd naar het ge-
in stoel gezet worden) vragen dezelfde motori-
luid). Door het verlaat vertonen van een reactie
sche vaardigheid. Dit is ook het geval bij item
kan deze in het dagelijks leven gemist worden,
4 (vastklemmen wanneer voorgesteld aan een
waardoor mogelijk een andere temperament-
vreemde) en item 33 (vastklemmen wanneer
score van het kind verkregen wordt.
vreemden in de buurt waren). Als een kind dus item 1, motorisch gezien, kan uitvoeren,
Hieronder volgt een voorstel tot aanpassing
dan kan het item 13 en 37, motorisch gezien,
van de items die een motorische component
ook uitvoeren.
bevatten en een onderbouwing daarvan. Er is voor gekozen de items breed te formuleren, zo-
Om een beeld te kunnen vormen van hoe de
dat ouders de ruimte gelaten wordt betekenis
items aangepast zouden kunnen worden, heb-
toe te kennen aan het gedrag van hun kind. Uit
ben de twee onderzoekers het beeldmateriaal
de literatuur is namelijk bekend dat de aard
nader bekeken. Hierbij is gekeken naar manie-
van het gedrag, de context en eigen ervarin-
ren waarop deze kinderen zich mogelijk kun-
gen met de ander een belangrijke rol spelen in
nen uitdrukken, wanneer zij dit niet kunnen
het toekennen van betekenis aan dit gedrag.
door middel van motoriek.
Kinderen met ZEVMB uiten zich op veel verschillende manieren, anders dan in motoriek
Het valt op dat de kinderen zich voornamelijk
(Hogg, Reeves Roberts, & Mudford, 2001). Bij
uitdrukken door middel van mimiek en ge-
deze doelgroep vindt toekenning van beteke-
luiden (lachen, kirrende geluiden, grommen,
nis aan gedrag voornamelijk plaats aan de
jammeren en huilen). Op het beeldmateriaal
hand van lichaamshouding, de bewegingen
is te zien dat de kinderen moeite hebben om
van de bovenste ledematen, de kijkrichting en
ntz  nr. 1 - 2017
11 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen de gezichtsuitdrukking. Hoe ernstiger de mo-
tot 10 minuten), zonder dat het kind er daad-
torische beperking, hoe meer teruggevallen
werkelijk mee hoeft te spelen.
wordt op de mimiek, fysiologische reacties, bewegingen van het hoofd, geluiden en blik-
Item 7 is gericht op het opmerken van en inte-
richting (de Bal, 2011). Het breed formuleren
resse tonen in nieuwe objecten. De motorische
van de items geeft de ouders de mogelijkheid
component bestaat hier uit het bewegen naar
tot vrije interpretatie van het gedrag van hun
deze nieuwe objecten. Daarnaast wordt er ge-
kind.
sproken van snel. Mocht er bij jonge kinderen met ZEVMB sprake zijn van enige mogelijk-
In Tabel 4 worden de oorspronkelijke en aan-
heid om zich voort te bewegen, dan is de kans
gepaste items getoond. Item 1 is gericht op het
klein dat dit snel is. De aanpassing is gericht
protesteren van het kind tijdens het aan- en
op het interesse tonen en opmerken van nieu-
uitkleden. De motorische component zit bij dit
we objecten, zonder dat hier naartoe bewogen
item in het maken van kronkelende bewegin-
hoeft te worden.
gen en het wegrollen. De aanpassing is gericht op het protesteren van het kind tijdens het aan-
Item 15 is gericht op het opmerken van het rin-
en uitkleden, zonder dat het kind met ZEVMB
kelen van de telefoon, terwijl het kind bezig is
kronkelende bewegingen hoeft te maken of
met een activiteit. Daarnaast is het gericht op
probeert weg te rollen. Omdat de inhoud van
het vervolgens onderbreken van deze activiteit
item 13 en 37 overeenkomt met de inhoud van
en het zich richten op het geluid. De moto-
item 1, zijn deze items op dezelfde wijze aange-
rische component komt bij dit item terug in
past. Item 4 is gericht op het zoeken van nabij-
het spelen en in het opkijken. De aanpassing
heid van de ouder voor het ervaren van veilig-
is gericht op het opmerken van, en het vervol-
heid, wanneer het kind wordt voorgesteld aan
gens richten op, het geluid van een rinkelende
een voor hem/haar onbekend persoon. De mo-
telefoon. Dit richten hoeft niet te bestaan uit
torische component bestaat uit het vastklem-
het opkijken.
men aan de ouder. De aanpassing is gericht op het zoeken van veiligheid, zonder dat het kind
Item 28 is gericht op het niet voorgesteld wil-
met ZEVMB zich daadwerkelijk aan de ouder
len worden aan/in contact willen treden met
hoeft vast te klemmen. Omdat de inhoud van
een onbekende. De motorische component
item 33 overeenkomt met die van item 4, is dit
bestaat uit het ‘gaan naar’. De aanpassing is
item op dezelfde wijze aangepast.
gericht op het niet voorgesteld willen worden aan een onbekende, waarbij het weigeren an-
Item 6 is gericht op het behouden van de in-
ders kan worden geuit dan door (fysiek) niet
teresse. De motorische component bestaat uit
naar iemand toe te gaan.
het kunnen spelen met een speeltje of object (vasthouden, manipuleren e.d.). De aanpassing is gericht op het behouden van de interesse voor één speeltje of object (gedurende 5
12
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
Tabel 4: Originele en aangepaste items IBQ-R very short form Nr.
IBQ-R very short form
Na aanpassing
1
Hoe vaak maakte uw kind kronkelende bewegingen en probeerde hij/zij weg te rollen bij het aan en uitkleden gedurende de afgelopen week?
Hoe vaak protesteerde uw kind bij het aan en uitkleden gedurende de afgelopen week?
4
Hoe vaak klemde uw kind zich vast aan een van de ouders wanneer hij/zij voorgesteld werd aan een vreemde?
Hoe vaak zocht uw kind veiligheid bij een van de ouders wanneer hij/zij voorgesteld werd aan een vreemde?
6
Hoe vaak speelde uw kind gedurende de afgelopen week, 5 tot 10 minuten, met één speeltje of object?
Hoe vaak had uw kind gedurende de afgelopen week, 5 tot 10 minuten, interesse voor één speeltje of object?
7
Hoe vaak bewoog uw kind afgelopen week snel naar nieuwe objecten toe?
Hoe vaak toonde uw kind afgelopen week interesse in nieuwe objecten?
13
Hoe vaak wrong uw kind zich in allerlei bochten en/of draaide hij/zij zich om wanneer hij/zij op zijn/haar rug gelegd werd?
Hoe vaak protesteerde uw kind wanneer hij/zij op zijn/haar rug gelegd werd?
15
Hoe vaak keek uw kind op van het spelen als er een telefoon rinkelde?
Hoe vaak richtte uw kind zich tot het geluid van een rinkelende telefoon?
28
Hoe vaak weigerde uw kind naar de vreemde te gaan wanneer hij/zij aan een vreemde werd voorgesteld?
Hoe vaak liet uw kind blijken niet aan een vreemde te willen worden voorgesteld?
33
Hoe vaak klemde uw kind zich vast aan een van de ouders wanneer uw kind bij enkele vreemden in de buurt was?
Hoe vaak zocht uw kind veiligheid bij een van de ouders wanneer uw kind bij enkele vreemden in de buurt was?
37
Hoe vaak wrong uw kind zich in allerlei bochten en/of draaide hij/zij zich om wanneer uw kind in een kinderstoel of autozitje geplaatst werd?
Hoe vaak protesteerde uw kind wanneer hij/zij in een kinderstoel of autozitje geplaatst werd?
4
Conclusie en Discussie
form bleken de meest geschikte instrumen-
4.1 Conclusie
ten voor het meten van temperament bij jonge
Dit onderzoek richtte zich op de manier waar-
kinderen met ZEVMB. Van de IBQ-R very
op temperament gemeten kan worden bij jon-
short form geldt voor 24.3% van de items dat
ge kinderen met ZEVMB. Uit het literatuuron-
zij een motorische component bevatten. Bij de
derzoek blijkt dat er 25 instrumenten beschik-
CBQ very short form is dit 19.4%.
baar zijn voor het meten van temperament bij jonge kinderen (0;6 tot 5;0 jaar). Echter
Op basis van deze pilot-study lijkt het nuttig
blijkt ook dat er geen instrumenten voor het
om de motorische component te minimalise-
meten van temperament ontwikkeld zijn voor
ren binnen de bestaande instrumenten voor
de specifieke doelgroep (jonge kinderen met)
het meten van temperament. Dit kan bereikt
ZEVMB. De Infant Behavior Questionnaire -
worden door de items breed te formuleren,
Revised (IBQ-R) very short form en de Child
waarbij het van belang is dat de inhoud van
Behavior Questionnaire (CBQ) very short
het item behouden blijft.
ntz nr. 1 - 2017
13 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen 4.2 Discussie en aanbevelingen
form (Cohen’s Kappa .84) op het wel of niet
Binnen het literatuuronderzoek zijn geen ar-
bevatten van een motorische component was
tikelen gevonden die specifiek gericht zijn op
tevens hoog.
de doelgroep ZEVMB. Binnen het onderzoek zijn wel artikelen opgenomen waarbij tem-
Op basis van het huidige onderzoek zijn ver-
perament bij doelgroepen (CP, FXS en CP)
schillende punten voor vervolgonderzoek aan
die raakvlakken hebben met de doelgroep
te bevelen. Vervolgonderzoek bij een grotere
ZEVMB (een verstandelijke en/of motorische
onderzoeksgroep is noodzakelijk voor het
beperking), is onderzocht. Hieruit komt naar
bereiken van het uiteindelijke doel: valide
voren dat binnen deze onderzoeken geen aan-
meting van temperament bij jonge kinderen
passingen zijn gedaan aan de instrumenten
met ZEVMB. Daarnaast zou de bruikbaarheid
voor het meten van temperament. Tevens wor-
van de ‘aangepaste’ IBQ-R very short form
den in deze artikelen geen uitspraken gedaan
onderzocht moeten worden. Dit vervolgon-
over de geschiktheid van deze instrumenten
derzoek zou uitgevoerd kunnen worden door
voor de betreffende doelgroepen (Gartstein,
ouders van kinderen met ZEVMB de ‘aange-
Marmion, & Swanson, 2006; Ryu & Kim,
paste’ IBQ-R very short form in te laten vullen.
2015; Shanahan, Roberts, Hatton, Reznick, &
Vervolgens kan bij hen een enquête afgeno-
Goldsmith, 2008).
men worden, waarbij de bruikbaarheid van de ‘aangepaste’ IBQ-R very short form bevraagd
Het huidige onderzoek bevat een aantal be-
wordt.
perkingen en sterke punten. Een sterk punt is het grote aantal geïncludeerde artikelen
Daarnaast dient er binnen de enquête ruimte
(n=138) binnen het literatuuronderzoek, waar-
gelaten te worden voor het geven van sug-
door de huidige studie een compleet overzicht
gesties en/of opmerkingen. Deze informatie
geeft van beschikbare instrumenten. Een be-
kan meegenomen worden bij het eventueel
perking is de kleine onderzoeksgroep (n=12).
herzien van de vragenlijst. Dit proces kan
Gecombineerd met de grote diversiteit binnen
herhaald worden totdat er een vragenlijst ont-
de doelgroep ZEVMB betekent dit dat het ge-
wikkeld is die bruikbaar blijkt te zijn voor de
neraliseren van de resultaten slechts beperkt
doelgroep jonge kinderen met ZEVMB. Als
mogelijk is. De resultaten dienen dan ook met
de aangepaste versie van de IBQ-R very short
voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden en
form praktisch bruikbaar blijkt te zijn kan na-
deze studie dient beschouwd te worden als
der onderzoek worden uitgevoerd naar de be-
een pilotstudy. De hoge interbeoordelaars-
trouwbaarheid.
betrouwbaarheid (Cohen’s Kappa .84) bij het beoordelen van de motorische vaardigheden
Het is bekend dat de diversiteit binnen de
van deze kinderen is een sterk punt. De inter-
doelgroep ZEVMB groot is (Nakken, 2011).
beoordelaarsbetrouwbaarheid bij het beoorde-
Ook de manier waarop kinderen met ZEVMB
len van de items van de IBQ-R very short form
zich uiten is enorm divers (de Bal, 2011). Eén
(Cohen’s Kappa .86) en de CBQ very short
van de oorzaken van de grote diversiteit is de
14
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
grote incidentie van bijkomende beperkingen
het mogelijk gemaakt het temperament van
binnen de doelgroep. Het huidige onderzoek
deze kinderen in kaart te brengen. Met het
richtte zich alleen op het minimaliseren van
huidige onderzoek is hier een voorzet voor
de motorische component in de items, maar
gegeven. Het valide meten van temperament
in veel gevallen is ook sprake van andere pro-
kan bruikbaar zijn bij preventie en interven-
blemen, zoals sensorische beperkingen (van
tie in diverse settingen, zoals in het gezin, op
Timmeren, van der Putten, van Schrojenstein
school en in de zorg/hulpverlening (Sanders-
Lantman-de Valk, van der Schans, & Waninge,
Woudstra, Verhulst, & de Witte, 2001). Door
2016). Ook visuele en auditieve beperkingen
op de hoogte te zijn van het temperament van
kunnen invloed hebben op de manier waarop
het kind kan de begeleiding het kind beter be-
een kind zijn of haar temperament uit. Een
grijpen en kan de ondersteuning beter worden
kind met een visuele en/of auditieve beper-
aangepast aan de wensen en behoeften van het
king zou daardoor kunnen uitvallen op items,
kind (Vlaskamp, Poppes, & van der Putten,
waardoor de validiteit van het instrument in
2015).
het geding komt, ondanks het verwijderen van de motorische component uit het item. In
Auteurs
vervolgonderzoek zou getracht kunnen wor-
MSc. R.D. (Roos) Dijkstra en MSc. J.J. (Jessica)
den de items zodanig aan te passen dat ook
Huls waren ten tijde van het onderzoek als
de visuele en/of auditieve componenten gemi-
masterstudenten orthopedagogiek verbonden
nimaliseerd worden. Hierbij dient de itemin-
aan de RUG.
houd niet te worden aangetast (Ruiter, 2014). Na aanpassingen van de items met een visuele
Dr. A.A.J. (Annette) van der Putten is verbonden
en/of auditieve component, kan de kwaliteit
aan de Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit
van de aangepaste versie van de IBQ-R voor de
Gedrag-
doelgroep jonge kinderen met ZEVMB verder
Basiseenheid Orthopedagogiek.
en
Maatschappijwetenschappen,
onderzocht worden. Tevens dient er rekening gehouden te worden met de informatiever-
Dr. L. (Linda) Visser was daar ook tot voor kort
werkingssnelheid van personen met ZEVMB.
werkzaam.
Door het verlaat vertonen van een reactie bij deze doelgroep zou de factor tijd geen rol moe-
Correspondentie-adres:
ten spelen binnen de items. Bij het verder ont-
a.a.j.van.der.putten@rug.nl
wikkelen van een valide vragenlijst voor het meten van temperament bij jonge kinderen
Literatuur
met ZEVMB zou dit meegenomen moeten
Alant, E., & Casey, M. (2005). Assessment concessions for learners with impairments. South African Journal of Education, 25, 185-189. Baarda, D. B., en Goede, de M. P. M. (2001). Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek. Groningen/ Houten: Wolters-Noordhoff. Bal, de C. (2011). Communicatie. In: B. Maes, C. Vlaskamp en A. Penne (red). Ondersteuning van mensen
worden. Door het ontwikkelen van een valide instrument voor het meten van temperament bij de doelgroep jonge kinderen met ZEVMB wordt
ntz  nr. 1 - 2017
15 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen met ernstige meervoudige beperkingen. Handvatten voor een kwaliteitsvol leven. Leuven: Acco. Bates, J.E., Freeland, C., & Lounsbury, M.L. (1979). Infant Characteristics Questionnaire-6 Month Form (PDF) Bishop, G., Spence, S. H., & McDonald, C. (2003). Can parents and teachers provide a reliable and valid report of behavioral inhibition? Child Development, 74(6), 1899-1917. Buss, A.H., & Plomin, R. (1984). Temperament: Early developing personality traits. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc. Carey, W.B. (1982). Clinical use of temperament data in pediatrics. In R. Porter & G. Collins (Eds.), Temperamental difference in infants and young children. London: Pitman. Carey, W.B. (1985). Clinical use of temperament data in pediatrics. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 6, 137-142. Carey, W. B., & McDevitt, S. C. (1978). Revision of the infant temperament questionnaire Pediatrics, 61, 735-739. Carey, W.B., & McDevitt, S. C. (1989). Clinical and educational applications of temperament research. Berwyn, PA: Swets North America. Evers, A., Lucassen, W., Meijer, R., & Sijtsma, K. (2009). COTAN Beoordelingssysteem voor de Kwaliteit van Tests (geheel herziene versie). Amsterdam: NIP. Fullard, W., McDevitt, S. C., & Carey, W. B. (1984). Assessing temperament in one- to three year-old children. Journal of Pediatric Psychology, 9, 205-217. Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the revised infant behavior questionnaire. Infant Behavior & Development, 26, 64-86. Gartstein, M. A., Marmion, J., & Swanson, H. (2006). Infant temperament: An evaluation of children with Down syndrome. Journal of Reproductive & Infant Psychology, 24(1), 31-41 Goldsmith, H.H., & Rothbart, M.K. (1988). The Laboratory Temperament Assessment Battery (LAB TAB): Locomotor version. Oregon Center for the Study of Emotion, technical report No. 88-01. Guerin, D., Gottfried, A., Oliver, P., & Thomas, C. (2003). Temperament: Infancy through adolescence. New York: Kluwer Academics. Hegvik, R. L., McDevitt, S. C., & Carey, W. B. (1982). The Middle Childhood Temperament Questionnaire. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 3, 197-200. Hepburn, S. L. (2003). Clinical implications of temperamental characteristics in young children with developmental disabilities. Infants and Young Children, 16, 59-76.
Hogg, J., Reeves, D., Roberts, J., & Mudford, O. (2001). Consistency, context and confidence in judgements of affective communication in adults with profound intellectual and multiple disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 45(1), 18-29. Landis, J. R., & Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics, 33(1), 159-174. Medoff-Cooper, B., Carey W. B., & McDevitt, S.C. (1993). The Early Infancy Temperament Questionnaire. Journal of Development and Behavioral Pediatrics, 14, 230-235. Nakken, H. (2011). Personen met ernstige meervoudige beperkingen: een doelgroepafbakening. In: B. Maes, C. Vlaskamp en A. Penne (red). Ondersteuning van mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Handvatten voor een kwaliteitsvol leven. Leuven: Acco. Nakken, H., & Vlaskamp, C. (2007). A need for taxonomy for profound intellectual and multiple disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 4, 83-87. Putnam, S. P., Helbig, A. L., Gartstein, M. A., Rothbart, M. K., & Leerkes, E. (2014). Development and assessment of short and very short forms of the infant behavior Questionnaire–Revised. Journal of Personality Assessment, 96(4), 445-45. Putnam, S. P., & Rothbart, M. K. (2006). Development of short and very short forms of the children’s behavior questionnaire. Journal of Personality Assessment, 87(1), 102-112. Ruiter, S.A.J. (2014). Standaard is de norm. In: E.J. Knort, H. Nakken, C.E. Oenema-Mostert, A.J.J.M. Ruijssenaar, J. Strijkder (red). De ontwikkeling van kinderen in problemen: Gewoon Anders. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. Rothbart, M. K. (1981). Measurement of temperament in infancy. Child Development, 52, 569-578. Rothbart, M.K., Derryberry, D., & Hershey, K. (2000). Stability of temperament in childhood: Laboratory infant assessment to parent report at seven years. In V.J. Molfese & D.L. Molfese (Eds.), Temperament and personality development across the life span (pp. 85- 119). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Ryu, H. J., & Don Kim, K. (2015). Temperament of premature infants with cerebral palsy. Journal of Physical Therapy Science, 27(3), 883-885. Sanders-Woudstra, J.A.R., Verhulst, F.C., & Witte de, H.F.J. (2001). Kinder- en Jeugdpsychiatrie I. Psychopathologie en behandeling. Assen: Koninklijke van Gorcum. Saudino, K.J., & Cherny, S.S. (2001). Sources of continuity and change in observed temperament. In R.N. Emde & J.K. Hewitt (Eds.), Infancy to early childhood (pp. 89- 110). New York: Oxford University Press.
16
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
r.d. dijkstra | j.j. huls | l. visser | a.a.j. van der putten
Shanahan, M., Roberts, J., Hatton, D., Reznick, J., & Goldsmith, H. (2008). Early temperament and negative reactivity in boys with fragile X syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 52(10), 842-854. Thomas, A., & Chess, S. (1977). Temperament and Development. New York: Brunner/Mazel. Timmeren van, E.A., Putten van der, A.A.J., Schrojenstein Lantman van - de Valk, H.M.J., Schans van der, C.P., & Waninge, A. (2016). Prevalence of reported physical health problems in people with severe or profound intellectual and motor disabilities: A cross sectional study of medical records and care plans. Journal of Intellectual Disability Research: JIDR.
Samenvatting
Vlaskamp, C., Poppes, P. & Putten van der, A.A.J. (2015). Databank interventies langdurende zorg: beschrijving Opvoedings-/ondersteuningsprogramma voor mensen met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. Utrecht: Vilans. Vlaskamp, C., Poppes, P., & Zijlstra, R. (2005). Een programma van jezelf. Een opvoedingsprogramma voor kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. Assen: Koninklijke van Gorcum. Wachs, T. D. (1994). Fit, context, and the transition between temperament and personality. In C. F. Halverson, Jr., G. A. Kohnstamm, & R. P. Martin (Eds.), The developing structure of temperament and personality from infancy to adulthood (pp. 209-220). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Summary
Dit onderzoek richtte zich op het meten van
We analyzed the assessment of temperament
temperament bij jonge kinderen met zeer
among young children with Profound Intel-
ernstige verstandelijke en meervoudige be-
lectual and Multiple disabilities (PIMD) and
perkingen (ZEVMB) en de invloed die de mo-
the influence of various motor disabilities on
torische beperkingen kunnen hebben op de
this measure. A literature search was used to
uitkomst hiervan. Aan de hand van een litera-
make an inventory of the existing instruments
tuurstudie zijn instrumenten voor het meten
assessing temperament. None of the 138 arti-
van temperament geïnventariseerd. Geen van
cles included the group children with PIMD.
de 138 gevonden artikelen betrof de doelgroep
The Infant Behavior Questionnaire – Revised
ZEVMB. De Infant Behavior Questionnaire -
(IBQ-R) very short form and the Child Be-
Revised (IBQ-R) very short form en de Child
havior Questionnaire (CBQ) very short form
Behavior Questionnaire (CBQ) very short
seem to be the most appropriate ones to as-
form leken het meest geschikt. Uit de pilot-
sess temperament. The pilot-study showed
studie bleek dat zeven (19.4 %) van de CBQ
that seven (19.4%) of the CBQ items and nine
items en negen (24.3%) van de IBQ-R items
(24.3%) of the IBQ-R items contained motor
bevatten waarbinnen motorisch gedrag geob-
behavior. The nine IBQ-R items containing a
serveerd werd. Voor de betreffende items van
motor component have been adapted in order
de IBQ-R zijn suggesties voor aanpassingen
to increase validity.
gedaan om de validiteit van het instrument te verhogen.
ntz nr. 1 - 2017
17 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
ARTIKEL
De levensverhaleninterventie Wie ben ik? Veranderingen in psychische klachten en welbevinden bij mensen met psychiatrische problemen en een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid J. Beernink, G.J. Westerhof en A. Sools
1 Inleiding
Vanheule, & Vandevelde, 2014; Wieland,
Recente onderzoeken tonen aan dat mensen
Kapitein, Otter, & Baas, 2014). De laatste jaren
met een verstandelijke beperking wel drie tot
is er daarom meer aandacht voor onderzoek
vier keer zo vaak psychische klachten kun-
en behandeling van psychische klachten bij
nen hebben als mensen zonder een verstan-
mensen met een verstandelijke beperking of
delijke beperking (o.a. Barron, Molosankwe,
zwakbegaafdheid. In dit artikel wordt een in-
Romeo, & Hassiotis, 2013; van den Berg, 2008;
terventie geïntroduceerd voor deze doelgroep
Bhaumik, Gangadharan, Hiremat, & Russel,
die gebaseerd is op het werken met levens-
2011; Dosen, 2010; Wieland, 2016; Wieland,
verhalen: de interventie ‘Wie ben ik?’. In een
Aldenkamp, & van den Brink, 2017). Deze
empirisch onderzoek met een voor- en een na-
klachten zijn niet alleen het gevolg van de
meting worden veranderingen in psychische
verstandelijke beperkingen maar kunnen be-
klachten en mentaal welbevinden bestudeerd
horen tot a-specifieke uitingen van psychiatri-
om aanwijzingen te krijgen van de mogelijke
sche stoornissen (o.a. Allen, Lowe, Matthews,
werkzaamheid van de interventie.
& Anness, 2012; Dosen, 2014; Mileviciute & Hartley, 2013; To, Neirynck, Vanderplasschen,
Juist nu er meer aandacht komt voor deze groep is het van belang nieuwe interventies te ontwikkelen. Echter, binnen de verstandelijk
Beleid & Management In dit artikel wordt een exploratief onderzoek
gehandicaptenzorg (VG) is er nog weinig erva-
gepresenteerd naar een interventie voor men-
ring in het behandelen van psychische klach-
sen met een verstandelijke beperking of zwak-
ten (Emerson, 2006), terwijl er in de geestelijke
begaafdheid, met psychische klachten. Deze is
gezondheidszorg (GGZ) vaak nog onvoldoende
gebaseerd op narratieve en life-review therapie.
kennis is van verstandelijke beperkingen en de
Het artikel is relevant voor behandelaars en
daarbij horende specifieke behoeften (Didden,
voor professionals die betrokken zijn bij de zorg
2006; de Koning & Colling, 2007; Wieland,
voor de geestelijke gezondheid van mensen
2016). Mensen met een verstandelijke beper-
met verstandelijke beperkingen.
king of zwakbegaafdheid voldoen niet altijd
WB
18
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
aan de eisen die psychotherapie aan de behan-
Hier wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van
deling van psychische klachten stelt (Dosen,
levensboeken (Moya, 2009), multisensory
2014; Sturmey, 2004). Ze worden regelmatig
storytelling (ten Brug, van der Putten, Penne,
uitgesloten van behandeling (bv. exclusiecrite-
Maes, & Vlaskamp, 2012) en reminiscentie
ria TIQ van 80/85; Vanderplasschen, Lievens,
(van Puyenbroeck & Maes, 2008). Voor de
& Roets, 2006; van de Wiel, Matthys, Cohen-
therapeutische interventie is gebruik gemaakt
Kettenis, & van Engeland, 2003). Bestaande
van kennis over het werken met levensverha-
interventies in de GGZ sluiten veelal niet
len uit de geestelijke gezondheidszorg (narra-
aan op het cognitieve en sociaal-emotionele
tieve therapie; Olthof, 2012; White & Epston,
niveau (Evenhuis, 2011; Jennings & Hewitt,
1990) en de ouderenzorg (reminiscentie en
2015; Joyce, Globe, & Moody, 2006; de Koning
life-review therapie; Westerhof, Bohlmeijer,
& Colling, 2007; Sams, Collins, & Reynolds,
& Webster, 2010). Er is geen bestaande inter-
2006; Wieland et al., 2017).
ventie aangepast, maar een nieuwe interventie ontworpen, mede op basis van de ‘Richtlijn
Dit is zorgwekkend omdat mensen met psychi-
Effectieve Interventies voor mensen met lichte
sche klachten en een verstandelijke beperking
verstandelijke beperkingen’ (de Wit, Moonen,
of zwakbegaafdheid onvoldoende effectief en
& Douma, 2011). Tot slot is ervoor gekozen om
efficiënt worden behandeld met kans op ver-
een interventie te ontwerpen die zich niet al-
ergering van klachten en zelfs tot chroniciteit.
leen richt op de behandeling van klachten,
Als reactie hierop worden bestaande interven-
maar ook op het versterken van het welbevin-
ties binnen de GGZ toegespitst op mensen
den (Bohlmeijer, Westerhof, & Walburg, 2014).
met een verstandelijke beperking (Dagnan & Jahoda, 2006; Jahoda, Dagnan, Jarvie, & Kerr,
Interventies op basis van levensverhalen
2006; Kerr, Lawrence, Darbyshire, Middleton,
stellen de mens en diens verhaal centraal
& Fitzsimmons, 2013; Whitehouse, Tudway,
(Bohlmeijer, Mies, & Westerhof, 2007). Zij
Look, & Kroese, 2006). Wetenschappelijk on-
kunnen worden ingezet om zorg te verbeteren,
derzoek is echter nog beperkt en welomschre-
bij te dragen aan welbevinden en empower-
ven en bewezen effectieve interventies zijn
ment, maar ook in de behandeling van psychi-
schaars (o.a. Bhaumik et al., 2011; Hoekman,
sche klachten (Westerhof & Bohlmeijer, 2010).
2010; Taylor, Lindsay, & Willner, 2008;
Voor mensen met psychische klachten is een
Wieland, 2016).
therapeutische benadering noodzakelijk. De interventie ‘Wie ben ik?’ heeft daarbij specifie-
2
De interventie ‘Wie ben ik?’
ke aandacht voor het unieke, eigen perspectief
Voor de ontwikkeling van de interventie die
van mensen en het houdt rekening met zowel
in dit artikel wordt beschreven is een ander
klachten als krachten. De levensverhalenin-
ontwikkelingstraject gekozen. De interventie
terventie ‘Wie ben ik?’ kent een theoretische
‘Wie ben ik?’ sluit goed aan op het gebruik van
onderbouwing in de narratieve therapie en de
levensverhalen in de zorg voor mensen met
life-review therapie.
verstandelijke beperkingen (Meininger, 2010).
ntz nr. 1 - 2017
19 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
Een basaal idee uit de narratieve psychologie
thema’s, hetgeen heeft geleid tot psychische
is dat mensen door het vertellen van verhalen
klachten. Het gaat om (pijnlijke) ervaringen
een antwoord geven op de vragen ‘wie ben ik,
die mensen hebben opgedaan in hun leven
waar kom ik vandaan en waar ga ik naartoe?’
waardoor het verleden, heden en toekomst niet
en daarmee een narratieve identiteit schep-
meer in verbinding staan met elkaar en het le-
pen (McAdams & McLean, 2014). Uit onder-
ven stagneert.
zoek is bekend dat de manier waarop mensen hun verhaal vertellen gerelateerd is aan
Narratieve therapie is ontstaan uit het werk
hun geestelijke gezondheid en welbevinden
van Michael White en David Epston (1990).
(Adler, Lodi-Smith, Philippe, & Houle, 2016;
De therapie bestaat uit twee processen: de de-
Singer, Blagov, Berry, & Oost, 2013; Westerhof
constructie van een dominant verhaal en het
& Bohlmeijer, 2012). Daarbij zijn niet de ge-
reconstrueren van een alternatief verhaal. De
beurtenissen uit het eigen leven per se, maar
dominante verhalen van mensen die in behan-
eerder de verhalen die mensen erover vertellen
deling komen zijn vaak verhalen die verzadigd
van belang. Verhalen van mensen met psychi-
zijn door problemen of pijnlijke gebeurtenis-
sche klachten worden vaak gekenmerkt door
sen (Payne, 2000). Een sterke identificatie met
een negatieve toon, het ontbreken van een dui-
deze problemen heeft een negatieve invloed op
delijke zin en richting en een gevoel van regie
het welbevinden van de persoon: de persoon
in het leven. Verhalen van mensen die meer
is het probleem (Westerhof & Bohlmeijer,
welbevinden ervaren laten daarentegen regel-
2012). Door het probleem of de gebeurtenis
matig zien dat zij betekenis hebben kunnen
te externaliseren wordt de persoon losgekop-
geven aan de problemen die zij in hun leven
peld van het probleem. De gedachte is dat we
tegenkomen. Onderzoek naar verhalen van
niet het probleem zijn maar dat we een relatie
mensen met verstandelijke beperkingen laat
hebben tot het probleem. Daarmee wordt het
enerzijds zien dat deze worden gekenmerkt
dominante verhaal gedeconstrueerd. Er wordt
door veel negatieve gebeurtenissen, maar
gezocht naar unieke innovatieve momenten,
ook door veerkracht in het omgaan hiermee
dat wil zeggen naar gebeurtenissen die afwij-
(bv. Hamilton & Atkinson, 2009; Van Hove
ken van het dominante verhaal. Deze vormen
et al., 2012; Marshall & Tilley, 2013; Welsby &
de bouwstenen van een alternatief verhaal dat
Horsfall, 2011). Voor mensen met een verstan-
vervolgens wordt ‘verdikt’. In deze reconstruc-
delijke beperking die ook psychische klachten
tie van het verhaal worden mogelijkheden en
hebben, zal het verhaal naast de specifieke
kansen, waarden, vaardigheden, talenten en
problemen rondom de beperking, de kleuring
kwaliteiten onderzocht. Daardoor ontstaat
hebben zoals die ook bekend is van mensen
een verhaal met een ander oordeel, dat rijker
met psychische klachten, maar zonder een
en preciezer is, en minder internaliserend.
verstandelijke beperking. Zij hebben vaak
Hierdoor nemen de psychische klachten af
moeite met acceptatie van hun beperkingen,
en het welbevinden toe. Kwalitatief onderzoek
kampen met identiteitsvragen, ingrijpende
heeft evidentie voor deze therapeutische pro-
gebeurtenissen of worstelen met persoonlijke
cessen opgeleverd (bv. Ayland & West, 2006;
20
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
Fredman, 2014; Matos, Santos, Goncalves, &
minderen van klachten als het versterken van
Martins, 2009; Riessman & Speedy, 2007).
welbevinden van ouderen (Bohlmeijer et al., 2007; Pinquart & Forstmeier, 2012).
Het concept life-review wordt door psychiater en gerontoloog Butler (1963) omschreven als
De levensverhaleninterventie ‘Wie ben ik?’
‘een mentaal proces van reflecteren op het ei-
bouwt voort op de inzichten uit life-review
gen leven’. Life-review interventies omvatten
therapie en narratieve therapie. De interventie
een systematische, gestructureerde evaluatie
bestaat uit een train-de-trainer cursus, een uit-
van het eigen leven met als doel herinnerin-
gebreide handleiding voor therapeuten en een
gen, al dan niet met anderen, te herbeleven, te
voor-gestructureerd werkboek met oefeningen
ordenen en te integreren in het levensverhaal
voor deelnemers. Bij de ontwikkeling van de
(Westerhof & Bohlmeijer, 2010). De evaluatie
interventie is gebruik gemaakt van de ‘Richtlijn
begint bij de kindertijd en doorloopt vervol-
Effectieve Interventies voor mensen met lichte
gens het verleden, heden en eindigt met de
verstandelijke beperkingen’ (de Wit et al., 2011).
toekomst. Er wordt zowel stilgestaan bij het
Deze richtlijn stelt dat het essentieel is om goe-
ophalen en herbeleven van dierbare herinne-
de diagnostiek te bedrijven, het sociaal netwerk
ringen als bij de interpretatie en betekenis van
in de behandeling te betrekken, voldoende
moeilijke herinneringen. Door zich gebeurte-
ruimte en tijd in te ruimen, ervaringsgerichte
nissen te herinneren en te vertellen vindt op-
oefeningen aan te bieden, een veilige en posi-
nieuw een constructie van de gebeurtenissen
tieve omgeving te creëren, en eenvoudige struc-
plaats. Dit is mogelijk omdat een herinnering
tuur en communicatie te gebruiken.
bestaat uit elementen uit de oorspronkelijke gebeurtenis waar nieuwe elementen aan zijn
Voor de diagnostiek geldt dat er een uitgebreide
toegevoegd of elementen zijn weggelaten. Life-
intake plaatsvindt om te kunnen beoordelen of
review interventies dragen bij aan het vinden
een deelnemer baat kan hebben bij de behan-
van psychologische hulpbronnen, zoals een
deling. Omdat mensen met een verstandelijke
gevoel van tevredenheid, regie en richting in
beperking of zwakbegaafdheid vaak te maken
het leven en helpen zo om zowel psychische
hebben met traumatische ervaringen en de-
klachten te verminderen als welbevinden te be-
pressieve episodes richt de interventie zich spe-
vorderen (Westerhof & Bohlmeijer, 2014). Life-
ciaal op deze groep (Cooper, Smiley, Morrison,
review therapie wordt wel gecombineerd met
Williamson, & Allan, 2007; Gentile & Gilling,
andere therapievormen, waaronder de narra-
2012; Wigham, Taylor, & Hatton, 2014). Er
tieve therapie (Korte, Bohlmeijer, Cappeliez,
wordt niet alleen gekeken naar een minimaal
Smit, & Westerhof, 2012). Life-review therapie
verbaal IQ van 60 en enige mate van zelfreflec-
is bewezen effectief voor de behandeling van
tie en zelfinzicht, maar ook naar de bereidheid
depressieve klachten bij ouderen (Bohlmeijer,
na te denken over het verleden, persoonlijke
Smit, & Cuijpers, 2003; Scogin, Welsh,
ervaringen te delen, een relatie met de thera-
Hanson, Stump, & Coates, 2005) en draagt
peut en de andere deelnemers aan te gaan, elke
volgens meta-analyses zowel bij aan het ver-
sessie aanwezig te zijn en thuisopdrachten te
ntz nr. 1 - 2017
21 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
maken. Deelnemers die zich in een crisissitu-
verwoorden van wat er aan de hand is, gebeur-
atie bevinden, ernstige klachten (bijvoorbeeld
tenissen onder ogen te zien, het samen zoeken
een ernstige depressie of psychose) hebben of
naar her-waardering van gebeurtenissen en
heftige impulsdoorbraken ervaren worden naar
het doen van nieuwe ontdekkingen. Het delen
een andere behandeling verwezen. Het sociale
van verhalen nodigt anderen uit om ook hun
netwerk wordt expliciet bij de intake en de be-
verhalen te delen. Dit leidt tot wederzijdse er-
handeling betrokken: begeleiders en/of familie-
kenning, zich geaccepteerd voelen, het vinden
leden krijgen informatie over de interventie en
van herkenning bij anderen en verbondenheid.
ondersteunen desgevraagd bij het maken van
De interventie is duidelijk gestructureerd en af-
thuisopdrachten. Bovendien is het systeem no-
gestemd op de communicatie met de doelgroep.
dig om de vertaalslag naar de praktijk te maken
De structuur volgt de levensloop van verleden
omdat het toepassen van het geleerde en het
(“Wie ben ik?”; 9 sessies) en heden (“Waar ben
vasthouden over de tijd heen niet vanzelf gaat.
ik goed in?”; 6 sessies) naar toekomst: (“Waar
Mensen uit het sociale netwerk kunnen aan
wil ik naar toe?”; 2 sessies). Het werkboek volgt
het eind van de interventie luisteren naar de
deze structuur zodat deelnemers enerzijds hun
ontdekkingstocht van de deelnemer, wat erken-
verhaal beter kunnen vertellen en ordenen en
ning geeft en bijdraagt aan de duurzaamheid.
zij anderzijds iets tastbaars mee naar huis kun-
Er wordt voldoende ruimte en tijd gecreëerd
nen nemen om op terug te kunnen vallen. Het
door 17 sessies van 2 uur aan te bieden in kleine
is geschreven in begrijpelijke taal en er wordt
groepen, waardoor aandacht ontstaat voor het
gebruik gemaakt van korte zinnen. Moeilijke
bespreken van emoties, ingrijpende gebeurte-
woorden worden niet uit de weg gegaan maar
nissen, persoonlijke thema’s en het uitwisselen
uitgelegd. Op deze wijze wordt rekening gehou-
van ervaringen (zie Tabel 1). Ook is er tijd voor
den met de werkgeheugenbelasting. Tijdens de
herhaling om de effectiviteit te versterken.
sessies wordt gebruik gemaakt van visuele ondersteuning en spelmateriaal (kwaliteitenspel
Omdat levensverhalen om reflectie vragen die
en waarden-en-normenspel) en is er ruimte
bij mensen met een verstandelijke beperking
voor foto’s en/of tekeningen. De aangebrachte
niet altijd vanzelfsprekend is, ondersteunt de
structuur biedt duidelijkheid en overzicht
therapeut in het maken van een vertaalslag
waardoor herinneringen beter en actiever kun-
van de belevingen, ervaringen en emoties. Er
nen worden opgehaald om daarmee het inzicht
wordt gewerkt met ervaringsgerichte oefeningen,
bevorderen. Op rituele wijze wordt het verleden
zoals het bespreken van foto’s of het doen van
afgesloten met behulp van een mooie en een ver-
oefeningen en spellen. De interventie vindt bij
velende dingen doosje. Op het eind van de inter-
voorkeur plaats in een groep van 6 tot 8 deelne-
ventie geeft iedere deelnemer een presentatie
mers die wordt begeleid door twee therapeuten,
over zijn of haar ontdekkingstocht: wie ben
waarvan één gezondheidszorgpsycholoog of
ik, wat kan ik, waar wil ik naar toe. Ook wordt
klinisch psycholoog. Om een veilige en positieve
specifiek aandacht besteed aan het afscheid
omgeving te creëren ondersteunen therapeuten
nemen: deelnemers krijgen complimenten uit
deelnemers bij het uiten van hun emoties, het
de groep en ontvangen een certificaat voor het
22
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
Tabel 1: Een overzicht van de interventie ‘Wie ben ik?’ Sessies Verleden Sessie 1
Sessie 2
Sessie 3 Sessie 4
Themes Thema’s
Exercises Oefeningen
Kennismaken Uitleg interventie Expectations Verwachtingen BirthGeboorte FamilyGezin
Namenspel Persoonlijke informatie, doelen en verwachtingen Betekenis van mijn naam Uitwisselen geboortekaartje Geleide fantasie over het huis en de omgeving waar je bent opgegroeid Een uniek verhaal over mijn gezin en ik Een uniek verhaal over mijn familie en ik Het analyseren van een jeugdfoto Het analyseren van een schoolfoto Een uniek verhaal over kattenkwaad Een typische verhaal over mijn puberteit Invuloefening door verwanten
FamilyFamilie ChildhoodKindertijd SchoolSchool
Sessie 7
Puberteit Kind factoren Omgevingsfactoren Opvoeding Opvoedingsstijlen Life events
Sessie 8
Life events
Sessie 9
Rituele afsluiting van het verleden
Heden Sessie 10
Huidige situatie
Sessie 5 Sessie 6
Sessie 11 Sessie 12 Sessie 13 Sessie 14
Sessie 15
Toekomst Sessie 16
Sessie 17
Een specifiek verhaal over mijn opvoeding Twee verhalen over mijn mooiste herinneringen Metafoor Ontspanningsoefening Twee verhalen over mijn vervelendste herinnering Metafoor Ontspanningsoefening Luisteroefening Mooie dingen doosje en vervelende dingen doosje Uitwisselen foto huidige gezin Een uniek verhaal over mijn dag invulling Contact cirkel Ontspanningsoefening Metaforen
Sociaal netwerk Levensfasen Actuele thema’s Zelfbeeld Instandhoudende factoren
Cirkel van het thema Leerpunten Inzicht in jezelf Positief roddelen Kwaliteitenspel Een brief aan mijn talent Kwaliteitenspel Waarden en normen spel Kwaliteiten kwadrant
Wie ben ik? Who am I? Eigenschappen Kwaliteiten Talenten Waar ben ik goed in? Waarden en normen Talents Persoonlijke kwaliteiten Wat wil ik? Toekomstperspectief What will I do?Wat ga ik oppakken? PresentationPresentatie Evaluatie Afscheid
Beschrijven levensdoel Persoonlijk plan met specifieke doelstellingen Plan van aanpak Groepspresentatie Evaluatieformulier Wat neem ik mee en wat laat ik achter? Geven en ontvangen van complimenten Het geven van een titel aan het verhaal Certificaat
ntz nr. 1 - 2017
23 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
succesvol beëindigen van de interventie. Op
gen zijn in psychische klachten, maar ook of er
deze wijze zijn specifieke maatregelen getrof-
sprake is van een verbetering in positieve as-
fen waardoor de interventie sensitief is voor de
pecten. Daarbij richten we ons op mentaal wel-
cognitieve beperkingen en beperkingen in het
bevinden als een belangrijke uitkomstmaat
sociaal begrip van de deelnemers.
(Bohlmeijer et al., 2013) en op levenstevredenheid, regie in het leven en doelen in het leven
In een eerdere publicatie is de interventie
als mogelijke werkzame factoren uit de life-
uitgebreid beschreven (Westerhof, Beernink,
review en de narratieve therapie (Westerhof &
& Sools, 2016). Bovendien werd in dit onder-
Bohlmeijer, 2014). In dit onderzoek is gekozen
zoek aangetoond dat er sterke veranderingen
voor een voor- en nameting design omdat het
plaatsvonden in de mate van ervaren klachten.
gaat om een relatief kleine groep mensen. Dit
De interventie werd als positief beoordeeld
komt doordat de interventie in eerste instantie
door mensen met psychische klachten en een
op kleine schaal werd ingevoerd.
verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Zij beschreven onder andere dat ze nieuwe
3 Methode
inzichten en vaardigheden hadden geleerd
3.1 Deelnemers
en hun eigen kracht en vertrouwen in ande-
De onderzoeksgroep bestond uit twintig vol-
ren hadden ontdekt. Deze positieve verande-
wassenen met psychische klachten en een
ringen werden echter alleen op basis van de
verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid,
subjectieve ervaringen van de deelnemers
allen in behandeling bij een GGZ-instelling,
vastgesteld. Daarom willen we in dit nieuwe
in het midden van Nederland. Deze instel-
onderzoek nagaan of er niet alleen veranderin-
ling is gespecialiseerd in het behandelen van
Tabel 2: Demografische weergave van de kenmerken van deelnemers met betrekking tot geslacht, leeftijd, niveau van functioneren, DSM-IV diagnoses (N=20) Variabele
N
%
Geslacht Man Vrouw
5 15
25 75
Leeftijd 18 – 24 jaar 25 – 34 jaar 35 – 44 jaar 45 – 54 jaar 55 – 64 jaar
4 1 4 8 3
20 5 20 40 15
Niveau van functioneren Zwakbegaafd Lichte verstandelijke beperking
12 8
60 40
DSM- IV hoofdcategorieën PTSS Depressieve stoornis Psychotische stoornis Stoornis in de impulsbeheersing
8 7 4 1
30 35 20 5
24
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
mensen met psychiatrische klachten en een
genlijsten afgenomen. Bij twee deelnemers is
verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid
de wettelijke vertegenwoordiger telefonisch
(VGGNet). Zij biedt poliklinische-, deeltijd- en
benaderd die uitleg kreeg over de inhoud van
klinische behandeling. De demografische ge-
de interventie en het onderzoek. Nadere infor-
gevens worden in tabel 2 weergegeven.
matie over het Informed Consent werd schriftelijk gegeven door de therapeut.
Alle deelnemers kregen klinische behandeling en namen deel aan de groepsbehande-
3.3 Meetinstrumenten
ling. Zij waren verdeeld over 3 groepen (N=6,
Om het klachtniveau en het positief welbevin-
N=6, N=7). Op basis van de gestelde hoofddi-
den te meten zijn verschillende gestandaar-
agnose (DSM-IV-criteria) zijn de deelnemers
diseerde vragenlijsten1 gebruikt, die de mate
ingedeeld per hoofdcategorie. Er waren geen
van ervaren klachten, mentaal welbevinden,
drop-outs.
levenstevredenheid, regie en doel in het leven meten. De vragenlijsten zijn voor (T0) en na
3.2 Design en procedure
afloop (T1) van de interventie door de deelne-
Het onderzoeksdesign was gebaseerd op een
mers ingevuld. Om vertekening te voorkomen
voor- en nameting om veranderingen in psy-
zijn de lijsten ingevuld in aanwezigheid van
chische klachten en mentaal welbevinden te
een psychodiagnostisch werker, die geschoold
bestuderen. Vooraf en na afloop van de in-
is in het afnemen van dit soort vragenlijsten
terventie zijn vragenlijsten afgenomen bij de
om de mening van mensen zelf te achterha-
deelnemers.
len. Zij kende de deelnemers niet. Alle deelnemers kregen dezelfde instructie en tijdens
Deelnemers werden door de behandelcoĂśr-
het invullen werden vragen, indien nodig, ver-
dinatoren van de kliniek aangemeld voor de
duidelijkt. Zij was voorbereid op alternatieve
interventie. De therapeuten die de interventie
formuleringen of woorden uit de vragenlijs-
gaven, hebben vervolgens een intakegesprek
ten (Hensel, 2001; Finlay & Lyons, 2001). Op
gehouden met de kandidaat deelnemers om
deze wijze werd rekening gehouden met de
te beoordelen of zij baat zouden hebben bij
beperkte verbale uitdrukkingsvaardigheid van
het volgen van de interventie. Daarbij werd
deze groep mensen (Schwartz & Rabinovitz,
gebruik gemaakt van de in- en exclusiecrite-
2003). Over de betrouwbaarheid van de inzet
ria zoals beschreven in de inleiding, de diag-
van vragenlijsten wordt verschillend gedacht.
nostiek. Aan het eind van het intakegesprek
Problemen kunnen ontstaan doordat vragen
kregen deelnemers uitgebreid uitleg over het
te moeilijk zijn of relatief veel woorden heb-
onderzoek en de eventuele deelname daaraan.
ben. Mensen met verstandelijke beperkingen
Bij het intakegesprek waren een familielid en/
reageren vaak op enkele woorden in een zin in
of woonbegeleider aanwezig. Deelnemers die
plaats van op de hele vraag (Lloyd, Gatherer,
deelnamen aan het onderzoek vulden voor
& Kalsy, 2006). Negatief en passief gefor-
de eerste bijeenkomst van de interventie het Informed Consent in en tevens werden de vra-
1 Er is gebruik gemaakt van de Nederlandstalige versies van de vragenlijsten.
ntz  nr. 1 - 2017
25 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
muleerde vragen zijn moeilijk te begrijpen
in mijn familie”, “Ik geniet van mijn vrije tijd”.
(Finlay & Lyons, 2001) evenals meerkeuzevra-
De betrouwbaarheid (Cronbach’s Alpha=.686)
gen met meer dan 2 of 3 antwoordalternatie-
is voldoende (COTAN).
ven (Ramirez & Lukenbill, 2008; Ruddick & Oliver, 2005). Er bestaat een risico op ‘recency
Mentaal welbevinden werd gemeten met
bias’, de neiging om het laatst genoemde ant-
het Mental Health Continuum-Short Form
woord te geven (Perry, 2004), een tendens om
(MHC-SF; Lamers, Westerhof, Bohlmeijer,
een ‘ja’ antwoord te geven op vragen, onge-
ten Klooster, & Keyes, 2011). Het omvat drie
acht de inhoud (Hensel, 2001; Hurley, 2008).
subschalen: 1) emotioneel welbevinden, meet
‘Ja-nee vragen’ krijgen ook een hoge respons
de levenstevredenheid en positieve gevoelens;
(Finlay & Lyons, 2001; Hensel, 2001). Het is
2) psychologisch welbevinden, meet het opti-
van belang om de informatie te verkrijgen van
maal persoonlijk functioneren zoals autono-
mensen met een verstandelijke beperking zelf
mie en acceptatie; en 3) sociaal welbevinden,
(Finlay & Lyons, 2001). Het verkrijgen van in-
meet het optimaal functioneren in de samen-
formatie via anderen kan beperkingen en ver-
leving zoals sociale integratie en inclusie.
tekeningen hebben omdat zij vanuit een eigen
Deelnemers beoordeelden veertien stellingen
perspectief antwoorden (de Baaij, Hoekman,
die op hen van toepassing waren over de af-
Volman, & Zaad, 2006). Daarom werd geko-
gelopen maand, op een zes puntschaal van 0
zen om gebruik te maken van vragenlijsten
= nooit tot 5 = elke dag. Voorbeeldvragen zijn:
die door de deelnemers zelf moeten worden
“Hoe vaak heb je het gevoel dat je leven zin had
ingevuld, met ondersteuning van een psycho-
en je ergens naar toe werkte”? Het instrument
diagnostisch werker.
is betrouwbaar en valide bij de Nederlandse bevolking (Lamers et al., 2011). De interne
De mate van ervaren klachten werd gemeten
consistentie is vastgesteld aan de hand van
met de Outcome Questionnaire (OQ-45). Deze
Cronbach’s Alpha en is zeer sterk (.919).
vragenlijst is geschikt als meetinstrument in de klinische praktijk (Lambert et al., 1999).
De Nederlandse versie van de Satisfaction
Het bestaat uit drie subschalen: 1) Symptomen,
With Life Scale (SWLS) is geschikt om de mate
meet klachten op het gebied van depressie,
van levenstevredenheid te boordelen (Arrindell,
angst en af hankelijkheid van middelen; 2)
Meeuwesen, & Huyse, 1991; Pavot & Diener,
Interpersoonlijke relaties, meet het functio-
2008). Deelnemers beoordeelden vijf uitspra-
neren op het gebied van sociale relaties; en 3)
ken die op hen van toepassing waren, op een
Sociale rol, meet het functioneren op school,
vijfpuntschaal van 1=helemaal niet mee eens
op het werk en in de vrije tijd. Deelnemers
tot 5 = helemaal mee eens. Voorbeeldvraag is:
beoordeelden vijfenveertig uitspraken die op
“In de meeste dingen is mijn leven zo goed als
hen van toepassing waren over de afgelopen
ideaal”. Volgens Arrindell e.a. (1991) is de lijst
week, op een vijf puntschaal van 0 = nooit tot
betrouwbaar en valide in de Nederlandse be-
4 = bijna altijd. Voorbeeldvragen zijn: “Ik ben
volking (Cronbach’s Alpha=.74).
angstig”, “Ik maak me zorgen over problemen
26
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
De Nederlandse versie van de Mastery Scale
3.5
Ethische aspecten
(MS) is geschikt om de mate van regie die men-
Voorafgaand aan de interventie werd toestem-
sen ervaren over het leven te beoordelen (Pearlin
ming gevraagd aan en verkregen van de deel-
& Schooler, 1978). Deelnemers beoordeelden
nemers en/of hun wettelijk vertegenwoordiger
vijf uitspraken, hoe vaak zij deze gedachten
op basis van een voor de doelgroep aangepaste
hadden, op een vijfpuntschaal van 0=nooit tot
Informed Consent. Alle deelnemers kregen
4 = altijd. Voorbeeldvraag is: “Sommige van
een persoonlijk identificatienummer waar-
mijn problemen kan ik met geen mogelijk-
door de vragenlijsten anoniem zijn verwerkt.
heid oplossen”. De psychometrische kwaliteit
Daarnaast werd goedkeuring van de Medisch
is goed (Pearlin & Schooler, 1978). De interne
Ethische Commissie (Metigg) verkregen.
consistentie is vastgesteld aan de hand van
Tevens werd toestemming verkregen voor het
Cronbach’s Alpha en is sterk (.843).
uitvoeren van het onderzoek vanuit de Raad van Bestuur van GGNet.
De subschaal Purpose in Life (PIL) van de Ryff Scales of Psychological Wellbeing (Ryff,
4 Resultaten
1989) is geschikt om de mate van het ervaren
Uit de analyse op de OQ-45 is op tabel 3 te zien
van een doel in het leven te meten. Deelnemers
dat er op de nameting een afname is in de to-
beoordeelden vijf uitspraken die op hen van
tale score van de mate van ervaren psychische
toepassing waren, op een vijf puntschaal van
klachten ten opzichte van de voormeting (p
1=helemaal niet mee eens tot 5 = helemaal
=.001). Ook op het niveau van de subschalen
mee eens. Voorbeeldvraag is: “Ik voel dat mijn
wordt zichtbaar dat er significante verande-
leven een richting en een doel heeft”. De psy-
ring is op symptomen (p=.024), interpersoon-
chometrische kwaliteit is goed (Ryff & Keyes,
lijke relaties (p =.001) en sociale rol (p=.004).
1995), al is de interne consistentie (Cronbach’s Alpha) laag (.525).
Verder is te zien dat het mentaal welbevinden is toegenomen (Tabel 3). De totale score op de
3.4 Analyse
MHC-SF is significant toegenomen op de name-
De onderzoeksgegevens werden verwerkt en
ting (p=.003). Op de subschalen komt eveneens
geanalyseerd met behulp van SPSS versie 22.
een significante toename naar voren in het erva-
Uit de ‘Kolmogorov-Smirnov’ toets kwam naar
ren van emotioneel (p=.005) en psychologisch
voren dat de gegevens niet normaal verdeeld
(p=.002) welbevinden. Het sociaal welbevinden
zijn. Daarnaast was er sprake van een rela-
is niet significant toegenomen (p=.303).
tief kleine onderzoeksgroep. Voor de analyse werd dan ook gekozen voor een non-parame-
Wat betreft de mate van tevredenheid over het
trische toets: de “Wilcoxon Signed Rank Test”
leven en de mate van regie over het leven blijkt
(Wilcoxon, 1945). Deze toets vergelijkt of de
dat er een significante toename is op respec-
mediaan scores bij voor- en nameting signifi-
tievelijk de SWLS (p<.001) en MS (p<.001). De
cant van elkaar verschillen, waarbij een signi-
resultaten op de PIL laten geen significante
ficantieniveau werd gebruikt van .05.
verbetering zien (p=.088).
ntz nr. 1 - 2017
27 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
Tabel 3:
Overzicht van de resultaten op de mediaan tijdens de voormeting en nameting (N=20)
Vragenlijst
Voormeting (25-75 percentiel)
Nameting (25-75 percentiel)
p-waarde*
OQ-45 Totaal Symptomen Interpersoonlijke relaties
54,50 (37,00-80,00) 35,50 (18,75-53,50) 10,50 (5,25-19,00)
43,00 (18,50-64,75) 26,00 (15,00-45,00) 8,00 (1,00-14,00)
0,001 0,024 0,001
10,00 (7,00-12,75)
6,00 (4,00-9,00)
0,004
2,08 (1,35-3,50) 2,17 (0,75-3,92) 2,12 (1,25-3,44) 2,50 (1,38-3,46)
2,69 (2,25-4,13) 2,83 (2,08-4,67) 2,63 (1,50-3,75) 3,00 (2,17-4,29)
0,003 0,005 0,303 0,002
12,00 (6,25-16,75) 9,00 (7,00-11,75) 17,00 (15,00-20,75)
15,00 (12,00-21,00) 12,00 (11,75-17,00) 20,50 (15,25-22,00)
0,000 0,000 0,088
Sociale rol
MHC-SF Totaal Emotioneel Sociaal Psychisch SWLS MS PIL * Wilcoxon signed rank test
Als er op het niveau van de meest voorkomende
en de mate van mentaal welbevinden na het
stoornissen, PTSS en depressie, wordt gekeken
volgen van de levensverhaleninterventie ‘Wie
zien we in tabel 4 dat de interventie de meeste
ben ik?’. Mensen met psychische klachten en
invloed had op deelnemers waarbij sprake is
een verstandelijke beperking of zwakbegaafd-
van een depressieve stoornis. De totale score op
heid bleken na deelname aan de interventie een
de OQ-45 is significant toegenomen (p=.046)
afname in klachten en een toename in mentaal
evenals op de MHC-SF (p=.028).
welbevinden te laten zien. Meer specifiek is gevonden dat hun psychische klachten, proble-
5
Conclusie en discussie
men met interpersoonlijke relaties en sociale
In dit onderzoek werd nagegaan of veranderin-
rolvervulling zijn verminderd; het emotioneel
gen optreden in de mate van ervaren klachten
en het psychologisch welbevinden, de levens-
Tabel 4: Overzicht van de resultaten op de mediaan tijdens de voormeting en nameting op stoornissenniveau Diagnose
Vragenlijst
Voormeting (25-75 percentiel)
Nameting (25-75 percentiel)
PTSS
OQ-45 Totaal
51,50 (38,25-87,00)
49,50 (22,00-64,25)
MHC-SF Totaal Depressieve stoornis
OQ-45 Totaal MHC-SF Totaal
2,27 (1,17-3,32) 76 (55-81) 1,77 (0,85-3,77)
2,85 (2,37-4,35) 61 (34-69) 2,54 (1,85-4,23)
p-waarde* 0,092 0,063 0,046 0,028
* Wilcoxon signed rank test
28
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
tevredenheid en de ervaren regie over het le-
gevonden bij specifieke doelgroepen zoals ou-
ven zijn verbeterd. Het sociaal welbevinden en
deren (Korte et al., 2012) en studenten (Maestas
het ervaren van een doel in het leven zijn niet
& Rude, 2012), is nu voor het eerst voorzichtig
significant toegenomen. Een mogelijke verkla-
bewijs gevonden dat dergelijke interventies
ring voor het uitblijven van verandering op het
ook werkzaam zijn voor mensen met een ver-
gebied van het ervaren van een doel in het le-
standelijke beperking of zwakbegaafdheid.
ven is dat de betrouwbaarheid van de purpose
Deze bevinding wint aan relevantie, wanneer
in life schaal in het algemeen, minder groot is
in ogenschouw wordt genomen dat depressie
en de vragen te complex zijn voor mensen met
één van de meest voorkomende stoornissen
een verstandelijke beperking. Daarnaast is het
is bij mensen met een verstandelijke beper-
mogelijk dat de vragen te ver afstaan in verge-
king en zwakbegaafdheid (Cooper et al., 2007;
lijking met concretere doelen, wat voor deze
Hoevens, 2011). Mogelijk hangt deze hoge pre-
groep mensen te moeilijk zou kunnen zijn of
valentie samen met de veelheid van negatief er-
pas over langere tijd zichtbare resultaten op
varen life-events. Hastings et al. (2004) vonden
kan leveren. Dat het sociaal welbevinden niet
in onderzoek een verband tussen negatief erva-
is verbeterd, kan mogelijk worden verklaard
ren life-events en psychische klachten, waaron-
door het feit dat mensen met psychische klach-
der depressieve klachten, bij mensen met een
ten en een verstandelijke beperking of zwakbe-
verstandelijke beperking. Verder valt op dat er
gaafdheid vaak een klein netwerk hebben dat
geen drop-outs waren. Een mogelijke verkla-
zich beperkt tot hun relatie met professionals,
ring is dat de levensverhaleninterventie is inge-
ouders en enkele familieleden. Een sociaal net-
bed in het dagprogramma van de deelnemers
werk is een voorwaarde voor een zinvol leven
en plaats vond binnen een klinische setting.
(van Asselt-Goverts, Embregts, & Hendriks, 2015; Meulenkamp, van der Hoek, & Cardol,
Het onderzoek kent ook een aantal beperkin-
2013). Hoewel er binnen de interventie aan-
gen. Alhoewel de analyses op zich significante
dacht is voor het netwerk, richt deze zich niet
resultaten laten zien waardoor er geen power
op het opbouwen of verbeteren hiervan.
issue voor de gehele studie bestaat, is er sprake van een kleine statistische power om analyses
Een ander aspect dat naar voren komt uit het
per subgroep uit te voeren.
onderzoek is dat de veranderingen zich in het bijzonder voordeden bij deelnemers met een de-
Een tweede beperking is dat er geen gebruik is
pressieve stoornis. Eerder werd al aangetoond
gemaakt van een controlegroep waardoor niet
in een meta-analyse dat life-review therapie ef-
met zekerheid kan worden gesteld dat de veran-
fectief is om depressieve klachten bij normaal
deringen daadwerkelijk het resultaat zijn van
begaafde mensen te verminderen (Bohlmeijer
de interventie. Maar, de resultaten suggereren
et.al., 2003; Pinquart & Forstmeier, 2012).
wel dat de interventie een belangrijke bijdrage
Hoewel de positieve effecten van life-review
heeft geleverd aan de gevonden veranderingen
therapie alsmede narratieve therapie op de ver-
(indicatieve bewijskracht). Deze uitkomsten
mindering van depressieve klachten ook zijn
komen overeen met eerder gevonden resulta-
ntz nr. 1 - 2017
29 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
ten uit onderzoek van Westerhof, Beernink, &
gen lieten zien suggereert ook dat deelnemers
Sools (2016) bij 27 personen met psychische
kunnen differentiëren tussen vragen.
klachten en een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Mogelijk dat non-specifieke
Ondanks de beperkingen van het onderzoek
factoren waaronder een therapeutische relatie,
ondersteunen de bevindingen de resultaten
groepsprocessen, verwachtingen of hoop heb-
uit eerder onderzoek naar de levensverhalen-
ben bijgedragen aan de veranderingen. Alle
interventie. Er zijn nieuwe aanwijzingen dat
deelnemers kregen een klinische behande-
de levensverhaleninterventie ‘Wie ben ik?’ bij-
ling waarbij ook een ‘treatment-as-usual’ werd
draagt aan het verminderen van psychische
gebruikt. Om de effectiviteit van de interven-
klachten én het vergroten van mentaal wel-
tie verder te onderbouwen is meer onderzoek
bevinden. Door deelname aan de interventie
nodig. Het is aan te bevelen gebruik te maken
zijn mensen met psychische klachten en een
van een grotere steekproef waardoor de effec-
verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid
ten ook in subgroepen beter te onderzoeken
veerkrachtiger geworden en daardoor minder
zijn. Door daarnaast gebruik te maken van een
kwetsbaar. Met enige voorzichtigheid kan wor-
experimenteel design met een controle groep,
den geconcludeerd dat ‘Wie ben ik?’ een veel-
een follow-up meting en van meervoudige case
belovende interventie is om toe te voegen aan
studies (Yin, 2008) kan de bewijskracht toene-
het behandelaanbod van mensen met psychi-
men. Tevens kan kwalitatief onderzoek worden
sche klachten en een verstandelijke beperking
ingezet om belemmerende en bevorderende
of zwakbegaafdheid.
factoren in kaart te brengen. Hieraan kunnen zowel therapeuten als deelnemers deelnemen.
Auteurs Dr. J. (Janny) Beernink-Wissink, GZ-Psycholoog
Een derde aspect betreft het zelf invullen van
en senior onderzoeker Expertisecentrum
vragenlijsten door de deelnemers. Alhoewel
(V)GGNet, Warnsveld. Extern lid Storylab,
mensen met een verstandelijke beperking of
Enschede.
zwakbegaafdheid best in staat zijn zelf vragenlijsten in te vullen is het onduidelijk in hoeverre het geven van sociaal wenselijke antwoorden (van Duijvenbode et al., 2015) of het geven van antwoorden zonder de vraag te begrijpen van invloed zijn geweest op de validiteit van de ingevulde vragenlijst. Echter, de hoge scores op de mate van ervaren klachten, vergeleken met de klinische data in de studie van Kellett
Prof. dr. G. J. Westerhof, Universiteit Twente, Afdeling
Psychologie,
Gezondheid,
en
Technologie, Enschede. Dr. A. Sools, Universiteit Twente, Afdeling Psychologie, Gezondheid, en Technologie, Enschede. Correspondentieadres: j.beernink@ggnet.nl
et al. (1999) suggereren dat de deelnemers niet aarzelden om de ervaren klachten en sympto-
Literatuur
men daadwerkelijk in te vullen op de vragen-
Adler, J.M., Lodi-Smith, J., Philippe, F.L., & Houle, I. (2016). The Incremental Validity of Narrative Identity in Predicting Well-Being: A Review of the Field and
lijsten. Het feit dat niet alle schalen verbeterin-
30
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
Recommendations for the Future. Personality and Social Psychology Review, 20(2), 142-175. Allen, D., Lowe, K., Matthews, H., & Anness, V. (2012). Screening for Psychiatric Disorders in a Total Population of Adults with Intellectual Disability and Challenging Behaviour Using the PAS-ADD Checklist. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 25(4), 342-349. Arrindell, W.A., Meeuwesen, L., & Huyse, F. J. (1991). The Satisfaction With Life Scale (SWLS): Psychometric properties in a non-psychiatric medical outpatients sample. Personality and Individual Differences, 12, 117123. Asselt-Goverts, A.E. van, Embregts, P.J.C.M., & Hendriks, A.H.C. (2015). Social networks of people with mild intellectual disabilities: Characteristics, satisfaction, wishes and quality of life. Journal of Intellectual Disability Research, 59, 450-461. Ayland, L., & West, B. (2006). The Good Way model: A strengths-based approach for working with young people, especially those with intellectual difficulties, who have sexually abusive behaviour. Journal of Sexual Aggression, 12(2), 189-201. Baaij, E.J. de, Hoekman, J., Volman, M.J.M., & Zaad, C. (2006). Kwaliteit van bestaan bij mensen met een complexe meervoudige beperking. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 32, 13-26. Barron, D.A., Molosankwe, I., Romeo, R., & Hassiotis, A. (2013). Urban adolescents with intellectual disability and challenging behaviour: costs and characteristics during transition to adult services. Health & Social Care in the Community, 21(3), 283-292. Berg, M. van den (2008). Syllabus verstandelijke beperking en gedragsstoornissen. Amsterdam: UWV. Bhaumik, S., Gangadharan, S., Hiremath, A., & Russel, P.S.S. (2011). Psychological treatments in intellectual disability: the challenges of building a good evidence base. The British Journal of Psychiatry, 198, 428-430. Bohlmeijer, E.T., Mies, L., & Westerhof, G. (2007). De betekenis van levensverhalen: theoretische beschouwing en toepassing in onderzoek en praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Bohlmeijer, E.T., Smit, F., & Cuijpers, P. (2003). Effects of reminiscence and life review on late life depression: A meta-analysis. International Journal of Geriatric Psychiatry, 18(12), 1088-1094. Bohlmeijer, E.T., & Westerhof, G. (2015). Op verhaal komen. Amsterdam: Boom. Bohlmeijer, E.T., Westerhof, G., Bolier, L., Steeneveld, M., Geurts, M., & Walburg, J.A. (2013). Over de betekenis van de positieve psychologie: Welbevinden: van bijzaak naar hoofdzaak? De Psycholoog, 11, 49-59. Bolier, L., Westerhof,G., & Walburg, J. (2013). Handboek Positieve psychologie. Amsterdam: Boom.
Brug, A. ten, Putten, A. van der, Penne, A., Maes, B., & Vlaskamp, C. (2012). Multi-sensory Storytelling for Persons with Profound Intellectual and Multiple Disabilities: An Analysis of the Development, Content and Application in Practice. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 25(4), 350-359. Butler, R.N. (1963). The life review: An interpretation of reminiscence in the aged. Psychiatry, 256, 65-76. Cooper, S.A., Smiley, E., Morrison, J., Williamson, A., & Allan, L. (2007). An epidemiological investigation of affective disorders with a population-based cohort of adults with intellectual disabilities. Psychological Medicine, 37, 873-882. Dagnan, D., & Jahoda, A. (2006). Cognitive-Behavioural intervention for people with intellectual disability and anxiety disorders. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19(1), 91-97. Didden, R. (2006). In perspectief. Gedragsproblemen, psychische stoornissen en lichte verstandelijke beperking. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Dosen, A. (2010). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap; een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen: Van Gorcum. Došen, A. (2014). Psychische stoornissen, probleemgedrag en verstandelijke beperking. Assen: Van Gorcum. Duijvenbode, N. van, Nagel, J.E. van der, Didden, R., Engels, R.C., Buitelaar, J.K., Kiewik, M., & Jong, C.A. de (2015). Substance use disorders in individuals with mild to borderline intellectual disability: current status and future directions. Research in developmental disabilities, 38 , 319-328. Emerson, E. (2006). The need for credible evidence: Comments on ‘‘On some recent claims for the efficacy of cognitive therapy for people with intellectual disabilities.’’ Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19(1), 121-123. Evenhuis, H.M. (2011). Stand van zaken. Gezondheid van ouderen met verstandelijke handicaps. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 7, 1-7. Finlay, W.M., & Lyons, E. (2001). Methodological Issues in Interviewing and Using Self-report Questionnaires With People With Mental Retardation. Psychological Assessment, 13(3), 319-335. Fredman, G. (2014). Weaving networks of hope with families, practitioners and communities: Inspirations from systemic and narrative approaches. Australian and New Zealand Journal of Family Therapy, 35(1), 54-71. Gentile, J., & Gillig, P. (2012). Psychiatry of intellectual disability. Chichester: Wiley-Blackwell. Hamilton, C., & Atkinson, D. (2009). ‘A story to tell’: Learning from the life-stories of older people with intellectual disabilities in Ireland. British Journal of Learning Disabilities, 37(4), 316-322.
ntz nr. 1 - 2017
31 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
Hastings, R.P., Hatton, C., Taylor, J.L., & Maddison, C. (2004). Life events and psychiatric symptoms in adults with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 48, 42-46. Hensel, E. (2001). Is Satisfaction a Valid Concept in the Assessment of Quality of Life of People with Intellectual Disabilities? A Review of the Literature. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 14, 311326. Hoekman, J. (2010). Gluren bij de buren. Wat kunnen we leren van ‘bewezen effectieve’ benaderingen van gedragsproblemen in de jeugdhulpverlening en de kinder- en jeugdpsychiatrie? Lezing congres ‘Verstandelijke handicap en gedragsinterventies’. Utrecht, 12 november 2010. Hoevens, H. (2011). Psychopathologische gevolgen van trauma en comorbiditeit. In P.G.H. Aarts & W.D. Visser (Eds.), Trauma: Diagnostiek en behandeling (pp. 230-241). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hove, G. van, Gabel, S. L., Schauwer, E. de, Mortier, K., Loon, J. van, Loots, 0., .., Claes, L. (2012). Resistance and resilience in a life full of professionals and labels: Narrative snapshots of Chris. Intellectual and Developmental Disabilities, 50(5), 426-435. Hurley, A. D. (2008). Depression in adults with intellectual disability: Symptoms and challenging behavior. Journal of Intellectual Disability Research, 52, 905-916. Jahoda, A., Dagnan, D., Jarvie, P., & Kerr, W. (2006). Depression, social context and cognitive behavioural therapy for people who have intellectual disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19, 81-90. Jennings, C., & Hewitt, O. (2015). The use of cognitive behaviour therapy to treat depression in people with learning disabilities: a systematic review. Tizard Learning Disability Review, 20(2), 54-64. Joyce, T., Globe, A., & Moody, C. (2006). Assessment of the component skills for cognitive therapy in adults with intellectual disability. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19(1), 17-23. Kellett, S. C., Beail, N., Newman, D. W., & Mosley, E. (1999). Indexing psychological distress in people with an intellectual disability: Use of the Symptom Checklist-90-R. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 12(4), 323-334. Kerr, S., Lawrence, M., Darbyshire, C., Middleton, A.R., & Fitzsimmons, L. (2013). Tobacco and alcoholrelated interventions for people with mild/moderate intellectual disabilities: a systematic review of the literature. Journal of Intellectual Disability Research, 57, 393-408. Koning, N.D. de, & Collin, P.J.L. (2007). Behandeling van jeugdigen met een psychiatrische stoornis en een verstandelijke beperking. Kind en adolescent, 28, 138147.
Korte, J., Bohlmeijer, E.T., Cappeliez, P., Smit, F., & Westerhof, G.J. (2012). Life review therapy for older adults with moderate depressive symptomatology: a pragmatic randomized controlled trial. Psychological Medicine, 42, 1163-1173. Kruskal, W. H., & Wallis, W. A. (1952). Use of ranks in onecriterion variance analysis. Journal of the American Statistical Association, 47, 583-621. Lambert, M.J., Burlingame, G.M., Umphress, V., Hansen, N.B., Vermeersch, D.A., Clouse, G.C., & Yanchar, S.C. (1999). The reliability and validity of the Outcome Questionnaire. Clinical Psychology & Psychotherapy, 3(4), 249-258. Lamers, S.M.A., Westerhof, G.J., Bohlmeijer, E.T., Klooster, P.M. ten, & Keyes, C.L.M. (2011). Evaluating the psychometric properties of the Mental Health Continuum-Short Form (MHC-SF). Journal of Clinical Psychology, 67, 99-110. Lloyd, V., Gatherer, A., & Kalsy, S. (2006) Conducting Qualitative Interview Research With People With Expressive Language Difficulties. Qualitative Health Research, 16(10), 1386-1404. Maestas, K.L., & Rude, S.S. (2012). The benefits of expressive writing on autobiographical memory specificity: a randomized controlled trial. Cognitive Therapy and Research, 36, 234-246. Marshall, K.., & Tilley, L. (2013). Life stories, intellectual disability, cultural heritage and ethics: Dilemmas in researching and (re)presenting accounts from the Scottish highlands. Ethics and Social Welfare, 7(4), 400-409. Matos, M., Santos, A., Gonçalves, M., & Martins, C.(2009). Innovative moments and change in narrative therapy. Psychotherapy Research, 19(1), 68-80. McAdams, D.P., & McLean, K.C. (2013). Narrative identity. Current Directions. Psychological Science, 22(3), 233-238. Meininger, H.P. (2010). Connecting stories: A narrative approach of social inclusion of persons with intellectual disability. European Journal of Disability Research, 4(3), 190-202. Meulenkamp, T., Hoek, L. van der, & Cardol, M. (2013). Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking, ouderen en de algemene bevolking. Rapportage participatiemonitor. Utrecht: NIVEL. Mileviciute, I., & Hartley, S.L. (2013). Self-reported versus informant-reported depressive symptoms in adults with mild intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 56, 495-504. Moya, H. (2009). Identities on paper: Constructing lives for people with intellectual disabilities in life story books. Narrative Inquiry, 19(1), 135-153. Olthof, T. (2012). Anticipated feelings of guilt and shame as predictors of early adolescents’ antisocial and
32
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
j. beernink | g.j. westerhof | a. sools
prosocial interpersonal behavior. European Journal of Developmental Psychology, 9(3), 371-388. Pavot, W., & Diener, E. (2008). The Satisfaction With Life Scale and the emerging construct of life satisfaction. Journal of Positive Psychology, 3, 137-152. Payne, M. (2000). Narrative therapy: An introduction for counselors. London: Sage. Pearlin, L.I., & Schooler, C. (1978). The structure of coping. Journal of Health and Social Behaviour, 19, 2-21. Perry, J. (2004). Interviewing people with intellectual disabilities. In E. Emerson, C. Hatton, T. Thompson, & T.R. Parmenter (Eds.), The international handbook of applied research in intellectual disabilities (pp. 115-131). West Sussex: John Wiley & Sons Ltd. Pinquart, M., & Forstmeier, S. (2012). Effects of reminiscence interventions on psychosocial outcomes: A meta-analysis. Aging & Mental Health, 16(5), 541-558. Puyenbroeck, J. van, & Maes, B. (2008). A Review of Critical, Person-centred and Clinical Approaches to Reminiscence Work for People with Intellectual Disabilities. International Journal of Disability, Development and Education, 55(1), 43-60. Ramirez, S.Z., & Lukenbill, J. (2008). Psychometric Properties of the Zung Self-Rating Anxiety Scale for Adults with Intellectual Disabilities (SAS-ID). Journal of developmental and physical disabilities, 20(6), 573580. Riessman, C. K., & Speedy, J. (2007). Narrative inquiry in the psychotherapy professions: A critical review. In D. J. Clandinin (Ed.), Handbook of narrative inquiry: Mapping a methodology (pp. 426-456). Thousand Oaks: Sage. Ruddick, L., & Oliver, C. (2005). The Development of a Health Status Measure for Selfcreport by People with Intellectual Disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 18(2), 143-150. Ryff, C.D. (1989). Happiness is everything, or is it? Explorations on the meaning of psychological well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 57(6), 1069-1081. Ryff, C.D., & Keyes, C.L.M. (1995). The structure of psychological well- being revisited. Journal of personality and social psychology, 69, 719-727. Sams, K., Collins, S., & Reynolds, S. (2006). Cognitive therapy abilities in people with learning disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19(1), 25-33. Schwartz, C., & Rabinovitz, S. (2003). Life satisfaction and community living. Journal of Intellectual Disability Research, 47(2), 75-84. Scogin, F., Welsh, D., Hanson, A., Stump, J., & Coates, A. (2005). Evidence-based psychotherapies for depression in older adults. Clinical Psychology: Science and Practice, 12(3), 222-237.
Singer, J.A., Blagov, P., Berry, M., & Oost, K.M. (2013). Self-defining memories, scripts, and the life story: Narrative identity in personality and psychotherapy. Journal of Personality, 81(6), 569-582. Sturmey, P. (2004). Cognitive therapy with people with intellectual disabilities: A selective review and critique. Clinical Psychology and Psychotherapy, 11, 222232. Taylor, J.L., Lindsay, W.R., & Willner, P. (2008). CBT for people with intellectual disabilities: Emerging evidence, cognitive ability and IQ effects. Behavioural & Cognitive Psychotherapy, 36(6), 723-733. To, W.T., Neirynck, S., Vanderplasschen, W., Vanheule, S., & Vandevelde, S. (2014). Substance use and misuse in persons with intellectual disabilities (id): Results of a survey in id and addiction services in Flanders. Research in developmental disabilities, 35(1), 1-9. Vanderplasschen, W., Lievens, K., & Roets, G. (2006). Opvang en behandeling van kinderen en jongeren en van volwassenen met verstandelijke beperkingen binnen de geestelijke gezondheidszorg. In W. Vanderplasschen, S. Vandevelde, C. Claes, E. Broekaert, G. Van Hove (Red.), Orthopedagogische werkvelden in beweging: organisatie en tendensen (pp. 239-266). Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Welsby, J., & Horsfall, D. (2011). Everyday practices of exclusion/inclusion: Women who have an intellectual disability speaking for themselves. Disability & Society, 26(7), 795-807. Westerhof, G., Beernink, J., & Sools, A. (2016). Who am I? A life story intervention for persons with intellectual disability and psychiatric problems. Journal of intellectual and developmental disabilities, 54(3), 173-186. Westerhof, G.J., & Bohlmeijer, E.T. (2010). De verhalen die we leven. Amsterdam: Boom. Westerhof, G.J., & Bohlmeijer, E.T. (2012). Life stories and mental health: The role of identification processes in theory and interventions. Narrative Works, 2(1), 106128. Westerhof, G.J., & Bohlmeijer, E.T. (2014). Celebrating fifty years of research and applications in reminiscence and life review: State of the art and new directions. Journal of Aging Studies, 29, 107-114. Westerhof, G. J., Bohlmeijer, E.T., & Webster, J. D. (2010). Reminiscence and mental health: A review of recent progress in theory, research and interventions. Ageing & Society, 30(4), 697-721. White, M., & Epston, D. (1990). Narrative means to therapeutic ends. New York: Norton. Whitehouse, R.M., Tudway, J.A., Look, R., & Kroese, B. (2006). Adapting individual psychotherapy for adults with intellectual disabilities: A comparative review of the cognitive-behavioural and psychodynamic literature. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 19(1), 55-65.
ntzâ&#x20AC;&#x192; nr. 1 - 2017
33 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
de levensverhaleninterventie wie ben ik ?
Wiel, N.M.H. van de, Matthys, W., Cohen-Kettenis, P.T., & Engeland, H. van (2003). Application of the Utrecht Coping Power Program and Care as Usual to children with disruptive behavior disorders in outpatient clinics: A comparative study of cost and course of treatment. Behavior Therapy, 34, 421-436. Wieland, J. (2016). Psychopathology in borderline intellectual functioning. Explorations in secondary mental health care. Leiden: Leiden University. Wieland, J., Aldenkamp, E., & Brink, A. van den (2017). Behandeling van patiënten met een laag IQ in de GGZ. Beperkt begrepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Wieland, J., Kapitein, M., Otter, R.W.J., & Baas (2014). Diagnostiek van psychiatrische stoornissen bij mensen met een (zeer) lichte verstandelijke beperking. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 463-470.
Samenvatting
Wigham, S., Taylor, J., & Hatton, C. (2014). A prospective study of the relationship between adverse life events and trauma in adults with mild to moderate intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 58, 1131-1140. Wilcoxon, F. (1945). Individual comparisons by ranking methods. Biometrics Bulletin, 1, 80-83. Wit, M. de, Moonen, X., & Douma, J. (2011). Richtlijn Effectieve Interventies LVB: Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG. Yin, R.K. (2008, 4e druk). Case study research. Design and methods. Thousand Oaks: Sage.
Summary
In dit artikel wordt een nieuwe interventie
This article discusses a new intervention,
onderzocht, die specifiek is ontwikkeld voor
which is specifically designed for people with
mensen met psychische klachten en een ver-
psychiatric complaints and intellectual dis-
standelijke beperking of zwakbegaafdheid. De
abilities. The intervention is based on narrative
interventie is gebaseerd op narratieve en life-
and life-review therapy. Changes in psychiatric
review therapie. Er zijn veranderingen onder-
complaints (OQ-45) and mental well-being
zocht in psychische klachten (OQ-45) en men-
(MHC-SF) were studied in a pre- and-post de-
taal welbevinden (MHC-SF) in een design met
sign with 20 participants. Changes in possible
voor- en nameting onder 20 deelnemers. Ook
effective factors, life satisfaction (SWLS), mas-
veranderingen in mogelijke werkzame facto-
tery (MS), and purpose in life (PIL) were also
ren, levenstevredenheid (SWLS), regie (MS)
assessed. The results showed a decrease in
en doel in het leven (PIL), zijn onderzocht. Uit
psychiatric symptoms, and an increase in men-
de resultaten blijkt een afname in psychische
tal well-being, mastery, and life satisfaction.
klachten, een verhoging van mentaal welbe-
Changes were largest in participants with de-
vinden en een toename van levenstevreden-
pressive complaints. It can be concluded that
heid en regie over het leven. De verbetering
the intervention looks promising for the treat-
die heeft plaatsgevonden is het grootst on-
ment of people with psychiatric complaints
der deelnemers met depressieve klachten. Er
and intellectual disabilities.
kan worden geconcludeerd dat de interventie veelbelovend is in de behandeling van mensen met psychische klachten en een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid.
34
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
B. Schouten
1. Inleiding
bouwd model (Schalock et al., 2002). Het
1.1
wordt internationaal gebruikt door zorgor-
Kwaliteit van Bestaan
Het concept ‘kwaliteit van bestaan’ is de
ganisaties als leidraad om in beleid en in de
laatste decennia geëvolueerd van een sensi-
praktijk strategieën te implementeren die de
biliserend begrip naar een empirisch onder-
kwaliteit van bestaan van zorggebruikers moeten bevorderen. Steeds vaker wordt het concept ook gebruikt om individuele uitkomsten
Beleid & Management In dit artikel wordt de vraag onderzocht of ‘kwa-
van ondersteuning te beoordelen en te meten
liteit van bestaan’ met de POS goed gemeten
(Claes, Van Hove, van Loon, Vandevelde, &
kan worden in een organisatie die zorg biedt aan
Schalock, 2010). Om de kwaliteit van bestaan
een divers samengestelde populatie van per-
bij personen met een verstandelijke beperking
sonen met een lichte tot een diepe verstande-
te meten, ontwikkelden van Loon, van Hove,
lijke beperking. In zes voorzieningen werden 94
Schalock en Claes (2008) de Persoonlijke
POS-interviews afgenomen bij personen met
Ondersteuningsuitkomsten Schaal (Personal
een aangeboren en niet-aangeboren beperking.
Outcomes Scale, afgekort ‘POS’).
In dit artikel worden de resultaten van de anaDe Personal Outcomes Scale
lyses van de kwantitatieve en kwalitatieve gege-
1.2
vens samengevat in enerzijds de vastgestelde
De POS meet de kwaliteit van bestaan van een
sterktes van de POS en anderzijds mogelijke
persoon op basis van 6 specifieke indicatoren
hindernissen die kunnen optreden bij de toe-
verbonden aan elk van acht kerndomeinen die
passing van het instrument.
gevalideerd werden in cross-cultureel onder-
Het artikel is relevant voor professionals die wer-
zoek (Jenaro et al., 2005). De acht domeinen
ken met of op zoek zijn naar instrumenten voor
zijn: persoonlijke ontwikkeling, zelf bepaling,
het meten van de kwaliteit van bestaan van men-
persoonlijke relaties, sociale inclusie, rechten,
sen met verstandelijke beperkingen.
emotioneel welbevinden, fysiek welbevinden
WB
ntz nr. 1 - 2017
35 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
PRAKTIJKONDERZOEK
Kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de Persoonsgerichte Ondersteunings uitkomsten Schaal (POS)
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) en materieel welbevinden. De zes specifieke
Geeft het afnemen van de POS in een orga-
indicatoren per domein zijn in Vlaanderen
nisatie met een diverse doelgroep, waaronder
en Nederland ontwikkeld op basis van we-
ook personen met ernstige cognitieve beper-
tenschappelijk onderzoek met focusgroepen.
kingen, zinvolle kwalitatieve en kwantitatieve
Elk van de 48 items wordt geëvalueerd op een
informatie? Wat zijn aandachtspunten bij het
3-punt Likertschaal.
gebruik van het instrument?
Het aggregeren van POS uitkomsten wordt
2. Methode
verondersteld informatie te geven over de kwa-
2.1 Deelnemers
liteit van ondersteuningsprocessen in de orga-
Zes dienstencentra van een Vlaamse koepelor-
nisatie (van Loon, Claes, Van Hove, & Schalock,
ganisatie namen deel aan het onderzoek. Eén
2010). Volgens de ontwerpers biedt de POS
dienstencentrum nam met elk van zijn zorg-
een meerwaarde, zowel in de zorg voor per-
gebruikers (n = 71) deel aan het onderzoek.
sonen met een verstandelijke beperking (van
Vijf andere dienstencentra namen deel met
Loon et al., 2010) als in de zorg voor personen
elk vier zorggebruikers. In totaal werden 91
met een Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH;
verschillende volwassen zorggebruikers in het
Opsteyn, 2012). Tot op heden zijn er echter
onderzoek betrokken: 58 mannen, 33 vrouwen
weinig onaf hankelijke studies gepubliceerd
(gemiddelde leeftijd M = 42.31; SD = 12.47; mi-
die de meerwaarde van de POS in de praktijk
nimum = 20; maximum = 64). Zorggebruikers
onderzoeken (Schuurman & Finkenflügel,
en/of familie of voogd werden, zoals gead-
2011). Het huidige artikel beschrijft een prak-
viseerd door de ethische commissie van de
tijkonderzoek naar de inzetbaarheid van de
koepelorganisatie, vooraf grondig schriftelijk
POS in vzw Stijn1, een Vlaamse koepelorgani-
(via een informatiebrief) en mondeling (via
satie die zorg biedt aan een diverse populatie
toelichting door een vertrouwde zorgverle-
van personen met een aangeboren verstande-
ner) geïnformeerd over het doel en de opzet
lijke beperking en personen met een NAH.
van de studie. Elke deelnemer of zijn of haar
Het doel van het onderzoek was het in kaart
vertegenwoordiger gaf daarop schriftelijke
brengen van de sterktes van de POS en even-
toestemming (informed consent). Ongeveer
tuele hindernissen die kunnen optreden bij de
de helft van de deelnemers (n = 48; 52.75%)
concrete implementatie van het instrument.
waren personen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH), de andere helft (n = 43; 47.25%) personen met een aangeboren beperking. Om een idee te geven van het niveau van
1 S tijn is een Vereniging Zonder Winstoogmerk (vzw) die zorg biedt aan personen met een verstandelijke of motorische beperking, autismespectrumstoornis of een combinatie van beperkingen. Vzw Stijn overkoepelt een tiental dienstencentra en diensten in drie Vlaamse provincies en komt op voor mensen met de zwaarste beperkingen en complexe ondersteuningsbehoeften, waaronder ook personen die anders nergens meer terecht kunnen. Zie www.stijn.be
cognitief functioneren van de proefgroep, rapporteren we hieronder de (vanuit het zorgdossier beschikbare en door de verantwoordelijke psycholoog of pedagoog gemaakte) inschattingen van het cognitieve functioneren. Voor 40 personen met een aangeboren beperking was
36
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
Tabel 1: Frequentietabel van beschikbare inschattingen van het cognitief functioneren van de personen met een aangeboren beperking Cognitief niveau
Aantal
Percentage
Geen verstandelijke beperking
7
17,5
Zwakbegaafd - IQ 70-75 tot 90
5
12,5
Lichte verstandelijke beperking - IQ 50-55 tot 70 – ontwikkelingsleeftijd 7 à 8 tot 12 jaar
13
32,5
Matige verstandelijke beperking - IQ 35-40 tot 50-55 – ontwikkelingsleeftijd 4 à 5 tot 7 à 8 jaar
13
32,5
Ernstige verstandelijke beperking - IQ 20-25 tot 35-40 – ontwikkelingsleeftijd 2 tot 4 à 5 jaar
2
5,0
Diepe verstandelijke beperking - IQ lager dan 20-25 – ontwikkelingsleeftijd 0 tot 2 jaar
0
0
40
100,0
Totaal
een cognitieve inschatting op een schaal van
uitgebreid en genuanceerd wordt omschreven
1 tot 6 beschikbaar, waarbij 1 staat voor ‘geen
(zie Allen & Blue, 1998; Op de Beeck, 2011).
verstandelijke beperking’ en 6 staat voor ‘die-
Level 6 staat voor geen beperking in cognitief
pe verstandelijke beperking’ (zie Tabel 1).
functioneren, level 1 staat voor de hoogste beperking in cognitief functioneren (zie Tabel
De inschatting van het cognitieve functione-
2). Voor 32 personen met een NAH was in het
ren bij personen met een NAH op basis van
zorgdossier een cognitieve inschatting op ba-
omschrijvingen zoals in Tabel 1, is niet evi-
sis van het CDM beschikbaar.
dent. De omschrijvingen zijn onvoldoende afgestemd op de specifieke en niet-aangeboren
In haar populatie van zorggebruikers heeft de
cognitieve problematiek. Een goed alternatief
koepelorganisatie een groot aandeel van per-
voor het maken van een inschatting van het
sonen met een aangeboren ernstige of diepe
cognitieve functioneren bij personen met
verstandelijke beperking en personen met
een NAH is het Cognitive Disabilities Model
een NAH met zware cognitieve beperkingen.
(CDM) waarbij elk cognitief niveau (6 in totaal)
Tabel 1 en 2 tonen dat in het huidige onder-
Tabel 2: Frequentietabel van beschikbare CDM scores van de personen met een niet-aangeboren hersenletsel Cognitief niveau
Aantal
Percentage
Level 6 Level 5 Level 4 Level 3 Level 2 Level 1 Totaal
1 10 12 7 2 0 32
3,1 31,3 37,5 21,9 6,3 0 100,0
ntz nr. 1 - 2017
37 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) zoek in verhouding eerder weinig personen
terview niet werden opgepikt. De interviewer
met een ernstige of zeer ernstige cognitieve
peilde naar de beleving van het instrument en
beperking betrokken zijn (zie paragraaf 5).
het interview bij de zorggebruiker, familie en eventuele derde.
2.2 Procedure 2.2.1 Instrument
De items van de POS kunnen beoordeeld wor-
De meest recente versie van de POS beschik-
den door de zorggebruiker zelf (‘zelf beoorde-
baar op het moment van het onderzoek werd
ling’) en/of door anderen (‘beoordeling door
gebruikt (POS versie 2.0; 2013).
anderen’). De beoordeling door anderen (‘een derde’) gebeurde in het onderzoek niet syste-
2.2.2 Interviewer
matisch bij elke zorggebruiker. Dit gebeurde
De interviewer, klinisch psychologe in één van
wel in situaties waarbij de interviewer vooraf
de zes dienstencentra, was neutraal (vooraf
het gevoel had dat het niet mogelijk was om
onbekend voor de zorggebruikers) en goed ge-
op basis van alleen de zelf beoordeling tot een
traind in het afnemen van het POS interview.
valide afname te komen. 84 interviews werden
Ze volgde de vereiste opleiding, deed een stage
afgenomen enkel bij de zorggebruiker zelf, 4
bij een ervaren interviewer/opleider (Remco
enkel bij een derde en 3 zowel bij een derde als
Mostert; Stichting Arduin) en nam vooraf-
bij de zorggebruiker zelf. In totaal werden dus
gaand aan de eigenlijke interviews een reeks
94 POS interviews afgenomen. Indien nodig,
proefinterviews af.
door bv. vermoeidheid van de zorggebruiker, werd het interview opgesplitst in verschillende
2.2.3 Verloop van afname
sessies.
Interviews gingen door op het moment van voorkeur van de zorggebruiker en op de plaats
2.3 Data-analyse
van voorkeur van de zorggebruiker (vertrouw-
De kwantitatieve data werden geanalyseerd
de omgeving). Elk nieuw interview startte met
door de coördinator van het onderzoek met be-
een kennismaking. Naast de kwantitatieve
hulp van het statistisch software pakket SPSS
informatie (scoring), noteerde de interviewer
(Field, 2009). De kwalitatieve gegevens wer-
tijdens en na het gesprek ook kwalitatieve in-
den gebundeld door de interviewer . Voor elke
formatie (bv. gedragsobservaties of uitspraken
zorggebruiker werd (naast de notities gemaakt
van de zorggebruiker, professional of familie).
tijdens het interview) een document gemaakt
Na het interview toetste de interviewer voor
waarin de interviewer een antwoord formu-
elke zorggebruiker de verkregen informatie bij
leerde op de volgende vragen: (1) Hoe verliep
de verantwoordelijke psycholoog/pedagoog.
de afname van de POS? (2) Wat vond de zorg-
Er werd nagegaan welke extra informatie het
gebruiker er zelf van? Zijn er bepaalde moei-
POS interview opleverde in vergelijking met
lijkheden vastgesteld? Zo ja bij welke thema’s?
wat al bekend was bij de psycholoog/pedagoog
Hoe is (de interviewer) hiermee omgegaan?
en welke bij de psycholoog/pedagoog vooraf
(3) Zijn er nog opmerkingen? In dit document
gekende relevante elementen tijdens het in-
werd ook de informatie genoteerd die resul-
38
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
teerde uit het gesprek na het interview met de
3.1.2 Neutrale interviewer
verantwoordelijke psycholoog of pedagoog: (1)
Tijdens de POS-opleiding wordt het belang
Geeft het (interview) extra informatie? Zo ja,
van de neutraliteit van de interviewer bena-
over welke onderwerpen? (2) Bruikbaar voor
drukt. Ook in het huidige onderzoek wezen de
het handelingsplan? (3) Brengt het thema’s ter
zorggebruikers, de betrokken professionals en
sprake die anders nooit of zelden ter sprake
de interviewer op de meerwaarde van een in-
komen? Bijkomend en in een afzonderlijk do-
terviewer die niet in de zorgverleningsrelatie
cument (+- 5000 woorden) beschreef de inter-
betrokken is.
viewer uitgebreid haar observaties, ervaringen en algemene opmerkingen aangevuld met
Dat de interviewer een neutraal of bij eerste
concrete bedenkingen die werden opgesplitst
afname zelfs onbekend persoon is, betekent
per domein en per item. Alle kwalitatieve no-
niet dat zorggebruikers te geremd zijn om over
tities werden met grondige mondelinge toe-
gevoelige thema’s te spreken, integendeel. In
lichting overgedragen aan de coördinator van
het huidige onderzoek leek tijdens de meeste
het onderzoek die de data onderwierp aan een
interviews de vertrouwensband te ontstaan die
iteratieve thematische analyse: de data werden
nodig is om ook op ‘moeilijke’ thema’s in te
telkens opnieuw overlopen waarbij werd nage-
gaan, thema’s die in de dagdagelijkse zorg eer-
gaan of ze in een bestaand of een nieuw thema
der geschuwd worden.
konden worden ondergebracht. De data-analyse resulteerde in een set van thema’s die kon
Professionals in de zorg gaan er te gemakkelijk
worden opgedeeld in de sterktes van de POS
vanuit dat zorggebruikers weten dat ze voor al-
en hindernissen die zich kunnen stellen bij
les bij hen terecht kunnen, hen alles kunnen
het gebruik van het instrument.
toevertrouwen. Toch, zo blijkt uit de observaties van de interviewer, dat dit niet altijd zo is.
3 Resultaten
Zorggebruikers en zorgverleners hebben geen
3.1 Sterktes
neutrale relatie. Sommige bezorgdheden of
3.1.1 Positieve beleving
ongenoegens, zeker als ze gaan over de zorg-
Een opvallende vaststelling was dat zorgge-
verlening of zorgverleners, worden gemakke-
bruikers het POS-interview doorgaans be-
lijker toevertrouwd aan een neutrale persoon.
leefden als aangenaam en fijn om te doen. Ze gaven aan deugd te hebben gehad van het
In de proefinterviews die de interviewer ter
interview. Zorggebruikers waarderen dat er
voorbereiding (buiten de 94 interviews om) af-
tijd gemaakt wordt, dat ze hun verhaal kun-
nam bij zorggebruikers die ze als verantwoor-
nen doen, zonder beoordeeld te worden, dat ze
delijke psychologe vanuit haar professionele
serieus genomen worden en minder geremd
context wel kende, merkte de interviewer dat ze
zijn om te kunnen zeggen wat ze willen. De
vanuit haar voorkennis gerichter en suggestie-
vereiste van een neutrale interviewer is een
ver vragen stelde en bij bepaalde thema’s soms
uniek aan de POS verbonden aspect dat tot dit
(bv. als het ging over collega’s) defensief neig-
gevoel bijdraagt.
de te reageren. Zulke ongewenste beïnvloe-
ntz nr. 1 - 2017
39 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) ding door voorkennis of betrokkenheid wordt
ter sprake komt, hangt in sterke mate af van
uitgeschakeld als de interviewer neutraal is.
de interviewer die er tijdens het gesprek wel of
Door het aspect van neutraliteit komt er extra –
niet over durft doorvragen.
en soms gevoelige – informatie naar voor. Het is uiteraard belangrijk met de zorggebruiker of
Ook als er geen nieuwe thema’s uit het inter-
familie goed uit te klaren welke informatie de
view naar voor kwamen, gaf soms de intensi-
neutrale interviewer wel of niet kan doorgeven
teit waarmee een bepaald thema tijdens het
aan de zorgverleners.
gesprek aan bod kwam meer duidelijkheid over het relatieve belang van dat thema voor de
3.1.3 Explicietheid en volledigheid
betreffende persoon. Nieuwe informatie voor
Zorggebruikers, familie en professionals heb-
de zorgverlening bestond soms louter uit prak-
ben het gevoel dat alle belangrijke thema’s die
tische aspecten of vragen die de zorggebruiker
relevant zijn voor kwaliteit van bestaan tijdens
eerder nog niet aanbracht. Kleine, praktische
het interview aan bod kunnen komen. Het ex-
aspecten kunnen voor een persoon zwaarder
pliciet bespreken van alle acht domeinen kost
doorwegen op de kwaliteit van bestaan dan
tijd (zie verder) maar dit wordt door sommige
door anderen wordt aangenomen.
zorggebruikers eerder als een meerwaarde dan als een last ervaren. Professionals die in
Is het bijvoorbeeld praktisch niet haalbaar
hun handelingsplanning nog niet expliciet
dat de zorggebruiker drie keer per week gaat
alle domeinen van kwaliteit van bestaan im-
zwemmen, wil dit niet zeggen dat het voor de
plementeerden, geven aan dat het interview
zorgverlening niet relevant is om te weten dat
bijkomende relevante informatie oplevert, net
gaan zwemmen in sterke mate zou kunnen
omdat alle domeinen expliciet bevraagd wor-
bijdragen aan de kwaliteit van bestaan van de
den. De POS behelst derhalve meer dan een
persoon. Altijd kloppen op de deur vooraleer
meting van tevredenheid over de zorg.
binnen te komen in de kamer kan voor de zorgverlener een onbelangrijk detail lijken maar in
Thema’s zoals familie, relaties, privacy en reli-
de beleving van de zorggebruiker een verschil
gieuze beleving blijken thema’s die anders eer-
betekenen tussen privacy of geen privacy, con-
der geschuwd worden maar waarover tijdens
trole of geen controle. Zorgverleners kunnen
het POS-interview wel nieuwe en relevante
pas rekening houden met zulke elementen als
informatie naar voor komt. Ook seksualiteit is
ze gekend zijn en als het belang ervan juist
een thema dat in de dagdagelijkse zorg of bij
wordt ingeschat. Sommige elementen en hun
de handelingsplanning zelden aan bod komt.
relatieve belang komen pas aan de oppervlakte
Hoewel dit thema in de items van de POS niet
als er expliciet naar gevraagd wordt.
letterlijk aan bod komt, kwam het in de interviews wel regelmatig ter sprake, o.a. bij het
3.1.4 Kwalitatieve opmerkingen
domein ‘interpersoonlijke relaties’ (bv., ‘Heb
Sinds versie 2.0 van de POS (van Loon, Claes,
je een partner/vriend of vriendin wanneer jij
Schalock, & van Hove, 2013) bestaat de moge-
dat wil?’). Of seksualiteit als thema al dan niet
lijkheid per domein kwalitatieve opmerkingen
40
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
te registreren. De interviewer kan bijvoorbeeld
In totaal werden van de 94 interviews 53 inter-
noteren wat belangrijk is in het leven van de
views afgenomen in één keer, 19 in twee keer,
persoon, welke doelen de persoon heeft, wat
10 in drie keer, 6 in vier keer, 3 in vijf keer en 3
nodig is om zijn of haar kwaliteit van leven te
in zes keer. Hoe vaker het interview werd opge-
verbeteren, of hoe de ondersteuning kan ver-
splitst, hoe langer de totale afnameduur (hoge
beterd worden. Het systematisch registeren
Pearson correlatie tussen de totale afnameduur
van deze informatie laat toe achteraf op het ni-
en het aantal deelsessies (r = 0.77; p<0.001)).
veau van het individu of van een groep de kwa-
Een totale duur van het gesprek van drie uur
litatieve elementen thematisch te analyseren.
was zeker niet uitzonderlijk. Vier, vijf en meer dan zes uur kwamen ook voor. Merk op dat als
3.2 Hindernissen
zowel een zelfbeoordeling als een beoordeling
Naast de sterktes van de POS werden we tij-
door anderen plaatsvindt, de benodigde tijd
dens de afnames van de interviews en analyse
voor beide nog moet opgeteld worden.
van de gegevens geconfronteerd met een aantal hindernissen.
We gingen na of er sprake was van een leereffect, met name of de afnameduur korter werd
3.2.1 Afnameduur en kosten
naarmate de interviewer meer interviews had
Hoewel de ruime tijd die tijdens het interview
afgenomen. Dit was niet het geval. We vinden
besteed wordt aan het expliciet bevragen van
eerder een licht positieve maar niet signi-
alle domeinen van kwaliteit van bestaan als een
ficante Pearson correlatie (r = 0.16, p = 0.25)
sterkte van de POS gezien kan worden, gaat elk
tussen afnameduur en volgnummer van inter-
interview hierdoor onvermijdelijk gepaard met
view die we toeschrijven aan een relatief groter
een aanzienlijke inspanning- en tijdskosten.
aantal afnames bij personen met grotere com-
Naast de zorggebruiker is vaak ook een familie-
municatieve en cognitieve beperkingen op het
lid of begeleider betrokken, als geruststelling
einde van de afnameperiode.
of als derde. De neutrale interviewer moet vergoed worden en ook de tijd die de interviewer en verantwoordelijke psycholoog of pedagoog
3.2.2 Interpretatie van de vragen en antwoordalternatieven
nodig hebben om informatie uit te wisselen
Hoe groter de cognitieve beperking, hoe moei-
moet in rekening gebracht worden. Opleiding
lijker de zorggebruiker het heeft om de vraag
en certificatie van de interviewer is verplicht en
te begrijpen. Bijvoorbeeld, de vraag ‘Worden
gaat gepaard met opleidingskosten.
de beslissingen die je neemt serieus genomen?’ (domein ‘zelf bepaling’) was voor heel
De gemiddelde afnameduur van de 94 inter-
wat personen met een verstandelijke beper-
views bedroeg meer dan twee uur (M = 133 min;
king moeilijk te vatten. De doorgaans vage
SD = 55 min; Mdn = 120 min). Omwille van de
antwoordalternatieven zoals ‘soms’, ‘meestal’,
beperking, communicatieve moeilijkheden of
‘vaak’, ‘min of meer’, ‘onregelmatig’ bleken
vermoeidheid van de zorggebruiker moesten
meermaals te weinig concreet om tot een dui-
de interviews relatief vaak worden opgesplitst.
delijke keuze te komen.
ntz nr. 1 - 2017
41 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) Welk antwoordalternatief bij een vraag uitein-
‘In welke mate ben je in staat zelfstandig te
delijk gekozen wordt, hangt sterk af van hoe de
eten, rechtop te gaan staan en te gaan zitten,
vraag geïnterpreteerd wordt. Bij sommige vra-
naar de wc te gaan en jezelf aan te kleden?’
gen is de ruimte voor interpretatie groot. Dit
(‘persoonlijke ontwikkeling’). De vraag ‘voel je
toonde zich o.a. bij de vraag: ‘Ben je vaardighe-
je veilig en zeker in je omgeving?’ (‘emotioneel
den aan het leren om zelfstandiger te worden,
welbevinden’) is dubbel in de vraagstelling. Ze
volg je cursussen of een opleiding?’ (‘persoon-
peilt naar het gevoel van veiligheid èn het ge-
lijke ontwikkeling’). Voor personen met een
voel van zekerheid. De antwoordalternatieven
ernstige of zeer ernstige cognitieve beperking
daarentegen (‘erg veilig’, ‘redelijk veilig’, ‘niet
(aangeboren of niet aangeboren) sluit het vol-
veilig’) verwijzen enkel naar veiligheid.
gen van cursussen of een opleiding niet aan bij de leefwereld van de persoon en is het ant-
Soms staan de vragen van de POS zo ver af
woord ‘weinig tot geen’. Neemt de interviewer
van de leefwereld van de persoon en de reali-
de vrijheid om het aanleren van vaardigheden
teit waarin de persoon door zijn beperkingen
(eerste deel van de vraag) meer op de situatie
verkeert dat de interviewer wel uit heel goed
van de persoon af te stemmen, dan is het ant-
hout gesneden moet zijn om ten opzichte van
woord misschien ‘enkele’. Welk antwoord, en
de zorggebruiker of zijn familie geen onpro-
dus welke score het meest van toepassing is,
fessionele of weinig empathische indruk te
hangt af van hoe de interviewer de vraag ver-
geven. Bij personen met een fysieke verlam-
taalt naar de situatie van de persoon.
ming, ernstige of diepe verstandelijke beperking zijn vragen zoals ‘Help je anderen wan-
Als de interviewer de vrijheid neemt om het
neer ze jouw hulp nodig hebben?’ (‘sociale
item inhoudelijk af te stemmen op de leef- en
inclusie’) of ‘heb je een betaalde baan?’ (‘mate-
belevingswereld van de persoon, dringt zich
rieel welbevinden’) erg confronterend voor de
onvermijdelijk de vraag op wat het cijfer (3, 2,
persoon zelf of voor de familie. Ook de vraag
of 1) dat daaruit voortvloeit nog betekent. Er is
‘Eet je gezond’ bij personen die sondevoeding
geen wetenschappelijke grond om aan te ne-
krijgen is een lastige vraag om te stellen. Dat
men dat de score op een vraag bij de ene per-
hierbij de professionaliteit van de interviewer
soon waarbij de vraag relatief letterlijk wordt
en het goed kunnen kaderen van bovenstaan-
geformuleerd nog vergelijkbaar is met de score
de voorbeelden cruciaal zijn, is evident. In
op dezelfde vraag bij een andere persoon waar-
de POS-opleiding wordt hierop getraind. De
bij de vraag omwille van de afstemming op de
brede ruimte voor interpretatie van de items is
persoon inhoudelijk op een heel andere ma-
een voordeel en zelfs noodzakelijk om te kun-
nier geformuleerd wordt.
nen afstemmen op de specifieke situatie van de persoon maar heeft onmiskenbaar het bij-
Moeilijkheden bij interpretatie ontstonden
horende nadeel dat de scores inhoudelijk niet
ook bij sommige meerledige vragen waarvoor
meer eenduidig te interpreteren zijn en dus
personen aangeven dat wel het ene deel van de
tussen personen niet meer vergelijkbaar.
vraag geldt, maar niet het andere. Bijvoorbeeld,
42
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
3.2.3 Aanwezigheid van derden en beoordeling door derden
3.2.4 Verwachtingen en emotionele reactie Twee mogelijke neveneffecten die ook na het
Soms is bij de zelf beoordeling de aanwezig-
POS-interview nog kunnen spelen zijn ook
heid van een derde persoon noodzakelijk, als
vermeldenswaardig. Een eerste is dat het in-
geruststelling van de zorggebruiker of als on-
terview bij de bevraagde persoon of zijn fa-
dersteuning in de communicatie. Een opval-
milie - al dan niet concrete - verwachtingen
lende observatie is dat derden, bijvoorbeeld fa-
creëert. De persoon heeft tijdens een lang
milie of professionals, geneigd zijn de rol van
gesprek immers zijn beleving, verlangens en
respondent over te gaan nemen of de beleving
wensen gecommuniceerd. Dat dit niet auto-
van de persoon zelf te gaan invullen. Dit is ui-
matisch en onmiddellijk tot actie leidt, kan te-
teraard niet de bedoeling. Het interview met
leurstellend zijn. De neutrale interviewer kan
zelf beoordeling gaat om de beleving van de
uiteraard zelf geen verandering of andere aan-
zorggebruiker. Het is aan de interviewer om
pak beloven en kan dit dus best ook zo naar de
dit te bewaken. Ook hieraan wordt aandacht
zorggebruiker en of familie communiceren.
besteed in de opleiding. Een tweede mogelijk neveneffect is een grote Niet uitzonderlijk bleek er in het huidige on-
emotionele impact van het gesprek. Bij som-
derzoek een verschil tussen de emotionele
mige zorggebruikers brengt het interview heel
beleving van de zorggebruiker en de veronder-
wat emoties te weeg. Nazorg, nabijheid of net
stellingen over die beleving bij de aanwezige
afleiding met een luchtigere activiteit door be-
derde. Hetzelfde wordt vastgesteld door van
geleidend personeel of familie kan dan aange-
Loon et al. (2010) die bij een expliciete vergelij-
wezen zijn.
king tussen zelf beoordelingen en beoordelingen door derden de laagste correlatie (r = 0.48)
3.2.5 Onvolledige scores
tussen beide vinden voor het domein ‘emotio-
Voor 16 van de 94 interviews kon door het
neel welbevinden’. Enerzijds kan beargumen-
ontbreken van een score op minstens één
teerd worden dat, net omwille van het verschil,
item geen eindscore berekend worden. Bij zes
de complementariteit van de zelf beoordeling
interviews (waarvan vier met een volledige
en beoordeling door anderen een sterkte is van
score) gaf de interviewer aan dat omwille van
de POS omdat hiermee de verschillende per-
betwijfelbare validiteit van de scores het niet
spectieven in kaart worden gebracht en dit kan
raadzaam was de scores te gaan interprete-
aanzetten tot dialoog. Anderzijds vloeit hieruit
ren. De validiteit van sommige eindscores
onvermijdelijk de vraag voort welke waarde we
werd in twijfel getrokken omdat het voor de
uiteindelijk mogen hechten aan de inschat-
interviewer, ondanks herhaaldelijke pogingen
ting van het emotionele welbevinden van de
tot verheldering, duidelijk was dat de zorg-
persoon door anderen als er door zijn beper-
gebruiker de vraag niet of niet juist begreep.
kingen geen zelf beoordeling mogelijk is.
Kwantitatieve analyses werden uitgevoerd op de volledige en door de interviewer als minimaal valide beschouwde interviews.
ntz nr. 1 - 2017
43 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) Inspectie van de items bij onvolledige inter-
193). Tot op heden werden er echter geen nor-
views bracht aan het licht dat de uitval vooral
men ontwikkeld. Dit schept onduidelijkheid
te wijten was aan items uit het domein ‘ma-
over hoe de eindscore en de scores op de do-
terieel welbevinden’. De items ‘Heb je genoeg
meinen moeten geïnterpreteerd worden. Er
geld om te kunnen sparen’ en ‘Heb je genoeg
is geen eenduidig referentiepunt waarmee de
geld om je eigen keuzes te kunnen maken (bij-
scores kunnen vergeleken worden. Navraag bij
voorbeeld waar te wonen, wat te eten, welke
de ontwerpers verduidelijkt dat er uiteindelijk
kleding, etc.)’ werden beide in 9 van de 94 in-
bewust voor gekozen werd om geen normen
terviews niet gescoord. ‘Heb je een dusdanig
te ontwikkelen. Het huidige uitgangspunt van
inkomen dat je kan kopen wat je echt nodig
de auteurs is dat de norm voor de kwaliteit van
hebt?’ werd 6 keer niet gescoord. Interviewer,
bestaan van personen met een verstandelijke
professionals en familie zien twee mogelijke
beperking, de kwaliteit van bestaan van de ‘ge-
oorzaken van de uitval op deze vragen. Ofwel
wone’ populatie is (J. van Loon, persoonlijke
functioneert de zorggebruiker op een relatief
communicatie, 19 augustus 2016).
hoog cognitief niveau en vindt hij dat de interviewer geen zaken heeft met zijn financiële
In dienstencentra of zorgorganisaties die ac-
toestand. Ofwel functioneert de persoon op
tief werken met de POS weerklinkt wel eens
een cognitief te beperkt niveau om zijn eigen
de conclusie dat, ondanks de aandacht in het
financiële toestand te kunnen inschatten. In
beleid voor sociale inclusie, er nog heel wat
het laatste geval had de interviewer in principe
werk aan de winkel is. De score op het domein
kunnen vragen of een andere persoon gecon-
‘sociale inclusie’ is immers de laagste in verge-
sulteerd mocht worden (bv. de bewindvoerder)
lijking met de andere domeinen. Opmerkelijk
om deze informatie alsnog te achterhalen. In
is dat hetzelfde wordt vastgesteld in gepubli-
het domein ‘emotioneel welbevinden’ werd het
ceerde studies die gemiddelde domeinscores
item ‘Ben je tevreden met hoe het gaat in je le-
rapporteren. De score van personen met een
ven (dit betekent dat je geen zorgen hebt)?’ in 5
verstandelijke beperking op het domein ‘soci-
van 94 interviews niet gescoord. Wat de uitval
ale inclusie’ is ofwel de op één na laagste (bv.
op deze - inhoudelijk toch belangrijke - vraag
Simoes & Santos, 2016) of de laagste van alle
veroorzaakte, is niet duidelijk.
domeinscores (bv. Claes, Vandevelde, et al., 2012; van Loon, Bonham, et al., 2013; van Loon
3.2.6 Gebrek aan normen of standaardisering
et al., 2010). Ook in het huidige onderzoek
De interpretatie van kwantitatieve uitkomsten
bleek van alle gemiddelde scores per domein,
wordt bemoeilijkt door het ontbreken van nor-
de score op ‘sociale inclusie’ het laagst (zie
men. Het introductie-artikel van de POS is
Figuur 1).
nochtans expliciet over het belang van normen: ‘Een belangrijke volgende stap is de ontwikkeling
Deze vaststellingen illustreren een mogelijke
van normen voor het Vlaamse en Nederlandse
valkuil bij de interpretatie van de kwantitatie-
taalgebied. Initiële dataverzameling is hierom-
ve gegevens die de nodige aandacht verdient.
trent reeds gestart.’ (van Loon et al., 2010, p.
Hoewel gebruikers van het instrument ervan
44
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
18– 17– 16–
Gemiddelde domeinscore
15– 14– 13– 12– 16,24
11–
9–
15,63
15,47 14,38
14,32
10–
13,79
12,54 10,62
8– 7– 6–
Persoonlijke ontwikkeling
Zelfbepaling
Persoonlijke Relaties
Sociale Inclusie
Rechten
Domein
EmotioneelWelbevinden
Fysiek Welbevinden
Materieel Welbevinden
Figuur 1: Gemiddelde score en 95% betrouwbaarheidsinterval per domein (n = 64). Voor elk domein is de minimumscore 6 en de maximumscore 18.
uitgaan dat de domeinscores onderling kwan-
de patroon van domeinscores zal uitkomen.
titatief vergelijkbaar zijn, zijn ze dat niet. De
Zonder standaardisering is het onmogelijk de
domeinscores zijn ten opzichte van elkaar
relatieve verschillen tussen domeinscores be-
immers niet gestandaardiseerd. Met andere
tekenisvol te interpreteren.
woorden, dat een dienstencentrum gemiddeld lager scoort op het domein ‘sociale inclusie’ in vergelijking met het domein ‘zelf bepaling’ betekent daarom niet dat het dienstencentrum
3.2.7 De relatie tussen POS scores en het niveau van cognitief functioneren Interviewer en betrokken professionals had-
het slechter doet wat betreft ‘sociale inclusie’
den de indruk dat de score op de POS sterk af-
in vergelijking met ‘zelf bepaling’. De lage sco-
hangt van het niveau van cognitief functione-
re op het domein ‘sociale inclusie’ heeft vooral
ren van de zorggebruiker. Hoe lager het niveau
te maken met hoe het domein ‘sociale inclusie’
van cognitief functioneren, hoe lager de score.
in zes concrete indicatoren vertaald werd. Om deze indruk statistisch te testen berekenDe geobserveerde verschillen in gemiddelde
den we Spearman correlaties tussen beschik-
scores tussen de domeinen zijn voor een be-
bare inschattingen van het cognitieve functi-
langrijk deel inherent aan het instrument
oneren en de beschikbare totaalscores van de
waardoor elke organisatie op ongeveer hetzelf-
POS, de kwaliteit van bestaan indices (KVBI).
ntz nr. 1 - 2017
45 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) De cognitieve inschattingen bij enerzijds de
functioneren en de score op de POS problema-
personen met een aangeboren beperking (n
tisch. In vergelijking met dienstencentra die
= 25; bereik 1-6) en anderzijds de cognitieve
zorg organiseren voor personen met een lichte
inschatting bij personen met een niet-aange-
verstandelijke beperking, zullen dienstencen-
boren hersenletsel (n = 25; bereik 6-1) werden
tra die zorg organiseren voor personen met
getransformeerd en samengebracht tot één
een ernstige of diepe verstandelijke beperking
cognitieve index (n = 50; bereik 1-6). We von-
gemiddeld gezien lager scoren op de POS. In
den een significante correlatie tussen deze
welke mate verschillen in POS-scores tussen
cognitieve index en de KVBI (rs = -0,39; p =
de dienstencentra te wijten zijn aan werkelijke
0,005). Correlaties berekend op beide groepen
verschillen in kwaliteit van bestaan dan wel
afzonderlijk tonen dat in de groep van perso-
aan verschillen in het gemiddelde niveau van
nen met een aangeboren beperking de corre-
cognitief functioneren van de personen uit die
latie met KVBI vooral bepaald wordt door de
voorziening is onduidelijk en niet eenduidig te
correlatie met het domein ‘persoonlijke rela-
achterhalen.
ties’ (rs = -0,42; p = 0,039). Bij de groep van personen met een niet-aangeboren hersenletsel wordt de correlatie vooral bepaald door het
3.2.8 Inhoudsvaliditeit en personen met (zeer) ernstige cognitieve beperkingen
domein ‘zelf bepaling’ (rs = 0.59, p=0,002).
Inspectie van de items leert dat het vinden
Het verband tussen de score op de POS en het
van een correlatie tussen het niveau van cog-
niveau van cognitief functioneren werd ook
nitief functioneren en de score op de POS niet
door anderen vastgesteld (bv. Claes, van Hove,
verwonderlijk hoeft te zijn. Hoe lager het ni-
Vandevelde, van Loon, & Schalock, 2012;
veau van cognitief functioneren, hoe lager de
Simoes & Santos, 2016).
score op indicatoren zoals ‘Heb je een betaalde baan?’, ‘Help je anderen wanneer ze jouw
De vaststelling dat de kwaliteit van bestaan uit-
hulp nodig hebben?, ‘Hoeveel buren ken jij bij
gedrukt in scores op de POS lager is naarmate
naam?’. Het is inhoudelijk moeilijk te verdedi-
de cognitieve beperking groter is, is moeilijk
gen (face validity) dat zulke items een valide
te interpreteren. Naast het patroon in domein-
beeld geven van de kwaliteit van bestaan van
scores (3.2.6) lijkt ook de relatie tussen de
personen met een ernstige of diepe verstande-
score en het niveau van cognitief functioneren
lijke beperking. Voor deze personen zegt een
inherent aan het instrument. Een belangrijk
lage score op zulke items veel meer over de
deel van geobserveerde verschillen in POS sco-
(onvoldoende) afstemming van het item op de
res tussen zorggebruikers kan dus toegeschre-
situatie van de persoon dan over zijn of haar
ven worden aan verschillen in het niveau van
kwaliteit van bestaan. Hoe ernstiger de cogni-
cognitief functioneren van de zorggebruikers.
tieve beperking van de persoon, hoe ernstiger de representativiteit van de items van de POS
Voor de interpretatie van de scores op organi-
(inhoudsvaliditeit) voor het te meten concept
satieniveau (mesoniveau of macroniveau) is
(kwaliteit van bestaan) te betwijfelen is. Of
de correlatie tussen het niveau van cognitief
moeten we zonder meer aannemen dat, zoals
46
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
de score uitdrukt, personen met ernstige of
beschikbare inschattingen. Dat niet voor elke
zeer ernstige cognitieve beperkingen een be-
zorggebruiker een inschatting beschikbaar
duidend lagere kwaliteit van bestaan hebben
was op het moment van de analyse, is een be-
net omdat ze geen betaalde baan hebben, hun
perking van het onderzoek. Bovendien was ten
buren niet bij naam kennen en anderen niet
tijde van het onderzoek het gebruik van het
kunnen helpen?
CDM als leidraad voor de inschatting bij personen met een NAH in enkele dienstencentra
Het generaliseren van de veronderstelde bele-
van de koepelorganisatie nog niet helemaal
vingswereld van personen zonder of met een
ingeburgerd. Om de professionals niet extra
lichte of matige verstandelijke beperking naar
te belasten, hebben we ons in de huidige stu-
de belevingswereld van personen met een ern-
die beperkt tot informatie die op dat moment
stige of diepe verstandelijke beperking is niet
voorhanden was. Naar de mening van de au-
zonder risico’s en kan problematisch zijn voor
teur heeft deze beperking geen invloed op de
de kwaliteit van bestaan van personen met de
conclusies van het onderzoek.
zwaarste beperkingen. Verkeerde veronderstellingen leiden immers tot verkeerde ver-
Een andere beperking van het onderzoek be-
wachtingen, een wezenlijk en in de sector al
treft de interpretatie van kwalitatieve gegevens.
te vaak onderschat probleem (Schouten, 2015).
Hoewel de interviewer en coördinator van het onderzoek naar best vermogen de gegevens
De items of indicatoren van de POS lijken
op een systematische manier hebben geanaly-
vooral te zijn afgestemd op de situatie van
seerd en er alles aan gedaan hebben om een
personen met een lichte of eventueel matige
zo objectief mogelijke voorstelling van de ge-
verstandelijke beperking (zie ook Schuurman
gevens te geven, blijft er onvermijdelijk een
& Finkenflügel, 2011). Dit is op zich niet pro-
subjectief aspect verbonden aan de interpre-
blematisch. Elk instrument heeft vanzelf-
tatie van kwalitatieve gegevens. Bijvoorbeeld,
sprekend beperkingen of richt zich op zeer
of een item nu wel of niet is afgestemd op de
specifieke doelgroepen. We stellen echter vast
specifieke situatie van de zorggebruiker is een
dat deze nuance bij de profilering van de POS
subjectieve beoordeling.
niet gemaakt wordt, niet in de literatuur (van Loon et al., 2010), niet in de factsheet (www.
5
qol-instruments.com) en niet tijdens de POS-
Over de meerwaarde van het concept van kwa-
opleiding. De POS wordt geprofileerd als ‘bin-
liteit van bestaan en het belang van de concrete
nen de VG-sector uitstekend toepasbaar voor
implementatie ervan in de zorg voor personen
alle categorieën cliënten’.
met een beperking bestaat er een breed gedra-
Conclusie en discussie
gen consensus (Schalock et al., 2002). De POS 4
Beperkingen van het onderzoek
is een instrument dat op een unieke manier
Om het effect van het niveau van cognitief
het concept ‘kwaliteit van bestaan’ en de acht
functioneren kwantitatief te kunnen nagaan,
onderliggende cross-cultureel gevalideerde
werd gebruik gemaakt van in het zorgdossier
kerndomeinen (Jenaro et al., 2005) onder de
ntz nr. 1 - 2017
47 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) aandacht brengt. De resultaten van het hui-
Scores zijn hierdoor op organisatieniveau
dige onderzoek benadrukken de meerwaarde
(mesoniveau, macroniveau) niet eenduidig te
van een expliciete bevraging van alle kerndo-
interpreteren.
meinen. De tijd die op het niveau van het individu aan deze expliciete bevraging besteed
Hoewel de psychometrische eigenschappen
wordt in de vorm van een uitgebreid gesprek
van de POS (betrouwbaarheid, interne consi-
is een onmiskenbare sterkte van de POS. De
stentie, concurrente validiteit) aanvaardbaar
vereiste neutraliteit van de interviewer maakt
zijn (van Loon et al., 2010), is de inhoudsva-
dat tijdens het gesprek een sfeer gecreëerd
liditeit, zeker voor de doelgroep van personen
kan worden die ruimte en vertrouwen schept
met ernstige of zeer ernstige cognitieve beper-
om ook thema’s aan te snijden die anders ge-
kingen, vatbaar voor discussie. De indicatoren
schuwd worden. Zorggebruikers voelen zich
lijken vooral te zijn afgestemd op personen
hierdoor serieus genomen en gehoord, zonder
met een lichte (of eventueel matige) verstan-
beoordeeld te worden. De toevoeging van de
delijke beperking (zie ook Schuurman &
mogelijkheid voor het systematisch registre-
Finkenflügel, 2011).
ren van kwalitatieve opmerkingen (van Loon, Claes, et al., 2013) maakte van de POS een
Het gebrek aan vertrouwen in het instrument
kwalitatief nog sterker instrument.
(face validity) als valide meting van kwaliteit van bestaan bij personen met een ernstige of
Naast de kwalitatieve sterktes van de POS bren-
diepe verstandelijke beperking was voor zorg-
gen de resultaten van het huidige onderzoek
professionals in sommige dienstencentra van
een aantal problemen aan het licht die vragen
de koepelorganisatie het (subjectieve) argu-
doen rijzen bij de meerwaarde van het kwan-
ment om niet deel te nemen aan het huidige
titatieve luik van het instrument. Het gebrek
onderzoek. Dit verklaart waarom er, in verge-
aan normen en gebrek aan standaardisering
lijking met de verhoudingen in de totale popu-
van de domeinschalen, maken de totaalscore
latie van de organisatie, relatief weinig perso-
en domeinscores moeilijk te interpreteren. In
nen met een ernstige of diepe verstandelijke
contrast hiermee staat dat gebruikers van het
beperking in het huidige onderzoek betrokken
instrument vaak wel uitgaan van kwantitatie-
werden. Zorgprofessionals die dagdagelijks in-
ve vergelijkbaarheid tussen de domeinen.
tensief werken met de ‘zwaarste doelgroepen’ binnen de organisatie, zijn ervan overtuigd
De correlatie tussen de score op de POS en
dat de domeinen van kwaliteit van bestaan
het niveau van cognitief functioneren maakt
voor deze personen een fundamenteel andere
dat het voor een groep van personen met een
invulling zouden moeten krijgen dan hoe ze
verstandelijke beperking niet duidelijk is in
in de POS in indicatoren werden vertaald (zie
welke mate verschillen in scores op de POS
ook Schouten, 2015).
toe te schrijven zijn aan verschillen in cognitieve vaardigheden dan wel aan verschillen in
De indruk dat de indicatoren van de POS voor-
de werkelijk beleefde kwaliteit van bestaan.
al zijn afgestemd op de doelgroep van perso-
48
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
nen met een lichte (eventueel matige) verstan-
Schalock, 2014). Vanuit de vaststelling dat de
delijke beperking staat in contrast met hoe het
POS minder geschikt is voor personen met
instrument wordt geprofileerd. Om verkeerd
een ernstige verstandelijke of ernstige meer-
gebruik van een instrument te voorkomen
voudige beperkingen, werken de ontwerpers
dringt zich voor de POS een duidelijker afge-
van de POS aan een Nederlandse vertaling
bakende profilering op en een expliciete com-
van de San Martin Scale (J. van Loon, per-
municatie over de beperkingen van het kwan-
soonlijke communicatie, 19 augustus 2016).
titatieve luik van het instrument.
Ook voor kinderen heeft recent de specifieke afstemming van de indicatoren meer
De vraag kan worden gesteld of de inhoudelij-
aandacht gekregen en werd gewerkt aan de
ke flexibiliteit die nodig is voor de afstemming
POS-C: Personal Outcomes Scale for Children
op de brede waaier van personen met een
& Adolescents (Claes, Mostert, Moonen, van
verstandelijke beperking wel verenigbaar is
Loon, & Schalock, 2015). Zie ook de ‘KidsLife
met een valide kwantificatie. Kan, met andere
Scale’ (Gomez et al., 2016).
woorden, een instrument opgebouwd rond 48 items de verschillen wel vatten die we mogen
Welk instrument ook wordt aangewend voor
veronderstellen tussen de belevingswerelden
het in kaart brengen en optimaliseren van
van personen met een lichte verstandelijke
kwaliteit van bestaan, voorzichtigheid is gebo-
beperking en personen met de meest ernstige
den bij kwantificatie. In plaats van te focussen
verstandelijke beperkingen?
op een resultaat, een kwantitatieve score op niet-geïndividualiseerde indicatoren, lijkt het
Het meten van de kwaliteit van bestaan van
ons inziens veeleer zinvol te focussen op het
personen met een ernstige of diepe verstan-
proces, het zoeken naar die indicatoren voor elk
delijke beperking blijft één van de moeilijkste
domein, die voor het specifieke individu rele-
uitdagingen van theoretici en practici (Petry,
vant zijn. In die zin verdient elke zorggebrui-
2006). Vanuit de bekommernis om een betere
ker een POS (of set van indicatoren) ‘op maat’.
afstemming van de indicatoren van kwaliteit van bestaan op de belevingswereld van per-
De zoektocht naar een geïndividualiseerde in-
sonen met een ernstige of diepe verstande-
vulling van elk domein van kwaliteit van be-
lijke beperking of meervoudige beperkingen
staan met de zorggebruiker en/of zijn naasten
werden al tal van andere instrumenten ont-
is zinvol, is nooit afgerond en lijkt, gezien de
worpen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de
opvallend positieve beleving van het interview
‘Vragenlijst Kwaliteit van Bestaan voor men-
op zichzelf al de eerste belangrijke stap naar
sen met EMB’ ontworpen door het Centrum
het verbeteren van de kwaliteit van bestaan.
voor Consultatie en Expertise (CCE, 2013), de
Het effectief aangaan van het gesprek, het ex-
QOL-PMD (Petry, Maes, & Vlaskamp, 2009a,
pliciet aan de orde stellen van alle domeinen,
2009b), de vragenlijsten ‘Kwaliteit van Leven’
het betrekken van een neutrale professional en
(Vanermen, 2011) en de Spaanse ‘San Martin
het gebruik van kwalitatieve opmerkingen zijn
Scale’ (Verdugo, Gomez, Arias, Navas, &
onbetwistbare sterktes van de POS die in deze
ntz nr. 1 - 2017
49 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) zoektocht een grote meerwaarde kunnen betekenen. Om het proces in de praktijk concreet vorm te geven, kan de POS als inspiratiebron gebruikt worden, maar er zijn - af hankelijk van de specifieke beperkingen van de persoon - ook alternatieven voorhanden. Auteur Dr. Ben Schouten is Coördinator wetenschappelijk onderzoek vzw Stijn Correspondentieadres: onderzoek@cc.stijn.be Literatuur Allen, C. K., & Blue, T. (1998). Cognitive disabilities model: How to make clinical judgments. In N. Katz (Ed.), Cognition and occupation in rehabilitation: Cognitive models for intervention in occupational therapy (pp. 225-280). Bethesda, MD: American Occupational Therapy Association. CCE (2013). Vragenlijst Kwaliteit van Bestaan voor mensen met EMB. Geraadpleegd op http://vkvb.cce.nl/ vkvb/inschrijving. Utrecht: CCE. Claes, C., Mostert, R., Moonen, L., van Loon, J., & Schalock, R. (2015). Personal Outcomes Scale for Children and Adolescents POS-C. Middelburg, Gent: Stichting Arduin, Universiteit Gent. Claes, C., Van Hove, G., van Loon, J., Vandevelde, S., & Schalock, R. L. (2010). Quality of Life Measurement in the Field of Intellectual Disabilities: Eight Principles for Assessing Quality of Life-Related Personal Outcomes. Social Indicators Research, 98(1), 61-72. Claes, C., van Hove, G., Vandevelde, S., van Loon, J., & Schalock, R. (2012). The influence of supports strategies, environmental factors, and client characteristics on quality of life-related personal outcomes. Research in Developmental Disabilities, 33(1), 96-103. Claes, C., Vandevelde, S., Van Hove, G., van Loon, J., Verschelden, G., & Schalock, R. (2012). Relationship between Self-Report and Proxy Ratings on Assessed Personal Quality of Life-Related Outcomes. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 9(3), 159-165. Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: SAGE. Gomez, L. E., Alcedo, M. A., Arias, B., Fontanil, Y., Arias, V. B., Monsalve, A., & Verdugo, M. A. (2016). A new scale for the measurement of quality of life
in children with intellectual disability. Research in Developmental Disabilities, 53-54, 399-410. Jenaro, C., Verdugo, M. A., Caballo, C., Balboni, G., Lachapelle, Y., Otrebski, W., & Schalock, R. L. (2005). Cross-cultural study of person-centred quality of life domains and indicators: a replication. Journal of Intellectual Disability Research, 49, 734-739. Op de Beeck, B. (2011). Het Cognitive Disabilities (-reconsidered) Model (in opdracht van het SEN, Steunpunt Expertisenetwerken). K.H. Kempen. Opsteyn, L. (2012). Quality of life of individuals with an acquired brain injury: An investigation with the Personal Outcome Scale. Unpublished master thesis. Universiteit Gent. Petry, K. (2006). Measuring the quality of life of people with profound multiple disabilities. Development of a questionnaire (doctoral dissertation). University of Leuven. Leuven. Petry, K., Maes, B., & Vlaskamp, C. (2009a). Measuring the quality of life of people with profound multiple disabilities using the QOL-PMD: First results. Research in Developmental Disabilities, 30(6), 13941405. Petry, K., Maes, B., & Vlaskamp, C. (2009b). Psychometric evaluation of a questionnaire to measure the quality of life of people with profound multiple disabilities (QOL-PMD). Research in Developmental Disabilities, 30(6), 1326-1336. Schalock, R. L., Brown, I., Brown, R., Cummins, R. A., Felce, D., Matikka, L., . . . Parmenter, T. (2002). Conceptualization, measurement, and application of quality of life for persons with intellectual disabilities: Report of an International Panel of Experts. Mental Retardation, 40(6), 457-470. Schouten, B. (2015). Eigen-aardige gasten. Observatie, diagnose en behandeling van ernstige gedragsproblemen bij personen met een verstandelijke beperking. Leuven/Den Haag: Acco. Schuurman, M., & Finkenflügel, H. (2011). Instrumenten voor de bepaling van cliënttevredenheid naast elkaar geplaatst. Nederlands tijdschrift voor de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 37(1), 35-48. Simoes, C., & Santos, S. (2016). Comparing the quality of life of adults with and without intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 60(4), 378-388. van Loon, J., Bonham, G. S., Peterson, D. D., Schalock, R. L., Claes, C., & Decramer, A. E. M. (2013). The use of evidence-based outcomes in systems and organizations providing services and supports to persons with intellectual disability. Evaluation and Program Planning, 36(1), 80-87.
50
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
b. schouten
van Loon, J., Claes, C., Schalock, R., & van Hove, G. (2013). Persoonlijke Ondersteuningsuitkomsten Schaal voor Volwassenen POS-A. Middelburg, Gent: Stichting Arduin, Universiteit Gent. van Loon, J., Claes, C., Van Hove, G., & Schalock, R. (2010). De ontwikkeling van de Persoonsgerichte Ondersteuningsuitkomsten Schaal (POS). Nederlands tijdschrift voor de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 36(3), 180-196. van Loon, J., Van Hove, G., Schalock, R., & Claes, C. (2008). POS - Persoonlijke Ondersteuningsuitkomsten Schaal. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Samenvatting
Vanermen, L. (2011). Implementatie van de kwaliteit van leven gedachte in de vzw Stijn. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 35(314), 39-48. Verdugo, M. A., Gomez, L. E., Arias, B., Navas, P., & Schalock, R. L. (2014). Measuring quality of life in people with intellectual and multiple disabilities: Validation of the San Martin scale. Research in Developmental Disabilities, 35(1), 75-86.
Summary
Kwaliteit van bestaan is een richtinggevend
‘Quality of Life’ has become a guiding prin-
principe in de zorg geworden. Zorgorganisa-
ciple in the care for persons with disabilities.
ties willen de kwaliteit van bestaan van hun
The Personal Outcomes Scale (POS) is an
zorggebruikers zoveel mogelijk bevorderen.
instrument deliberately designed to map but
De Persoonsgerichte Ondersteuningsuitkom-
also measure, the quality of life of people
sten Schaal (Personal Outcomes Scale; POS)
with intellectual disabilities. Quantification of
is een instrument dat werd ontworpen om
quality of life could indeed be helpful to as-
kwaliteit van bestaan bij personen met een
sess whether specific objectives are reached.
verstandelijke beperking kwalitatief in kaart te
If meaningfully interpretable, POS outcome
brengen maar ook kwantitatief te meten. Cij-
scores can inspire management and the sup-
fers kunnen richting geven aan beleid. Maar
port organization from the micro level to the
kan kwaliteit van bestaan met de POS wel
macro level.
eenduidig gemeten worden in een organisatie
The present article summarizes the results of
die zorg biedt aan een diverse populatie van
a field study conducted in a non-profit organi-
personen met een aangeboren of niet-aange-
zation providing care to a wide diversity of
boren beperking, personen met een lichte tot
people having either acquired or congenital,
een diepe verstandelijke beperking? Om dit te
mild, severe or profound mental disabilities
testen, zette een Vlaamse koepelorganisatie
or multiple disabilities. The aim of the study
van dienstencentra voor personen met een
was to assess whether the POS can be fruit-
beperking een praktijkonderzoek op. In zes
fully implemented to measure quality of life
dienstencentra werden door een opgeleide
and, eventually, to guide management. To this
en getrainde interviewer 94 POS-interviews
end, a trained interviewer completed 94 POS-
afgenomen bij personen met een aangeboren
interviews in six care facilities. Strengths and
en niet-aangeboren beperking.
obstacles observed during the interviews and
In dit artikel worden de resultaten van de
after analysis of the acquired quantitative and
analyses van de kwantitatieve en kwalitatieve
qualitative data are reported.
gegevens samengevat in enerzijds de vastge-
Strengths of the POS mainly entail its quali-
ntz nr. 1 - 2017
51 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de persoonsgerichte ondersteuningsuitkomsten schaal (pos) stelde sterktes van de POS en anderzijds mo-
tative properties. The POS employs a unique
gelijke hindernissen die kunnen optreden bij
style of interviewing. Instead of merely scor-
de concrete inzet van het instrument.
ing the items, a neutral interviewer (i.e. not
De vastgestelde sterktes hebben betrekking
engaged in the daily support of the respond-
op de unieke interviewvorm. Tijdens een
ent) takes the time to create a confidential
gesprek met een neutrale interviewer wordt
atmosphere and build a conversation. During
in een vertrouwelijke sfeer tijd gemaakt om
conversation the interviewer thoroughly in-
alle domeinen van kwaliteit van bestaan ex-
quires all 8 domains of quality of life, including
pliciet te bevragen. Ook thema’s die anders
topics that in daily care are easily and usually
geschuwd worden, kunnen aan bod komen.
avoided. Respondents generally appreciate
Zorggebruikers die het kunnen aangeven,
the interview and indicate feeling heard with-
zeggen het gesprek positief te ervaren en zich
out being judged, and being taken seriously.
gehoord te voelen.
Potential obstacles in implementing the POS
Mogelijke hindernissen bij de inzet van het
mainly concern its quantitative properties and
instrument hebben vooral betrekking op de
the tuning of its items to the level of cognitive
kwantificatie en de afstemming van de indica-
functioning. No norm scores are available and
toren op het niveau van verstandelijk functio-
domain scores are not standardized. These
neren. Sommige indicatoren staan veraf van
facts, together with the fact that POS-scores
de realiteit van de situatie van personen met
significantly correlate with the level of cogni-
ernstige cognitieve beperkingen. Een gebrek
tive functioning, hamper a meaningful quan-
aan normen en standaardisatie van domein-
titative interpretation at the organizational
scores en het verband tussen POS-scores en
level.
het niveau van cognitief functioneren, maken
In the present article we propose an approach
dat de scores op organisatieniveau inhoude-
that abandons quantification and focuses on
lijk moeilijk geïnterpreteerd kunnen worden.
the qualitative strengths of the POS in im-
In dit artikel beargumenteren we een aanpak
plementing quality of life in care facilities for
die kwantificatie achterwege laat en de kwali-
diverse groups of people with intellectual dis-
tatieve sterktes van de POS gebruikt om het
abilities. To optimize quality of life, it seems
werken aan kwaliteit van bestaan in een or-
worthwhile to shift the focus from a quantita-
ganisatie concreet te implementeren. Als het
tive result to the process of identifying rele-
gaat over het optimaliseren van de kwaliteit
vant indicators for improvement of individual
van bestaan bij een diverse groep van perso-
quality of life.
nen met een beperking, lijkt het raadzamer de focus te verleggen van het resultaat, de score op soms onvoldoende op het individu afgestemde indicatoren, naar het proces, het zoeken naar geïndividualiseerde indicatoren.
52
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
OPINIE
Van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid Antoinette Reerink, Anne-Mei The en Eline Roelofsen
Inleiding
in de eerste plaats als burgers met rechten en
Sociale contacten zijn belangrijk voor iemands
plichten en wordt gebruikt als instrument in
welzijn. Dit blijkt uit diverse studies (o.a.
de strijd voor inclusie. Wij stellen hier een al-
Nieboer, 2013 en Beuningen & Moonen, 2014).
ternatief voor. Het bouwt voort op de heersen-
Het onderzoeken van contacten en relaties was
de paradigmata ten aanzien van mensen met
de essentie van een project in de VG-sector, dat
een verstandelijke beperking en is te beschou-
de Handicap Experience is gaan heten. In vijf
wen als een aanvullende reflectie daarop.
zorgorganisaties deden wij
onderzoek 1
naar
relaties die mensen met een lichte verstande-
De ongenomen hobbel naar inclusie
lijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel,
Net als veel andere zorgaanbieders stellen de
ernstige meervoudige beperking en moeilijk
vijf door ons onderzochte organisaties begrip-
verstaanbaar gedrag onderhouden.
pen als individualiteit (zelf bepaling, eigen regie) en participatie of inclusie centraal in hun
In een eerder NTZ-artikel rapporteerden wij
visies op zorg.2 Wij zagen dat het niet eenvou-
de eerste bevindingen (Roelofsen, Reerink,
dig is dit in de praktijk gestalte te geven.
Komen, Leussen, & The, 2016). Zij vormden de basis voor de formulering van vijf ‘balan-
Zodra een zorgorganisatie de zorg voor iemand
sen’ waarmee de relaties tussen mensen met
met een beperking op zich neemt, gaan de ban-
een verstandelijke beperking en begeleidende professionals kunnen worden begrepen. Hier beschrijven wij hoe het onderzoek tevens leidde tot een herwaardering van de rol van de zorgverlener in het leven van personen met een beperking. En hoe het van daar weer leidde tot een reflectie op het burgerschapsparadigma, momenteel leidend in de sector (Embregts, 2011). Dat paradigma of referentiekader beschouwt mensen met een beperking 1 Observerend onderzoek, ingebed in een literatuurstudie
2 Siza: ,,Wij zoeken samen met cliënten en hun familie naar mogelijkheden en perspectieven om actief deel uit te maken van de samenleving.’’ Oro: ,,Samen met de cliënt realiseren wij een oplossing op maat op basis van de individuele wensen en mogelijkheden en levensfase van de cliënt.’’ Cordaan: ,,Het leveren van een bijdrage aan een waardevol leven doen wij in de context van volwaardig burgerschap. Wij vinden dat mensen met een verstandelijke beperking met dezelfde kansen, mogelijkheden en plichten moeten kunnen deelnemen aan de samenleving.’’ DTZC: ,,Onderdeel zijn van de maatschappij.’’ En: ,,Bij de uitgangspunten voor goede zorg staat voorop dat ieder mens een eigen identiteit heeft.’’ Amerpoort: ,,Ik wil net als ieder ander mens meedoen in de samenleving. Amerpoort ondersteunt mij daarbij en daagt me uit mijn talenten te ontdekken, in te zetten en te ontwikkelen.’’
ntz nr. 1 - 2017
53 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid
den met de eigen vertrouwde omgeving mak-
stop zijn zij bezig met dagelijkse verrichtingen
kelijk verloren. Terwijl contact met familiele-
en het voldoen aan geschreven en ongeschre-
den vermindert, neemt de binding met zorg-
ven regels. De routine in de dag komt voort uit
personeel toe. Wij hebben daarom gekeken
van tevoren vastgelegde en min of meer dwin-
welke opstelling van professionals helpt om
gende roosters. Dat ritme laat beperkte ruimte
de banden met belangrijke anderen in stand te
voor ongeplande activiteiten, verrassende ge-
houden, aan te wakkeren of te versterken.
beurtenissen of niet-collectieve belevenissen. Hierdoor ervaren zorgverleners sectorbreed
Tijdens onze observaties zagen we zorgverle-
een gebrek aan ruimte om te luisteren met
ners worstelen om in het dagelijks leven han-
oor, oog en hart naar de mensen die de zorg
den en voeten te geven aan de ideeën over in-
ontvangen. De ‘verhalen’ die mensen met een
clusie, participatie en individuele zelf bepaling
beperking op welke manier dan ook commu-
die hun werkgevers in hun visies huldigen. In
niceren, worden vaak onvoldoende gehoord. 4
de praktijk blijven er hoge muren tussen de
En daarmee raakt ook het zicht op persoonlij-
zorginstelling en de buitenwereld. Dat beeld
ke verlangens die weerklinken in de verhalen
resoneert met de kanttekeningen die veel au-
ongewild op de achtergrond.
teurs eerder bij het burgerschapsparadigma hebben geplaatst (zie ook verderop).3
Vanwege zijn kennis en ervaring heeft de begeleider een van de sleutels tot een beter leven
Het lijkt ons behulpzaam dit niet te interpre-
voor mensen met een beperking in handen.
teren als een gebrek van de zorgverleners, van
Door de beleefde groeps-, of organisatiedruk
hun werkgevers, de overheid of van ‘de samen-
komt hij er echter vaak niet toe deze optimaal
leving’ (zoals bijvoorbeeld bij Bolsenbroek &
te gebruiken, ook al wil hij dat graag. Voor het
Houten, 2010). Wij zien het eerder als een mo-
aangaan van betekenisvol contact, het uitbou-
gelijk manco in het richtinggevende concept
wen van een vertrouwensband en het verder
dat er aan ten grondslag ligt. Dit lichten wij
exploreren van verrijkende ervaringen is het
verderop toe en verbinden wij met onze bevin-
dus nodig om andere prioriteiten te stellen.
dingen over relaties.
Alleen dan zal hij er aan toe komen, om meer dan nu te achterhalen waar mensen naar ver-
Zorgverlener als meewerkend voorman
langen en wat er nodig is om dat binnen gren-
Uit de observaties bij de vijf zorgorganisaties
zen van redelijkheid te verwezenlijken.
rees het beeld van een geoliede zorgverlening met een focus op primaire zorgbehoeften,
Uit de observaties ontsprong als het ware een
conform de geldende normen en kwaliteits-
functieprofiel van de begeleider van de toe-
eisen. Medewerkers spannen zich in voor een
komst. Er lijkt meer behoefte aan begeleiders
onberispelijke persoonlijke verzorging en een veilige, ordentelijke omgeving. Vrijwel non3 Bijvoorbeeld (Renders & Meininger, 2011) en (Bos, 2016)
4 Dit komt overeen met wat Meininger in zijn oratie de kerntaak noemde van professionele zorgverlening: het koesteren en voeden van heilzame verbindingen tussen mensen en hun verhalen, middels ontmoetingen (H.P. Meininger, 2007).
54
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
antoinette reerink | anne-mei the | eline roelofsen
die in een zekere vrijheid kunnen aftasten
Wie echter meer van begeleiders verlangt, zal
en uitproberen wat aansluit bij de wensen,
ook aan moeten geven wat zij kunnen laten.
behoeften en capaciteiten van elk individu.
Uit ons onderzoek werd duidelijk hoezeer
Begeleiders die meer aandacht kunnen beste-
zorgprofessionals bezig zijn met huishoude-
den aan de eigen kracht die mensen met een
lijke of praktische beslommeringen, met rou-
beperking zoeken om zich tot hun eigen situ-
tinetaken en normatieve kwaliteitseisen. Het
atie te verhouden. Begeleiders die hen onder-
zijn tijdrovende zaken die niet zelden het aan-
steunen in hun zoektocht naar een betekenis-
dachtige contact en het leren begrijpen van de
vol leven, naar hun ‘Ikigai’ of hun ‘reason of
mensen met een beperking in de weg staan.
being’5.
Voor begeleiders betekent dit: afhankelijk van de beperking, risico’s en context een grotere
Dit zijn begeleiders die voortdurend op zoek
of minder grote stap terug doen en waar ook
zijn naar verbreding van hun unieke kennis
maar mogelijk eenvoudige taken veel meer
en ervaring. Die hoeft niet expliciet te zijn.
dan nu beschouwen als een gezamenlijke
Vaak gaat het juist ook om onuitgesproken
opdracht. Een gezamenlijke opdracht voor de
kennis, tacit knowledge: alles wat bij mensen
persoon zelf, diens verwanten en diens net-
stilzwijgend aan kennis, beelden en ervarin-
werk, externe vrijwilligers, ander personeel
gen in hun hoofd en handen zit (Vosman &
en, als ‘meewerkend voorman’, de begeleider
Baart, 2008). Begeleiders zetten deze in om de
zelf.6 Zo ontstaat een vitaal netwerk waarin de
persoon met een beperking (of zijn vertegen-
persoon met een beperking kan ‘floreren’.7
woordiger) in zijn netwerk bij te staan. Steeds alert op het contact dat deze persoon heeft of
Actief verhalen beluisteren
zou kunnen hebben met (de min of meer voor
Luisteren naar de verhalen en verlangens, me-
de hand liggende) mensen om hem heen. Uit
ningen en overtuigingen van personen met
talrijke studies blijkt immers dat sociale ban-
een beperking en hun vertegenwoordigers is
den (Schalock & Verdugo, 2002; Moonen,
in deze functieomschrijving dus van kardi-
2015) en duurzame relaties (Waldinger, 2015)
naal belang8. Dat geldt ook en misschien zelfs
in belangrijke mate bepalen of iemand vindt
vooral in die situaties waarbij mensen zich
dat hij een goed leven heeft of niet.
moeilijk kunnen uiten en/of hun vertegenwoordigers zwak of afwezig zijn. Het luisteren
5 Volgens het Japanse concept Ikigai heeft iedereen een reden om elke dag op te staan. Deze reason of being vinden vergt een lang zelfonderzoek, maar de ontdekking zou mensen zingeving en tevredenheid brengen. Het is inmiddels bekend dat buitenstaanders de kwaliteit van bestaan en reason of being van mensen met een (ernstige) beperking stelselmatig anders zien dan de personen zelf. De geheel verlamde Wim Tusveld (van de disability-paradox) opende de ogen van het grote publiek toen hij in een artikel (Vermeulen, 2015) zijn eigen leven het cijfer 9 gaf. ,,Ik vind het een mooie gedachte dat we allemaal iets unieks hebben’’, zei hij.
naar hun verhaal, het rekening houden met 6 Dit idee sluit aan bij de paradox die Inge Mans heeft beschreven: hoe meer en hoe deskundiger de zorg, des te meer segregatie (Mans, 1998). 7 Deze term is ontleend aan het proefschrift met die titel (Beernink-Wissink, 2015). 8 Door mensen met een beperking en hun verwanten naar hun wensen te vragen en hen te helpen deze te formuleren, respecteert men de individuele wensen – het voornaamste kenmerk van persoongerichte zorg (Habobyan, Nieboer, Finkenflügel, & Cramm, 2016).
ntz nr. 1 - 2017
55 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid
hun verlangens en voorkeuren, het aangaan
van en vervolgens handelen naar de ‘cliënt-
van een betekenisvolle relatie, is dan extra
voorkeuren’ niet noodzakelijkerwijs de beste
gecompliceerd. Niet alleen vanwege de com-
zorgbeslissing. Een vrouw, waarvan alle be-
municatie. Ook omdat ‘medewerking’ van de
geleiders wisten dat ze ‘niet van toetjes hield’,
hulpbehoevende nodig is om als ondersteu-
bleek toen een van onze onderzoekers haar per
ner een morele ervaring van betrokkenheid
ongeluk ijs voorschotelde, dit met smaak op te
op te kunnen doen (Hertogh, 2010). Zonder
eten. Hield ze vroeger niet van zoet, maar nu
elementen van wederkerigheid, hoe klein en
weer wel? Houdt ze niet van pudding en vla
subtiel ook, is een betekenisvolle relatie vrij-
maar wel van ijs? Of at ze het ijs omdat ze van-
wel onmogelijk.
daag meer honger had? Wie het weet mag het zeggen, maar die dag leek de vrouw te reage-
Het voortdurend zoeken naar verlangens en
ren op de oprechte aandacht van een buiten-
voorkeuren van mensen met een beperking
staander en weer eens wat nieuws te beleven.
wil overigens niet zeggen, dat hun wensen en
Een prikkel, een stimulans, een wellicht bete-
meningen altijd leidend moeten zijn bij te ma-
kenisvolle ervaring, afgestemd op haar kansen
ken zorgkeuzes. Immers: niet alles wat gezegd
en mogelijkheden. Een deur(tje) opende zich,
wordt, is ook nodig. En niet alles wat nodig is,
dat wie weet tot een volgend stapje zou kun-
kan worden gezegd. Iedereen die een relatie
nen leiden.
aangaat met mensen met een beperking, wordt bewust of onbewust geconfronteerd met de
Berusten in de kennis over ‘cliëntwensen’ en
vraag wat het begrip wil precies inhoudt. Het
daar zorg bij leveren, kan een cocon van iner-
hebben van voorkeuren of wensen suggereert
tie rond personen met een beperking spinnen.
immers een vorm van kennis over keuzes en
Het gaat zoals het gaat. De zorg is onbewust
mogelijkheden. Mensen met een verstandelij-
een transactie geworden: de cliënt vraagt, de
ke beperking die een (groot) deel, of misschien
zorgleverancier levert. De relaties tussen de
wel hun hele leven, afgezonderd van de buiten-
begeleider en zijn klanten lijken in balans,
wereld wonen, in een instelling of beschermd
maar zijn in feite betekenisloos geworden –
in een wijk, kennen die opties vaak nauwelijks.
wat soms pas duidelijk wordt als door een ex-
Zij leven in een gesloten cultuur, een zichzelf
terne factor de status quo wordt verstoord en er
versterkend systeem waar zorgverleners hen
een crisis ontstaat. Leven in een cocon, die de
veel uit handen nemen, keuzes voor hen (moe-
persoon met een beperking (of diens vertegen-
ten) maken en dit alles verwijderd van de so-
woordiger) overigens soms uit zelf bescher-
ciale habitat waar ze oorspronkelijk vandaan
ming met hand en tand in stand probeert te
komen. In lijn met Reinders (Reinders, 1996),
houden, is uiteindelijk nooit wenselijk9.
Schuurman (Schuurman, 2003), Bjornsdottir (Bjornsdottir, Stefansdottir, & Stefansdottir, 2015) en anderen die gewezen hebben op de dilemma’s rond begrippen als wil, autonomie en keuzevrijheid in de sector, is het leren kennen
9 Kenners als Schuurman wezen hier ook al op (Schuurman, 2003). ‘Bij verduidelijking van de vraag van de cliënt gaat het niet om een eenmalige inventarisatie van behoeftes, maar om het op gang brengen van een dynamisch proces van behoefte-interpretatie’.
56
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
antoinette reerink | anne-mei the | eline roelofsen
Het gebruik van het woord ‘cliënt’ om de
varen welke sensaties zij waarderen en welke
verhouding tussen een persoon met een ver-
niet. Ook negatieve belevenissen horen im-
standelijke beperking en zijn begeleider te
mers bij het leven en hoeven niet a priori ver-
beschrijven, kan deze vorm van inertie stimu-
meden te worden. Het gaat in dit proces dus
leren. Het begrip berust in wezen op een in-
niet primair om het ‘ontwikkelen’ van de per-
dividualistisch-liberaal mensbeeld (Reinders,
soon met een beperking (al kan dat soms een
1996) dat moeilijk verenigbaar is met het pro-
gerechtvaardigd nevendoel zijn) en al evenmin
blematische karakter van de wil, de wens en de
om emancipatie, autonomie of inclusie (al kan
autonomie van mensen met een verstandelijke
dat de uitkomst van de zoektocht zijn). Het
beperking. Het begrip ‘cliënt’ is een nooit ge-
gaat om het streven naar een waardiger bestaan,
rijpte vrucht van het ik-tijdperk, waarvoor in
bezien vanuit het perspectief van de persoon
het door ons voorgestelde vitale netwerk geen
met een beperking 10.
plaats is. Laten we de zorg voor personen met een beperking niet langer inrichten op ‘klan-
Creatieve en lerende attitude
ten’ die net als elke andere burger rechten en
Een misvatting die gemakkelijk zou kunnen
plichten hebben, maar simpelweg op mede-
ontstaan, is dat deze gezamenlijke ontdek-
mensen. Medemensen die net als iedereen –
kingstocht en het zoeken naar een tinte-
maar eventueel op een aangepast niveau – een
lende ervaringsomgeving een opgave is die
ervaringsrijk leven voor zich wensen.
veel extra tijd, middelen en opleiding vergt. Waarschijnlijk is het tegendeel waar. Het
Grenzen aftasten voor tintelende ervaringen
vraagt vooral om een relationele, sociale be-
Relaties in de langdurige zorg zouden ons
nadering.11 Oprecht luisteren naar het verhaal
inziens dus gericht moeten zijn op het voort-
van de cliënt, het aangaan van een respectvolle
durend gezamenlijk verkennen van de mogelijkheden om de voorkeuren van de persoon met een beperking te leren kennen én uit te breiden. We noemen dat verwachtingsvolle acceptatie: acceptatie van de beperking én een verwachtingsvolle houding ten aanzien van de mogelijkheden. Met als doel een menswaardiger, ervaringsrijker bestaan in een betekenisvolle sociale context. Aan de begeleider de taak om als creatieve coach een tintelende omgeving te kiezen of te maken waar mensen met een beperking en hun vertegenwoordigers – binnen de grenzen van hun mogelijkheden en tot aan de grens van het voor hen onveilige – zelf kunnen er-
10 De hier bedoelde betekenis van waardig en waardigheid komt overeen met het door Martha Nussbaum gehanteerde begrip van ‘human dignity’. Haar capabilities benadering begint bij de notie van menselijke waardigheid en een leven ‘worthy of it’ (Nussbaum, 2009). ‘The intuitive idea of a life with human dignity already suggests this: people are entitled not only to mere life but to a life compatible with human dignity, and this means that the relevant goods must be available at a sufficiently high level.’ Het begrip is voor velerlei uitleg vatbaar maar heeft het voordeel van zijn positieve, universele en tijdloze associatie. Behalve bij Nussbaum sluiten wij ons ook aan bij de interpretatie van Hertogh: ‘Waardigheid is een moeilijk begrip, dat we vooral moeten zoeken in termen van zingeving en verbondenheid in relaties met andere mensen. Als hulpverlener heb je de opdracht om de ander waardig te laten zijn.’ (Wopereis, 2010). 11 Vergelijk het met de sociale benadering in de dementiezorg (The, 2015).
ntz nr. 1 - 2017
57 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid
relatie12, iemand helpen zoeken naar verrijken-
kennis van de achtergrond van mensen met
de belevenissen en zijn reason of being, vergt
een beperking inzetten om de begeleider te
een attitude die op elk moment en op elke
helpen bij het ontwikkelen van oprechte aan-
schaal ingezet kan worden. Misschien zelfs
dacht voor hun dierbare.
wel vooral op micro-schaal (‘ijs eten’), maar zeker ook op meso-schaal (in het persoonlijk
Het grote verschil tussen begeleiders en ver-
ondersteuningsplan) en ook op macroniveau
wanten/omstanders zit hem dan ook niet in
(bijvoorbeeld als basis voor intervisie bij zorg-
de potentie om een meer samenwerkende at-
organisaties onderling). Sterker nog, het is een
titude te ontwikkelen, maar in het vermogen
attitude die op micro- en meso-schaal waar-
om als professional betekenis toe te voegen
schijnlijk even goed door familie, verwanten
aan de kwaliteit van de relaties13. In het ver-
en vrijwilligers als door professionele bege-
mogen om – systematisch, in overleg met col-
leiders opgepikt kan worden, of soms al ‘van
lega’s en vooral ook gesteund en gevoed door
nature’ door hen wordt opgepikt.
de werkgever – telkens weer de grens op te zoeken en creatieve stappen te nemen om die
Juist dat schept de ruimte voor de begeleider
zo gewenste tintelende omgeving uit te kiezen
nieuwe stijl die wij hierboven reeds bespraken.
of te maken. De grens tussen prikkeling en
Wij zien de begeleider als coach en kennisbron
overprikkeling 14 wordt daarbij bepaald door de
die werkende weg cliënten, verwanten, vrijwil-
persoon met de beperking zelf, maar verlegd
ligers en omstanders voedt met informatie en
door de begeleider of andere personen bin-
ervaringskennis. Zo stelt hij hen in staat een
nen het vitale netwerk 15. Dat daarmee soms de
optimaal ondersteunende attitude te ontwik-
grens wordt betreden van wat deze persoon of
kelen en daarmee hun onderlinge relaties te
diens vertegenwoordiger als ‘veilig’ ervaart, is
versterken. Dus waar de begeleider merkt dat
onvermijdelijk en niet problematisch.
verwanten, vrijwilligers en omstanders onvoldoende in staat (of wellicht te ‘verlegen’) zijn om het verhaal van de cliënt te beluisteren, ziet hij het als een kans en als zijn opdracht om hen suggesties, instrumenten of kennis aan te reiken die het leggen van contact vereenvoudigen. Hij neemt niet over, maar vitaliseert en equipeert het netwerk rond mensen met een beperking. Het omgekeerde is natuurlijk evenzeer toe te juichen: verwanten en andere betrokken omstanders, die hun ervaring en
12 Met een respectvolle relatie wordt hier een verbintenis bedoeld vanuit het besef dat de ander net als jijzelf een persoon is met eigen verlangens, behoeften en angsten.
13 Dit komt overeen met co-creatie van zorg, gedefinieerd als activiteiten die worden uitgevoerd door medewerkers in samenwerking met de cliënt, verwanten en andere netwerkleden (Meer, Nieboer, Finkenflügel, & Cramm, 2016). Co-creatie van zorg verwijst naar kwaliteit van persoonsgerichtheid van interacties en van de productieve samenwerking tussen professionals, cliënten en verwanten, ‘met een minder autoritaire rol van de professionals’ (Habobyan e.a., 2016). 14 Een fenomeen dat zich vaak bij mensen met een lichte verstandelijke beperking aftekent omdat hun beperkingen voor anderen vaak niet duidelijk zichtbaar zijn. 15 Hierbij zij opgemerkt dat hoe beter ‘ondersteuners’ (het verhaal van) de persoon met een beperking hebben leren kennen (en dat vergt tijd), hoe meer risico zij durven nemen (Schuurman, 2003), en hoe meer zij durven vertrouwen op het vermogen van mensen om hun eigen grenzen aan te geven.
58
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
antoinette reerink | anne-mei the | eline roelofsen
Paradigma manco’s
pelijk leven. Om controle te krijgen over hun
Na onze uiteenzetting hierboven over een aan-
eigen bestaan moeten zij zelf kunnen kiezen
gepaste rolopvatting van hulpverleners, komen
met wie zij willen wonen, werken, hun vrije
we toe aan onze reflectie op het burgerschaps-
tijd doorbrengen, en welke ondersteuning zij
paradigma. Voor niet-ingewijden vraagt dat
ontvangen van gewone voorzieningen in de sa-
wellicht eerst nog om een zekere toelichting
menleving. De nadruk ligt niet op hun beper-
op het veranderde denken over mensen met
kingen maar op hun wensen en mogelijkhe-
een verstandelijke beperking in de loop der ja-
den (Ruigrok, 2002).
ren, evenals een blik op kernbegrippen en dilemma’s die met het burgerschapsparadigma
Het burgerschapsparadigma kwam voort uit
worden geassocieerd.
een idealistische en activistische belangengroepering die de maatschappelijke emanci-
Het is bijna twintig jaar geleden (in 1997) dat
patie, acceptatie, participatie en integratie van
Ad van Gennep met zijn oratie ‘Paradigma
personen met een handicap nastreefde (Bos,
verschuiving in de visie op zorg voor mensen
2016). In de loop der jaren is het burgerschaps-
met een verstandelijke handicap’ een kentering
begrip dan ook vooral ingezet als een instru-
in de hulpverlening veroorzaakte. Gaandeweg
ment in de strijd voor inclusie van mensen met
werd het door hem gelanceerde ‘burgerschaps-
een beperking.
paradigma’ door politiek en zorg omarmd (Frederiks, Hooren, & Moonen, 2009). Het
Velen hebben inmiddels geconstateerd dat het
burgerschapsparadigma was de opvolger van
realiseren van de inclusie-idealen weerbarstiger
het ontwikkelingsparadigma (vanaf de jaren
is dan de burgerschapsbeweging en de rijks-
zeventig, met als kernbegrippen training en le-
overheid destijds dachten (Schuurman, 2003
ren), dat op zijn beurt weer het defectparadig-
en Bos, 2016). Ook Meininger (Meininger,
ma verving (jaren vijftig-zestig, met de centrale
2014) stelt, evenals Van Alphen (Alphen, 2011),
thema’s diagnose, prognose, probleemgedrag
Bredewold (Bredewold, 2014) en (Roelofsen
en medicatie). Over deze paradigmaverschui-
e.a., 2014), dat er weinig terecht is gekomen
vingen is al veel geschreven. Wij willen hier
van het complexe proces van sociale integratie,
vooral stilstaan bij het momenteel dominante
waarin mensen zich met andere mensen ver-
burgerschapsparadigma, zodat duidelijk wordt
binden om zodoende vorm te geven aan een
waarom wij graag een stap verder zetten.
leefwereld die voor hen (in elk geval) leef baar en (bij voorkeur) zinvol is. Er zijn te veel be-
Volgens het burgerschapsparadigma zijn
lemmeringen voor spontane ontmoetingen.
mensen met een beperking in de eerste plaats
Cliënten ontberen de vaardigheid om ‘natuur-
burgers. Zij behoren in de samenleving te le-
lijke’ contacten te onderhouden en omstanders
ven als volwaardige medeburgers met bijbeho-
ervaren het contact te zeer als éénrichtingsver-
rende rechten en plichten. Vanwege hun beper-
keer en zijn te onzeker over de communicatie.
kingen zullen zij ondersteuning nodig hebben
En belangrijk voor ons betoog: zorgverleners
om te kunnen participeren in het maatschap-
kúnnen een belangrijke rol spelen in dat com-
ntz nr. 1 - 2017
59 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid
plexe proces, maar ze doen dat nauwelijks
Waardigheid als uitgangspunt
(Meininger, 2014).
Hoewel het niet recht doet aan de nuance, kan het verhelderend zijn om bovenstaand betoog
Zorg als gezamenlijke opdracht
samen te vatten in een aantal kernwoorden,
Observaties en literatuur tonen dus aan dat het
die aangeven hoe onze invalshoek afwijkt van
burgerschapsparadigma op zijn minst proble-
enkele bekende manieren om over mensen
matisch is en niet meer goed aansluit bij de
met een verstandelijke beperking na te den-
eisen van de huidige tijd. Dat lijkt niet onbe-
ken.
langrijk, want de interpretatiekaders waarmee wij naar mensen met een verstandelijke
De essentie van die invalshoek is dat een goed
beperking kijken, vormen vaak de basis voor
leven voor mensen met een beperking ont-
(overheids)beleid, zorgvisies, ondersteunings-
staat in een context met anderen, levend in
plannen en toezichtkaders.
een vitaal netwerk binnen of buiten een zorginstelling. Dat wil zeggen: een gelijkwaardig
Hierboven hebben we betoogd dat professio-
samenwerkingsverband tussen (familie)verte-
nals goed gepositioneerd zijn om met hun
genwoordigers, professionals en omstanders
kennis en ervaring waarde toe te voegen aan
dat zich in hen weet te verplaatsen en hen ac-
de kwaliteit van relaties van mensen met een
cepteert voor wie zij zijn. Het is ook een sa-
beperking. Het is aan de zorgorganisatie om
menwerkingsverband dat voortdurend zoekt
zorgprofessionals voldoende ruimte en ver-
naar kansen om mensen met een beperking
trouwen te geven naar eigen inzicht te hande-
binnen de kaders van hun mogelijkheden te
len om een rol in te kunnen nemen die meer
prikkelen tot het opdoen van ervaringen en
bij deze tijd en bij hun aspiraties past. Een rol
het aangaan van oprechte relaties. Acceptatie
die voortdurend gericht is op het aangaan, be-
en een verwachtingsvolle houding kunnen el-
stendigen of het versterken van relaties.
kaar versterken in plaats van in de weg zitten. Om dat te bereiken, is het van belang om te
Zo bezien is het verbeteren van de zorg aan
blijven luisteren naar het verhaal van de cli-
mensen met een verstandelijke beperking voor-
ënt en permanent te zoeken naar kennis en
al een opgave voor de organisatie die de begelei-
praktijkervaring om zijn ervaringsruimte te
der in dienst heeft. De zorgorganisatie kan deze
vergroten. Integratie, inclusie of participatie
opgave niet afwentelen op de schouders van een
kunnen uitkomsten zijn van deze zoektocht,
niet-aanspreekbare entiteit als ‘de samenleving’
maar zijn geen doel op zich. Het perspectief is
(Tonkens, 2014) of een log en altijd onvolkomen
een zo waardig mogelijk bestaan, dat wil zeg-
overheidsapparaat: het vergt een professional
gen een bestaan dat door optimale relaties zo
om kwaliteit toe te voegen aan de inspanningen
ervaringsrijk en betekenisvol als mogelijk is –
van verwanten en vrijwilligers. Alleen geza-
binnen de grenzen van het praktisch haalbare.
menlijk en in het vitale netwerk rond de persoon
Je zou dit het ‘waardigheidsdenken’ kunnen
met een beperking zijn inspirerende visieverha-
noemen of het waardigheidsparadigma.
len van zorginstellingen te verwezenlijken.
60
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
antoinette reerink | anne-mei the | eline roelofsen
In de tabel is het linkerdeel overgenomen uit Van Gennep (zoals geciteerd in Schuurman, 2002); de rechterkolom geeft weer wat wij voor ogen hebben.
Paradigmata mensen met een beperking
Mensvisie
Status persoon
Begeleiding
Plaats van ondersteuning Maatschappelijke houding
Defectparadigma
Ontwikkelingsparadigma
Burgerschapsparadigma
Waardigheidsparadigma
Mens met beperkingen
Mens met mogelijkheden
Mens met rechten en plichten
Mens met verlangens en ervaringen
PatiĂŤnt
Leerling
Burger
Medemens
Verzorgen / behandelen
Trainen / ontwikkelen
Ondersteunen
Verplaatsen in / Prikkelen
Instituut
Speciale voorzieningen in de samenleving
Gewone voorzieningen in de samenleving
In vitaal netwerk
Segregatie
Normalisatie
Integratie/inclusie
Verwachtingsvolle acceptatie
Kansen benutten
zorg aan uiteenlopende projecten, onderzoe-
Het waardigheidsparadigma verlost de sector
ken en publicaties.
van een niet-realistische opdracht en biedt
Correspondentie-adres: atreerink@gmail.com
een hoopvol denkkader om de kwaliteit van zorg op een andere manier te beoordelen. Het
Anne-Mei
daagt de vele toegewijde werkers in de sector
raar langdurige zorg en dementie aan de
uit om nieuwe afwegingen te maken tussen
Universiteit van Amsterdam.
The
is
buitengewoon
hoogle-
veiligheid en loslaten, tussen overnemen en luisteren, tussen uitvoeren en aanvoeren. En
Eline Roelofsen, onderzoeker van de Handicap
om de verhouding van de zorgverlener tot het
Experience, is onderzoeker (m.n. gehandicap-
netwerk rond mensen met een beperking te
tenzorg) en trainer.
bepalen. Het is daarmee een denkkader dat de kansen die de transitie in de zorg biedt kan
Literatuur
benutten.
Alphen, S. van. (2011). Social integration of people with intellectual disabilities in neighbourhoods: Siting on the fence. Universiteit van Maastricht, Maastricht. Beernink-Wissink, J. (2015). Floreren: zoektocht naar goed leven voor mensen met een ernstige verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen. Uitgeverij Eburon, Delft.
Auteurs Antoinette Reerink, projectleider en onderzoeker van de Handicap Experience, werkt in de
ntzâ&#x20AC;&#x192; nr. 1 - 2017
61 Š 2017 Koninklijke Van Gorcum
van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid
Beuningen, J. van, & Moonen, L. (2014). De sociale context van geluk: wat is belangrijk voor wie? (Bevolkingstrends 2014). Den Haag. Bjornsdottir, K., Stefansdottir, G. V., & Stefansdottir, A. (2015). “It”s my life’: Autonomy and people with intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disabilities, 19(1), 5–21. Bolsenbroek, A., & Houten, D. J. van. (2010). Werken aan een inclusieve samenleving: goede praktijken. Amsterdam: Nelissen. Bos, G. F. B. (2016, januari 26). Antwoorden op andersheid. Over ontmoetingen tussen mensen met en zonder verstandelijke beperking in omgekeerde-integratiesettingen. Vrije Universiteit, Amsterdam. Bredewold, F. (2014). Lof der oppervlakkigheid: contact tussen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking en buurtbewoners. Amsterdam: Van Gennep. Embregts, P. (2011). Zien, bewogen worden, in beweging komen. [Tilburg]: Tilburg University. Frederiks, B. J. M., Hooren, R. H. van, & Moonen, X.M.H. (2009). Nieuwe kansen voor het burgerschapsparadigma. Een pedagogische, ethische en juridische beschouwing. NTZ, 35, 3–30. Habobyan, L., Nieboer, A. P., Finkenflügel, H., & Cramm, J. M. (2016). Persoonsgerichte zorg en cocreatie van zorg in relatie tot tevredenheid met zorg en het welzijn van verwanetn en mensen met een verstandelijke beperking. NTZ, 4, 270-287. Hertogh, C. M. P. , & VU medisch centrum (Amsterdam). (2010). De Senectute: ethiek en kwetsbaarheid. Amsterdam: Vrije Universiteit. Mans, I. (1998). Zin der zotheid: vijf eeuwen cultuurgeschiedenis van zotten, onnozelen en zwakzinnigen (2. druk). Amsterdam: B. Bakker. Meer, L. van der, Nieboer, A. P., Finkenflügel, H., & Cramm, J. M. (2016). Persoonsgerichte zorg en co-creatie van zorg in realtie tot het welzijn en de werktevredenheid van medewerkers in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. NTZ, 4, 260-270. Meininger, H. P. (2014, november). Anders-zijn en erbij horen. Over onderzoek naar integratie van mensen met een (verstandelijke) beperking. Gepresenteerd bij Estinea, Aalten. Meininger, H.P. (2007). Verhalen verbinden. Een narratief-ethisch perspectief op sociale integratie van mensen met een verstandelijke beperking. Moonen, X., Kenniskring Kennisontwikkeling Vaktherapieën, Lectoraat Inclusie van Mensen met een Verstandelijke Beperking, Hogeschool Zuyd, & Dienst Marketing en Communicatie. (2015). Is inclusie van mensen met een verstandelijke beperking vanzelfsprekend?: over een inclusieve samenleving in verbondenheid met mensen met een verstandelijke
beperking en sociaal kwetsbare mensen met beperkte cognitieve vaardigheden. (inaugurele rede), Heerlen; [Heerlen]: Zuyd Onderzoek, Lectoraat Inclusie van Mensen met een Verstandelijke Beperking; KenVak. Nieboer, A. P. (2013). Houdbare zorg en ondersteuning in tijden van crisis = Sustainable care in a time of crisis. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, Marketing & Communicatie iBMG. Nussbaum, M. (2009). The capabilities of people with cognitive disabilities. Metaphilosophy, 40(3–4), 331–351. Reinders, J. S. (1996). “Wat niets kan worden, stelt niets voor”: mensen met een ernstige verstandelijke handicap in het licht van de hedendaagse gezondheidsethiek: een kritische uiteenzetting. Inaugurele rede, Willem van den Bergh-leerstoel, 18 maart 1996. [Amersfoort]: ’s Heeren Loo. Renders, F. A., & Meininger, H. P. (2011). Afscheid van het burgerschapsparadigma? NTZ, (3), 147–167. Roelofsen, E. E., Reerink, A. T., Komen, R. A., Leussen, C. A., & The, B. A. M. (2016, september). Te veel van het goede? Op zoek naar de balans in de relatie tussen mensen met een beperking en professionals. NTZ, 196–211. Roelofsen, E., Jongerius, E., Renders, F. A., & Meininger, H. P. (2014). Ruimte maken voor meedoen en meetellen: eerst meedoen of eerst meetellen? Ruigrok, H. (2002). Wonen doe je zelf: evaluatie van ondersteund wonen van mensen met een verstandelijke handicap. [s.n.], [S.l.]. Schalock, R. L., & Verdugo, M. Á. (2002). Handbook on quality of life for human service practitioners. Washington, DC: American Association on Mental Retardation. Schuurman, M. I. . (2002). Mensen met verstandelijke beperkingen in de samenleving: een analyse van bestaande kennis en aanwijzingen voor praktijk en verdere kennisverwerving. Utrecht: LKNG. Schuurman, M. I. M. (2003). Zelfbeschikking en eigen verantwoordelijkheid van mensen met een verstandelijke handicap. In Signalering Ethiek en Gezondheid 2003 (Vol. nr 2003/08). Den Haag: Gezondheidsraad. The, A.-M. (2015, september). Sociale Benadering Dementie. Het beste medicijn. Geraadpleegd van http://62.204.93.110/~dementieve/wp-content/ uploads/2015/09/Sociale-Benadering-Dementiehet-beste-medicijn.pdf Tonkens, E. (2014, juli 24). Misverstanden over de participatiesamenleving. Geraadpleegd van http:// www.socialevraagstukken.nl/misverstanden-overde-participatiesamenleving/ Vermeulen, M. (2015, juli 27). Levendig. De Volkskrant, pp. V2–V3. Amsterdam.
62
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
antoinette reerink | anne-mei the | eline roelofsen
Vosman, F., & Baart, A. (2008). Aannemelijke zorg: over het uitzieden en verdringen van praktische wijsheid in de gezondheidszorg. Den Haag: Lemma. Waldinger, R. (2015, november). What makes a good life? Lessons from the longest study on happiness. Gepresenteerd bij Ted. Geraadpleegd van https://www. ted.com/talks/robert_waldinger_what_makes_a_ good_life_lessons_from_the_longest_study_on_ happiness Wopereis, U. (2010, april 8). Portret Cees Hertogh: “De zorg voor een goed einde is onze collectieve verantwoordelijkheid”. Geraadpleegd van https://www. vumc.nl/afdelingen/over-vumc/nieuws/3984915/
Samenvatting Dit opiniestuk verwoordt een zienswijze op mensen met een verstandelijke beperking die behulpzaam kan zijn bij het interpreteren van de kwaliteit van de hulp die zij ontvangen. Het neemt waardigheid als uitgangspunt, bouwt voort op het heersende paradigma ten aanzien van mensen met een verstandelijke beperking en is te beschouwen als een aanvullende reflectie daarop. Wij betogen dat een goed leven van mensen met een beperking ontstaat in een context met anderen, levend in een vitaal netwerk. Zo’n netwerk zien wij als een gelijkwaardig samenwerkingsverband tussen (familie)vertegenwoordigers, professionals en omstanders. Dat samenwerkingsverband weet zich te verplaatsen in mensen met een beperking en accepteert hen voor wie zij zijn. Het zoekt voortdurend naar kansen om hen binnen de kaders van hun mogelijkheden te prikkelen tot het aangaan van relaties en het opdoen van ervaringen. Luisteren naar het verhaal van hulpbehoevende mensen is daarbij cruciaal. Om met oor, oog en hart te kunnen luisteren, zijn andere prioriteiten in zorgorganisaties nodig.
ntz nr. 1 - 2017
63 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
OPINIE
Verbinding gewenst rondom onderzoek in de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen Sabina Kef en Martin Schuurman
1 Inleiding
Gehandicaptensector. Ook deze liet het beeld
In de zomer van 2016 vond in Melbourne het
zien van een veelheid van op zichzelf staande,
wereldcongres plaats van de International
in niveau verschillende, lezingen en work-
Association
of
shops die niet vooraf systematisch verbonden
Intellectual and Developmental Disabilities
for
the
Scientific
Study
waren aan het centrale thema, de implemen-
(IASSIDD). Tijdens dit congres waanden we
tatie van het VN-verdrag. Op de dag zelf was
ons in een warenhuis met honderden produc-
er geen inhoudelijk overstijgend programma-
ten (plenaire presentaties, workshops, posters,
onderdeel waarin deze verbindende stap werd
ronde tafelbijeenkomsten), die weliswaar op
gezet. Waarmee zowel het centrale thema als
thema min of meer waren geordend, maar
de onderdelen een hoge mate van vrijblijvend-
daarbinnen lang niet altijd samenhang met
heid kregen en de bezoeker zelf op zoek moest
elkaar vertoonden. Ook tussen de thema’s
gaan naar de verbindingen.
ontbrak het aan verbinding en er was door de organisatie, c.q. de Special Interest Research
2
Groups (SIRGS), weinig moeite gedaan om de
In deze bijdrage gaan we verder in op de situ-
relatie tussen de thema’s en het overkoepelende
atie met betrekking tot verbindingen rondom
congresthema, Global Partnerships: Enhancing
onderzoek bij mensen met verstandelijke be-
Policy and Practice, aan te geven. Kortom, een
perkingen in ons land. Maar eerst het concept
congres met een zwakke inhoudelijke architec-
als zodanig. Verbindingen zijn een noodza-
tuur en weinig verbinding. Niet veel deelne-
kelijke voorwaarde voor het verkrijgen van
mers leek dit overigens te storen, gefocust als
nieuwe kennis die kan worden ingezet voor
iedereen was op zijn eigen begrensde speelveld.
het bereiken van de doelen van de zorg en on-
Horizontale en verticale verbindingen
dersteuning aan mensen met verstandelijke Is het in Nederland anders gesteld wat be-
beperkingen, met als uiteindelijk doel de op-
treft verbindingen in en rondom onderzoek
timalisering van de kwaliteit van het bestaan.
naar de ondersteuning van mensen met ver-
Door het leggen van verbindingen neemt de
standelijke beperkingen? Met het IASSIDD-
kwaliteit van de kennis toe en kunnen situ-
congres nog vers in het geheugen, keken we
aties ontstaan waarvoor geldt: het geheel is
afgelopen november rond op de Kennismarkt
meer dan de som der delen.
64
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
sabina kef | martin schuurman
We onderscheiden bij verbindingen in onder-
programma’s van ZonMw waarin zorgveld en
zoek twee dimensies:
academische wereld in consortia samenwer-
• De horizontale dimensie. We bedoelen hier-
ken. Zorginstellingen en onderzoekers van
mee verbindingen met andere activiteiten in
universiteiten zijn de afgelopen jaren über-
de huidige tijd, zoals parallel lopend onder-
haupt meer en beter met elkaar gaan werken.
zoek (zowel inhoudelijk als qua logistiek en
In veel zorginstellingen wordt ook steeds meer
deelnemende actoren), beleidsitems, doel-
onderzoek gedaan.
groepen, etc. Hiertoe behoort ook het leren van aanpalende velden met net iets andere
Anderzijds, zo laat het ZonMw-programma
doelgroepen; er zijn vaak meer overeenkom-
‘Onderzoek bij mensen met een verstandelij-
sten dan verschillen tussen doelgroepen,
ke beperking’ (2007-2013) zien, functioneren
dus kennis uit die velden is doorgaans, ge-
consortia erg op zichzelf. Alle vijf consortia
heel of deels, bruikbaar. Er doen zich smalle
van dit programma hebben hun eigen websi-
en brede soorten van horizontale verbinding
te, met daarop informatie over het onderzoek
voor.
dat ze uitvoeren en de resultaten die dat heeft
De verticale dimensie. Hieronder verstaan •
opgeleverd. Tussen de consortia is weinig
we verbindingen in de tijd: met resultaten
verbinding. Het volgende, huidige nationale
van vroeger onderzoek en onderzoekspro-
programma, ‘Gewoon Bijzonder’ (2016-2019),
gramma’s, met eerder ontwikkelde theorie-
volgt dezelfde architectuur.
ën, instrumenten en implementaties. Het voortbouwen op al ontwikkelde kennis voor-
Naar onze mening staat nog veel onderzoek
komt dat telkens het wiel opnieuw wordt uit-
te zeer op zichzelf en worden bij onderzoek te
gevonden, wat dubbel werk geeft en zonde
weinig vragen gesteld over de mogelijkheden
is van expertise en geld. Het veld komt dan
en noodzaak van het aangaan van horizon-
te langzaam verder. In plaats van min of
tale verbindingen. We noemen twee terreinen
meer hetzelfde te gaan onderzoeken moe-
waarop dat met name speelt.
ten we dus gericht zijn op nieuwe vragen en vervolgstappen, kortom op cumulatie van
In de eerste plaats geldt dit voor verbindingen
kennis. Ook replicatie-projecten behoren
tussen de verschillende doelgroepen in de ‘ge-
hiertoe; die hebben immers tot doel kennis
handicaptenzorg’: lichamelijke beperkingen/
en/of theorieën uit het verleden verder te va-
revalidatie, verstandelijke beperkingen, zin-
lideren.
tuiglijke beperkingen, ernstig meervoudige beperkingen. Het gaat dan om vragen als: hoe
3
Wat zijn de ervaringen op de horizontale
bijzonder moet het eigen onderzoek zijn, waar
dimensie?
kunnen verbindingen gelegd worden, op welk
Op de horizontale dimensie zien we in ons land
moment is dat het beste? Deze vragen zijn re-
diverse onderzoeken, breed opgezet en met
levant omdat veel processen in de deelgebieden
veel participanten. Dit is mede gestimuleerd
overeenkomsten hebben en veel beïnvloedende
door achtereenvolgende nationale onderzoeks-
factoren voor succes of hogere kwaliteit van le-
ntz nr. 1 - 2017
65 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
verbinding gewenst rondom onderzoek in de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen ven voor afzonderlijke doelgroepen gelijk zul-
gramma ‘InZicht’, waarin op basis van gelden
len zijn. Een specifiek voorbeeld is onderzoek
uit de praktijk, dus niet van VWS, al sinds 1998
naar ouders met lichte verstandelijke beperkin-
nationaal onderzoek wordt gedaan bij mensen
gen (LVB): hoe gebruiken we kennis uit onder-
met visuele beperkingen. Na overleg met alle
zoek naar risico-ouders in het algemeen, wan-
betrokkenen blijft dit programma naast het
neer is bij voorbaat apart onderzoek naar ou-
NPG-programma ‘Gewoon Bijzonder’ bestaan
ders met LVB noodzakelijk, hoe leg je dan toch
en wordt geprobeerd goed samen te werken.
die horizontale verbindingen? Ook zou het
Het is dan ook vanuit het oogpunt van hori-
goed zijn verbindingen aan te brengen tussen
zontale verbindingen redelijk bizar en verwar-
ouderschap en andere domeinen (ondersteu-
rend dat bij de aftrap van het NPG voor het
ning, onderwijs, inkomen en arbeid, dagbe-
beeldmerk van ‘Gewoon Bijzonder’ een foto
steding, vrije tijd)? Doe je dat in één project of
met een (geleide)hond is gekozen.
in verschillende parallelle deelprojecten? Is de financieringsstructuur daarvoor wel geschikt?
Ter afsluiting van deze paragraaf merken we op dat de vraagtekens rondom het leggen van
In de tweede plaats noemen we de verbindin-
verbindingen vanuit onze waarneming onder
gen tussen onderzoekers en de doelgroep (per-
andere te maken hebben met het ontstaan en
sonen met verstandelijke beperkingen), al dan
koesteren van steeds meer specialismen bij
niet in combinatie met hun sociale netwerk
verschillende vakgroepen en onderzoeksgroe-
leden. Maar al te vaak zien we deze mensen
pen. En met het gebrek aan overzicht en aan
bij onderzoek betrokken worden omdat het
personen die de verantwoordelijkheid hebben,
‘moet’. Het is not done om het niet te doen. We
of nemen, om dit in de gaten te houden. Wie
zien daarbij een trend ontstaan dat de betref-
heeft er in deze tijd nog een meer generalisti-
fende personen bijna een soort professionele
sche benadering en blik?
verstandelijk gehandicapten zijn geworden; je ziet in projecten, tijdens congressen of bezoek
Een positief voorbeeld vinden wij in dit ver-
van bewindslieden veelal dezelfde personen.
band de academische werkplaats van Tranzo.
Er is ook weinig variatie in ernst van beperkin-
De doelstellingen en werkwijze (met ook twee-
gen en in mobiliteit; percentagegewijs is een
jaarlijks een studiedag/congres) komt dicht in
heel grote groep met (zeer) ernstige (meervou-
de buurt van structurele en inspirerende wijze
dige) beperkingen met een grote residentiele
van verbinden (zie Tranzo, 2017). Kunnen we
historie ondervertegenwoordigd. Vragen over
die niet naar een nationaal niveau tillen?
de noodzaak van hun aanwezigheid, hun precieze functie en hun representativiteit worden onvoldoende gesteld.
4
Wat zijn de ervaringen op de verticale dimensie?
Ook op de verticale dimensie zijn er verbeterinOverigens, het besef van horizontale verbin-
gen wenselijk. We zien diverse onderzoeken
dingen ligt natuurlijk wel op de overlegtafel.
die ‘horizontaal’ redelijk tot goed scoren, maar
Zo bestaat bij ZonMw ook het onderzoekspro-
‘verticaal’ matig tot slecht.
66
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
sabina kef | martin schuurman
Een goed voorbeeld hiervan is het onderzoek
te samenwerking tussen praktijk en univer-
naar werken met inclusie, waarover recent
siteit, tussen onderzoekers en mensen uit de
in NTZ is gerapporteerd (Wilken & Knevel,
doelgroep zelf. Een veelbelovende structuur,
2016). Er was in dit onderzoek een brede deel-
die echt een vervolg nodig had. Daarom heb-
name van organisaties (Vilans, Perspectief,
ben veel mensen uit verschillende geledingen
Hogeschool Utrecht, LFB en zeven zorgor-
zich ingezet om het tweede NPG, ‘Gewoon
ganisaties). Proeftuinen werden gevolgd met
Bijzonder’, gerealiseerd te krijgen. Ook hier
onderzoek om te kijken hoe professionaliteit
is echter sprake van een gemiste kans: verbin-
past bij het werken aan inclusie (welke kwali-
dingen tussen het nieuwe programma en het
teiten, werkwijzen en strategieën bevorderen
oude programma worden nauwelijks gemaakt.
het werken aan inclusie?). Naar eerder verwor-
Zo is op de nieuwe site van het NPG nergens
ven kennis werd in dit onderzoek echter nau-
een link te vinden naar het eerste programma
welijks gekeken (er wordt slechts één onder-
en alle veelbelovende projecten daarbinnen.
zoek genoemd, over omgekeerde integratie). Het is dan ook geen wonder dat de resultaten
5
vrijwel niets nieuws opleveren, het profiel van
We zien in het onderzoek naar de ondersteu-
de professional dat tevoorschijn komt verschilt
ning van mensen met verstandelijke beperkin-
nauwelijks van dat wat we al kennen uit de
gen samenhang en we ervaren verbindingen,
profielen van Movisie en VGN. De onderzoe-
maar veel minder dan wenselijk en mogelijk
kers concluderen dat nader onderzoek nodig
is. Ook is dit het geval in situaties, waaronder
is naar de vragen of (1) inclusie ook zonder de
de nationale programma’s, waarin samen-
aanwezigheid van professionals mogelijk is,
hang expliciet als doel en/of instrument wordt
en (2) investeringen in sociale netwerken ef-
genoemd.
Verbeteringen: richting voor de toekomst
fecten hebben op de zorgconsumptie. Wij menen dat wanneer men de resultaten van eerder
Wij geven de volgende vier aanbevelingen om
onderzoek goed had verzameld en op een rij
deze samenhang en verbindingen te verbete-
gezet, deze vragen de start van dit project had-
ren.
den kunnen zijn in plaats van de uitkomst.
1. Laten we meer en structureel om ons heen
Men heeft hier kansen laten liggen.
kijken, ons laten inspireren door voorbeelden
Ook door Buntinx (2016) wordt gewezen op de
houdelijke kaders met betrekking tot kwali-
noodzaak van het op de hoogte zijn en gebrui-
teit van leven van mensen met beperkingen.
ken van eerder verzamelde kennis. Soms wor-
Vooral in kleinere aangrenzende sectoren,
den de mogelijkheden hiervoor op een presen-
zoals de ondersteuning aan mensen met
teerblaadje aangeboden. Een voorbeeld vinden
zintuiglijke beperkingen en de (kinder)reva-
wij eerdergenoemde ZonMw-programma’s. Er
lidatie, treffen we interessante voorbeelden
is indertijd, in 2006 en 2007, hard voor gelob-
aan van andere wijzen van samenwerking.
byd om het eerste consortiumprogramma van
Zie bijvoorbeeld de invulling van ‘Inzicht’,
de grond te krijgen, met daarin volop verplich-
het programma van onderzoek rond mensen
van verbindingen en gebruik maken van in-
ntz nr. 1 - 2017
67 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
verbinding gewenst rondom onderzoek in de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen met zintuiglijke beperkingen. Binnen dit
publicaties uit bijvoorbeeld de jaren zeventig
programma is sprake van nationale en inter-
en tachtig nog zeer relevant. (2) Bij voorbaat
nationale samenwerking in de voorbereiding
toetsbare doelen vast te leggen, in termen
van het Vision-congres in 2017 in Den Haag
van zowel het proces (termijnen, het leggen
en zijn er veelbelovende uitwisselingen van
van horizontale en verticale verbindingen)
kennis tussen professionals en onderzoekers
als de uitkomsten (inhoudelijke produc-
tijdens een jaarlijkse ontmoetingsdag. Er is
ten en de implementeerbaarheid daarvan).
ook sprake van continuïteit door de jaren
Feitelijk net zoals we dat beogen bij onder-
heen (waar in de sector verstandelijk gehan-
steuningsplannen. Je kunt dan harde(re)
dicapten het NPG van start gaat en het vorige
evaluaties uitvoeren over het bereikte. Bij de
programma al ‘vergeten’ is, de programma’s
nationale programma’s gebeurt dat niet, c.q.
eilanden ten opzichte van elkaar zijn). Ook
onvoldoende, waardoor vrijblijvendheid kan
in de auditieve sector is er een inspireren-
binnensluipen en de afronding van projec-
de samenwerking op gebied van auditieve
ten alsmaar kan uitblijven. (3) Binnen on-
beperkingen en spraaktaalstoornissen via
derzoeken ‘kennismakelaars’ aan te stellen,
Stichting Simea, die onder andere jaarlijks
die verantwoordelijk zijn voor het (bewaken
twee aaneengesloten dagen van uitwisseling
van het) leggen van verbindingen. Hierover
organiseert (zie Simea, 2017).
kan kennis worden opgedaan uit de (kinder)
Een ander voorbeeld van inspiratie is de al
revalidatie die in ZonMw-projecten de ef-
eerdergenoemde academische werkplaats
fecten hebben onderzocht naar het inzetten
van Tranzo. Daarnaast willen we op het ge-
van kennismakelaars (Ketelaar, Russell &
bied van inhoudelijke kaders voor samen-
Gorter, 2008). De verdeling van verantwoor-
werking en verbinding in onderzoek wijzen
delijkheden tussen alle betrokkenen in de
op het VN-verdrag voor de rechten van men-
implementatie-vervolgsubsidies die de af-
sen met een handicap. Na de ratificatie door
gelopen jaren bij de verschillende ZonMw-
Nederland in juli 2016 geeft dit verdrag op
projecten zijn gegeven is ook een belangrijk
het gebied van kennisontwikkeling en on-
punt van aandacht. Hierbij worden positieve
derzoek diverse verplichtingen, en het is
effecten voor verbindingen verondersteld,
tevens een systematische bron van inspira-
maar de volle breedte van allerlei soorten
tie voor nieuw onderzoek (zie Schuurman,
verbindingen die in ons artikel worden be-
2015).
schreven (horizontale en verticale) kunnen
2. Het leggen van verbindingen mag geen vrijblijvende zaak zijn. Dit kan tot stand worden
hierbij nog structureler opgenomen worden.
gebracht door: (1) Onderzoekers te verplich-
3. Onderzoekers moeten zich permanent en
ten bij nieuw onderzoek alle relevante ken-
systematisch op de hoogte stellen van wat
nis uit het verleden (resultaten van eerder
zich ‘horizontaal’ en ‘verticaal’ in de ken-
onderzoek, theorievorming, etc.) te ontslui-
nisontwikkeling op hun inhoudelijke the-
ten. Dat mag dan best ver teruggaan, voor di-
ma’s afspeelt. Instellingen en professionals
verse onderwerpen zijn ontwikkelingen en
hebben over het algemeen weinig abon-
68
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
sabina kef | martin schuurman
nementen op landelijke en internationale
ten worden en men in elk geval op zoek moet
tijdschriften en bibliotheken met gedrukte
blijven gaan naar verbindingen. De winst is
publicaties verdwijnen steeds meer. Via bij-
duidelijk: een efficiëntere kennisvergaring
voorbeeld de Koninklijke Bibliotheek is de
en meer cumulatie van kennis, waardoor met
basiskennis wellicht toch goed bij te houden.
dezelfde middelen meer wordt bereikt voor
Ook moderne media en digitale plekken (zo-
een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven van
als het Kennisplein Gehandicaptensector)
mensen met beperkingen.
spelen hierin een rol, zij zouden meer blijk kunnen geven van die ‘oude’ kennis en
Literatuur
daarbij ook nadrukkelijk inzoomen op de
Buntinx, W.H.E. (2016). Redactioneel. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 42 (4), december 2016, 257-259. Ketelaar, M., Russell, D.J. & Gorter, J.W. (2008). The challenge of moving evidence based measures into clinical practice: lessons in knowledge translation. Physical & Occupational Therapy, vol. 28(2), 191-207. Schuurman, M.I.M. (2015). Het VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap: sturend kader en inspiratiebron voor kennisontwikkeling en onderzoek. Nieuwegein: Kalliope Consult. Kan worden gedownload op www.kalliopeconsult.nl Simea (2017). Informatie over de organisatie. http:// www.simea.nl (geraadpleegd op 10 januari 2017). Tranzo (2017). Interactie tussen wetenschap, praktijk en zorgvraag. https://www.tilburguniversity.edu/nl/ onderzoek/instituten-en-researchgroepen/tranzo/ academischewerkplaatsen/awlvb/ Wilken, J.P. & Knevel, J. (2016). Werken aan inclusie. Lessen uit zeven proeftuinen. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 42 (3), september 2016, pag. 182-195.
Nederlandstalige producten. 4. Voorafgaand aan studiedagen, congressen en symposia kunnen de leden van de voorbereidingscommissies meer moeite doen om vooraf inhoud en personen aan elkaar te verbinden. Wordt er nagedacht over een centraal thema, een pakkende titel? Werk deze dan ook in de opzet van de dag zelf uit. Laat indieners verplicht iets opnemen over dit centrale thema. Laat moderators of voorzitters van sessies als voorbereiding naar horizontale en verticale verbindingen op zoek gaan en breng gezamenlijk met de presentatoren en het publiek hierover een gesprek op gang. Hoe voorkom je dat je zo specialistisch te werk
Auteurs
gaat, zo sterk inzoomt dat je geen overzicht
Dr. S. (Sabina) Kef is eigenaar van Research
meer hebt? Dat je nauwelijks verbinding meer
Support
voelt of kunt aanbrengen tussen parallelle
onderzoeker bij de Faculteit Gedrags- en
werkvelden en historische opbrengsten? Dat
Bewegingswetenschappen, afdeling Pedago
je het wiel opnieuw gaat zitten uitvinden? Er
giek aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
wordt in het onderzoek in de zorg aan men-
Adres: sabina.kef@upcmail.nl
Gehandicaptenzorg
en
senior-
sen met beperkingen in ons land door velen goed onderzoek verricht, met de allerbeste in-
Dr. M.I.M. (Martin) Schuurman is zelfstan-
tenties. Toch bekruipt ons (en ons niet alleen,
dig onderzoeker en heeft een bureau voor
ook anderen horen we erover) het gevoel dat
onderzoek en advies, Kalliope Consult te
er meer uitgehaald zou kunnen worden, dat
Nieuwegein. Adres: kalliopeconsult@ziggo.nl
bepaalde inzichten nog meer gedeeld moe-
ntz nr. 1 - 2017
69 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
OPINIE
Gehandicaptenzorg in 2020: een reactie Bert Bröcking
1 Inleiding
verschenen SCP-rapport ‘Beperkt in functie’
Als voorzitter van een medezeggenschaps-
over de gebrekkige aansluiting met de arbeids-
raad van vertegenwoordigers van cliënten bij
markt (Versantvoort & van Echtelt, 2016).
een aanbieder van zorg voor mensen met een
De auteurs stellen zich dan ook de terechte
verstandelijke beperking ben ik altijd geïn-
vraag hoe deze botsende logica’s op elkaar af-
teresseerd in kennis die bijdraagt aan betere
gestemd kunnen worden.
zorg voor onze cliënten. Vandaar dat ik met
Als betrokkene bij de medezeggenschap van
interesse aan het artikel “Gehandicaptenzorg
cliënten met een verstandelijke beperking
in 2020: doorstart of opnieuw beginnen?” ter
vind ik dit een terechte vraag. Echter, met de
hand nam (Steen & Alblas, NTZ 42,3; sept.
antwoorden die de zoektocht van beide au-
2016).
teurs tot nu toe heeft opgeleverd heb ik de no-
Het artikel beschrijft zoals de auteurs stellen
dige moeite. Dit licht ik hieronder toe.
“..een zoektocht van twee organisaties die laveren tussen maatschappelijke vergezichten en een
2
weerbarstige werkelijkheid”. De auteurs vertrek-
De oplossing voor de botsende belangen zoe-
ken vanuit “..het uitgangspunt dat zij de leef-
ken de auteurs in het positief inzetten van de
wereld van mensen met een verstandelijke be-
opgebouwde expertise van de instellingen op
perking echt centraal stellen en de rol daarin
een “....daadwerkelijke emancipatie van mensen
van zorgaanbieders om dit te realiseren”. Zij
met een verstandelijke beperking, uitgaande van
constateren ook dat de kwaliteit van leven van
hun eigen leefwereld. De belangrijkste voorwaar-
mensen met een verstandelijke beperking in
de is dat organisaties los kunnen laten, zichzelf
de afgelopen jaren fors is toegenomen. Maar
als middel en niet als doel zien, en bovendien in
als het gaat om de inclusiviteit in de aanpalen-
staat zijn dit loslaten of ‘teruggeven’ niet als ver-
de terreinen van onderwijs en werk is er hier
lies te beschouwen maar als winst voor degenen
nog een wereld te veroveren (p. 230). Zij verkla-
om wie het juist te doen is.” (p. 232).
ren het gebrek aan betrokkenheid van de leef-
Om deze reden richten de auteurs hun zoek-
wereld van onze cliënten op de wereld van het
tocht op nieuwe organisatieconcepten. Dit is
werk en onderwijs uit botsende logica’s van de
een interessant spoor, ware het niet dat ik hier
zorgaanbieders met onderwijsinstellingen en
moeite had de auteurs te volgen. Dat komt bij-
werkgevers (p. 231). De actualiteit van botsin-
voorbeeld door zinnen als “Het borgen van be-
gen met werkgelegenheid bewijst het onlangs
staande kennis en kunde in nieuwe verhoudingen
Voorstellen van de auteurs
70
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
bert bröcking
betekent het loslaten van klassieke organisatie-
of ik naar een verfwinkel en fitnesscentrum
concepten en het doorbreken van dat traditionele
moet of naar een bibliotheek voor literatuur
‘roldenken’. Zo ontstaan verbindingen tussen ta-
over organisatieontwikkeling.
lenten, van mensen met een verstandelijke beperking én van mensen die kennis en kunde hebben
3
om hen te verstaan.”(p. 233). Een toelichting op
De zoektocht, waarvan de auteurs verslag
begrippen als ‘klassiek organisatieconcept’ en
doen, verdient een serieus vervolg. Het kan
‘traditioneel rol denken’ had ik wel prettig ge-
bruikbare inzichten opleveren als er heldere
vonden.
en eenduidige begrippen worden gehanteerd
Mijn voorstellen
en gebruik wordt gemaakt van kennis die in Hetzelfde geldt voor de tekst: “Een fundamen-
de praktijk of in de wetenschap is beproefd.
tele omslag van controle naar vertrouwen beïn-
De volgende begrippen verdienen een nadere
vloedt het leven en het werken van allen, mede-
precisering, omdat zij centraal staan in de
werkers en cliënten, die betrokken zijn en vraagt
zoektocht.
tools om met de spanningen die dat oplevert om te gaan.” ( p. 233). Over welke controle en ver-
• Omschrijving inclusiviteit
trouwen hebben we het en welke tools zijn dan
Uit het artikel wordt niet duidelijk wat hieron-
nodig??
der precies verstaan moet worden. Dat maakt het lastig om te zien of inspanningen van
Verder pleiten de auteurs voor andere orga-
hulpverleners en cliënten om tot een zinvolle
nisatievormen: “Horizontale verhoudingen en
inzet te komen resultaat hebben gehad. Een
burgerinitiatieven komen steeds meer in de plaats
toelichting met kenmerken van inclusiviteit
van traditionele organisatievormen. In zijn boek
als ‘meedoen in de samenleving’, ‘erbij horen’,
‘Reinventing Organizations’ beschrijft Frederic
‘iets nuttigs kunnen doen’ e.d. was handig ge-
Laloux de ontwikkeling van het klassieke, veelal
weest (zie bijv. Gremmen, 2015; Kennisplein
traag bewegende organisatietype naar ‘evoluti-
Gehandicaptensector, 2016).
onair-cyane organisaties’ die zich kenmerken op de aspecten zelfsturing, heelheid en evolutief doel.” (p.235). Ook hier worden zonder toelichting begrippen gebruikt als ‘cyaan’, ‘heelheid’
• De relatie tussen de mensen met een verstandelijke beperking en de professionele hulpverleners
en ‘evolutief’. De inhoud en bedoeling ervan
Een nadere verkenning van de relatie tussen
ontgaan me.
cliënt en hulpverlener moet onderdeel van de zoektocht zijn. De auteurs spreken name-
Mijn probleem is dat de auteurs begrippen en
lijk over het vergroten van de inclusiviteit van
managementjargon hanteren zonder nadere
onze cliënten door zich meer te richten “….op
precisering. Dit is jammer. Als ik voor een be-
een vitale ruimte waarbinnen kennis en kunde
tere leefwereld van onze cliënten een organisa-
van mensen met een verstandelijke beperking en
tie zou willen inrichten die volgens de auteurs
anderen in een gelijkwaardige relatie ingezet kun-
‘vitaal’ en ‘cyaankleurig’ moet zijn weet ik niet
nen worden.” (p. 233). Mijns inziens ligt hier de
ntz nr. 1 - 2017
71 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
gehandicaptenzorg in 2020: een reactie
kern van een streven naar meer inclusiviteit
vorm, die recht doet aan de vereiste competen-
in de gelijkwaardigheid van de relatie tussen
ties van de hulpverleners. Er zijn inmiddels in
cliënt en hulpverlener. Bij deze relatie begint
de praktijk beproefde modellen beschikbaar,
namelijk de participatie van de cliënt. Dat
die professionals de benodigde ruimte geven
betekent dat de zoektocht verder zou moeten
voor hun kwaliteiten en daarmee recht doen
gaan met het uitdiepen van wat de bepalende
aan de kwaliteiten van de cliënten. Een bekend
kenmerken zijn van een gelijkwaardige relatie
model is dat gebaseerd is op het ‘lean systems
tussen cliënt en professionele hulpverlener.
thinking’. Deze denkwijze gaat uit van respect voor de cliënt. Dit houdt o.a. in dat de hulpver-
Immers, als deze kenmerken helder omschre-
lener waarde wil toevoegen aan het leven van
ven zijn kan worden bepaald welke kennis en
de cliënt. Met de cliënt wordt onderzocht wat
vaardigheden van hulpverleners nodig zijn om
voor hem waardevol is en hoe hij geholpen kan
deze gelijkwaardigheid vorm te geven. Over
worden om die waarde te realiseren.
de kenmerken van een effectieve ondersteuningsrelatie is de nodige wetenschappelijke
Een ander kenmerk van ‘lean systems’ is dat
literatuur beschikbaar. Het werk van Andries
alle activiteiten die niet van waarde zijn voor de
Baart is in dit verband zeer de moeite van het
hulp aan de cliënt worden geschrapt. Onnodige
lezen waard. Baart gaat uit van trouw aan, be-
of ineffectieve hulp wordt niet verleend. Dat le-
schikbaarheid en respect voor de cliënt (Baart,
vert besparingen op (zie bijv. Seddon, 2008).
2004). Er zijn echter meer relevante studies
Voor de hulpverleners biedt ‘lean systems’ een
beschikbaar over factoren, die van invloed zijn
prima organisatorisch kader. Al was het maar,
op de relatie cliënt – professional. Denk aan
omdat een van de uitgangspunten ‘kaizen’ is.
factoren als het tonen van empathie, steun bie-
Dat wil zeggen voortdurend werken aan ver-
den en dergelijke interessante inzichten in het
betering van de zorgverlening en door voort-
opbouwen en onderhouden van de relatie tus-
durend op zoek te gaan naar verspilling in de
sen cliënt en hulpverlener. Het zijn inzichten
zorgprocessen. Door deze werkwijze worden
in factoren, die zowel op ervaringsgegeven als
kosten bespaard en een goede kwaliteit van
op wetenschappelijke kennis gebaseerd zijn
zorg geleverd (zie bijv. Rouppe van der Voort,
(zie bijv. Barnhoorn et al., 2013; Meppelder
2008; Smit, 2016; Zorg voor beter, 2016). Ik
- De Jong, 2014; Richards, T., 2013; Yalom &
denk dat ‘lean systems thinking’ de organisa-
Hendriks, 2001). Een nadere verkenning van
tieprincipes zijn waar de auteurs naar op zoek
deze literatuur tijdens de zoektocht is zeer
zijn (p.234).
aanbevelenswaardig. 4
Tot slot
• Passende organisatievormen
De zoektocht moet vervolgd worden om de
Nadat de vereiste ervaring en competenties
vraag naar het waarom van de botsende logi-
van de professionals in beeld zijn gebracht op
ca’s te beantwoorden. De zoektocht moet zich
basis van o.a. bovenvermelde literatuur is de
richten op een duidelijke omschrijving van
volgende stap te zoeken naar een organisatie-
het begrip inclusie. De omschrijving van dit
72
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
bert bröcking
begrip bepaalt vervolgens de zoektocht naar
Literatuur
factoren die een goede relatie van de cliënt met
Baart, A. J. (2004). Een theorie van de presentie. Utrecht: Lemma. Barnhoorn, J., Broeren, S., Distelbrink, M., De Greef, M., Van Grieken, A., Jansen, W., . . . Raat, H. (2013). Cliënt-, professional- en alliantiefactoren: hun relatie met het effect van zorg voor jeugd. Verkenning van kennis en kennishiaten voor het ZonMw-programma Effectief werken in de jeugdsector. Utrecht: Verwey Jonker Instituut. Gremmen, M. (2015). Kwetsbare groepen in een inclusieve samenleving. Den Haag: KING, VNG. Kennisplein gehandicaptensector. (2016). Inclusie: wat is dat? http://www.kennispleingehandicaptensector.nl/gehandicaptenzorg/inclusie-wat-is-dat.html Meppelder - De Jong, M. (2014). The strenght of connections. Formal and informal support for parents with mild intellectuel disabilities or borderline intellectuel functioning. (proefschrift), VU University Amsterdam, Department of clinical child and family studies, Amsterdam. Richards, T. M. (2013). Let the patient revolution begin. Patients can improve healthcare: it’s time to take partnership seriously. BMJ (Clinical research ed.), 346. Rouppe van der Voort, M. (2008). Wat is Lean? Paper presented at the Jaarcongres patiëntenlogistiek. Seddon, J. (2008). Systems Thinking in the Public Sector: the failure of the reform regime... and a manifesto for a better way: Triarchy Press. Smit, S. (2016). Hoe kunnen zorgorganisaties hun prestaties daadwerkelijk verbeteren? Een schreeuw om lean in de zorg! MCA(5), 42-43. Steen, H. J., & Alblas, J. (2016). Gehandicaptenzorg in 2020: doorstart of opnieuw beginnen? NTZ(3), 230-237. Versantvoort, M., & van Echtelt, P. (2016). Beperkt in functie. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsbeperkingen. Den Haag: SCP. Yalom, I. D., & Hendriks, F. (2001). Therapie als geschenk. Amsterdam; Leuven: Balans ; Van Halewyck. Zorg voor beter. (2016). ‘Lean’ in de langdurige zorg. http://www.zorgvoorbeter.nl/ouderenzorg/tijd-inde-zorg-lean.html
de hulpverlener bepalen. Daarna moet de tocht zich bezig houden met het zoeken naar organisatieprincipes voor de zorgorganisatie die gefocust zijn op de inclusie en recht doen aan de relatie van de cliënt met zijn hulpverlener. De opgedane kennis over de relatie beïnvloedende factoren en de organisatiekenmerken is bij voorkeur gebaseerd op wetenschappelijke kennis en als die nog niet voorhanden is op beproefde praktijkkennis. Op deze wijze kunnen de inzichten, die de zoektocht oplevert, gedeeld en toegepast worden door allen die de inclusie van onze cliënten in de samenleving willen verbeteren. Auteur Dr. B.C. (Bert) Bröcking is voorzitter van de cliëntvertegenwoordigersdeelraad van de Regio ‘s Heeren Loo Zuidoost-Nederland Boldershof in Druten. Hij schrijft deze reactie op persoonlijke titel. Correspondentie-adres: b.c.brocking@xmsnet.nl
ntz nr. 1 - 2017
73 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
BOEKEN
boeken
In zijn proefschrift heeft
Zomerplaag
kennis tot object van studie gemaakt. Deze focus komt voort uit zijn behoefte via kenniswerk bij te dragen aan de kwaliteit van bestaan van mensen
Kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg. De betekenis van het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k voor het omgaan met handelingsverlegenheid. Jeroen Zomerplaag Utrecht, 25 januari 2017, Proefschrift Universiteit voor Humanistiek 2017
met een beperking
Williamson het
(2002)
onderscheid
tussen kennis met een grote en kennis met een kleine k. Daaronder verstaan zij
respectievelijk
kennis die gebaseerd is
op
onderzoek,
vastgelegd in publi-
terwijl de door velen gesignaleerde kloof tus-
caties en overgedragen door opleidingen en in
sen onderzoek en praktijk dit belemmert. Het
het onderwijs (K), en de eigen kennis die men-
doel dat hij zichzelf stelt is om ‘professionals,
sen hebben vanuit hun persoonlijke ontwik-
managers, opleiders en kennisontwikkelaars in de
keling en eigen denken (k). Deze persoonlijke
gehandicaptenzorg inzicht te geven in hoe zij ken-
dimensie van kennis wordt door Zomerplaag
nis kunnen ontwikkelen, verspreiden en toepassen
nader verkend en gerelateerd aan het begrip
op een manier die medewerkers in de gehandicap-
impliciete of stilzwijgende kennis (oftewel ta-
tenzorg helpt hun werk goed te doen’ (p. 9).
cit knowledge – Polanyi, 2009).
Het eerste centrale concept, handelingsverle-
Na bespreking van de kernbegrippen in de
genheid, wordt geduid als ‘het gevoel van me-
inleiding zet Zomerplaag zijn onderzoeksbe-
dewerkers dat zij niet of onvoldoende in staat
nadering uiteen. Consistent met zijn vertrek-
zijn om binnen hun handelingsruimte een cliënt
punt, het samenspel tussen kennis met een
de ondersteuning te bieden die hij of zij no-
grote en een kleine k, worden in zijn design
dig heeft’ (p. 13). Zomerplaag baseert zich op
beide soorten kennis benut en inzichten uit
Goei & Kleijnen (2009), die dit begrip in de
theorie en praktijk gecombineerd. Daarbij
jeugdsector ontwikkelden. Zijn definitie om-
wordt een empirische cyclus gevolgd, waarbij
vat echter niet de elementen die volgens hen
exploratief en interpretatief onderzoek worden
een bepalende rol spelen in het optreden van
ingezet. De eerste twee deelstudies exploreren
handelingsverlegenheid, namelijk: 1) ervaren
het probleemveld empirisch. Dit gebeurt aan
gevoelens, kennis en competenties van de
de hand van observaties van situaties waarin
leraar, 2) het gedrag van de leerling en 3) de
handelingsverlegenheid optreedt èn via in-
context (zoals wettelijke richtlijnen en de orga-
terviews met ‘uitblinkers’ die goed overweg
nisatie). Dit zou scherpte hebben toegevoegd.
kunnen met complexe situaties. Vervolgens
Voor het tweede centrale begrip, kennis, han-
is een literatuurstudie uitgevoerd om de op-
teert Zomerplaag in navolging van Garvey en
gedane inzichten uit de praktijk te verbinden
74
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
boeken
met inzichten uit de wetenschap, namelijk het
de aan hen gestelde eisen, varen de eersten op
complexiteitsdenken en normatieve profes-
routines. Dit kan in gehandicaptenzorgorga-
sionalisering. De laatste deelstudie, een coö-
nisaties leiden tot defensief gedrag: een stan-
peratief onderzoek, wil via het samenspel van
daardreactie geven in plaats van te kijken naar
kennis met de grote en de kleine k inzichten
de cliënt en de situatie van dat specifieke mo-
genereren om handelingsverlegenheid beter
ment. Oftewel: ze houden vast aan bestaande
te kunnen hanteren. Dit design blijkt passend
kennis, waar anderen juist nieuwe kennis ont-
voor het beantwoorden van zijn centrale on-
wikkelen en routines loslaten.
derzoeksvraag: Hoe doet het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k zich voor bij
Op die laatsten staat in de tweede deelstudie
medewerkers in de gehandicaptenzorg en hoe kan
de schijnwerper. Vanuit de benadering van
inzicht in dit samenspel bijdragen aan het beter
appreciative inquiry (Cooperrider & Srivasta,
omgaan met handelingsverlegenheid?
1987) zijn diepte-interviews gehouden met ‘uitblinkers’ c.q. medewerkers die zeer goed
Voor zijn eerste deelstudie, naar het omgaan
in staat zijn om te gaan met complexe situa-
met
analyseerde
ties die zich voordoen in de ondersteuning
Zomerplaag observaties die gedaan zijn in
handelingsverlegenheid,
van mensen met ernstige verstandelijke en
het kader van het project Beelden van kwaliteit,
meervoudige beperkingen, mensen met lichte
waarbij een lerende methodiek organisaties
verstandelijke beperkingen en ernstig pro-
inzicht verschafte zowel in de kwaliteit van
bleemgedrag en ouders met een verstandelijke
bestaan als in de bijdrage daaraan door hun
beperking. Aldus ontstaat inzicht in kenmer-
medewerkers. Het hergebruik van deze obser-
ken van deze medewerkers en in de betekenis
vatieverslagen was niet alleen efficiënt, maar
die zij geven aan kennis. Dat laatste blijken ze
ook zeer effectief. De analyse bracht de vor-
te doen door het uitbouwen van hun kennisba-
men van gedrag van cliënten, de beleving door
sis via het volgen van cursussen en het lezen
de medewerkers en de omgevingsfactoren aan
van boeken en het uitwisselen van kennis met
het licht die optreden in situaties van hande-
collega‘s en ouders van cliënten. Vervolgens
lingsverlegenheid. Op drie verschillende ma-
wordt duidelijk dat ze deze kennis niet klak-
nieren reageerden de medewerkers hierop,
keloos toepassen, maar daarbij rekening hou-
namelijk: beheersing (bijv. via regels stellen),
den met de specifieke situatie rond hun cliënt.
verleggen (door beroep op bijv. de deskundige
Ze laten zich in hun handelen leiden door hun
of de familie) en verbinding maken met de cli-
gevoelens en waarnemingen van dat moment.
ënt. Zomerplaag relateert de gedragspatronen
Kenmerkend is dat ze beschikken over een on-
van de medewerkers aan het door Weggeman
derzoekende houding en dat ze vertrouwen in
(2007) aangegeven onderscheid tussen routi-
hun eigen mogelijkheden om complexe situa-
nematig werkende professionals (R-profs) en
ties te hanteren.
innovatieve professionals (I-profs). Waar die laatsten het vermogen hebben om zich aan
Vervolgens wordt in een literatuurstudie de
te passen aan veranderingen in de context of
betekenis onderzocht van het complexiteits-
ntz nr. 1 - 2017
75 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
boeken
denken en de normatieve professionalisering
Of deze oplossingsrichting daadwerkelijk hel-
voor het omgaan met handelingsverlegenheid.
pend is in het hanteren van handelingsverle-
Het eerste deel van deze studie richt zich op de
genheid onderzoekt Zomerplaag in zijn laatste
wijze waarop kennis met de grote K ontstaat.
deelstudie. Hierin voert hij samen met mede-
Morin (2007) poneert dat de gangbare weten-
werkers een coöperatief onderzoek uit naar
schappelijke aanpak, waarbij de werkelijkheid
de implementatie van een nieuwe werkwijze
wordt gereduceerd om haar te kunnen onder-
(’Mijn netwerk’) in zijn eigen organisatie. Uit
zoeken, tekort schiet. Zijn voorstel is om te
dit onderzoek komt allereerst naar voren dat
komen tot een andere benadering waarbij ken-
medewerkers in hun eigen praktijk hande-
nis verbonden is aan specifieke tijd en context.
lingsverlegenheid ervaren, die voortkomt uit
Deze benadering is door Cilliers (2015) ontwik-
een combinatie van factoren. Vervolgens blijkt
keld tot het kritisch complexiteitsdenken. Er
dat de medewerkers de nieuwe werkwijze de-
kan pas (meer) ruimte voor professionele ken-
finiëren als kennis met een grote K, die mede
nis (met de kleine k) ontstaan, als een andere
de handelingsverlegenheid veroorzaakt. Ten
weg wordt bewandeld bij de ontwikkeling van
slotte wordt ervaring opgedaan met het in-
kennis, aldus Zomerplaag. Daartoe sluit hij
nemen van een derde positie, waarbij kennis
aan bij het gedachtegoed over normatieve pro-
met een kleine k wordt ontwikkeld en de han-
fessionalisering van Kunneman (2009). Deze
delingsverlegenheid (deels) het hoofd wordt
laatste geeft aan dat professionele kennis al-
geboden. Daarmee wordt volgens Zomerplaag
leen kan ontstaan als er sprake is van een leer-
het belang van het samenspel tussen kennis
proces waarbij professionals inzicht krijgen
met een grote en een kleine k bij het omgaan
in hun eigen normen en waarden, in die van
met handelingsverlegenheid bevestigd.
anderen en in de rol die deze normen en waarden spelen in de ontwikkeling en het gebruik
Tot slot kan worden vastgesteld dat het doel
van kennis. Een voorwaarde voor dit leerpro-
van dit onderzoek is bereikt, getuige de vele
ces is dat de professional een gelijkwaardige
toepasbare inzichten die het heeft opgeleverd
positie aanneemt naar de ander, waarbij hij
over het hanteren van handelingsverlegen-
verbinding maakt met de ander en tegelijk
heid. Bij de conclusie van Zomerplaag over het
zichzelf blijft. In navolging van Benjamin
samenspel tussen kennis met een grote en een
(2004) noemt Zomerplaag dit het kiezen van
kleine k plaats ik een kanttekening. Een kant-
de ‘derde positie’. Zijn conclusie van deze the-
tekening omdat ik de gehanteerde dichotomie
oretische verkenning is dat professionals via
van kennis met de grote K en de kleine k als
reflectie en interactie anders kunnen kijken
kunstmatig ervaar. Voor mij is een andere po-
naar complexe situaties en deze beter leren te
sitionering meer passend, waarbij de kleine k
hanteren. Hierbij is een voortdurend proces
(de impliciete ervaringskennis) ingezet wordt
nodig ‘waarin mensen bestaande betekenissen
bij de interpretatie van de kennis met de grote
loslaten en vervangen door nieuwe op basis van
K (de gecodificeerde kennis, die tot ons komt
interacties in zichzelf, met anderen en met hun
in de vorm van informatie). Deze positione-
omgeving’ (p. 121).
ring herken ik in de definitie van kennis van
76
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
boeken
Weggeman (2007), waarbij kennis wordt om-
te bieden aan complexe situaties en aldus bij te
schreven als het persoonlijk vermogen van ie-
dragen aan de kwaliteit van bestaan van men-
mand om een bepaalde taak te verrichten en
sen met beperkingen.
die gebaseerd is op informatie, in het licht van de ervaringen, vaardigheden en attitude van
Marion Kersten
die persoon, oftewel: K = ƒ(I x EVA). Mijns in-
Beleidsmedewerker bij Vereniging Gehan
ziens is het niet het samenspel tussen kennis
dicaptenzorg Nederland (VGN) en science
met een grote en een kleine k, maar gaat het
practioner bij de Academische Werkplaats
om een goed samenspel tussen de kennishou-
Leven met een Verstandelijke Beperking –
ders (professionals, onderzoekers, cliënten,
Tranzo/Tilburg University
familie, managers) noodzakelijk om het hoofd
Handboek Psychiatrie en lichte verstandelijke beperking Na het eerste vele malen
herdrukte
handboek van Anton Došen met de titel ‘Psychische
stoornis-
sen, gedragsproblemen
Deel I (Algemene in-
Robert Didden, Pieter Troost, Xavier
leiding) bevat 5 hoofd-
Moonen & Wouter Groen (redactie)
stukken:
Utrecht: de Tijdstroom, 2016,
Inleiding,
Transformatie
ISBN 978-90-5898-302-2, 550 pagina’s.
van
jeugdzorg naar jeugd-
€ 58,00 (www.tijdstroom.nl)
hulp,
Onderwijs,
en verstandelijke han-
Jongvolwassenen, en
dicap’ uit 2005 ein-
Forensische zorg.
delijk voor professionals en onderzoekers in een complex werkveld weer een veelbelovend
Deel II (Psychische stoornissen) behandelt in
nieuw standaardwerk. De redactie is er in ge-
de hoofdstukken 6 t/m 16 de volgende stoor-
slaagd om 70 zeer deskundige en betrokken
nissen: Aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteits
auteurs in 33 compact geschreven maar zeer
stoornis (ADHD), Gedragsstoornissen en
informatieve hoofdstukken een ‘state of the
agressief gedrag, Autismespectrumstoornis
art’ te laten schetsen over de geestelijke ge-
(ASS),
Angst-
en
stemmingsstoornissen,
zondheidszorg bij mensen met het algemene
Gehechtheidsstoornissen, Psychotische stoor-
en veelomvattende label LVB. Een prestatie
nissen, Middelengebruik en verslaving, Post
van formaat en een steun in de rug bij de vele
traumatische-stressstoornis (PTSS), Seksueel
vragen die zich voordoen in de hulpverlening
delinquenten,
aan de mensen in deze doelgroep en hun ver-
en Slaap-waakstoornissen.
Persoonlijkheidsstoornissen,
wanten en begeleiders.
ntz nr. 1 - 2017
77 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
boeken
Deel III (Diagnostiek) behandelt in hoofdstuk 17
mogelijkheden en beperkingen is groot. Ook
t/m 27 de volgende aspecten: Classificatie, Psy-
wordt de hulpverlening aan mensen met LVB
logische testdiagnostiek, An de re kijk op cho
op zeer uiteenlopende plaatsen verleend, waar-
psychologische diagnostiek, Diagnostiek van
door er van duidelijke afgrenzingen minder
psychische stoornissen, Somatische diagnos-
sprake is dan vroeger en de benodigde kennis
tiek, Neurologische aspecten, Somatische di-
breed beschikbaar moet zijn. Dit handboek zal
agnostiek, Klinische genetica, Client-centered
daar zeker verder aan bijdragen.
klinisch-genetische diagnostiek, Systeem- en netwerkanalyse, Risicotaxatie en risicoma-
Niet alleen de organisatie van de hulpverlening
nagement, en Consultatie.
is in ontwikkeling, maar ook het denken over stoornissen. Het kader van de DSM-5 heeft bij-
Deel IV (Behandeling) gaat in de volgen-
voorbeeld zo zijn grenzen en het construct ver-
de 11 hoofdstukken in op de onderwerpen:
standelijke beperking staat ook onder kritiek.
Cliëntgerichte
Farmaco
Het is onmogelijk om hier op alle bijdragen in
therapie, Cognitieve gedragstherapie, EMDR,
behandelingen,
te gaan, maar naast een rijke schat aan kennis
Vaktherapie, Omgevingsgerichte behandelin-
zet het boek ook aan tot nadere reflectie en dat
gen, residentiële en gezinsbehandeling, (F)
geeft het een extra dimensie.
ACT, training van begeleiders, en Routine outcome monitoring (ROM).
Heldere beschrijvingen wat betreft classificatie, diagnostische methoden en behandelvor-
Deel V (Maatschappelijke aspecten) gaat
men worden gegeven, maar uiteindelijk gaat
over: Juridische aspecten van behandeling,
het steeds om de concrete specifieke indivi-
Samenwerken met cliënten, een praktisch-
duele uitwerking ervan en de verantwoording
ethische beschouwing, De huisartsenpraktijk,
van behaalde effecten. Tal van punten bieden
Culturele diversiteit, en Patiëntenparticipatie.
aanknopingspunten tot verdere reflectie op eigen praktijk en samenwerking en stimuleren
Alles bij elkaar een veelomvattend, systema-
tot nader wetenschappelijk onderzoek. In die
tisch uitgewerkt en actueel overzicht aan ken-
zin is het boek nog niet af en zal de komen-
nis uit wetenschap en praktijk waar veel pro-
de jaren nog een verdere uitwerking krijgen.
fessionals (zowel ervaren als in opleiding) in
Een absolute aanrader.
allerlei werksituaties hun voordeel mee kunnen doen en hun cliënten nog beter mee van
Ruud Geus
dienst kunnen zijn. Rode draad in het boek is het multidimensionele karakter van de psychische problematiek bij mensen met een lichte verstandelijke beperking en het belang van een multidisciplinaire aanpak, waarbij het belang van de cliënt centraal staat. De verscheidenheid van geschetste problemen, aanwezige
78
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
Met ingang van dit
Samenstelling redactie
nummer is de redac-
Dr. Lex Wijnroks is als
tie uitgebreid met
docent/onder-
zoeker
Dr. Wietske van Oorsouw en Dr. Lex Wijnroks.
verbonden
aan de opleiding pedagogische wetenschappen, in het bijzonder de gehandicaptenzorg,
Dr. Wietske van Oorsouw is werkzaam als se-
van de Universiteit Utrecht. Hij heeft ont-
nior onderzoeker en onderzoekscoördinator
wikkelingspsychologie gestudeerd aan de
aan de Academische Werkplaats Leven met
Rijksuniversiteit in Groningen en zich gespe-
een Verstandelijke Beperking (Tranzo, Tilburg
cialiseerd in de ontwikkelingsneuropsycholo-
University). Eveneens werkt zij als docent
gie.
voor het departement medische en klinische psychologie (Tilburg University). Wietske is
In het verleden heeft hij zich vooral bezig ge-
in Nijmegen opgeleid tot orthopedagoog met
houden met de ontwikkeling van gehechtheid
specialisatie verstandelijke handicaps.
bij kinderen met een verstandelijke beperking en autisme. In zijn meer recente publicaties
Wietske is onder leiding van Prof. dr. Petri
bespreekt hij nieuwe neurowetenschappelijke
Embregts (eerste promotor) gepromoveerd aan
inzichten en laat hij zien hoe deze kennis toe-
de Radboud universiteit in Nijmegen op on-
gepast kan worden in de zorg voor mensen
derzoek naar scholing, gedrag en emoties van
met een verstandelijke beperking.
begeleiders.
Aandachtsgebieden
betreffen:
empowerment van begeleiders; perspectieven
Tegenwoordig richt hij zich in het onderzoek
van verschillende betrokkenen op dagelijkse
op het bestuderen van problemen in de ont-
zorg; en interacties, contact en relaties tus-
wikkeling van cognitie, emotie en gedrag van
sen professionals en cliënten. Wietske heeft
jonge kinderen en van volwassenen met een
voornamelijk onderzoekservaring opgedaan
verstandelijke beperking. Een andere onder-
op het gebied van literatuurstudies, kleinscha-
zoekslijn betreft de ontwikkeling en toetsing
lige mixed methode studies en interventieon-
van een nieuw theoretisch model van autisme,
derzoek (met als doel stappen te maken van
waarin de hypothese is geformuleerd dat au-
practice-based evidence naar evidence-based
tisme in de kern geen sociale stoornis is, maar
practice). Bij voorkeur is zij betrokken bij on-
ontstaat als gevolg van een afwijking in een
derzoek op het snijvlak tussen wetenschap en
perceptueel leerproces.
praktijk.
ntz nr. 1 - 2017
79 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
BERICHTEN
berichten
berichten
Met
ingang
van
Xavier Moonen benoemd tot hoogleraar
De leerstoel
1 december 2016 is
Het onderzoek van
Dr. Xavier Moonen
de bijzondere leer-
benoemd als bijzonder hoogleraar op de leer-
stoel is gericht op het ontwikkelen van scree-
stoel Kennisontwikkeling over Jeugdigen en
ningsinstrumenten om (functioneren op het
Jongvolwassenen met Licht Verstandelijke
niveau van) LVB te kunnen herkennen.
Beperkingen en Gedragsproblemen. De leerstoel is in de Faculteit der Maatschappij-
Daarbij wordt ook onderzoek gedaan naar de
en Gedragswetenschappen van de Universiteit
kwaliteit van de diagnostiek en naar nieuw te
van Amsterdam ingesteld door de Vereniging
ontwikkelen diagnostische instrumenten om
Orthopedagogische Behandelcentra voor een
de aard van de gedragsproblemen en de pro-
periode van vijf jaar.
tectieve factoren van een jeugdige of jongvolwassene met LVB in beeld te kunnen brengen.
Xavier Moonen is: - sinds 1985 werkzaam bij Koraal Groep, voor-
Hierop aansluitend wordt onderzoek gedaan
heen als orthopedagoog en Gz-psycholoog
naar de voorwaarden om te komen tot adequa-
voor jeugdigen en jongvolwassenen met
te hulp en ondersteuning voor jeugdigen en
een lichte verstandelijke beperking (LVB)
jongvolwassenen met LVB, naar de kwaliteit
en momenteel als beleidsadviseur en prak-
van gerichte preventieve en behandelinterven-
tijkopleider;
ties en worden er evidence-based interventies
- gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht,
ontwikkeld.
vakgroep Sociale Wetenschappen met het proefschrift Verblijf, Beeld en Ervaringen van
Vanuit zowel wetenschappelijk als praktijk-
jongeren opgenomen in een orthopedagogisch
perspectief is het van belang dat op het terrein
centrum voor jeugdigen met een lichte verstan-
van het vroegtijdig ingrijpen bij dreigende
delijke beperking;
stagnaties en ontsporingen in de ontwikke-
- vanaf 2008 onderzoeker en docent aan de
ling van jeugdigen en jongvolwassenen met
Universiteit van Amsterdam, Faculteit der
LVB de mogelijkheden van screening, diag-
Maatschappij- en Gedragswetenschappen,
nostiek en behandeling verder worden ver-
afdeling pedagogiek en onderwijskunde;
diept en ontwikkeld. De verbinding van het
- bijzonder lector “inclusie van mensen met
wetenschappelijk en praktijkperspectief wordt
een verstandelijke beperking” bij Zuyd
tevens ingevuld door een actieve bijdrage aan
Hogeschool Heerlen;
het maatschappelijk debat over participatie en
- voorzitter Raad van Advies van het Landelijk
emancipatie van deze doelgroep.
Kenniscentrum LVB. Zie verder: www.kenniscentrumlvb.nl
80
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
16 maart 2017:
Kennisontwikkeling en kennisdeling
Congres Met het oog op behandeling 4
In navolging van de symposia Wetenschap
Vanuit de invalshoeken Sociaal domein, het brein
en praktijk: In co-creatie verbonden (2013) en
en zorgvernieuwing worden behandeling en be-
Wetenschap en praktijk: Co-creatie in werking
geleiding van mensen met een LVB en gedrags-
(2015) staat in het komende symposium de
problemen in een nieuwe context en in een ver-
volgende stap in kennisontwikkeling en ken-
rassend perspectief geplaatst. In de workshops
nisdeling centraal: “The next big thing, will
van het middaggedeelte worden de laatste ont-
be a lot of small things”. In het plenaire och-
wikkelingen en resultaten gepresenteerd uit
tendgedeelte zullen (internationale) sprekers
de praktijk en het wetenschappelijk onderzoek
deze thema’s vanuit verschillende inhoude-
naar effectieve interventies en hulpverlening.
lijke perspectieven belichten: dr. Julie Repper
Het congres vindt plaats n Amersfoort.
(Associate Professor of Recovery, University
Voor nadere info: www.kenniscentrumlvb.nl
of Nottingham en ervaringsdeskundige), drs.
17 maart 2017: Congres Eigen regie in de zorg voor mensen met een VB
Martijn Verbeek (directeur Langdurige Zorg van het Ministerie van VWS) en prof. dr. Petri Embregts (Hoogleraar AWVB).
Nadere info: www.medilex.nl
Tijdens het middagprogramma presenteren de
23 maart 2017: EMB congres ‘In balans’ Voor meer informatie en het programma: www.embcongres.nl
onderzoekers van de AWVB, samen met ervaringsdeskundigen, verwanten en professionals, de lopende onderzoeksprojecten. Deze zijn per thema ingedeeld en worden uiteengezet in vier
30 maart 2017: Kennismiddag NTZ
parallelsessies: 1) cliëntbeleving centraal; 2) van
(zie pagina 82 )
practice-based evidence naar evidence-based practice; 3) toepassing van bestaande kennis; en
4 april 2017: Congres ‘Gedragsproblemen bij kinderen’ Met aandacht voor psycho-educatie en vier behandelprogramma’s. Zie: www.11congressen.nl/gedragsproblemen 5 april 2017: Landelijke studiedag ‘LVB en leefstijl’ Info: www.leidscongresbureau.nl
4) bouwen aan een infrastructuur met partners uit onderzoek, praktijk en onderwijs. Tot slot worden aan het einde van de middag twee prijzen uitgereikt. De Anton Došen Scriptieprijs is bestemd voor de auteur van de meest vernieuwende masterscriptie op het gebied van onderzoek bij mensen met een ver-
20 april 2017: Symposium “The next big thing,
standelijke beperking en psychiatrische en/
will be a lot of small things”
of gedragsproblemen. De Jan van der Kruis
De Academische Werkplaats Leven met een
Innovatieprijs wordt uitgereikt aan een project
verstandelijke beperking (AWVB, Tranzo,
waarmee een innovatieve brug is geslagen tus-
Tilburg University) organiseert onder lei-
sen de praktijk van alle dag en wetenschappe-
ding van prof. dr. Petri Embregts, hoogleraar
lijk onderzoek en waarmee is bijgedragen aan
AWVB, op 20 april 2017 voor de derde keer
een verbeterde positie van mensen met een
haar tweejaarlijkse symposium.
verstandelijke beperking in onze samenleving.
ntz nr. 1 - 2017
81 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
AGENDA
agenda
agenda Aanmelding & contact
11 mei 2017:
Het symposium is een feestelijke dag waarop
Congres ‘Tijdig signaleren in de kinderopvang’
onderzoekers, professionals uit de praktijk en
Een congres over de vroege ontwikkeling van
het onderwijs, mensen met een verstandelijke
kinderen, over vroegsignalering van stagnatie
beperking en hun verwanten van harte wel-
en problemen, en over vroeghulp.
kom zijn. Aanmelden voor het symposium is
voor meer info: www.congres-kinderopvang.nl
mogelijk via www.tranzo.nl. Voor informatie kunt u contact opnemen met de coördinator van de AWVB, dr. Wietske van Oorsouw (email: w.m.w.j.vanoorsouw@uvt.nl) 21 april 2017: Eendaagse cursus GGZ en VG-zorg
16 mei 2017: Congres: De kracht van het sociale wijkteam Ervaringen van nieuwe samenwerkingen en interventies bij de decentralisatie in het sociale domein. Nadere info: www.wijkteamcongres.nl
www.rino.nl/cursus/psychiarie-en-verstande-
21-23 september 2017: 11th European Congress
lijke-beperking
Mental Health in Intellectual Disability Info: www.eamhid.lu (Luxemburg)
30 maart 2017 Eerste kennismiddag NTZ - Van Gorcum http://www.ntzkennisdagen.nl Op 30 maart 2017 vindt in De Observant te Amersfoort de eerste Kennismiddag van NTZ en uitgeverij Van Gorcum plaats. Het is de bedoeling om regelmatig een bijeenkomst te organiseren waarbij auteurs van NTZ en andere deskundigen de gelegenheid krijgen om met lezers van NTZ en andere belangstellenden in gesprek te gaan over een belangrijk onderwerp in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. De eerste NTZ-kennismiddag gaat over Organisatie van de zorg naar het gelijknamige thema van het NTZ septembernummer 2016. De middag zal onder leiding staan van Dr. Wil Buntinx, hoofdredacteur van NTZ en is met name bedoeld voor bestuurders, managers, beleidsmedewerkers, artsen en gedragsdeskundigen, maar bijvoorbeeld ook voor geïnteresseerde ouders. Sprekers zijn: Dr. Harry Finkenflügel, bestuurder van De Twentse Zorgcentra. Thema: Zijn organisaties een sta-in-de-weg voor veranderingen? Drs. Bas van der Velde, CEO bij Rijnconsult en expert op het gebied van strategische vraagstukken waarbij het samenspel tussen bestuurders en managementteams een belangrijke factor is. Thema: Zelforganisatie: alleen voor medewerkers, of voor iedereen? Pieter de Kroon, oud-bestuurder van Vanboeijen. Thema: Het nieuwe organiseren? Dr. Jane Murray Cramm, Erasmus Universiteit. Thema: Wat maakt een organisatie persoonsgericht en waar leidt het toe? Voor meer informatie en aanmelden: http://www.ntzkennisdagen.nl
82
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
Jac de Bruijn, Jolanda Vonk en Ad van den
handicaptenzorg, verslavingszorg, (speciaal)
Broek (redactie), Handboek emotionele
onderwijs en forensische zorg. Ook onderwer-
ontwikkeling & verstandelijke beperking
pen als culturele diversiteit, risicotaxatie en
Amsterdam: Boom, 2016,
patiëntenparticipatie komen aan bod.
ISBN 9789058755070, 360 pagina’s, € 39,95 Noud Frielink, Motivation, well-being and Een gezonde emotionele ontwikkeling is de
living with a mild intellectual disability: A self-
basis voor een optimale algehele ontwikke-
determination theory perspective
ling. Bovendien is emotionele ontwikkeling
Academisch proefschrift, Tilburg University
van wezenlijke invloed op de vorming van de
(17 maart 2017, promotores: prof. dr. P.J.C.M.
persoonlijkheid en op het ontstaan van moti-
Embregts en prof. dr. C. Schuengel).
vaties en gedrag. Om deze reden betrekken veel gedragsdeskundigen dit facet zowel bij
Matthijs Heijstek en Henri Koelewijn,
de beeldvorming en ondersteuning als bij de
Methode ARGOS.
diagnostiek en behandeling van probleemge-
Handvatten voor begeleiders van mensen met
drag en psychiatrische stoornissen.
een hechtingsstoornis en een verstandelijke beperking
Robert Didden, Pieter Troost, Xavier Moonen
Zie www.carantegroep.nl of
en Wouter Groen (redactie), Handboek
www.kennispleingehandicaptenzorg.nl
psychiatrie en lichte verstandelijke beperking Utrecht: de Tijdstroom, 2016, ISBN 978-90-
Marja W. Hodes, Testing the effect of
5898-302-2, 550 pagina’s
parenting support for people with intellectual disabilities and borderline intellectual
In de afgelopen decennia is de kennis over
functioning
diagnostiek en behandeling van psychische
Academisch proefschrift, Vrije Universiteit
stoornissen bij kinderen, jongeren en jongvol-
Amsterdam (8 februari 2017). Promotores:
wassenen met een lichte verstandelijke beper-
prof.dr. C. Schuengel en dr. S. Kef.
king sterk toegenomen. Dit handboek brengt voor het eerst in het Nederlandse taalgebied de
Geert van Hove, Alice Schippers, Mieke Cardol
huidige kennis uit vakgebieden als genetica,
en Elisabeth de Schauwer (redactie), Disability
cognitie- en neuropsychologie, systeembena-
Studies in de Lage Landen
deringen bij gezins- en residentiële behande-
Garant uitgevers, 2016, ISBN 9789044134025,
ling, farmacotherapie en orthopedagogiek bij-
359 pagina’s
een. Het verschaft een overzicht van richtlijnen, instrumenten en methoden van diagnos-
‘Disability’ gaat in oorsprong terug naar een
tiek en behandeling. Daarnaast gaat het boek
fenomeen dat ontstaat wanneer iemand met
in op veranderingen in de wetgeving en visies
een beperking/stoornis/label op een negatieve
op zorg binnen de verschillende werkvelden,
manier geconfronteerd wordt met gebouwde,
waaronder geestelijke gezondheidszorg, ge-
fysieke, sociale, georganiseerde en culturele
ntz nr. 1 - 2017
83 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
PUBLICATIES
publicaties
publicaties
omgevingen. Dergelijke op zijn minst onaan-
Amsterdam op een proefschrift over de behan-
gename confrontaties ontstaan omdat een
deling van PTSS bij mensen met een verstan-
groot deel van de huidige samenleving ge-
delijke beperking.
spiegeld wordt aan wat een ‘normaal’ persoon
Mensen met een verstandelijke beperking
wordt genoemd. Het gaat in dit nieuwe onder-
worden relatief vaker aan (potentieel) trau-
zoeksveld niet om het begrijpen van ‘stoornis-
matische gebeurtenissen blootgesteld terwijl
sen’, maar om het onderzoeken van de nega-
zij juist beperkte mogelijkheden hebben om
tieve gevolgen van uitsluiting, discriminatie
hierop adequaat te reageren. Daarmee lopen
en oneerlijke behandeling op basis van voor-
zij (veel) meer dan anderen risico op langdu-
oordelen.
rende (gedrags)problemen en verlies van kwaliteit van leven. Dit probleem is weinig onder-
Aafke Kamstra, Who cares?
zocht waardoor diagnose en behandeling ook
Research into maintaining, strengthening,
nauwelijks wetenschappelijk ontwikkeld zijn.
and expanding the informal social networks of
In het proefschrift wordt verslag gedaan van
people with profound intellectual and multiple
literatuuronderzoek om de kloof te overbrug-
disabilities
gen tussen wat er bekend is over diagnostiek
Academisch
proefschrift,
Rijksuniversiteit
en behandeling bij enerzijds mensen zonder
Groningen (5 januari 2017, promotores: prof.
verstandelijke beperking en anderzijds de
C. Vlaskamp en prof. B. Maes, copromotor: dr.
groep mensen met verstandelijke beperking.
A. van der Putten).
Daarnaast wordt via casusbeschrijvingen onderzocht op welke wijze PTSS zich manifes-
Mensen met ernstige verstandelijke en meer-
teert bij mensen met een verstandelijke beper-
voudige beperkingen hebben gemiddeld met
king, werd een valide en betrouwbaar klinisch
vijf personen per jaar contact (vooral familie-
onderzoeksinstrument voor diagnostiek ont-
leden). In ondersteuningsplannen is er ook
wikkeld en werd via gevalsstudies de effecti-
weinig aandacht op het gebied van sociale con-
viteit van EMDR behandeling onderzocht. Een
tacten, inclusief contacten met groepsgenoten.
zeer verhelderend proefschrift met veel prak-
Dat blijkt uit dit promotieonderzoek van Aaf ke
tisch bruikbare kennis.
Kamstra, orthopedagoog bij ’s Heeren Loo. Zie verder: www.sheerenloo.nl
Vanessa Olivier-Pijpers en Bianca Vugts, Signaleringsplan, zegen of vloek?
Liesbeth Mevissen-Renckens, Assessment and
Reflectie op het gebruiken van signalerings-
treatment of posttraumatic stress disorder in
plannen in de langdurige zorg
individuals with intellectual disabilities
Utrecht: CCE, 2016, ISBN 978-90-818410-2-3,
Academisch proefschrift, Amsterdam: Univer
67 pagina’s
siteit van Amsterdam. De auteurs laten zien wat er op dit moment in Op 21 februari 2017 promoveerde Liesbeth
de langdurige zorg onder een signaleringsplan
Mevissen-Renckens aan de Universiteit van
wordt verstaan en welke typen signalerings
84
ntz nr. 1 - 2017 © 2017 Koninklijke Van Gorcum
Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen
> Redactioneel
1
ARTIKELEN Het meten van temperament bij jonge kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen Onderzoek naar de motorische component binnen instrumenten voor het meten van temperament R.D. Dijkstra, J.J. Huls, L. Visser en A.A.J. van der Putten 2 De levensverhaleninterventie Wie ben ik? Veranderingen in psychische klachten en welbevinden bij mensen met psychiatrische problemen en een verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid J. Beernink, G.J. Westerhof en A. Sools 18
PRAKTIJKONDERZOEK Kwaliteit van bestaan: een praktijkonderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve meerwaarde van de Persoonsgerichte Ondersteuningsuitkomsten Schaal (POS) B. Schouten 35
OPINIE Van burger-cliënt naar perspectief van waardigheid Antoinette Reerink, Anne-Mei The en Eline Roelofsen 53 Verbinding gewenst rondom onderzoek in de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen Sabina Kef en Martin Schuurman 64 Gehandicaptenzorg in 2020: een reactie Bert Bröcking 70
> Boeken 74 > Berichten 79 > Agenda 81 > Publicaties 83 © 2017 Koninklijke Van Gorcum