7 minute read
Hoe zorgen we dat ongewenst gedrag wordt gemeld?
Uit onderzoek van De Geneeskundestudent blijkt dat bijna 17 procent van de geneeskundestudenten weleens onjuist is bejegend. Bijna 80 procent daarvan maakt hier geen melding van. Redenen zijn onder andere: niet weten waar te melden, niet willen melden of niet durven melden. Hoe doorbreken we dit taboe en zorgen we voor een gezond en veilig opleidingsklimaat?
“Het is verontrustend dat bijna 80 procent van de studenten geen melding maakt van ongewenst gedrag. Daardoor krijgen organisaties geen inzicht in wat er gebeurt op de werkvloer en kunnen problemen niet worden aangepakt. Het geven van hulp aan studenten en andere zorgprofessionals die het nodig hebben, is daarmee moeilijker. Omgekeerd snap ik dat sommige studenten het niet willen bespreken, bijvoorbeeld omdat ze bang zijn voor een slechte beoordeling of omdat ze niet in een nog kwetsbaardere positie willen komen. Om dit taboe te doorbreken, moet er op elke faculteit en coschapplek een meldpunt komen voor studenten waar ze op een laagdrempelige manier hun zorgen kunnen uiten. Hierdoor krijgen studenten professionele steun en het gevoel dat ze er niet alleen voor staan. Daarnaast moet binnen zorginstellingen een cultuurverandering in gang worden gezet. Het moet ‘normaal’ worden dat er iets van ongewenst gedrag wordt gezegd. Ik vind het belangrijk dat niet alleen het slachtoffer een melding maakt, maar dat ook collega’s elkaar aanspreken en samen nadenken over gewenste omgangsvormen op de afdeling. Natuurlijk speelt de bijstander ook een belangrijke rol in deze cultuurverandering. Zie je iets gebeuren en durf je niet in te grijpen, ga dan naar het slachtoffer toe en zorg dat die zich veilig voelt. Dat kun je doen door diegene te vertellen dat je het onacceptabele gedrag van de dader opmerkte. Verder kun je slachtoffers geruststellen door te zeggen dat het niet aan hen ligt en dat ze er niet alleen voor staan. Het is de taak van de organisatie om meldingen serieus te nemen en ernaar te streven dat ongewenst gedrag niet meer voorkomt.”
Advertisement
Cora Reijerse
arbeids- en organisatiepsycholoog en voorzitter van de sectie Arbeid & Organisatie bij het NIP:
“Een psychologisch veilig werk- en leerklimaat is van essentieel belang voor het leveren van kwalitatief goede zorg aan patiënten. Een geneeskundestudent of coassistent die werkt in een sociale en fijne werksfeer, presteert beter en kan ook meer aan. Ik vind dan ook dat de werkgever aan zet is bij het creëren van een veilig werkklimaat. Zo moeten werknemers op een laagdrempelige manier een melding kunnen maken of contact kunnen opnemen met een vertrouwenspersoon. Als Appreciative Inquiry-fan, een krachtige methode om positieve verandering teweeg te brengen, adviseer ik leidinggevenden en werkgevers om regelmatig met hun team te bespreken welk gedrag wel en welk gedrag niet gewenst is. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van casussen. Daarmee schep je helderheid over de norm en creëer je draagvlak voor een gedragsverandering.
Verder wil ik coassistenten, maar ook artsen die al klaar zijn met hun opleiding, meegeven het meteen te melden als ze met ongewenst gedrag te maken krijgen. Als iemand te dichtbij staat of grappend aan je oorbel trekt, kan dat ‘klein’ lijken, maar geef het aan als je je er niet prettig bij voelt. Uit ervaring weet ik namelijk dat grensoverschrijdend gedrag vaak klein begint en steeds groter wordt. De dader zoekt letterlijk ook jouw grens op. Dus wacht er niet te lang mee, hoe spannend het ook is, en maak er melding van.
Het kan ook helpen om medestudenten of coassistenten te benaderen die hoogstwaarschijnlijk tegen hetzelfde probleem aanlopen of een bepaalde situatie hebben zien gebeuren. Ga dan samen als groep naar je leidinggevende toe en maak er werk van. Samen sta je sterker.”
“Ik filosofeer dagelijks, en dat doe ik onder andere door het geven van lezingen, over de vraag hoe we de hoge cijfers over ongewenst gedrag in de zorg omlaag kunnen brengen. Twee pijlers, namelijk ‘voorbeeldgedrag’ en ‘opleiding’, spelen een cruciale rol in het doorbreken van dit taboe. Medisch specialisten staan hoger in de hiërarchie en hebben een voorbeeldfunctie voor mensen die lager in de hiërarchie staan of nog in opleiding zijn. Het gedrag van de opleiders wordt vaak onbewust overgenomen door beginnende medisch specialisten, dus het is aan de medisch specialisten zelf om het goede voorbeeld te geven. Dit kan worden bereikt door hen te scholen en bewust te maken dat zij zelf soms niet het goede voorbeeld geven. Ook geneeskundestudenten en coassistenten moet hierin onderwijs krijgen. Enerzijds moeten ze leren hoe ze met bepaalde situaties kunnen omgaan. Dat kan bijvoorbeeld door middel van gesprekstechnieken of een training omgaan met feedback. Maar aan de andere kant hebben zij straks ook die voorbeeldfunctie en moeten zij óók leren hoe ze met die verantwoordelijkheid kunnen omgaan. Ik ben ervan overtuigd dat het aanpakken van ongewenst gedrag en het onderwijzen/trainen uiteindelijk leidt tot een cultuurverandering. Los daarvan heeft de zorginstelling, oftewel de werkgever, de verantwoordelijkheid om bepaalde omgangsvormen vast te leggen: hoe ga je wel en hoe ga je niet met elkaar om? Ik vind dat dit moet worden opgenomen in een curriculum. Dat is misschien nu nog moeilijk omdat we met zijn allen zoekende zijn wat wel en niet door de beugel kan. Maar na een aantal jaren weet iedereen veel beter wat wel en niet onder grensoverschrijdend gedrag valt.”
Bosschenaar Luuk Wouters startte dit jaar met zijn loopbaan als huisarts. Daarnaast is hij clubarts bij FC Den Bosch én voetbalt hij zelf. Wouters vindt het een verrijking zijn huisartsenbaan met zijn clubartsenfunctie te combineren. “Mijn week ziet er nu nog dynamischer uit.”
Luuk Wouters is samen met zijn broer en zus geboren en getogen in Brabant. “Tijdens de geneeskundeopleiding woonde ik in Maastricht, waar ik ook op de universiteit zat. Nadat ik de opleiding afrondde, ging ik meteen terug naar Den Bosch. Ik werkte in Tilburg op de spoedeisende hulp, volgde ondertussen mijn huisartsenopleiding in regio Den Bosch en kon daarna aan de slag bij een huisartsenpraktijk in Vlijmen.” Sport was voor Wouters en zijn broer altijd een passie. “Mijn broer en ik hebben van jongs af aan fanatiek gevoetbald. Zo ben ik ook terecht gekomen bij FC Den Bosch. Ik werd door Hans Herrings, de clubarts van FC Den Bosch en tevens huisarts, gevraagd of ik met hem wilde samenwerken. Dat was natuurlijk een kans die ik met beide handen aangreep. Het is fijn om met iemand te werken die zoveel ervaring heeft. Het huisartsenvak combineren met mijn passie voor voetbal is voor mij de perfectie combinatie. Als ik mijn ideale werkweek omschrijf, dan werk ik doordeweeks lekker in de praktijk en zit ik vrijdagavond op de bank bij FC Den Bosch – die natuurlijk de wedstrijd wint.”
Datatrackers
“Werken voor de club is een teamprestatie. Samen met Hans, fysiotherapeut Rik van Leeuwen, sporttherapeut Paul Eichelsheim en de technische staf zorgen we dat de spelers zo optimaal mogelijk kunnen voetballen”, vervolgt Wouters. Doordeweeks begeleiden ze het team en beoordelen ze de inspanning van de spelers. “Dat gebeurt tegenwoordig met datatrackers, waarmee we de fysieke prestaties van de spelers kunnen volgen. Met data zoals de hartslag, snelheid en ademhalingsfrequentie kunnen we meten en beoordelen of een speler nog harder kan trainen of juist een stapje terug moet doen. We willen voorkomen dat spelers bepaalde blessures of overbelasting negeren. Dit kan er immers toe leiden dat een blessure erger wordt of dat de speler uitvalt. Als dat dreigt te gebeuren, voeren we samen met het zorgteam overleg over wat een goed trainingsschema voor die speler is.”
Bovendien behandel ik een speler anders dan een patiënt die in de praktijk komt. Ik kan bijvoorbeeld niet bij elke patiënt die ergens pijn heeft een scan uitvoeren, maar een speler bij de club kan ik niet wekenlang met pijn laten rondlopen. Een letsel kan leiden tot een breuk of in het ergste geval zelfs gevolgen hebben voor iemands carrière. Je wilt dan het maximale er uithalen en zult andere overwegingen moeten maken.”
Administratieve rompslomp
Hoofdletsels
Tijdens de wedstrijden in de weekenden is er altijd een clubarts van de thuisclub aanwezig. Wouters kan ook als clubarts van de tegenstanders worden ingezet. “Dan moet je op de hoogte zijn van alle medische calamiteiten, want het komt voor dat je een beoordeling moet uitvoeren op het veld of tijdens de rust in de kleedkamer. Bijvoorbeeld bij een hoofdletsel. Een voetballer krijgt nog wel eens een trap tegen zijn hoofd. Of krijgt, zoals laatst in het nieuws was, vanuit het publiek iets toegegooid. Dan moet je vrijwel direct het veld op en beoordelen hoe erg het hoofdletsel is en of de persoon in kwestie kan doorspelen.”
Het maximale er uithalen
Op de vraag in hoeverre de combinatie van huisarts en clubarts een verrijking is voor zijn leven, antwoordt Wouters dat hij zich ook buiten de praktijk wil blijven ontwikkelen in de medische wereld. “Altijd maar hetzelfde werk en hetzelfde type patiënt lijkt mij heel saai. Het huisartsenvak is al dynamisch, maar mijn week ziet er nu nog dynamischer uit.
Momenteel werkt Wouters via Centric Health bij Huisartsenpraktijk Vlijmen. Hij benadrukt dat Centric Health een goede werkgever is voor hem. “Centric Health zorgt dat ik me primair kan focussen op het uitoefenen van het huisartsenvak, zonder al te veel administratieve rompslomp. Ik weet dat het niet altijd even goed loopt in andere praktijken maar ik werk in een vast huisartsteam met Eric Maessen en Ruth de Bruin en heb het enorm naar mijn zin. Ik word goed gefaciliteerd, waardoor ik voor m’n gevoel echt ‘huisarts’ kan zijn. Daar heeft de patiënt ook baat bij.”
Drie lagen
Dat Wouters iemand is die zich wil blijven ontwikkelen, blijkt ook uit het feit dat hij in de ledenraad van de LAD zit. De ledenraad komt vier keer per jaar bijeen om de koers van de LAD te bepalen. “Ik vind het belangrijk om artsenbreed mee te denken over onderwerpen als arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.”
Wouters volgt tot slot de Master of Business Administration. “Ik zie een verband tussen drie lagen waarin ik werkzaam wil zijn: op de werkvloer, op organisatieniveau en op bestuurlijk niveau. De zorg van nu staat onder druk. We krijgen te maken met nog grotere uitdagingen en daar wil ik graag iets in kunnen betekenen. Ik wil bijdragen aan een kwalitatief goede zorg in de toekomst voor iedereen die het nodig heeft.”