1 minute read

5.2 Samenvatting bevindingen

Next Article
4.4 Gegevensdeling

4.4 Gegevensdeling

5. Welke verbetermogelijkheden komen in beeld voor de signalering en opvolging als het gaat om mensen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsrisico in Groningen?

Om antwoord te geven op de onderzoeksvragen is informatie verzameld door middel van: literatuurstudie, analyse van de calamiteitenonderzoeken, (diepte)interviews met professionals, digitale vragenlijst onder ketenpartners, interviews met naasten en naastbetrokkenen en enkele klankbordsessies.

5.2 Samenvatting bevindingen

Doelgroep

A. Mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag zijn voornamelijk mannen in de leeftijd van 30 tot 50 jaar. Vaak is sprake van psychiatrische problematiek, middelengebruik, contacten met politie/justitie en problemen op een groot aantal levensgebieden zoals wonen, werken en relaties met anderen. Deze mensen zijn vaak al bekend bij de hulpverlening.

Signalering

B. Een hoog veiligheidsrisico bij mensen met onbegrepen gedrag werd door de respondenten gesignaleerd door veranderingen in middelengebruik en/of medicijngebruik (al dan niet in overleg met een behandelaar), het uiten van bedreigingen en het gebruik van geweld. Hierdoor worden ook meer meldingen van overlast van of bezorgdheid over de cliënt gedaan. C. Ongeveer een derde (34%) van de ketenpartners maakt gebruik van (een) risicotaxatie instrument(en) om te beoordelen in hoeverre er sprake is van een veiligheidsrisico.

Er werden verschillende risicotaxatie instrumenten gebruikt.

Samenwerking

D. In de keten wordt naar vermelding het meest samengewerkt met de politie (70%),

GGZ (67%) en de familie van een cliënt (66%) en het minst met de ambulancedienst (29%) en met ziekenhuizen (23%). E. De samenwerking met de ambulancedienst en de politie werd door ketenpartners het hoogst gewaardeerd, respectievelijk met een 7,6 en een 7,3. De samenwerking met het OM, vrienden en buren van de cliënt en de GGZ werden het laagst gewaardeerd door ketenpartners, respectievelijk met een 5,5, een 5,8 en een 6,0. F. Laagdrempelige contacten met een vast contactpersoon en een houding waarin gezamenlijk wordt gezocht naar een oplossing werden als helpend ervaren in de samenwerking. De samenwerking werd negatief beïnvloedt door gebrek aan expertise bij professionals, gebrek aan (het nemen van) regie en denken in protocollen en regels. Het grote aantal betrokken instellingen bij één cliënt was tevens een knelpunt in de samenwerking. G. Ketenpartners gaven aan behoefte te hebben aan een gestructureerde samenwerking en communicatie, maar niet te vaak en niet met te veel organisaties.

This article is from: