3 minute read

5.3 Conclusies

H. Tussen ketenpartners vond in de meeste gevallen (90%) overdracht plaats. Dit gebeurde zowel via daarvoor ingerichte systemen, maar ook regelmatig telefonisch, face-to-face of via de mail. Volgens respondenten gaat tijdens de overdracht regelmatig informatie verloren doordat dit niet altijd onmiddellijk wordt vastgelegd en hetgeen wel is vastgelegd niet voor iedere betrokken hulpverlener toegankelijk is.

Naasten

I. Naasten merkten op dat zij vaak als eerste signalen zien die erop wijzen dat het niet goed gaat met de cliënt. Zij zagen bijvoorbeeld veranderingen in de communicatie, de lichaamshouding en/of gedragingen. J. De naasten die voor dit onderzoek zijn gesproken waren niet tevreden over de mate waarin en de wijze waarop er met hen is samengewerkt door de hulpverlening. K. Het niet geven van toestemming door de cliënt werd veel genoemd als knelpunt bij het samenwerken met naasten. Ook vonden professionals het soms ingewikkeld om met naasten samen te werken, zoals bij naasten die negatief zijn over de ketenpartners of wanneer ze denken dat naasten een slechte invloed hebben op de cliënt.

Knelpunten

L. De knelpunten die in het onderzoek naar voren komen zijn een onvoldoende passend aanbod voor de doelgroep, onduidelijkheid over de mogelijkheden bij en verantwoordelijkheden van andere ketenpartners, gegevensdeling, een enkelzijdige beoordeling en problemen op het gebied van personeel.

5.3 Conclusies

Doelgroep

A. Naar schatting gaat het in Groningen om een kleine groep mensen – zo’n 30 tot 50 personen - waarbij sprake is van een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag.

Deze mensen zijn vaak al in beeld bij verschillende instanties.

Signalering

B. Concluderend kan worden gezegd dat geen ‘patronen’ zichtbaar zijn bij mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag die wijzen op een op handen zijnde incident. Wel kan een aantal veranderingen in het gedrag van de persoon worden opgemerkt, zoals een opeenstapeling van problemen, veranderingen in middelenen/of medicijngebruik en (meer) zorgmijdend gedrag. Ook is voorafgaand aan een incident vaak een toename van (complexe) problematiek op verschillende leefgebieden op te merken. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze signalen niet altijd (tijdig) worden herkend en/of niet als (dusdanig) ernstig worden beschouwd.

C. Doordat niet door alle ketenpartners gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten en in de keten verschillende instrumenten worden

gebruikt, kan dit zorgen voor onduidelijkheid tussen ketenpartners. De expertise op het gebied van risicotaxatie is niet bij alle organisaties aanwezig. Het lijkt van belang deze expertise in te kunnen zetten bij de organisaties waar dit minder aanwezig is.

Samenwerking

D. Er wordt door ketenpartners met een groot aantal partijen samengewerkt. De sociale kaart in Groningen die betrekking heeft op deze (en aanverwante) doelgroep is uitgebreid. Vaak is een groot aantal organisaties betrokken bij een cliënt, wat het moeilijker maakt de hulpverlening op elkaar af te stemmen. Voor een goede samenwerking in de keten zijn onderling vertrouwen, korte (informele) lijnen, kennisdeling en informatie uitwisseling van belang. E. Wat betreft de communicatie tussen ketenpartners lijkt het erop dat er te weinig communicatie is en dat de communicatie soms niet duidelijk genoeg is c.q. de ernst van de situatie niet voldoende weergeeft. F. De overdracht van cliënten gebeurt op verschillende manieren. Regelmatig gaat de overdracht mondeling of via de mail. Door deze informele overdracht gaat gemakkelijk informatie verloren. Het lijkt daarom verstandig de informatie altijd vast te leggen, zodat deze toegankelijk is voor alle betrokken hulpverleners. G. De drie samenwerkingsverbanden die in het rapport worden besproken: de psycholance, het levensloopteam en de vroegsignalering, worden door betrokken ketenpartners als een (potentieel) succes ervaren.

Naasten

H. Samenwerken met naasten bij de behandeling van mensen met een hoog veiligheidsrisico en onbegrepen gedrag wordt door alle betrokkenen als belangrijk gezien. Naast een signaleringsfunctie kunnen zij ook bijdragen aan de ingezette behandeling. Hoewel ketenpartners het van belang vinden met naasten samen te werken bij de behandeling van een cliënt, blijken naasten niet altijd tevreden over de mate waarin en de wijze waarop er met hen wordt samengewerkt. I. Naasten van cliënten zijn van mening dat zij onvoldoende gehoord worden. Het is daarom van belang om naasten goed te informeren over de (on)mogelijkheden van de hulpverlening. Daarnaast is het van belang dat ook naasten voldoende ondersteund worden door organisaties. Bovendien dienen keuzes die worden gemaakt in het behandelproces goed te worden uitgelegd aan de naasten. J. Het niet geven van toestemming door de cliënt om contact te zoeken of informatie te delen met naasten wordt veel genoemd als knelpunt bij de samenwerking met naasten. Dit gebeurt juist vaak op momenten waarop sprake is van een (dreigende) crisis. Belangrijk is hierbij dat goed wordt nagegaan waarom iemand geen toestemming geeft en dat het geven van toestemming zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. Daarnaast is het in sommige gevallen mogelijk om naasten te betrekken zonder toestemming.

This article is from: