PARKvoordetoekomst

Page 1

voor

de

toekom st

Een voorbeeldgids voor de 21 ste eeuw



Zelfkant Ik houd het meest van de halfland'lijkheid: Van vage weidewinden die met lijnen Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen Waar tusschen arm'lijk gras de lorrie rijdt, Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen. Want 'k weet, er is waar men het leven slijt En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid Te vinden dan in bergen of ravijnen. De walm van stoomtram en van bleekerij Of van de ovens waar men schelpen brandt Is meer dan thijmgeur aanstichter van droomen, En 't zwarte kalf in 't weitje aan den rand Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd En in één beeld met sintels opgenomen. [ Simon Vestdijk | 1898 - 1971 ]


gedrukt op

gerecycleerd papier


PARK

v o o r

d e

t o e k o m s t

Een voorbeeldgids voor de 21 ste eeuw AUTEUR

Paul Geerts EINDREDACTIE

Koenraad Raeymaekers v o r m g e v in g

lu'cifer F O T OG R A F I E

Antwerpen Toerisme en Congres (69) | Bart Vangassen (70) | Eli Devriendt (14/25/26/61/65/79/89/99/103/111/116) | Elke Van de Moortel (25, 79) | François de Heel (66) | Frank Rallings (37/123/134/135/138/141) | Gerald Van Rafelgem (93) | Greg Vantyghem (96/103/125) | Iwan Baan (25) | Karel Vanackere (25/65/110) | Katrien Vermeire (152/155/163) | Koenraad Raeymaekers (13/31/103) | Kristien Daem (65) | Lies Van Lierde (125) | Luc De Belie (54) | Nick Verleye (77) | Niko Van Horenbeeck (31) | Novo Photography (35/141) | Pascal Borgonie (37/156/157) | Paul Geerts (13/17/52/72/79/83/84/85/89/94/103) | Stad Oostende (20/21/29/35/41/47/57/88/99/115/119/123/125/155) | Yves Adams (87) | ZEE.Producties (147) De uitgever heeft ernaar gestreefd in de mate van het mogelijke auteursrechten op de illustraties te regelen volgens wettelijke bepalingen. Wie meent toch zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich alsnog tot de uitgever te wenden.

Aleksandra Janowicz | Brian Griffiths | Charlotte Ingelbrecht | Donna Hall | Eli Devriendt | Emma Wray | Frank Rallings | Graham Burgess | Gwenny Cooman | Johan Claeyssens | Julie Willard | Karel Vanackere | Kim Christmas | Kristof Billiet | Norman Kwan | Rebecca Bishop | Rebecca Owen | Richard Shoobridge | Rudy Simoens  n E X T E R N E C O N S U L T A N T S   Eddy Pannecoucke | James Lord | Jan Staes | Koenraad Raeymaekers | Luk Vanmaele | Michelle Parker | Paul Deroose | Paul Geerts | Peter Neal | Richard Berry | Ron Welsh | Silvio Caputo | Sofie Depauw | Sophie Watelle  n M E T D A N K A A N   ADR architectes | Aglaée Degros | Alain Maes | Allies & Morrison | An Meganck | Anke Vos | Bart Bronders | Bart Slabbinck | Bart Van Gassen | Belgian Translation Center | Beth Axtel | Bill Piggott | Bexhill Museum | Brecht Zwaenepoel | Camber Parish Council | Charlotte Logghe | Chris Blair-Myers | Christina De Prêtre | Christine De Clerck | Christophe De Zutter | Clare Parkinson | Claudie Sculley | Daniel Collins | David Durtnall | David Greenfields | Debbie Peters | Dries Debruyne | DS Ontwerp en Onderzoek bv | East Sussex County Council | Elise Liversedge | Elke Van de Moortel | Environment Agency | Eveline Vermeulen | Filip Vanhaverbeke | Frank Maes | Friends of Egerton Park | Georges Descombes | Graham Burgess | Greet Van Eetvelde | Guido Vandenbroucke | Gunther Vanpraet | Guy Loder | Hannah Mears | Hannes Demeyer | Harlind Libbrecht | Hendrik De Vis | Hendrik Tratsaert | Hosper International bv | Ingenieursbureau Witteveen + Bos Belgium nv | Jacky Dereu | James Waite | James Wassell | Jan Debie | Jan Dewulf | Jean Vandecasteele | Jean-Marie Theuninck | Jemma Crawshaw | Johan Broidioi | Johan Claes | Johan Vande Lanotte | Johan Vandenabeele | Jörn Schöpke | Joy Hughes | Julien Descombes | Karen Landuydt | Kate Moysen | Kathy Belpaeme | Katrien Laenen | Katrien Vermeire | Keri Davis | Kevan Aspeslagh | Klaas De Smet | Kristof Beuren | Kurt Meerschaert | Laura Vanslembrouck | Levi Vermote | Lies Van Lierde | Liesbeth Lefèvere | Lieven Pascal | Louise Mansfield | Luc Deschepper | Maarten Wuestenbergs | Malcolm Johnston | Marc Liebaert | Mark Dowling | Mark Wilschut | Martine Meire | Mathieu De Meyer | Must stedebouw architectuur laboratorium | Natalie Bumpus | Nathalie Dewulf | Natural England | Nick Sibbett | Norman Kwan | Patrice Vanderbeke | Paul Lingier | Peter Craeymeersch | Peter Vanslambrouck | Peter Verhelst | Philippe Beernaert | Phillip Van den Bossche | Rachel Scanlan | Rachel Simpson | Radiator Arts | Robin Vennard | Rolf Quaghebeur | Ronald Van de Sompel | Ruben Joye | Russell Paisley | Samer Bagaeen | Sara De Greve | Sara Demuynck | Sinead Mc Donnell | Siska Van de Steene | Sofie Troch | Stefan Devoldere | Stijn Van de Wiele | Technum Tractebel Engineering | Tom Doust | Tom Germonpré | Tony Leonard | Tourism South East | University of Brighton Planning School | Valerie Titli | Veerle Heyens | Vicky Bracke | Vicky Pettens | Vincent Drouard | Virginie Michils | Wouter Deventer | Yves Miroir | 1066 Country 2 1 s t C E N T U R Y P A R K S P R O J E C T T E A M

V.U. Kristof Beuren, Stadssecretaris Stad Oostende, Vindictivelaan 1, 8400 Oostende Depotnummer: C/2013/0342/22


Voorwoord

[  4 ]

Zappen of studeren? Hoe lees je dit boek?

[  6 ]

1

Vanwaar komen ze? Waarom hebben we ze nodig? Een wandeling door het park.  [  8 ]

h o o F D S T u K 1 H e t p a r k v a n t o e n  [  10 ] h o o F D S T u K 2 D e c o m e b a c k v a n h e t p a r k  [  14 ]

B De herontdekking van de stad [ 14 ] C Drager van duurzame stedelijkheid [ 16 ] D Onderdeel van een groene infrastructuur [ 18 ] E Stad-platteland: een revisie [ 22 ] h o o F D S T u K 2 WAAROM WE Z E NODIG H EBBEN  [  26 ]

B Stedenbouwkundige en landschappelijke waarde [ 28 ] C Een gezondere bevolking [ 28 ] D Sterkere en veilige gemeenschappen [ 32 ] E Recreatieve meerwaarde [ 34 ] F Toeristische meerwaarde [ 34 ] G Beschermen en verhogen van de biodiversiteit [ 40 ] H Verbetering van de milieukwaliteit [ 42 ] I Klimaatmitigatie en -adaptatie [ 42 ] J Een herboren stadslandbouw [ 51 ] 1) Economische troeven [ 56 ]

2

Parken voor de 21ste eeuw. Een blauwdruk  [  62 ]

h o o F D S T u K 1 H o e v e e l h e b b e n w e e r n o d i g ?  [  66 ]

B Kwantitatieve normen [ 67 ] C Een paar aanbevelingen [ 68 ]

h o o F D S T u K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r ?  [  72 ]

B Veelzijdige

parken [  73 ]

Begraafpl aatsen [  73 ] Spo rtparken [  74 ] Bedrijven- en k anto orparke n  [  74 ] gro eiparkeerterreinen [  74 ] Metro po l itane of regioparke n [  76 ]

C Verrassende parken [ 82 ] Postindustriël e parken [  82 ] Vuil nisbelt wo rdt park  [  82 ] Kazernes en mil itaire dome in e n  [  86 ] Spo orw egparken [  86 ] Autoweg wordt park  [  90 ] Dak parken [  90 ] Waterfronten [  90 ]

D Postzegelparken [ 92 ] E Historische parken [ 94 ] 2


h o o F D S T u K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e ?  [  96 ]

B Onderdeel van een netwerk [ 98 ] C Bereikbaar en toegankelijk [ 101 ] D Multifunctioneel [ 102 ] E Aantrekkelijk [ 102 ] Activiteiten [  102 ] Comfort en uitru st ing [  104 ] De bepl anting [  104 ] Onderho ud [  105 ] Veil igheid [  106 ]

F Veelkleurig [ 107 ] G Mooi [ 112 ] H Duurzaam [ 113 ] I Flexibel en aanpasbaar [ 115 ] h o o F D S T u K 4 W a t m a a k t v a n e e n p a r k e e n s u c c e s ?  [  116 ]

B Ambitie [ 118 ] C Sterk bestuur [ 118 ] D Een groenstrategie [ 120 ] E Samenwerking en integratie [ 120 ] F De regionale dimensie [ 120 ] G Ontwerpkwaliteit [ 121 ] H Tijd nemen [ 122 ] I Coalities smeden [ 122 ] J Participatie [ 124 ] 1) Promotie [ 124 ]

3

6 Best Practice parkprojecten

[  126 ]

B Masterplan en wandelroutes te Camber [ 128 ] C Kinderspeeltuin Egerton Park, Bexhill-on-Sea [ 136 ] D Ervaringstuin Egerton Park, Bexhill-on-Sea [ 142 ] E Groen Lint, Oostende [ 148 ] F Duinenkerkje, Oostende [ 156 ] G Nieuwe Koers, Oostende [ 160 ]

Slotbeschouwing

[  164 ]

Bibliografie

[  166 ]

3


v o o r w o o rd

Parken zijn

van

iedereen

4


PARKEN Z IJN VAN IEDEREEN

Welke parken hebben we nodig in de 21ste eeuw? Dat is de centrale vraag in het Europese Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks. De samenwerking tussen het Rother District in Zuid-Engeland en de stad Oostende startte in 2010 en concentreerde zich gedurende een periode van drie jaar op de studie van zes concrete projecten in Oostende (B), Bexhill-on-Sea (GB) en Camber (GB). Tijdens zes workshops werden concepten, schetsen en plannen besproken en geëvalueerd. Met de hulp van collega’s binnen verschillende administraties, externe deskundigen en studenten kregen de projecten verdere inhoud en vorm en werd duidelijk welke groene ruimten we vandaag moeten uittekenen. In steden als Bexhill-on-Sea en Oostende werd het stedelijk groen vooral geconcipieerd in de 19de eeuw. Groen werd in de eerste plaats aangelegd voor de rijke burgerij, die haar vakantie aan zee doorbracht en flaneerde in een romantisch park. Egerton Park in Bexhill-on-Sea, het Leopoldpark en het MariaHendrikapark in Oostende zijn hiervan sprekende voorbeelden. In de ’waanzinnige’ 20ste eeuw is er heel veel veranderd. Koning auto kwam ten tonele en vele parken moesten inbinden en plaats ruimen voor de ‘vooruitgang’. In Bexhill-on-Sea verrezen gebouwen in Egerton Park en in Oostende werden de parken verkleind voor de aanleg van wegen. Vandaag is er een hernieuwde aandacht voor park en landschap. We weten nu hoe belangrijk en noodzakelijk groene publieke ruimten zijn voor de leefbaarheid van de stad en de gezondheid van haar burgers.

Dankzij de democratisering tekenen we vandaag geen parken meer voor een bepaalde doelgroep, ’the rich and famous‘ van weleer, maar ontwerpen we parken en landschappen voor iedereen: arm en rijk, jong en oud, voor de bewoners van de kuststeden en voor de toeristen. Het project ‘21st Century Parks’ maakte duidelijk dat ook de thema’s veel ruimer zijn dan voorheen. Naast toerisme en recreatie komen ook thema’s als stedelijke landbouw, mobiliteit, klimaatverandering en energie in het vizier. De groene ruimten zijn niet langer monofunctioneel, een plek om te ’wandelen en even te verpozen‘, maar ze hebben nu een meervoudige identiteit en geven een antwoord op de uitdagingen van de 21ste eeuw. Hedendaagse projecten zijn ook niet langer het product van een gerenommeerd architect die ‘zijn ding doet’ maar komen tot stand via een gedegen proces, waarbij er een afstemming is tussen de verschillende administratieve diensten en de diverse beleidsniveaus. Er wordt in overleg een projectdefinitie geformuleerd en er wordt gezocht naar een interdisciplinair team dat de opdracht kan uittekenen. De dialoog met de gebruiker loopt als een rode draad door het planningsproces. Inwoners en toeristen worden bevraagd en schrijven zo mee aan het verhaal van de 21ste-eeuwse parken. Door de Europese samenwerking tussen het Rother District en de stad Oostende werd er heel wat kennis

5

gedeeld en werd er gefocust op de problematieken van kust­steden, zoals de plotselinge toeloop van toeristen en de specifieke klimatologische omstandigheden. Maar uiteindelijk bleken de opgedane ervaringen en ’best practices‘ overdraagbaar naar alle steden. Ze zijn universeel. Grensoverschrijdende samenwerkingen zijn steeds interessant. We kregen een andere kijk op ons project. Andere Europese landen leggen andere accenten. Dergelijke kruisbestuivingen komen het uiteindelijke resultaat zeker ten goede. Ze maken een project veel gelaagder: sterk, rijk, divers, toekomstgericht… Deze gids toont niet enkel de zes casestudies die onder de loep genomen werden in het kader van deze Europese samenwerking. Het bevat ook heel wat internationale voorbeelden van hedendaagse parken, landschappen en andere groenvoorzieningen die voorbeeldig en inspirerend zijn. In eerste instantie werd de gids opgevat als een best practice guide voor politieke mandatarissen uit de Interreg IVA 2 Zeeën regio. Na drie jaren intensieve samenwerking tussen de stad Oostende en het Rother District blijkt dat onze opgedane ervaring en kennis best veel breder gedeeld worden. We hopen dan ook dat dit een voorbeeldgids wordt voor iedereen. Veel lees- en kijkgenot! Jean Vandecasteele, Burgemeester Oostende [ B ] Councillor Joy Hughes, Chairman, Rother District Council [ GB ] Johan Vande Lanotte, Belgische Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Consumenten en Noordzee


Z app e n o f st u d e r e n ?

Zappen of studeren?

Hoe

wandel

je

door

6

dit

boek?


H o e wa n d e l j e d o o r d i t b o e k ?

De laatste decennia zijn we getuige van een opvallende parkrevival: wereldwijd worden verwaarloosde (stads)parken gerenoveerd en worden nieuwe stads- en regioparken en groene ruimten aangelegd. Steden concurreren met elkaar om de titel van ‘groenste stad’. Om bewoners, bezoekers en investeerders aan te trekken en vast te houden, wordt het immers essentieel voor steden om een duurzame en aantrekkelijke woon-, vrijetijds- en werkomgeving te kunnen bieden. Het park van de 21ste eeuw is niet langer een geïsoleerde groene ruimte binnen de bebouwde omgeving. Als publieke ruimte met een sociale, economische, culturele en ecologische betekenis maken parken deel uit van een groenstructuur of worden ze ingeschakeld in een netwerk van ‘groene infrastructuur’. Die structuren of netwerken beperken zich niet tot de binnenstedelijke ruimte, maar

omvatten het hele hinterland. In deze gids bekijken we het park als een planningstool om groen op een strategische manier in te zetten in de druk bezette en dynamische stedelijke en randstedelijke ruimte. Het park wordt een geometrische metafoor om de gaten in en rond de stad, de vele verwaarloosde of te herbruiken ruimten te benoemen en daardoor een nieuwe betekenis en een nieuw programma te geven. In het eerste deel van de gids geven we een aantal verklaringen voor de parkrevival. Waarom hebben steden en regio’s sterke parken nodig? Ze maken de stad levendiger, aangenamer en mooier. Ze geven ademruimte en zorgen ervoor dat de compacte stad ook leefbaar blijft. Ze worden dan ook steeds meer ingezet als een hefboom voor stads- en streekontwikkeling. Ze hebben ook een belangrijke natuurfunctie, zowel binnen als buiten de stad. In het tweede deel verkennen we,

aan de hand van innovatieve voorbeelden en praktijken, vier thema’s rond het nieuwe park van de 21ste eeuw: Hoeveel parken hebben we nodig? Waar vinden we de nodige ruimte? Welke parken hebben we nodig? En hoe kunnen we die parken realiseren? In de loop van het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks werd immers duidelijk dat de ontwikkeling van parken voor de 21ste eeuw niet alleen een kwestie is van nieuwe ruimtelijke, stedenbouwkundige en ecologische inzichten, maar ook nieuwe politieke en bestuurlijke planningsprogramma’s, samenwerkingsvormen, ontwerpmethoden en participatietrajecten vereist. In dit hoofdstuk formuleren we een aantal aanbevelingen of ‘beste praktijken’, gebaseerd op ervaringen en lessen uit het project 21st Century Parks. Het derde deel ten slotte beschrijft een aantal ‘beste praktijkvoorbeelden’ uit het 21st Century Parks programma in Oostende, Bexhill en Camber.

Dit boek laat zich evengoed ‘zappend’ als chronologisch lezen. Daar zorgen de vele kaderstukjes voor die bijkomende ‘in-depth’ informatie of concrete praktijkvoorbeelden leveren bij het brede verhaal. De informatie in het boek wordt trouwens ook gelinkt aan de zes casestudies achteraan die de basis voor dit project vormden. Voor wie deze publicatie een startpunt voor een grondiger studie betekent, geven de vele ‘Meer lezen’ rubriekjes en de uitgebreide bibliografie een breed overzicht van alle informatie (gedrukt én online) die omtrent dit thema te vinden is. 7


1

deel

8

Het park van toen

een geschiedenis in vogelvlucht

Comeback van het park Waarom we ze nodig hebben


Vanwaar komen ze? Waarom hebben we ze nodig?

Een wandeling door het park ‘Kon men vroeger spreken van stedelijke eilandjes in een zee van groen, dan zijn we nu geëvolueerd naar een stedelijk landschap met groene fragmenten.’

9


deel 1 

Les Tuilleries (Parijs)

10

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k


h o o F D S T u K 1 H e t p a r k va n t o e n

He t

park

van

toen

Tot het einde van de achttiende eeuw waren parken particulier eigendom en werden ze nagenoeg uitsluitend aangelegd in opdracht van aristocraten. Soms waren ze wel geopend voor een select publiek, maar ze dienden toch vooral voor de privégenoegens van de happy few.

Aristocratische roots

er steevast een theehuis, muziekkiosk, standbeelden van lokale helden, bloemenperken en dendrologische curiosa. De parken waren toegankelijk voor iedereen, mits men zich gedroeg naar burgerlijke fatsoensnormen. Op deze wijze fungeerde een park ook ‘ter opvoeding van het volk’ (Van Rooijen 1984). Of zoals de Victoriaanse tuinontwerper en -auteur J.C. Loudon het uitdrukte: ‘om het intellectuele gehalte van de laagste sociale klassen op te krikken’. Vaak speelden trouwens sociale of filantropische overwegingen mee: parken, zo geloofde de stedelijke en industriële elite, vormden een noodzakelijk tegengewicht voor de dichtbevolkte, vuile en ongezonde stad met haar verstikkende en mensonwaardige industrie. Het waren plekken waar de werkende bevolking, die niet de middelen had om tijdens het weekend naar het platteland te vluchten, zich kon ontspannen in een natuurlijke omgeving en even letterlijk op adem kon komen. Aan de basis van deze parken lag in feite een anti­ stedelijk ideaal dat dweepte met arcadische natuurbeelden en dat de geluiden, geuren en beelden van de stad zoveel mogelijk wilde buitensluiten. Dat vertaalde zich in de romantische, ‘natuurlijke’ vormgeving van veel van deze parken. Net zoals de voormalige aristocratische parken, functioneren veel van deze oude burgerlijke stadsparken vandaag nog steeds goed en zijn ze enorm populair. Dat heeft in grote mate te maken met hun multifunctionele oorsprong: stadsverfraaiing met de nadruk op een esthetisch genoegen, gecombineerd met sociale, educatieve en recreatieve motieven.

Veel van onze Europese stadsparken maar ook grotere groengebieden aan de stadsrand en op het platteland vinden hun oorsprong in die private kasteeldomeinen en landgoederen. Het is opmerkelijk dat veel van die oude aristocratische parken vandaag, in een totaal andere sociale, culturele en demografische context, nog zeer goed func­ tioneren. Denk maar aan de voormalige koninklijke parken in steden als Wenen, Berlijn, Londen, Parijs of Turijn.

Spiegel van een nieuwe heersende klasse Het openbare (stads)park zoals we dat nu kennen, speciaal aangelegd voor publiek gebruik temidden van stedelijke bebouwing, ontstond pas op het einde van de achttiende eeuw en kwam tot volle bloei in de negentiende eeuw. Op het Europese vasteland werd daarbij dikwijls gebruik gemaakt van voormalige vestingwerken of stadswallen, gesloten kloosters of ongebruikte gronden of landerijen die vroeger buiten maar nu in of aan de rand van de stad lagen. Deze parken, die soms met private middelen werden gerealiseerd, waren op de eerste plaats een uiting van burgertrots. De toenmalige stedelijke elite droomde ervan, in navolging van de adellijke voorbeelden, haar stad te verfraaien met veel groen en monumentale gebouwen. De parken werden aangelegd volgens smaak en inzicht van de welgestelde burgerij en boden haar ook de gepaste recreatiemogelijkheden zoals flaneren, paardrijden, thee drinken, boottochtjes maken enzovoort. Bezoekers vonden

11


deel 1

De stad in ademnood

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

om uiteenlopende redenen als vuil, ongezond, gevaarlijk en te mijden ervaren. Wie het zich kon permitteren ontvluchtte de stad, alleen wie het zich financieel niet kon veroorloven bleef achter. Als (binnen)steden nog nieuwe inwoners aantrokken, dan waren dat vooral migranten. Vele steden werden armlastig, er werd nog nauwelijks geïnvesteerd in de stad en stadsverfraaiing was al helemaal niet meer aan de orde. Het groen was daarvan vaak een van de eerste en belangrijkste slachtoffers: parken en plantsoenen werden verwaarloosd en verschraalden. In plaats van bloemen vond je er onkruid, afval en graffiti. Van een ontmoetingsplaats voor jong en oud, werd het stadspark een niemandsland, in het beste geval een toevluchtsoord voor junkies of straathonden. Dat sloeg niet alleen esthetische wonden, maar had ook een grote impact op de leefbaarheid van de stad in diverse opzichten: sociaal, ecologisch… ■■ Die evoluties werden nog versterkt door nieuwe stedenbouwkundige modellen en ideeën, zoals het Britse tuinstadmodel met zelfvoorzienende satellietsteden in een groene omgeving. Alhoewel er slechts enkele tuinsteden volgens het concept van Ebenezer Howard gerealiseerd werden, lag dit en andere gelijkaardige modellen in tal van Europese landen mee aan de basis van de ontwikkeling van tuinwijken, residentiële verkavelingen en woonparken in de groene stadsranden. Het leidde zelfs tot de ontwikkeling van nieuwe steden. Oorspronkelijk bedoeld om de groei van de stad in goede banen te leiden, versterkte dit de trend naar ontstedelijking en suburbanisering of plattelandsverstedelijking. ■■ Ook de ideeën over de ‘functionele stad’ uit het ‘Charter van Athene’ van het CIAM uit 1933 hadden verstrekkende gevolgen. Het CIAM pleitte voor een strikte scheiding en herordening van de stedelijke hoofdfuncties – wonen, werken, recreatie en verkeer – en predikte de prioriteit van licht, lucht en ruimte. Die functionele stad zou gerealiseerd worden door middel van stroken groen die alle delen van de stad met elk hun eigen specifieke functie van elkaar zouden scheiden. Ook zou nog maar één type woningbouw worden toegepast: hoogbouw, met ertussen genoeg (groene) ruimte om de snelgroeiende stadsbevolking een plek te kunnen geven. Nieuwe woonwijken kregen vaak een amorfe standaard groene/open ruimte, die meestal niet echt ontworpen was en die weinig esthetische, recreationele of biodiversiteitwaarde bezat. Die modernistische ideeën werden in de naoorlogse wederopbouw en bij grootschalige stadsuitbreidingen in tal van Europese steden toegepast, soms met succes, vaker met redelijk desastreuze gevolgen.

In de loop van de twintigste eeuw verloren vele steden hun glans en kwam ook het klassieke stadspark steeds meer in de verdrukking. Alhoewel er op dit vlak grote verschillen bestaan tussen de verschillende Europese landen en zelfs tussen verschillende steden binnen eenzelfde land, kunnen toch een paar grote evoluties worden onderscheiden. ■■ In de strijd om de schaarse ruimte moest groen het dikwijls afleggen tegen sterkere sectoren als woningbouw, handel, industrie en de vaak overmaatse verkeersinfrastructuur. Parken, maar ook stadstuinen, groene vesten, de bomen in de straat en rond het plein… alle groen werd in toenemende mate opgeofferd aan gebouwen en, na de Tweede Wereldoorlog, vooral aan de auto. ■■ Tegelijk traden grote veranderingen op in het gebruik van en ideeën over de vormgeving van het stedelijk groen. Boden de 19de-eeuwse stadsparken vooral passieve recreatiemogelijkheden, dan ging het 20ste-eeuwse park zich meer en meer richten op actieve recreatie: sport en spel. Dat had ook zijn invloed op de vormgeving: minder kijk- en meer gebruiksgroen, waardoor bloemenperken bijvoorbeeld moesten wijken voor sportvelden en speelweiden. Het romantische en idyllische had afgedaan, (mono)functioneel en zakelijk waren de ordewoorden. In veel gevallen resulteerde dat in een schrijnende banalisering en ongeïnspireerde uniformisering. Ook de toegenomen aandacht voor natuur en milieu vanaf de jaren ’60 had een invloed op de vormgeving en het beheer van stadsparken. Erg onderhoudsintensieve en klassieke sierbeplanting werd vervangen door semi-natuurlijke vegetaties, nieuwe natuurbeelden werden geïntroduceerd en exoten moesten in toenemende mate wijken voor zogenaamde inheemse beplanting. ■■ Mede door de groei van voorsteden, suburbanisatie en uitdeining van de stad, de urban sprawl, vooral vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw, veranderde ook de ligging van parken ten opzichte van de bebouwde omgeving. Terwijl ze voorheen als autonoom object temidden van de bebouwing lagen, werden ze meer en meer een functioneel onderdeel van de groene dooradering en/of omkadering van de uitdeinende stad, met ‘groene vingers’ en ‘groene gordels’ (Vroom 2010). ■■ Een andere nefaste factor was de economische teruggang van vele steden vanaf de jaren ’60-‘70, in combinatie met de toegenomen automobiliteit en de antistedelijke grondstroom in tal van Europese landen. Steden waren niet langer attractiepolen, maar werden

12


h o o F D S T u K 1 H e t p a r k va n t o e n

Unitaswijk te Deurne (Antwerpen)

Woonblokken Kiel (Antwerpen)

‘Aan de basis van vele parken lag in feite een antistedelijk ideaal dat dweepte met arcadische natuurbeelden en dat de geluiden, geuren en beelden van de stad zoveel mogelijk wilde buitensluiten. Dat vertaalde zich in een romantische, ‘natuurlijke’ vormgeving.’ Parc des Buttes-Chaumont (Parijs) Trentham Park (Stoke-on-Trent)

13


Park Fiction (Hamburg)

deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘De status van elke hoogstaande beschaving leest men af aan haar steden en de status van een stad leest men onder meer af aan de kwaliteit van haar openbare ruimten, haar parken en pleinen.’ ▼

[ John Ruskin ]

14


h o o F D S T u K 2 c o m e b a c k va n h e t p a r k

comeback van

he t

park

Sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw zijn we getuige van een opvallende parkrevival: wereldwijd worden verwaarloosde (stads)parken gerenoveerd en worden nieuwe binnen- en tussenstedelijke stads- en regioparken en groene ruimten aangelegd. Steden concurreren met elkaar om de titel van ‘groenste stad’. Om bewoners, bezoekers en investeerders aan te trekken en vast te houden, wordt het immers essentieel voor ‘slimme’ steden om een duurzame en aantrekkelijke woon-, vrijetijds- en werkomgeving te kunnen bieden. Alhoewel er ook hier weer grote verschillen bestaan tussen de verschillende Europese landen en steden, zien we toch een aantal gemeenschappelijke factoren die die hernieuwde belangstelling voor het (stads)park kunnen verklaren. We kunnen ze groeperen in vier thematische

clusters die nauw met elkaar zijn verbonden: 1. de herontdekking van de stad 2. het park als drager van duurzame verstedelijking 3. het park als onderdeel van een groene infrastructuur 4. de nieuwe relatie tussen stad en platteland.

De herontdekking van de stad De voorbije decennia hebben we de stad herontdekt en staat de aantrekkelijkheid van het stadsleven in termen van ruimtelijke kwaliteit (fysiek) en leefbaarheid (sociaal) opnieuw bovenaan op de politieke agenda. ‘Voor het eerst sinds 50 jaar heeft zich een meetbare cultuurshift voorgedaan ten voordele van de steden. Dit weerspiegelt op nationale schaal het nieuwe engagement ten aanzien van de stedenbouwkundige renaissance,’ schreef Richard Rogers in het eindrapport van de Britse Urban Task Force (2005). ‘Stedelijkheid is voor ons de mentaliteit van de 21ste eeuw, deze eeuw is de eeuw van de stad,’ meent ook de Vlaamse Task Force Stedenbeleid (De Rynck et al 2003).

B

Diverse factoren en contexten hebben bijgedragen tot die hernieuwde aandacht voor de stad. Ze hebben zowel te maken met de problemen als met de kansen van de stad. ■■ De groeiende bezorgdheid over de stedelijke problemen (verpaupering, werkloosheid, migratie en integratieproblemen, veroudering, criminaliteit en onveiligheid, verouderde en minderwaardige huizen en infrastructuur, leegstand en verval...) en de politieke, sociale en maatschappelijke gevolgen daarvan, zoals rellen en de opkomst van extreem rechts, zetten beleidsmakers en politici in tal van Europese landen ertoe aan om te investeren in stadsvernieuwing.

15


deel 1

■■

■■

■■

Het groeiende besef dat de slordige uitwaaiering van de stad over het buitengebied en de toenemende verspreiding van stedelijke functies over het platteland niet alleen een probleem van de stad is maar de hele omgeving raakt: teloorgang van landschappen, open ruimte en natuur, verlies van lokale identiteit en samenhang, een dichtslibbend verkeer en een problematische duurzaamheid (door een verkwistend bodemgebruik, energieverspilling, verloren natuur).

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

waar openheid en diversiteit, vertier en cultuur te vinden zijn. ‘Niet de stadsvlucht maar de stadslucht maakt vrij’ (De Rynck et al 2003).

De stedelijke revival is gelukkig niet alleen een problematisch verhaal vol kommer en kwel, maar ook een optimistisch verhaal van kansen en uitdagingen. De laatste twee à drie decennia zien we in vele steden (of stadsgewesten) een economische regeneratie en is het economisch en politiek gewicht van steden en stadsgewesten toegenomen. De stad wordt, met dank aan stadsgoeroes als Richard Florida, steeds meer gezien als dé plek voor ontwikkeling en innovatie en als motor van postindustriële welvaart. De stad is niet het probleem, maar de oplossing. Steden zijn opnieuw spannend en inspirerend geworden en winnen aan populariteit, als kwalitatieve leefomgeving waar mensen graag en bewust willen wonen, werken en vertoeven en als toeristische bestemming. Vooral jonge, hoog opgeleide tweeverdieners, die vaak in een of ander creatief beroep zijn tewerkgesteld, verblijven en wonen graag in de stad,

■■

Werd de stad tot voor enkele jaren beschouwd als een ecologische woestijn, het tegendeel van natuur, en de urbanisering als een belangrijke bedreiging van de biodiversiteit, dan is vandaag duidelijk dat er ook een stedelijke natuur bestaat, dat steden ecosystemen zijn met zeer gevarieerde habitats (tuinen, parken, spoorwegbermen, braakliggende terreinen, brownfields, rivieren…) en een eigen, rijke biodiversiteit, met soorten die zich daar kunnen vestigen of handhaven en profiteren van de specifieke eigenschappen van de stad. Sinds kort bestaat er zelfs een specifieke City Biodiversity Index om de biodiversiteit in steden in kaart te brengen en het effect van bepaalde beleidsmaatregelen te meten.

■■

Gezien de grote impact van steden op de natuur-, milieu- en energiebalans van een land – de ecologische voetafdruk van onze steden – spelen zij ook een cruciale rol in het aanpakken van de vele uitdagingen op het vlak van duurzaamheid, biodiversiteit, klimaat en dergelijke (zie bijvoorbeeld Global Partnership on Cities and Biodiversity: www.cbd.int).

Meer le z en Department for Communities and Local Government 2000 | De Rynck et al 2003 | Kelcey 2011 | Müller 2010 | Urban Task Force 1999 | Urban Task Force 2005 | De Bruyn J. & Vermeulen S. 2012 | www.fh-erfurt.de/urbio | www.conturec.de

Drager van duurzame stedelijkheid Het wordt vandaag algemeen erkend dat parken een belangrijk onderdeel zijn van de stedelijke revival en dat sterke en slimme steden en regio’s sterke en slimme parken nodig hebben. ‘Begin met het Park’, zo adviseert de Britse Commission for Architecture & the Built Environment (2005) zelfs. Vele steden proberen met grootschalige ruimtelijke projecten nieuwe investeringen, bezoekers en bewoners aan te trekken. In Europa was Barcelona daarin een pionier, intussen zijn vele Europese steden gevolgd. Zoals alle handboeken en manifesten over stedelijke renaissance en duurzame stedelijke ontwikkeling benadrukken, is de kwaliteit van de publieke ruimte in het algemeen en van de groene ruimte in het bijzonder daarbij een cruciale factor. ‘Goed ontworpen en onderhouden publieke ruimten moeten het hart van elke gemeenschap vormen. Zij zijn de basis voor publieke interactie en sociale integratie en zij zorgen voor het ruimtelijke bewustzijn waaruit

C

burgerzin ontstaat’, stelde de Urban Task Force in haar eindrapport (2005). ‘Parken en groenzones dienen de kern te vormen van de renaissance van onze steden en gemeenten,’ aldus Sally Keeble, voormalig Brits minister voor Herontwikkeling, in het eindrapport van The Urban Green Spaces Task Force (2002). ■■ Een bepaalde dichtheid en concentratie moeten nagestreefd worden om de specifieke eigenschappen en voordelen van de stad te behouden en de verdere uitwaaiering van de stad tegen te gaan. Maar steden bestaan niet alleen uit steen. De grote verzegelde oppervlakte en hoge bebouwingsdichtheid zorgen voor een aantasting van het stadsklimaat en maken de stad onleefbaar voor mens én dier. Eenmaal de grens van leefbaarheid overschreden, werkt stadsverdichting contraproductief. De burger zal de compacte stad ontvluchten, op zoek naar groen en ruimte. Een belangrijke reden om de stad te verlaten is bijvoorbeeld het gebrek aan stedelijk (kindvriendelijk) groen. Ook

16


h o o F D S T u K 2 c o m e b a c k va n h e t p a r k

dieren en planten verliezen hun bestaans­mogelijkheden in de stad. Het vinden van het juiste evenwicht tussen dichtheid en compactheid aan de ene kant en levenskwaliteit in een gezond stadsmilieu aan de andere kant vormt de belangrijkste uitdaging voor de stedelijke gebieden in Europa. Densiteit is maar duurzaam als er voldoende groen, water en open ruimte beschikbaar zijn. In een gezond geritmeerd stedelijk milieu is er een voortdurende dialoog tussen ‘groen’, ‘blauw’ en ‘rood’. We moeten daarover niet meer afzonderlijk, maar geïntegreerd denken: op een intelligente manier verdichten betekent programma’s verweven en voorzieningen delen. Dat is een essentiële voorwaarde voor duurzame stads(regionale) ontwikkeling. ■■

Mede onder impuls van auteurs zoals Jan Gehl en Larry Beasley is de aandacht verschoven van de parade van architectonische iconen en skylines naar samenhang in het stedelijk weefsel, de cultuurhistorische gelaagdheid, het leven op de straat en het comfort voor bewoners en gebruikers. De nieuwe stedelijkheid gaat over het maken van een comfortabele stad voor bewoners en gebruikers, over stedelijke samenhang en het maken van goede verbindingen.

■■

Groen wordt nog al te vaak gezien als het onschuldige en idyllische tegenbeeld van de stad of als een restcategorie die de onvolmaaktheden van het stedelijke leven moet compenseren. Groen als buffer om woongebieden van

elkaar te scheiden, om de aandacht van lelijke gebouwen af te leiden of om industriële installaties aan het oog te onttrekken. Terwijl groen net de kwaliteiten van de stad moet benadrukken in plaats van de gebreken te verhullen, moet verbinden in plaats van te scheiden. ■■

In een nieuw stedenbouwkundig concept op basis van groene contravormen, de zogenaamde ‘inversiestedenbouw’, vormt de onbebouwde ruimte van het stedelijke gebied de basis voor de ontwikkeling van de stad. Omdat deze gebieden als waardevol en onaantastbaar worden beschouwd, wordt het stelsel van open ruimten binnen de stedelijke agglomeratie structuur- en beeldbepalend. ‘Het land in de stad’ wordt op deze manier de basis voor verdere stedelijke ontwikkeling. De inrichting van de openbare ruimte en de omliggende bebouwing zullen hieraan moeten aangepast worden. Zo komt men van groen als ruimtevrager tot het principe van groen als ruimtedrager. Rondom de aaneenschakeling van open ruimten ontstaat een nieuw soort binnenstebuiten gekeerd vestigingspatroon, waarbij de bijzondere functies aan de randen van de groene enclaves gesitueerd worden (Heyn & Hermy 2002).

■■

De stadsvlucht en postindustriële leegstand in de stad bieden ruimte voor nieuwe functies en een meer leefbaar woonmilieu, onder meer door de creatie van meer of nieuwe vormen van groene ruimte.

Meer le z en De Gravelaine F. 2001 | De Roo M. 2011 | Cabe Space 2005b | Greater London Authority 2002 | Mayor of London 2012 | Natural England

2009b | Simoens I 2010b | Turner T. 1996 | VROM-Raad 2010 | Williams K. 2004 | www.planning.org/cityparks/briefingpapers/communityrevitalization.htm | www.planning.org/cityparks/briefingpapers/smartgrowth.htm | www.thegreencity.com

De Reichstag (Berlijn)

17


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘Parken vormen een wezenlijk onderdeel van de stedelijke infrastructuur die ons moet helpen de uitdagingen van de 21ste eeuw aan te gaan.’ ▼

[ Michael Bloomberg - Design Trust for Public Space & The New York City Department of Parks & Recreation 2010 ]

Onderdeel van de groene infrastructuur Parken zijn niet alleen belangrijk als een ‘groene ruimte’ waar het aangenaam vertoeven, wandelen of spelen is, een vorm van ‘kwalitatieve leegte’ in de bebouwde omgeving. De laatste jaren is het besef gegroeid dat ze ook een belangrijke ecologische rol spelen en als ecosysteem heel wat diensten kunnen leveren, zoals waterzuivering en waterberging, bescherming van habitats, verbeteren van de luchtkwaliteit, opslag van CO2, het koelen van steden, enzovoort. In die zin zijn ze een belangrijk onderdeel van de zogenaamde groene infrastructuur. De groene infrastructuur is een relatief nieuw concept dat is overgewaaid uit de Angelsaksische landen en sinds kort ook hoog op de agenda van de Europese Unie staat als een cruciale pijler in het Europese beleid inzake biodiversiteit, ecosysteemdiensten en klimaatadaptatie. Groene Infrastructuur wordt door de Europese Commissie zelfs beschouwd als dé sleutel om die thema’s te verankeren in de meeste andere Europese beleidsdomeinen. ■■

d

sche, sociaal-culturele en ecologische waarden en belangen kunnen samengaan. De focus ligt niet langer op ‘scheiden’ maar op ‘verweven’. Daarin verschilt het van vergelijkbare concepten zoals ecologische netwerken, functioneel groen of een groene ruimtestrategie. Alhoewel die ecologische netwerken en groene ruimten belangrijke onderdelen zijn van de groene infrastructuur, hebben ze een beperktere draagwijdte. Bij een ecologisch netwerk primeert de ecologische invalshoek, bijvoorbeeld de bescherming van de biodiversiteit. Een groene ruimtestrategie focust vooral op de toegankelijkheid en de recreatieve of esthetische kwaliteit van individuele groene ruimten. Bij ‘functioneel groen’ bestaat het gevaar dat men één specifieke functie naar voor schuift, bijvoorbeeld behoud van biodiversiteit, recreatie, klimaatadaptatie of het tegengaan van luchtvervuiling, ten koste van andere mogelijke functies. [ tabel 1 ]

Aan de basis van het groene infrastructuurconcept ligt de vaststelling dat ons huidige, vaak monofunctionele, ruimtegebruik allerlei problemen creëert op het vlak van biodiversiteit, milieu (luchtvervuiling, waterbeheer, klimaatopwarming...), mobiliteit, woon- en leefkwaliteit. In de plaats daarvan gaat de groene infrastructuur ervan uit dat elk stuk land vele functies kan hebben of zogenaamde ecosysteemdiensten kan leveren. Die functies en diensten kunnen met elkaar interageren en elkaar versterken maar ook belemmeren. Nu al is het bij bepaalde gebiedsontwikkelingen en infrastructuurwerken verplicht om een milieueffecten­ rapport op te stellen, een watertoets uit te voeren. Dat is in zekere zin een negatieve, ‘of-of’ benadering: vermijden dat een bepaald landgebruik milieuschade veroorzaakt. Het groene-infrastructuurconcept gaat een stap verder. Het kijkt naar alle functies die relevant (kunnen) zijn in een bepaald gebied en wil die maximaliseren door op zoek te gaan naar synergieën. Het is een ‘en-en’ verhaal dat via de verweving van functies win-win situaties wil neerzetten. Dat wil zeggen dat gezocht wordt naar ‘mutual gains’, waarbij economi-

18

■■

Groene infrastructuur zou men kunnen opvatten als de ruimtelijke vertaling of de plaatsgerichte benadering van het ecosysteemdienstenconcept, en dit op alle schaalniveaus (wijk, stad, regio…). Zo koppelt het Europese Milieuagentschap groene infrastructuur uitdrukkelijk aan het Europese ruimtelijke beleid en het beleid inzake duurzame stedelijke ontwikkeling (European Environmental Agency 2010). Daarbij ligt de focus niet langer alleen of prioritair op behoud en bescherming van waardevolle natuurgebieden of landschappen, maar komt het hele grondgebied van een gemeente, stad of regio in zicht, inclusief open landbouwgronden, recreatiedomeinen, parken, private tuinen, spoorwegbermen of voormalige ­ industrie- of stortplaatsen.

■■

In vergelijking met het klassieke natuurbeleid, dat vertrekt van de intrinsieke waarden van natuur en zich vooral toespitst op biodiversiteit (soorten- en habitat­ bescherming), vertrekt de ecosysteemdienstenbenadering van een antropocentrische visie op natuur: het welzijn van de mens staat hier centraal. Het maatschappelijke draagvlak voor investeringen in


h o o F D S T u K 2 c o m e b a c k va n h e t p a r k

‘De groene infrastructuur (GI) is het netwerk van natuurlijke en semi-natuurlijke gebieden, zones en groene ruimten in landelijke en stedelijke omgevingen, zowel op land als in zoetwater-, kust- en zeegebieden. Het gaat hier over een breed begrip dat zowel natuurlijke elementen bevat - zoals parken, beschermde wouden, hagen, herstelde en authentieke overstromings­gebieden en mariene zones - als ‘menselijke’, zoals ecoducten en fietspaden. Een GI bevordert de gezondheid en veerkracht van ecosystemen, draagt bij tot het behoud van biodiversiteit en het versterken van ecocysteemdiensten. (…) GI bevordert ook geïntegreerde ruimtelijke planning door het identificeren van multifunctionele zones en het opnemen van maatregelen voor het herstel van habitats in plannen en beleidsbeslissingen voor landgebruik. Tot slot: GI kan menselijke bevolkingen ten goede komen en bijdragen tot een duurzamere economie, gebaseerd op gezonde ecosystemen die veelvuldige voordelen en functies opleveren.’ ▼

[ European Commission Directorate-General Environment 2012 ]

groene infrastructuur wordt verruimd naargelang de nadruk gelegd wordt op de economische en sociale betekenis van die infrastructuur, op het toekomstige belang van propere lucht en drinkwater en op de tempering van de klimaatopwarming. De verwachting is dat publieke en private organisaties meer geneigd zijn zorgvuldig om te gaan met groene ruimten en bereid zijn om daarin te investeren als duidelijk is dat het niet alleen gaat om bescherming van fauna en flora of van ‘het milieu’, maar dat het ook in hun belang is omdat het hen bijvoorbeeld economische en sociale winst kan opleveren. Zo zal een projectontwikkelaar, die zijn investering zo snel mogelijk wil terugverdienen, misschien gemakkelijker bereid zijn om te investeren in duurzame woningen en een aantrekkelijke groene omgeving wanneer hij beseft dat hij op die manier zijn verplichtingen op het vlak van waterberging kan realiseren én dat mensen bereid zijn een hogere prijs te betalen voor zulke woningen of kantoren. Een stadsbestuur zal vlugger bereid zijn te investeren in een park als blijkt dat het niet alleen geld kost maar ook geld opbrengt via een verbetering van het stedelijke leefklimaat – waardoor dan weer nieuwe inwoners, investeerders en toeristen worden gelokt. Hetzelfde geldt voor een groene fietsverbinding: een studie in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) berekende dat de aanleg van een groene fietsgordel rond Brugge 5,7 miljoen euro competitiviteitswinst kan opleveren, vooral door verminderd autogebruik, vermindering van de luchtvervuiling, hogere vastgoedprijzen

en meer toeristen. De investering zou na 13 tot 20 jaar volledig zijn terugverdiend (Verspecht et al. 2010). Omgekeerd zullen we misschien minder gemakkelijk bereid zijn een bestaande groene ruimte of een park op te offeren voor een bredere straat of een nieuwe woonwijk wanneer we beseffen welke impact dat op die plek heeft qua waterhuishouding, luchtkwaliteit, biodiversiteit, mobiliteit en leefbaarheid – een impact die zelfs in economische termen kan uitgedrukt worden – en welke investeringen nodig zouden zijn om dat verlies aan ecosysteemdiensten te compenseren. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat met groene infrastructuur de stap wordt gezet van ecologie naar economie. ■■

19

De term ‘infrastructuur’ benadrukt dat natuurlijke rijkdommen zoals landschappen, kuststroken, wetlands, natuurgebieden, stadsparken, straatbomen en hun ecosystemen geen (vervelende) bijzaak of extra kost zijn, maar een essentiële voorwaarde om ecosysteemdiensten te kunnen leveren en duurzame groei en ontwikkeling mogelijk te maken. Het is een vorm van infrastructuur die economisch even noodzakelijk is als de ‘grijze’ infrastructuur van wegen, spoorlijnen, riolen, gas- en elektriciteitsleidingen. Groene infrastructuur kan de negatieve gevolgen van ‘grijze’ infrastructuur helpen voorkomen of milderen. Een park in een dichtbebouwde omgeving kan bijvoorbeeld wateroverlast tegengaan, luchtvervuiling verminderen, de biodiversiteit verhogen. Groene infrastructuur kan soms een aantrekkelijk, duurzaam en goedkoop alternatief voor ‘grijze’ infrastructuur zijn. Een klassiek voorbeeld is


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

best epra ktijkvoor be e l d [  1   ]

O ost e n de  |B|

Natuurinrichtings­project Krekengebied Het gebied is 630 ha groot en bevindt zich op het grondgebied van de steden Oostende, Oudenburg en Gistel (provincie West-Vlaanderen). Op het gewestplan is het Oostends Krekengebied als natuurgebied bestemd, maar tot voor kort werd het intensief gebruikt door landbouwers. Het gebied bestaat uit vijf delen:

-- de Zwaanhoek -- de Grote en Kleine Keignaart -- het gebied met de Zoutekreek, de Sluiskreek en de Straatkreek -- de kleiputten van Snaaskerke -- het bosuitbreidingsgebied (de Gauwelozekreek en de zone tussen de Grintweg en de A10). Het beheer van het Oostends krekengebied wordt verzorgd door:

-- het Agentschap voor Natuur en Bos (Zoutekreek-Sluiskreek) -- Stad Oostende/vzw Buitengoed (stadsrandbos) -- Natuurpunt (reservaatpercelen in de Zwaanhoek, Grote Keignaert, uitkijktoren het Rietnest) -- provincie West-Vlaanderen (fietspad Groene 62) -- Middenkustpolder (waterbeheer Grote Keignaert en Zwaanhoek) -- Vlaamse Milieumaatschappij (waterbeheer Blauwe Sluis) Het project houdt natuur- en landschapsherstel in, creëert voorzieningen voor rustige recreatie en omvat maatregelen voor waterbeheersing en verbetering van de waterkwaliteit. Een aantal maatregelen van dit project zijn opgenomen in het Europees project ‘Urban habitats’, dat maatregelen steunt die de belevingswaarde vergroten van de omgeving rond de steden. Het project ontving op 29 februari 2012 de Award 2012 Duurzaam Kustproject, uitgereikt door het Coördinatiecentrum Duurzaam Kustbeheer.

er beter kunnen gedijen; voor deze waterpeilaanpassing zijn de eigenaars en gebruikers vergoed. -- Er zijn bufferstroken van weiland of hooiland en riet rond de kreken aangelegd om de oevers te beschermen tegen meststoffen en om vogels aantrekkelijke broedplaatsen te bieden. -- Poelen en laantjes zijn uitgediept; daardoor kunnen ze in het voorjaar meer water bevatten en meer weidevogels aantrekken. De laantjes zijn oude afwateringsgreppels die in de loop der jaren weer opgehoogd werden. Recreatie

-- Er werd een uitkijktoren geplaatst aan het Plassendaelekanaal (‘het Rietnest’) en een uitkijkplatform langs het provinciaal fietspad de Groene 62 (de oude spoorwegbedding OostendeTorhout) aan de samenvloeiing van de Zoutekreek, de Sluiskreek en de Oude Straatkreek. -- Er is een fietsverbinding gerealiseerd van Oudenburg naar Oostende en Zandvoorde. Waterhuishouding

Individuele waterzuiveringsinstallaties werden bij particulieren en landbouwers geïnstalleerd om te vermijden dat huishoudelijk afvalwater de beken en sloten vervuilt. Om overstromingen in de nieuwe wijk Zwaanhoek te verhinderen is een ringgracht met pompstation rond de wijk aangelegd. Landschap

-- Een geluidsberm werd langs de A10 Oostende-Brugge gebouwd. -- Enkele luchtleidingen werden ondergronds geleid. -- Er werden groenbuffers voorzien om stallen, industrie en woonwijken aan het zicht te onttrekken. Participatie

-- Om de bewoners te betrekken werden een aantal wandelingen georganiseerd.

Groene Infrastructuurvoordelen

Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148 

Natuurherstel

In het kader van dit project heeft de VLM met de landbouwers onderhandeld om in de toekomst de landbouw beter af te stemmen op de natuur. Het krekengebied draagt immers de mogelijkheden in zich om een waardevol natuurgebied te worden met een grote variatie aan planten en dieren. De inrichtingswerken waren erop gericht die evolutie in de hand werken: -- Er is een aanpassing van het waterpeil in de Zwaanhoek doorgevoerd zodat waterminnende vogels en planten

20


h o o F D S T u K 2 c o m e b a c k va n h e t p a r k

g r o e n

stadsbos / stadspark natuurreservaat begraafplaatsen rivier / zee / meer sportterreinen kinderspeelplaats straatbomen berm / plantsoen p r i vĂŠ

g r o e n stadstuin, voortuin gecultiveerd land groendaken gevelbeplanting (school)moestuin, lokale (CSA) boerderij, volkstuin

sociale contacten

lokale voedselproductie

verfraaiing door groen / stimulerende omgeving voor zachte mobiliteit

beleving van natuur: stilte, geur, natuurgeluid, biodiversiteit

pollinatie

ecosysteemdiensten o pe n b a a r

koele luchtcorridor

Bron: Simoens 2010b

infiltratie van regenwater / transpiratie

De matrix toont aan dat verschillende types stedelijke natuur voor verschillende diensten instaan en dat verschillende diensten door meerdere types stedelijke natuur geleverd worden.

luchtfiltratie

Matrix van ecosysteemdiensten per stedelijk natuurtype

open groen / blauwe ruimte voor recreatie

tabel [ 1 ]


deel 1

groene infrastructuur voor wateropvang en -afvoer, zogenaamde duurzame drainagesystemen (SUDS = sustainable drainage systems), zoals afvoergreppels, poelen, wadi’s enzovoort. Onderzoek in Schotland en Sheffield toonde aan dat die tot de helft goedkoper zijn in aanleg en onderhoud dan klassieke ‘grijze’ infrastructuur (Bartens 2009; Wilson et al 2009). ‘Infrastructuur’ verwijst ook naar iets dat op een actieve manier moet worden gepland, ontworpen, gerealiseerd en beheerd, iets dat niet zomaar tot stand komt of aan ‘natuurlijke’ processen kan worden overgelaten maar het gevolg is van bewuste keuzes en acties. ■■

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

ecologische of sociale waarde hebben, maar kunnen als onderdeel van een recreatief of ecologisch netwerk plots wél een betekenis krijgen. Hetzelfde geldt voor een stenig stadsplein of een speelterrein dat ingeschakeld wordt in een recreatief netwerk. ■■

Het feit dat de verschillende types van groene infrastructuur niet op zichzelf staan maar onderdeel zijn van een ruimtelijk en functioneel netwerk, is eveneens cruciaal. Parken kunnen in zekere zin opgevat worden als de parels aan dat netwerksnoer. Een specifieke plek (bijvoorbeeld een park, een duinengebied) of verbinding (bijvoorbeeld een fietspad of beekvallei) kan bepaalde functies vervullen, maar moet en kan nooit álle gewenste of potentiële eco­systeemdiensten leveren. Het is pas door al die plekken samen te nemen en ruimtelijk en functioneel met elkaar te verbinden, dat de recreatieve, ecologische, sociale, ruimtelijke en andere effecten van groene infrastructuur optimaal kunnen worden benut. De som van het netwerk is groter dan de afzonderlijke onderdelen. Meer zelfs, wanneer de groene infrastructuur te gefragmenteerd is, zullen de ecologische of sociale resultaten altijd ondermaats zijn. Voor sommige plekken geldt zelfs dat ze pas als groene infrastructuur kunnen worden beschouwd wanneer ze deel uitmaken van een netwerk. Een bedrijventerrein of een verlaten spoorwegbedding zullen op zichzelf misschien weinig

Tenslotte gaat het om een strategisch planningsinstrument. Groene infrastructuur moet worden beschouwd als een structureel onderdeel van de ruimtelijke ordening en het stedenbouwkundig beleid. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen, zowel op het platteland als in de stad en alles wat daartussen ligt, dient bestaande groene infrastructuur op een systematische wijze beschermd en versterkt te worden, dient er nieuwe groene infrastructuur gecreëerd en samengebracht te worden in een netwerk. Groene infrastructuur vergt bovendien een geïntegreerde en interdisciplinaire aanpak, waarbij niet alleen de ‘groene’ sector wordt betrokken maar alle kleuren van de regenboog. Zoiets heeft te maken met landgebruik, met ruimtelijke planning en stedenbouw, met landschapsarchitectuur, met ecologie, met recreatie en toerisme, en met tal van en andere disciplines. Het is pas als al die sectoren en disciplines vanaf het begin samenwerken in een veelkleurige coalitie dat groene infrastructuur op een succesvolle manier kan worden gerealiseerd. Waarbij – dat is nu eenmaal de consequentie van zo’n coalitie – de kleur groen niet altijd moet triomferen. Het gaat erom op elk schaalniveau tot de best mogelijke oplossing te komen door alle functies op een optimale manier te combineren. Met een sectorale, verdedigende oplossing blijven veel kansen voor een integrale, vooruitziende en duurzame aanpak liggen. [ praktijkvoorbeeld 1 ]

Meer le z en Barton, M., & Jones, N. 2009 | Benedict M.A. & McMahon E.T. 2002 | CABE Space 2009b | CABE 2011 | Ecologic Institute 2011a | EU Working

Group on Green Infrastructure 2011 | Forest Research 2010 | Green Infrastructure Working Group 2011 | Institute for European Environmental Policy 2011 | Landscape Institute 2009 | Mayor of London 2012 | Mazza L. et al. 2011 | Natural England 2009a | Naumann S. et al. 2011a | Pankhurst H. 2012 | Rother District Council 2011a | Town and Country Planning Association 2008 | University of the West of England Science Communication Unit 2012 | www.defra.gov.uk/ environment/natural/green-infrastructure/uknea.unep-wcmc.org | ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/index_en.htm | www.functioneelgroen.nl | www.ginsw.org.uk | www.greeninfrastructurenw.co.uk | www.value-landscapes.eu

E

Een nieuwe relatie tussen stad en platteland Met de herontdekking en renaissance van de stad wordt het steeds duidelijker dat een strikte scheiding tussen stad en platteland, die in de feite allang niet meer bestaat, ook niet langer wenselijk is. Een nieuwe relatie tussen stad en platteland, nieuwe modellen van stedelijkheid en landelijkheid zijn voor de toekomst nodig. Stad en platteland bestaan in toenemende mate bij elkaars gratie, zowel in economisch, sociaal, cultureel als

ecologisch opzicht. De vitaliteit, leefbaarheid en duurzame kwaliteit van de één is in toenemende mate afhankelijk van die van de andere. De verstedelijkingsproblematiek blijft dus niet langer beperkt tot de historische stadskern en haar rand maar is een regionale kwestie geworden. Het gaat hier om de onderlinge ruimtelijke functieordening van stad én land, om transformatie, verdunning of verdichting van het bestaande stedelijk weefsel en om de ruimtelijke

22


h o o F D S T u K 2 c o m e b a c k va n h e t p a r k

koppeling van functies, zoals de Nederlandse VROM-Raad (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) in haar advies over duurzame verstedelijking stelt (VROM 2010). ■■

■■

Aan de ene kant zijn de historische grenzen van de stad diffuus geworden, het concept van de stad als ruimtelijke realiteit staat op losse schroeven. Ondanks alle pleidooien voor een ‘compacte stad’ en ‘verdichting’, blijven steden in verschillende Europese regio’s uitdeinen, breidt de bebouwde oppervlakte nog steeds uit. Dat gebeurt niet langer alleen of vooral in concentrische cirkels zoals in de 19de en het begin van de 20ste eeuw, maar verloopt vrij chaotisch, volgens complexe patronen waarvoor in de literatuur termen als ‘patchwork structures’ of ‘fragmentation’ worden gebruikt. Aan de andere kant is het landelijke gebied – althans in de verstedelijkte regio’s in Europa – allang niet meer het idyllische tegenbeeld van de stad, de residuele contramal van de verstedelijking. Ook het voorstedelijke platteland is, weliswaar in wisselende intensiteit, ingrijpend veranderd door de opeenvolgende verstedelijkingsgolven en socio-economische evoluties. Het vertoont steeds meer stedelijke kenmerken: vrij dichte bebouwing, versnipperde open ruimte, winkelconcentraties... Daarvoor worden dan weer termen zoals diffuse stad, stedelijk veld, post-urbane stad, nevelstad, stadsregio of -gewest gebruikt. Kon men vroeger spreken van stedelijke eilandjes in een zee van groen, dan zijn we nu geëvolueerd naar een stedelijk landschap met groene fragmenten. De categorieën stad en land hebben niet afgedaan, maar zijn wel toe aan een actualisering. Een belangrijke uitdaging bestaat erin het samengaan van nieuwe stedelijkheid en nieuwe landelijkheid te organiseren. Niet het faciliteren van ‘de uitdeinende stad’ of het beschermen van het ‘onschuldige landschap’ moet vandaag de agenda van het stedenbouwkundig ontwerpen bepalen. Stad en platteland zijn ruimtelijk en programmatisch zo met elkaar verweven geraakt – vaak op een problematische en complexe, soms zelfs brutale manier – dat de opgave ligt in het kwalitatief verbeteren van de verhouding tussen beide en het vormgeven van het verstedelijkte landschap. Met een boutade zou men kunnen stellen dat een goed stedelijk beleid voor de helft buiten de stad ligt, een goed plattelandsbeleid voor de helft in de stad. Duurzame ontwikkeling en dichtheidsbeheer moeten daarbij een sleutelrol spelen. Zoals het Witboek Stedenbeleid benadrukt, is compacte verstedelijking (‘de stad moet nog voller, het land leger’) niet het enige antwoord op de vraag naar de meest duurzame stedelijke ontwikkelingsvorm. De

schaal is te groot geworden, de functies gehoorzamen eigen logica’s, die hen uitdrijven. Bovendien mogen de stadsbewoners niet opgezadeld worden met alle negatieve aspecten van een ‘open en stedelijk’ ruimtelijk beleid dat groene en voorstedelijke zones vrijwaart voor bijkomende verstedelijking. In dat geval krijgt de stadsbewoner immers alle lasten over zich heen en dreigt de stedelijke woonomgeving nog verder aan leefbaarheid in te boeten. Anderzijds kan een aangenaam stedelijk leef- en woonklimaat, met voldoende open ruimte en groen, de druk op het platteland doen afnemen. Afhankelijk van lokale omstandigheden kan dat dus betekenen dat nu eens ingezet wordt op een goede spreiding van stedelijke functies over een ruimer gebied, terwijl elders kan ingezet worden op de versterking van een bestaand stedelijk kerngebied. ■■

Bij een duurzame verstedelijking moet vooral gestreefd worden naar de ruimtelijke koppeling van plekken en stromen, een ‘gebundelde deconcentratie’ of ‘poly-centraliteit’, een raster met lijnen, knopen en mazen van uiteenlopende aard en omvang. Met plekken binnen en buiten stadskernen voor wonen en werken, voor recreatie, cultuur en natuur. Een lappendeken van groene velden en stedelijke kamers – centrale en perifere – die in elkaar overlopen, overlappen en interageren, en toch voldoende identiteit hebben om als ‘plek’ te worden (h)erkend. Met stromen of verbindingen tussen delen van de stad, stadsfragmenten in de rand en het bredere ‘stadsgewestelijke’ hinterland van de uitgezaaide stad. Met hoogwaardige groengebieden in de nabijheid van de stad wordt de leefkwaliteit verhoogd en duurzaam weerstand geboden tegen verstedelijking en klimaatverandering.

■■

Het groen kan de landschappelijke integratie van een stad verhogen. De aanwezigheid van groen in de stad en een penetratie van stadsrandgroen in het stads- of dorpscentrum verbeteren de overgang tussen stad en platteland. Terwijl men de natuur in het buitengebied te allen kost wil vrijwaren, vergeet men vaak dat die natuur niet stopt aan de stadspoorten. Hoe beter de integratie tussen stedelijke en rurale gebieden, hoe meer ruimtelijk uitgespreid, des te diverser de flora van een stad.

■■

In het verleden bevond de publieke ruimte zich bijna uitsluitend in de steden en was het beleid in verband met publieke ruimte hoofdzakelijk gericht op (centrale) stedelijke locaties. Vandaag bevindt de publieke ruimte zich allang niet meer enkel in de steden. Dit heeft niet alleen te maken met verstedelijkingsprocessen, maar

23


deel 1

ook met veranderingen in vrijetijdsbesteding. De ‘open ruimte’ buiten de stad – tot voor kort vooral mono­ functioneel in gebruik voor productielandbouw, bos, natuur – wordt langzaam maar zeker ‘publieke ruimte’, een ‘stedelijk park’ voor ervaringen en vermaak, maar evenzeer voor natuurontwikkeling en -beleving. Publiek (vooral recreatief) medegebruik van open ruimte hangt niet alleen samen met landschappelijke kwaliteiten (een aantrekkelijk landschap, water, bossen) maar, zeker in de nabijheid van residentiële kernen en in toeristische regio’s, ook met goede voorzieningen die de ruimte toegankelijker maken (zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden met bijhorende bewegwijzering, picknickbanken en infopanelen) en nieuwe ontmoetingsplekken introduceren. Hetzelfde geldt voor (kleinschalige) natuurontwikkeling door kleine landschapselementen (heggen, bosschages, poelen, beekvalleien, duinen) in ere te herstellen, ecologische corridors aan te leggen, bermen langs landbouwpercelen ecologischer te beheren. Om deze functionele transformatie van de ‘open ruimte’ – die in feite een zachte vorm van verstedelijking is – in een goede richting te sturen is het belangrijk locatiegerichte visies te formuleren met respect voor de draagkracht van het landschap en de natuur-

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

lijke structuur. De vraag is niet of deze transformaties in se goed of slecht zijn – ze zijn onomkeerbaar – wél waar ze toegelaten kunnen worden, welke gebruiken deze open ruimten kunnen beschermen en hoe ze kwalitatief ingericht kunnen worden. Voorwaarde is wel dat deze ruimten hun maatschappelijke of andere functies moeten kunnen blijven vervullen en dat ze hun intrinsieke waarde als open ruimte en hun ecologische betekenis behouden. (Tempels et al 2012). ■■

Kustgebieden zijn in dit kader nog een geval apart: zij worden in een nog hoger tempo omgevormd tot mensgemaakte kunstmatige oppervlakten. De bevolkingsdichtheid langs de Europese kusten neemt voortdurend toe, soms zelfs sneller dan in het binnenland. De bevolkingsdichtheid ligt er gemiddeld 10% hoger dan in het binnenland. De transformatie van natuurlijke kustgebieden in kunstmatige oppervlakten groeit nog sneller dan de bevolkingsdichtheid. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn behuizing (in veel gebieden betreft dit meestal tweede woningen), dienstverlening, recreatie en transportinfrastructuur.

Meer le z en De Rynck F. et al. 2003 | Fuchs A. 2010 | Pauleit S. et al 2010 | Samenwerkingsverband Saul 2006 | Suurenbroek F. & Pais do Amaral A. 2010 | Tempels B et al. 2012 | VROM-Raad 2010

Besluit Het park van de 21ste eeuw staat niet alleen Het park van de 21ste eeuw is niet langer een min of meer geïsoleerde, op zichzelf staande groene ruimte binnen de bebouwde omgeving waar het aangenaam vertoeven, wandelen of spelen is. Als publieke ruimte, met een belangrijke ruimtelijke, sociale, economische en culturele betekenis, en als ‘ecologische ruimte’, met een belangrijke betekenis voor o.m. biodiversiteit, klimaatadaptatie en waterhuishouding, maken parken deel uit van een groenstructuur of worden ze ingeschakeld in een groen netwerk. Die structuren of netwerken beperken zich niet tot de binnenstedelijke ruimte, maar omvatten het hele tussenstedelijke of stadsgewestelijke hinterland. Wanneer er verder in dit boek sprake is van parken, dan denken we aan deze verruimde betekenis.

24


Diemerpark (Amsterdam) Floriade (Venlo) h o 2012 oFD S T u K 2 c o m e b a c k va n h e t p a r k

Het Noriyuki Inoue fietspad (Oostende)

Latokartano wijk (Helsinki)

Superkilen Park (Kopenhagen)

25


Omgeving Badeschiff (Berlijn)

deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘Het tijdperk van plaveien en beton is voorbij. We moeten wakker worden. We moeten groen laten groeien en de leefkwaliteit van onze burgers verbeteren.’ ▼

[ Antonio Villaraigosa, Los Angeles, California Mayor, March 7, 2006 ]

26


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

Waarom we

ze

nodig

heb b en

Sterke en ‘slimme’ steden en regio’s hebben sterke en ‘slimme’ parken nodig. Als belangrijk onderdeel van de publieke ruimte en cruciale groene infrastructuur kunnen parken een enorme waaier van functies leveren aan mens en maatschappij.

Waarom hebben we in de 21ste eeuw parken meer dan nodig?

Parken maken de stad levendiger, aangenamer en mooier, ze verschaffen ons talrijke recreatiemogelijkheden en ideale ontmoetingsplaatsen. Ze geven ademruimte en zorgen ervoor dat de compacte stad ook leefbaar blijft. En daardoor verbeteren ze de leef- en woonkwaliteit van een stad of streek: ze kunnen ertoe bijdragen dat mensen in de stad blijven wonen of opnieuw in de stad willen wonen en dat er opnieuw geïnvesteerd wordt. Ze worden dan ook steeds meer ingezet als een hefboom voor stads- en streekontwikkeling. Parken geven structuur aan de stad, versterken de stedelijke structuur en helpen bij de geleiding van de openbare ruimte. Ze zijn soms een levende getuige van ons cultureel erfgoed. Ze hebben ook een belangrijke natuurfunctie, zowel binnen als buiten de stad. Door hun klimaatregulerende en luchtzuiverende functie kunnen ze het leefmilieu ontlasten op een manier die tot buiten de stad voelbaar is.

We kunnen wel zo’n 1001 redenen bedenken. De tien dringendste daarvan hebben we in het volgende hoofdstuk opgelijst: 1. stedenbouwkundige en landschappelijke waarde 2. een gezondere bevolking 3. sterkere en veilige gemeenschappen 4. recreatieve meerwaarde 5. toeristische meerwaarde 6. beschermen en verhogen van de biodiversiteit 7. verbeteren van de milieukwaliteit 8. klimaatmitigatie en –adaptatie 9. plekken voor stadslandbouw 10. economische waarde

Meer le z en American Planning Association 2005 | Bade T. et al 2011 | CABE Space 2005b | Cooper C.C. & Francis C. 1990 | De Roo M. 2011

|

Design Trust for Public Space and The New York City Department of Parks & Recreation 2010 | Harnik P. 2010 | Ken Worpole 2012 | Landscape Institute 2011a | Mayor of London 2012 | Natural England 2009b | Pötz H. & Bleuzé P. 2012 | Scherer P.M. 2006 | Urban Green Spaces Taskforce 2002 | www.cabe.org.uk | www.green-space.org.uk/resources/aboutparks/benefits.php | www.greenstructureplanning.eu/COSTC11

27


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

Stedenbouwkundige en landschappelijke waarde Parken hebben een belangrijke stedenbouwkundige en landschappelijke waarde: ze helpen het stedelijke landschap structureren, ze zorgen, evenzeer als de architectuur, voor herkenbaarheid en identiteit en dragen bij tot de aantrekkelijkheid van het stedelijke landschap. ■■ Als onderdeel van een groen-blauw netwerk maken parken deel uit van een stabiel raamwerk waarin cultuurhistorische relicten, landschappelijke kwaliteiten én infrastructuur tot een samenhangend geheel worden gebracht. ■■ Kwaliteitsvolle parken dragen bij tot de schoonheid en aantrekkelijkheid van de stad en verhogen de woon- en omgevingskwaliteit. ■■ Goed ontworpen parken dragen bij tot een evenwichtige ruimtelijke opbouw die herkenbaarheid en rust biedt en ruimtelijke samenhang en identiteit creëert of die, omgekeerd, kan helpen om ruimtelijke diversiteit te realiseren. ■■ Parken kunnen ingezet worden om de verschillende stadsdelen en -wijken beter met elkaar te verbinden en te ontsluiten. ■■ Parken kunnen ingezet worden om verouderde of verwaarloosde wijken en stadsdelen of verlaten sites en/of overgangsgebieden te

■■

■■

■■ ■■

■■

upgraden en investeringen aan te trekken. Parken kunnen bijdragen tot de landschappelijke valorisering van waardevolle gebouwen of sites, of, omgekeerd, gebruikt worden als buffer voor minder aantrekkelijke of storende verkeers-, commerciële of industriële infrastructuur. Parken kunnen, net als een architecturaal icoon, een belangrijke ruimtelijke én symbolische betekenis hebben bij de transformatie van pijnpunten in de stad. Ze kunnen ertoe bijdragen dat een bepaalde ruimte een ‘plek’ wordt die op een andere wijze wordt beleefd en gewaardeerd. Parken kunnen een belangrijke cultuurhistorische betekenis en waarde hebben. Parken zijn vaak het enige of belangrijkste ‘natuurlijke’ element in een steeds meer verdichte en compacte verstedelijkte omgeving. Parken kunnen bijdragen tot een meer harmonische, kwalitatieve overgang tussen bebouwd gebied en (randstedelijk) buitengebied.

Meer le z en Ahern J. 2007 | Basdevant M. et al. 2009 | Becker A. & Schmal P.C. 2010 | Benitez C.P. et al. 2007 | Czerniak J. & Hargreaves G. 2007 | De Gravelaine F. (ed) et al. 2001 | De Wit S. & Aben R. 1998 | Landscape Institute 2009 | Nicolin P. et al. 2012. | Palmboom F. 2010 | Shannon, K. & Smets M. 2010 | SWA et al. 2011 | Waldheim C. 2006 | www.cabe.org.uk | www.planning.org/cityparks | www.rudi.net

Een gezondere bevolking Er zijn de voorbije jaren tientallen wetenschappelijke rapporten verschenen die aantonen dat kwaliteitsvol en bereikbaar groen een belangrijke impact heeft op de gezondheid en het psychisch en fysiek welzijn van mensen.

c

mensen in een groenarme buurt. Dat geldt zowel in stedelijke als in plattelandsgebieden. In buurten met weinig groen vindt 15% van de bewoners zichzelf ongezond, in buurten met veel groen is dat slechts 10%. Mensen die tussen het groen wonen, voelen zich niet alleen gezonder, ze zijn het ook, zo blijkt uit hetzelfde onderzoek: ze melden zich minder vaak bij de huisarts met gezondheidsklachten. Met name angststoornissen en depressie, maar ook hoge bloeddruk, hartklachten, rug- en nekklachten, ademhalingsproblemen, darmstoornissen, migraine en duizeligheid doen zich minder vaak voor. Bij kinderen tot 13 jaar is de relatie tussen groen en gezondheid sterker dan bij andere leeftijdsgroepen. Ook bij jongeren en ouderen is de relatie tussen groen

Mentaal en fysiek welzijn Alleen al de nabijheid van groen heeft een positieve invloed op de mentale en fysieke gezondheid. ■■

b

De hoeveelheid groen speelt hier een belangrijke rol. Uit recent onderzoek in Nederland (Maas 2008) blijkt bijvoorbeeld dat inwoners van buurten met veel groene ruimte (binnen een straal van drie kilometer van hun huis) hun eigen gezondheid positiever beoordelen dan

28


Va n wa a r k o m e n z e ? Wa a r o m h e b b e n w e z e n o d i g ?

b e st e pr a ktijkvo o r b e e ld [   2   ]

O ost e n de |B |

Joggingparcours Maria-Hendrikapark Sinds jaar en dag is het Maria-Hendrikapark een geliefkoosd oord voor sportievelingen. Bij de heraanleg van het park ging dan ook heel wat aandacht uit naar het uitstippelen van een nieuw en veilig joggingparcours. Het tracé van vijf kilometer met een start- en eindpunt aan het Spiegelmeer wordt aangeduid door houten paaltjes, telkens met richtingaanwijzing en kilometeraanduiding. De bodembedekking van de paden bestaat uit boomschors, dolomiet of rode mijnsteen, een zachte, spier- en gewrichtvriendelijke ondergrond.

‘Hoogkwalitatieve parken en openbare ruimten maken een essentieel deel uit van succesvolle buurten waar mensen willen wonen, spelen en investeren. Zij zijn van cruciaal belang voor de gezondheid van bewoners en plaatselijke economie.’ ▼

[ Manifesto for Better Public Space, CABE Space, 2004 ]

en gezondheid in de meeste gevallen sterker. Diezelfde relatie is eveneens sterker bij mensen met een lage sociaaleconomische status dan bij mensen met een hoge status. Dat betekent dat een park in een wijk met veel arme en lager opgeleide bewoners wel eens een positievere invloed zou kunnen hebben op de gezondheid van de bewoners dan datzelfde park in een chique wijk met veel kapitaalkrachtige hoogopgeleiden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de eerste categorie minder mobiel is en dus meer tijd in de nabijheid van de

29

eigen woning doorbrengt. Verder zijn mensen die in een groene omgeving wonen beter bestand tegen stressvolle situaties, zoals de dood van een familielid of vriend, een scheiding of ontslag. Groen heeft dus een bufferwerking als het op stress aankomt. Dit effect werd vooral geregistreerd bij groen in een omtrek wijder dan drie kilometer van de woning, wat er op zou kunnen wijzen dat mensen in tijden van crisis vooral baat hebben bij een bezoek aan wat grootschaliger groene ruimten.


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘Terwijl onze samenleving steeds meer geprivatiseerd raakt door eengezinswoningen, auto’s, laptops, kantoren en shopping centers, is het publieke element in ons leven ten dode opgeschreven. We dienen dringend onze steden terug aantrekkelijk te maken, zodat burgers elkaar kunnen ontmoeten en zintuiglijk ‘voeling’ kunnen krijgen met elkaar. Het openbare leven in hoogwaardige publieke ruimten is een cruciaal onderdeel van een democratisch en zinnig leven.’ ▼

[ Jan Gehl, New City Spaces, 2001 ]

■■

Naast een verband tussen de hoeveelheid groen en gezondheid, blijkt er ook een verband te zijn tussen de kwaliteit van straatgroen en parken en de gezondheid van stadsbewoners, zo wijst onderzoek in vier Nederlandse steden (Utrecht, Rotterdam, Amsterdam en Den Bosch) uit (Van Dillen et al 2009). In buurten waar veel groen wordt gecombineerd met een hoge groenkwaliteit is de gezondheidswinst het grootst. Hierbij gaat het zowel om inrichtingsaspecten, zoals overzichtelijkheid en variatie, als om onderhoudsaspecten, zoals de afwezigheid van zwerfafval. Slecht onderhouden en verwaarloosd groen zou daarentegen een negatief effect op gezondheid en welzijn kunnen hebben.

Bewegen Meerdere onderzoeken tonen aan dat de nabijheid van een park mensen van alle leeftijden ertoe aanzet om meer fysiek actief te zijn, wat zich vertaalt in minder hart- en vaatziekten, minder zwaarlijvigheid, enzovoort. Dat is voor iedereen belangrijk, maar zeker voor kinderen, jongeren en oudere mensen, die minder mobiel en daarom meer afhankelijk zijn van een park in de nabijheid van de woning (zie bijvoorbeeld De Groot 2011). Ook de aanwezigheid van een netwerk van wandel- en fietspaden in de directe woon- en werkomgeving draagt bij tot een toename van actief vervoer. Voor een optimaal gebruik van de voorzieningen in een wijk of verschillende wijken, is het noodzakelijk dat deze met elkaar verbonden worden door fiets- en voetpaden. [ praktijkvoorbeeld 2 ]

Zo leidt de aanwezigheid van groene speelruimte tot meer buiten spelen en dus tot meer bewegen. Vooral voor jongens geldt dit principe: hoe vaker ze buiten spelen, des te lager het risico op overgewicht. In buurten die aan de norm van 75 m2 groen per huishouden binnen een straal van 500 meter voldoen, wordt 10% meer buiten gespeeld. De aanwezigheid van voorzieningen zoals speelplekken in parken blijkt ook veel belangrijker te zijn voor het verminderen van overgewicht dan de afstand tot het park (Bade 2011).

Ontwikkeling De cognitieve, motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen heeft baat bij gevarieerd, regelmatig en direct contact met natuur. Vertrouwde, natuurlijke plekken zo dicht mogelijk bij huis bieden mogelijkheden voor vrije exploratie en motoriekontwikkeling, bevorderen zintuiglijke ervaringen en ervaringen die bijdragen tot persoonlijke ontwikkeling. Kinderen in een achterstandswijk blijken zich beter te kunnen concentreren en meer zelfdiscipline te hebben als er groen aanwezig is (Gezondheidsraad 2004; De Groot 2011).

Milieu Door hun gunstig effect op het omgevingsklimaat en de luchtkwaliteit, kunnen parken ook de gezondheid verbeteren. Onderzoek wees bijvoorbeeld uit dat in woonomgevingen met meer groen minder gezondheidsklachten aangaande de luchtwegen voorkomen (Maas 2008).

Meer le z en CABE Space 2009d | CABE Space 2010a | De Wit J. et al. 2006 | Gezondheidsraad en Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek 2004

| Gies E. 2006 | Green Link 2010 | Greenspace Scotland 2008b | Institution Nationale de Santé Publique du Quebec (2011) | Maas J. 2008 | Sunderland 2012 | Urban Green Spaces Task Force 2002 | Van den Berg et al. 2010 | Van Dillen et al. 2009 | www.cityparksalliance.org | www.forestry.gov.uk/fr/urgc-7FRHHT | www.impala-eu.org | www.planning.org/cityparks/briefingpapers/physicalactivity.htm

30


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepr aktijkvo o rbe e l d [  3   ]

A nt w e r pen |B|

Park Spoor Noord Het voormalige spoorwegemplacement van 7 hectare in de dichtbebouwde volkswijk Antwerpen-Noord fungeert sinds 2008 als buurtpark. Maar ook bij buitenstaanders is Spoor Noord in trek. Dagjesmensen uit Antwerpen-Zuid, Kapellen of Brasschaat mengen er zich onder de talrijke bewoners uit de wijk zelf, met de gerenoveerde herstelloods annex zomerbar en waterpartijen als middelpunt.

ze te gebruiken voor hun eigen doelen.’ Het is voorbewust, niet-militant groepsgedrag. Er groeien informele ‘afspraken’ die goed zichtbaar zijn: autochtone bezoekers bezetten de zomerbar met relaxstoeltjes en parasols, allochtonen de omliggende grasvelden en heuveltjes waar ze zich mengen onder autochtonen. Ook het water en de omgeving zijn gemeenschappelijk. Het is de meest intense contactzone, de ‘stammen’ mengen er zich onherroepelijk door elkaar. De kinderen vegen er hun voeten aan de ongeschreven codes en maken de afbakening erg vaag. Zij overschrijden de grenzen heen en weer, achterna gezeten door hun ouders. Dat maakt voor volwassenen de kans op informele contacten en gedeelde emoties erg groot, dankzij de kinderen. Precies wat Nieuwe Stedelingen zoeken.

Kleuters uit Schoten wisselen er gierend emmertjes uit met leeftijdsgenootjes uit Kroatië. Tussen de ijsjes, drankjes en waterspetters ontdekt een halfnaakte vader de tenen van een hoofdbedekte moeder. Dat is wat jonge stadsgezinnen aantrekt: het onverwachte voorval, de gedeelde emotie, het leven in het kruisveld van ontmoetingen en ervaringen. Het contact met andere werelden zonder de band met de peergroup te verliezen – de eigen ‘stam’ in de woorden van Manuel de Solà-Morales. Vergelijk het met de onverschrokken rennetjes van een peuter in de richting van een punt x, terwijl hij zich vergewist of mama of papa nog in de buurt is. Nooit benauwend, want er is altijd een weg terug. ‘Verkenners’ bepalen zelf tot waar en hoe intens. In Park Spoor Noord speelt zich een merkwaardig ritueel af: bezoekersgroepen verdelen onderling de ruimte. Niet formeel of agressief, maar onbewust. Cultuurgeografisch een proces van aftasting en afgrenzing. Sociaal-geograaf Goheen: ‘Stedelingen creëren betekenisvolle publieke ruimte door hun attitudes uit te drukken, de ruimte te claimen en

Laten we in alle kindergeweld niet vergeten dat ook ouderlingen met regelmaat in Park Spoor Noord verschijnen. Gezeten in een vouwstoeltje, in de luwte van het woelige centrum. Schuifelend aan de arm van een begeleid(st)er, gevolgd door een petieterige uitlaathond. De effen paden nodigen ertoe uit. Het is andermaal illustratief voor de mate waarin het verwachtingspatroon van ouderlingen dat van jonge gezinnen benadert: een plantsoen met hoog tuingehalte dat in al zijn openheid veilige afscheiding biedt. B r o n   De Bruyn J. & Van Acker M. (2011) Zaaien op beton en 106 andere recepten voor de stad. 10 jaar Stedenfonds in Vlaanderen. Brussel. Agentschap voor Binnenlands Bestuur

31


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘De kwaliteit van onze lokale groengebieden is van levensbelang, hoewel sommige mensen er niet van kunnen meegenieten. Toegang tot een degelijke groenzone is een basisvereiste voor een goede leefkwaliteit, net zoals wonen, gezondheid en educatie. Publieke groene ruimten geven ons de mogelijkheid om te sporten, elkaar te ontmoeten, vormen een platform voor bijeenkomsten, voor educatie en laten ons bekomen van het stressvolle stadsleven.’ ▼

[ CABE Space (2010) Community green: using local spaces to tackle inequality and improve health ]

Sterkere en veilige gemeenschappen Tal van studies tonen aan dat publieke ruimte en parken in het bijzonder de sociale interactie bevorderen en kunnen bijdragen tot sociale inclusie en cohesie in een buurt. Mensen van elke leeftijd, stand en culturele of etnische achtergrond kunnen er elkaar ontmoeten, ze bieden speelmogelijkheden voor kinderen en jongeren. Dat is zeker in dichtbebouwde stadscentra en compacte steden een absolute noodzaak. Goed ontworpen en beheerde parken en straatgroen dragen er ook toe bij dat mensen zich hechten aan een plek, een soort trots voelen voor hun directe woon- en leefomgeving en er zich verantwoordelijk voor voelen. [ praktijkvoorbeeld 3 ]

(On)gelijkheid Een aantal onderzoeken hebben aangetoond dat in armere stadswijken, waar vaak veel mensen van vreemde origine wonen, steeds minder kwalitatieve groene ruimten en parken beschikbaar zijn (zie bijvoorbeeld Sherer 2006; CABE Space 2004b). Uit een onderzoek van CABE (Commission for Architecture and the Built Environment) Space (2010a) blijkt bijvoorbeeld dat de 20% rijkste kiesdistricten van Engeland vijfmaal meer parken hebben dan de armste 10%. En dat wijken met hoofdzakelijk blanke inwoners zesmaal meer parken hebben dan wijken waar 40% buitenlanders wonen. Nochtans zijn juist die wijken vaak dichtbebouwd, de huizen hebben er zelden een tuin, er is nauwelijks speelruimte, ze krijgen vaak onevenredig zwaar af te rekenen met allerlei overlast en milieuproblemen (geluid, luchtvervuiling enzovoort). Als er al publiek groen is, dan is dat vaak van slechte kwaliteit en wordt het slecht onderhouden. Terwijl net in die wijken goed ontworpen en onderhouden parken kunnen fungeren als een soort ‘buitenkamer’ en belangrijk zijn voor de leef-

D

baarheid van de wijk, de sociale cohesie, de inzet van de mensen voor hun buurt, de veiligheid en de gezondheid van de bewoners.

(On)veiligheid Volgens diverse studies heeft de aanwezigheid van goed onderhouden publieke parken en recreatieve faciliteiten in de woonomgeving een positieve invloed op zowel de (jeugd)criminaliteit als op subjectieve onveiligheidsgevoelens (zie bijvoorbeeld CABE Space 2004b; Sherer 2006). Hoe meer groen in de omgeving, des te veiliger mensen zich voelen. Zelfs vrouwen en ouderen, die worden beschouwd als kwetsbare groepen, voelen zich veilig in een buurt met veel groen. Er is wel een belangrijke uitzondering: in zeer stedelijke gebieden voelen mensen zich niet veilig in gesloten groene gebieden (bijvoorbeeld een bos of gebied met hoge struiken) (Maas 2008). Anderzijds kunnen verwaarloosde parken en groene ruimten criminaliteit, vandalisme en asociaal gedrag net in de hand werken en onveiligheidsgevoelens vergroten (zie bijvoorbeeld Greenspace Scotland 2009; Green Link 2010).

Participatie De positieve sociale effecten van een park worden nog versterkt wanneer buurtbewoners actief betrokken worden bij het beheer of het onderhoud, bij educatieve, sportieve of culturele activiteiten, wanneer ze er zelf een barbecue of een sportnamiddag kunnen organiseren (zie bijvoorbeeld BTCV 2008; Greenspace 2010). Ook volkstuincomplexen en gemeenschapstuinen kunnen in dit opzicht een belangrijke rol spelen (Zie bijvoorbeeld Van den Berg et al 2010). [ praktijkvoorbeeld 4 ]

32


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepr aktijkvo o rbe e l d [  4  ]

G e nt |B|

Bruggen naar Rabot: tijdelijke invulling van braakland In de Gentse Rabotwijk ligt een enorme betonnen vloer van 1,5 hectare groot, een overblijfsel van een voormalige elektronicafabriek. Binnen het stadsvernieuwingsproject ‘Bruggen naar Rabot’ zal deze plek op lange termijn plaats bieden aan woningen en een buurtpark. In afwachting wou het stadsbestuur de plek al nieuw leven inblazen met een tijdelijke invulling. De Site is intussen uitgegroeid tot een creatieve ontmoetingsplek voor de ruime omgeving. Een grote ligweide van kunstgras biedt plaats aan optredens en sportevenementen. Filmavonden, vuurfeesten, Sinterklaasfeesten, artistieke happenings, openluchtcinema, een bar en barbecuefeesten trokken al vele bezoekers uit de hele stad. Met Rabot Beach kregen de allerkleinsten een enorme zandbak en een avontuurlijke speelplaats voor het bouwen van kampen. In het verkeerspark leren de kinderen uit de buurt spelenderwijs omgaan met verkeersregels. Er werd zelfs een kinderboerderij op de site ingeplant. Ook de 160 nieuwe volkstuintjes blijken een groot succes. De tuinders kregen er vorming over ecologisch tuinieren en kunstenaars maakten samen met de buurtbewoners een luifel voor het tuincomplex. ‘Made by Oya’ ten slotte, is een sociaal-economisch project, waarbij

vooral Turkse vrouwen klassieke handwerktechnieken combineren met modern design. De bewoners zelf staan voor een groot deel in voor de uitwerking en het beheer van De Site. Rocsa vzw ondersteunt de buurtbewoners om samen met kunstenaars en sociaalculturele partners de tijdelijke invulling te beheren, te animeren en er artistieke projecten op te zetten. De dienst Samenlevingsopbouw Gent nam het beheer van de volkstuintjes en de buurtbarbecue op zich en concentreert zich daarbij vooral op het betrekken van zwakkere groepen. Een peter- en metergroep, samengesteld uit allochtone en autochtone buurtbewoners, staat in voor het toezicht op het terrein. Dankzij het participatief beheer eigenen bewoners zich de ruimte nu al toe. De Site vormt zo een uniek verhaal van samenwerken, verantwoordelijkheid nemen en verantwoordelijkheid geven. B r o n De Bruyn J. & Van Acker M. (2011) Zaaien op beton en 106 andere recepten voor de stad. 10 jaar Stedenfonds in Vlaanderen. Brussel. Agentschap voor Binnenlands Bestuur Meer le z en BTCV 2008 | CABE Space 2004b | CABE Space 2010a

|

www.planning.org/cityparks/briefingpapers/communityengagement.htm | www.planning.org/cityparks/briefingpapers/saferneighborhoods.htm

33


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

Recreatieve meerwaarde De recreatieve waarde van parken kan moeilijk onderschat worden. Mensen van alle leeftijden en standen gebruiken parken om er alleen of met vrienden en familie te wandelen, te fietsen en te skaten, om er te spelen en te sporten of er gewoon wat rond te hangen. Voor veel stadskinderen zijn parken soms de eerste en enige plek waar ze in contact komen met de natuur. Voor sportclubs bieden parken vaak extra oefenruimte, voor scholen extra speel- en klasruimte, voor cultuurorganisaties zijn het schitterende plekken voor tentoonstellingen en allerlei evenementen. [ praktijkvoorbeeld 5  &  6 ] Wat publieke parken daarbij onderscheidt van vele andere ontspanningsgelegenheden is dat ze (bijna) altijd geopend, gratis toegankelijk en multifunctioneel zijn. Met andere woorden: ze zijn geschikt voor vele verschillende activiteiten, zowel in georganiseerd verband als individueel. ■■

Op basis van een aantal enquêtes kan worden berekend dat er per jaar meer dan 200 miljoen parkbezoeken worden afgelegd in Vlaanderen. Gemiddeld brengt iedere inwoner van Vlaanderen jaarlijks 54 uur door in een park en een gemiddeld bezoek duurt ongeveer 1,5 uur. Dat betekent dat elke inwoner gemiddeld eens in de twee weken meer dan één uur doorbrengt in een park.

■■

Onderzoek in Groot-Brittannië (CABE Space 2010b) heeft aangetoond dat 30 miljoen mensen frequent parken bezoeken, velen zelfs dagelijks. Dat komt neer op 2,5 miljard bezoeken per jaar. -- Van de jongeren onder de 16 jaar bezoekt 56% op mooie zomerdagen minstens één keer per week een park, 37% zelfs dagelijks. In de groep tussen 16 en 19 jaar zegt 44% wekelijks en 28% dagelijks een park te bezoeken. -- 50% van de 60-plussers bezoeken geregeld een park

-- 86% van de ouders met kinderen jonger dan 11 zeggen dat hun kinderen bij mooi weer liever naar het park gaan dan TV te kijken. -- 87% van de Britse bevolking heeft het afgelopen jaar een park bezocht, 79% de voorbije zes maanden. Daarmee zijn parken de meest gebruikte publieke dienst. Ter vergelijking: slechts 32% van de mensen bezocht het voorbije jaar een concertzaal, 26% bezocht een museum. ■■

Uit onderzoek in Amsterdam in 1998 en 2008 is gebleken dat het gebruik van parken de afgelopen jaren explosief is gegroeid. In tien jaar tijd is het parkbezoek van Amsterdammers bijna verdubbeld. Ook recreatiegebieden in en rondom de stad worden steeds vaker bezocht. [ grafiek 1 ] Een andere bevinding is dat het recreatiegedrag in de parken verandert. Traditionele activiteiten als zonnen, wandelen en fietsen nemen wat af terwijl andere activiteiten zoals lunchen, picknicken, lezen en studeren toenemen. Een nieuw fenomeen is dat mensen tegenwoordig – met behulp van laptop en Wifi- ook in het park werken. Opvallend is dat lager opgeleiden meer traditioneel recreatiegedrag vertonen en dat hoger opgeleiden meer ‘moderne’ activiteiten ondernemen in het park. Als we kijken naar het bezoek van omgevingsgroen en parken per leeftijdscategorie valt op dat de bezoekpercentages van jongeren tussen de 16 en 20 jaar het hoogste zijn van alle leeftijdscategorieën. Jongeren lijken dus de groen- en parkbezoekers bij uitstek te zijn. Het bezoek van recreatiegebieden is wat lager onder jongeren. [ praktijkvoorbeeld 5-6 ]

Meer le z en Dunnett N. et al 2002 | Fields in Trust 2008 | IMPALAproject 2011 | Rother District Council 2007 | Play England 2009 | Shackell et al. 2008 | Simoens I. 2010a | www.green-space.org.uk | www.playengland.org.uk

Toeristische meerwaarde Parken in en rond de stad – zeker wanneer ze deel uitmaken van een recreatief fiets- of wandelnetwerk – dragen in grote mate bij tot de aantrekkelijkheid van een stad of regio als toeristische bestemming. De kwaliteitsnormen voor een aantrekkelijke vrijetijdsomgeving verschuiven immers van puur functionele (kwantiteit en

E

F

diversiteit van aanbodsvoorzieningen) naar esthetische en visuele kwaliteiten van infrastructuur en omgeving. Parken kunnen ook op zichzelf een toeristische troef zijn omwille van de recreatieve mogelijkheden die ze bieden, of omwille van hun bijzondere historische, culturele of botanische waarde. Omgekeerd kan een tekort aan parken

34


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 5 ]

grafiek [ 1 ]

Oostende |B|

Sportpark De Schorre Een verzameling sportveldjes, voornamelijk voor voetbal, werd uitgebreid tot een gevarieerd sport- en recreatiepark met uitgekiende aanleg. De uiteenlopende gebruikersen bezoekersgroepen vloeien er op ongedwongen wijze in elkaar over. Het ruimtelijk arrangement werkt die mélange in de hand. Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148. 

Bezoek omgevingsgroen naar leeftijd (in jaren)

n 1998  n 2008

bestepraktijkvoorbeeld [ 6 ] B exhill-on-Sea |GB|

NIEUWE SPEELZONE EGERTON PARK De nieuwe speelzone in het historische Egerton Park in Bexhill werd in augustus 2012 geopend. Het ontwerp van de speelzone werd tijdens diverse workshops onder de loep genomen en bijgestuurd. Deze wisselwerking tussen de Britse en Belgische partners resulteerde in een hoogkwalitatief ontwerp.

Parkbezoek naar leeftijd (in jaren) n 1998  n 2008

Zie ook Deel III, Case 2, pag. 136. 

Bezoek recreatiegebieden naar leeftijd (in jaren)

n 1998  n 2008 B r o n : D RO 2 0 0 8

35


deel 1

of de aanwezigheid van uitgeleefde of verwaarloosde parken en braakliggende terreinen bezoekers en toeristen afschrikken. Dat toeristisch aspect is zeker van belang voor onze kuststeden en -regio’s, voor wie het toerisme vaak de voornaamste bron van inkomsten is en die op dit vlak de voorbije decennia met heel wat concurrentie hadden af te rekenen. De zee, het strand, de wandeldijk en de duinen zijn en blijven uiteraard de belangrijkste toeristische troef van onze kustgebieden. Er dient dus zorgzaam mee omgesprongen te worden, maar tegelijk moet hun toeristisch potentieel ook geoptimaliseerd worden. Anderzijds is het duidelijk dat onze kuststeden en -regio’s hun traditionele imago moeten openbreken en moeten werken aan de verruiming van hun toeristisch aanbod door het een hogere belevingswaarde te geven. Een goed en gevarieerd aanbod van parken kan daartoe een belangrijke bijdrage leveren. ■■

Hoogwaardige en goed onderhouden parken kunnen bijdragen tot de algemene beeldkwaliteit, de aantrekkelijkheid en de leefbaarheid van de stedelijke omgeving, wat in een vakantieomgeving extra belangrijk is. Het onderhoud van parken verdient in kuststeden wel bijzondere aandacht, enerzijds omwille van de grote publieksdruk tijdens het toeristische hoogseizoen en anderzijds omwille van de klimatologische omstandigheden (sterke en zoute zeewind). Beter geen dan een verwaarloosd park.

■■

Parken kunnen helpen om de traditionele kustinfrastructuur, zoals promenades op de zeedijk, te valoriseren en een eigentijdse uitstraling te geven.

minder goed weer. Bovendien kan dit helpen om de recreatieve druk op bepaalde kwetsbare gebieden (bijvoorbeeld duinen) te verminderen of te kanaliseren. ■■

Parken kunnen een ideaal kader zijn voor allerlei sportieve en culturele manifestaties. Hoewel dit voor álle steden en toeristische centra geldt, is dit speciaal voor kuststeden van cruciaal belang. Zij kunnen op die manier immers hun toeristisch aanbod verruimen, een groter en diverser publiek aanspreken en het toeristisch seizoen verlengen. Ze kunnen ook onderdak bieden aan bepaalde activiteiten die beter niet in de stad plaatsvinden omwille van geluidsoverlast, verkeersstromen, enzovoort.

■■

Een netwerk van parken en andere groen-blauwe infrastructuur dat verschillende stadsdelen met elkaar verbindt en dat het verstedelijkte kustfront op zachte en veilige wijze verbindt met de rest van de kust en met de open landschappen, de natuurgebieden en de toeristische infrastructuur van het hinterland, kan een belangrijke toeristische meerwaarde zijn. Het verbetert enerzijds de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de stad voor zacht verkeer; anderzijds biedt het mensen die meer willen dan alleen een strandvakantie extra recreatiemogelijkheden en belevingswaarden. Bij minder goed weer en buiten het traditionele toeristische seizoen is dit netwerk eveneens van uitzonderlijk belang. [ praktijkvoorbeeld 9 ]

■■

Parken bieden kansen om bepaalde plekken die niet direct een toeristische bestemming hebben en die vaak zelfs een barrière vormen tussen bepaalde wijken of tussen de stad en het buitengebied (bijvoorbeeld een bedrijvenpark, een woongebied, haveninfrastructuur, een luchthaven) toch een toeristische uitstraling te geven of minstens recreatief te ontsluiten.

[ praktijkvoorbeeld 7 ] ■■

■■

Parken kunnen helpen om waardevolle gebouwen of sites en beeldbepalende landmarks toeristisch te valoriseren en beter te ontsluiten. Dat cultuurhistorisch patrimonium (Belle Epoque, modernistisch, maritiem, militair en industrieel erfgoed) is vaak heel typerend voor kuststeden en kan in belangrijke mate bijdragen tot de toeristische aantrekkingskracht van die steden; het kan zelfs nieuwe toeristische opportuniteiten creëren. Hetzelfde geldt overigens voor nieuwe ontwikkelingen (winkelcentra, woonuitbreidingen, culturele en sportinfrastructuur, ...) [ praktijkvoorbeeld 8 ] Parken die gratis toegankelijk zijn en die voldoende en aantrekkelijke recreatieve en sportieve infrastructuur aanbieden, kunnen een belangrijke aanvulling zijn bij de traditionele recreatieve en toeristische infrastructuur van de kust. Dit kan interessant zijn voor bepaalde doelgroepen (kleine kinderen, jongeren, personen met een beperking, ouderen), om zowel oude als nieuwe, trendy recreatievormen een plek te geven, ook bij

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

[ praktijkvoorbeeld 10 ] ■■

De introductie van een parkatmosfeer kan een manier zijn om caravanparken, die vaak op een weinig kwalitatieve manier zijn ingericht en landschappelijk als erg storend worden ervaren, een betere uitstraling te geven en beter te integreren in de omgeving.

Meer le z en English Heritage 2007a | English Heritage 2007b

|

Vervloesem E., De Meulder B. & Loeckx A. 2012 | Walton J.K. & Browne P. 2010 | Westtoer 2008 | Westtoer 2009 | www.planning.org/cityparks/ briefingpapers/tourism.htm | www.westtoer.be

36


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 7 ] B exhill-on-Sea |GB|

bestepraktijkvoorbeeld [ 8 ]

Oostende |b|

Lineair park doet zeepromenade herleven

Het Duinenkerkje

Het prachtige Duinenkerkje ligt aan de voet van de duinen die Oostende en Middelkerke met elkaar verbinden. De charme van dit pittoreske kerkje, in combinatie met het duin- en polderlandschap, inspireerde doorheen de geschiedenis heel wat schilders, schrijvers en andere kunstenaars. James Ensor, die hier op eigen verzoek begraven werd, maakte verschillende etsen en schilderijen van de kerk. Het nieuwe park dat rond het kerkje wordt aangelegd moet één van de ‘parels’ worden in het Groen Lint, het snoer van recreatieve groene ruimten rond de stad Oostende.

De regeneratie van de zeepromenade van Bexhill, gefinancierd door Rother District Council en met de steun van de Commission for Architecture and the Built Environment (CABE), omvatte naast de restauratie van de beschermde King George V Colonnade met winkels, een restaurant en de nieuwe roeiclub ook de aanleg van een eigentijds lineair ‘Next Wave’ park op de promenade. Het ‘park’ is meer dan 1,5 kilometer lang en kreeg een aantrekkelijke beplanting van siergrassen en sterke vaste planten en eenjarigen. Er werden ook nieuwe designschuilhuisjes gebouwd en kleinschalige speeltoestellen geplaatst.

Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148, en Case 5, pag. 156. 

Het project werd genomineerd voor de Landscape Institute Awards 2012 en won de Editor’s Choice Award in de Street Design Awards 2012. De jury prees vooral de ingrijpende verbetering van de zeepromenade. Deel III, Case 2, pag. 136, en Case 3, pag. 142. 

bestepraktijkvoorbeeld [ 9 ]   |b|

Nieuwe Kustwandel­route langs de volledige kustlijn De Kustwandelroute is een wandelnetwerk van Westtoer langs de Vlaamse Kust dat alle kustgemeenten met elkaar verbindt. Het nieuwe traject bestaat uit twee ­on­­onderbroken wandelassen, één langs de zee en één meer landinwaarts. Beide wandelassen worden op regelmatige intervallen verbonden door een dwars verbindingspad, wat het netwerk op de kaart het uitzicht geeft van een ladder.

Niet alleen in vorm is de Kustwandelroute apart, ook qua inhoud. Ze rijgt namelijk het mooiste van de kustgemeenten op vlak van cultuur, natuur, maritiem erfgoed en couleur locale aan elkaar. www.kustwandelroute.be

De ‘kersen op de taart’ zijn de rust- en belevingspunten onderweg, ontworpen door designer van het jaar 2008 Stefan Schöning. Schöning ontwierp stijlvolle doelenwegwijzers, zitbanken en picknickbanken. Er zijn onderweg tal van logeermogelijkheden.

37


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

Toerisme, vrije tijd en groen Zeker voor kustregio’s is het toeristisch en recreatief potentieel van groene infrastructuur een belangrijk argument. De ruimtelijke kwaliteit van onze landschappen en steden speelt als verleidingsfactor een steeds belangrijker rol in de toeristische concurrentiestrijd. Het gevecht om de toeristische bezoeker ligt dan ook aan de basis van heel wat investeringen in de publieke ruimte. Dat betreft niet alleen musea, theaters en andere culturele infrastructuur maar ook diverse types van groene infrastructuur. Vrijetijdsmotieven zijn steeds vaker de reden voor het behoud, het aanpassen of nieuw inrichten van delen van het landelijk gebied, de binnenstad en het ‘tussenland’. Dit is des te belangrijker op plekken in transitie, waar traditionele functies of beheersvormen (zoals landbouw en industrie) aan belang hebben ingeboet of zijn verdwenen en waar gezocht wordt naar nieuwe nutsfuncties en een nieuwe ontwikkelingsdynamiek. Ook traditionele stadsparken en natuurgebieden ontsnappen niet aan die logica: bezoekers dragen bij tot het nodige draagvlak voor de duurzame instandhouding.

groengebieden die in toenemende mate gebruikt worden voor sociaal-culturele en sportieve evenementen waarvoor ze oorspronkelijk niet waren bedoeld en die hen soms letterlijk uit hun voegen laten barsten.

Omgekeerd vormt de toenemende recreatiedruk een bedreiging voor de ruimtelijke kwaliteit. Het massatoerisme en de behoefte aan pret en spektakel, met alle infrastructuur die dat meebrengt, kan leiden tot een verregaande ‘verrommeling’ en banalisering, een ‘disney­ficatie’ van onze steden en landschappen, en uiteindelijk tot de verloedering en teloorgang van kwetsbare natuur- en cultuurkwaliteiten waarop de ‘verleiding’ in oorsprong was gebaseerd, zoals het strand en de duinen. Dat geldt ook voor parken en

De uitdaging: de groeiende economische betekenis van vrije tijd en toerisme op een duurzame manier combineren met de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit van onze steden en landschappen. Dat vergt, zoals de VROM-raad het formuleert, ‘een transformatie in denken en doen. We moeten vrije tijd en toerisme gaan benaderen als een potentiële vormgever, een cruciale coproducent van ruimtelijke kwaliteit en niet langer als een te beteugelen verbruiker of een te reguleren verstoorder daarvan.’

Die gevaren zijn reëel en we mogen ze niet negeren. Anderzijds heeft het weinig zin om de kop in het zand te steken voor die ontwikkelingen of er zich tegen te verzetten. De gevolgen zullen niet zelden averechts zijn: een nog grotere banalisering van de ruimtelijke omgeving, een verdere privatisering en conceptualisering van de publieke ruimte, een verdringing van primaire functies. Wie louter afwacht, kan niet veel anders dan regels opleggen aan wat zich toevallig aandient, zo waarschuwt de Nederlandse VROM-raad in een advies over de ruimtelijke impact van de vrijetijdsindustrie (VROM-raad 2006): ‘Wie daarentegen investeert in een goed begrip van de dynamiek en de plaats en betekenis van die vrijetijdsindustrie, kan actief gebruik maken van de kansen die zich hier voordoen.’

‘Succesvolle parken betalen dividenden uit aan steden: ze genereren burgerzin, bevorderen toerisme en economische investeringen en dragen bij tot gezondheid en leefkwaliteit.’ ▼

[ Will Rogers - The Trust for Public Land ]

38


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 10 ]

Oostende |B|

Buurtpark ‘t Eilandje grasveld. De openbare barbecues en de picknickbanken kunnen vrij gebruikt worden.

’t Eilandje ligt tussen twee watervlakken (de Spuikom en het kanaal Oostende – Brugge), tussen de Vicognedijk en de Bredensesteenweg, op de Vuurtorenwijk. De braakliggende grond werd omgetoverd tot een hedendaags park met een nautisch en spelvriendelijk karakter. De oever aan de Vicognedijk is gericht op watersport, terwijl de oever langs de Bredensesteenweg een esplanade werd, gericht op fietsen en wandelen.

De vegetatie is gekozen in functie van het verhogen van de biodiversiteit. De open riool is een interessante biotoop, want de waterfluctuatie brengt typische vegetatie met zich mee en de aanwezigheid van zoet water verhoogt de biodiversiteit. De speelobjecten zijn handgemaakt en vervaardigd uit natuurlijk materiaal: wilgentenen.

Deze multifunctionele open ruimte is in de eerste plaats gericht op jongeren en watersportclubs. Maar iedereen kan genieten van ‘t Eilandje: omwonenden zonder tuin, toevallige voorbijgangers, fietsers langs het Groen Lint, toeristen. De centrale ontmoetingsplaats is opgevat als een amfitheater. De trapsgewijze opbouw in een halve boog is de ideale plaats voor evenementen of optredens. Kinderen en jongeren kunnen ravotten op het centrale

Het ontwerp voor deze nieuwe groene long werd gemaakt in samenwerking met de toekomstige gebruikers. Zo kregen de Ibis, de Sportraad Oostende, de scouts De Schorre, de zeescouts 2e FOS, de zeilschool Marine en diverse stedelijke diensten inspraak in de invulling van dit 2,5 hectare grote terrein. Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148. 

© Verhelst

39


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘Was het onderhoud van parken meer doordrongen van ecologische principes, dan zouden we nu meer zelfregulerende, kostendrukkende landschappen hebben die een betere habitat voor de fauna vormen en ons een lokaal karakteristieke omgeving bieden.’ ▼

[ English Nature and London Wildlife Trust, London’s natural values, 2005 ]

Beschermen en verhogen van de biodiversiteit De biodiversiteit in en om de stad is sterk afhankelijk van het aantal, het type en de diversiteit aan habitats (tuinen, parken, bermen, braakliggende terreinen, brownfields, rivieren, bomenrijen, heggen en andere kleine landschaps­ elementen) en hun onderlinge verbindingen. Urbane en peri-urbane parken kunnen op verschillende manieren bijdragen tot het behoud en de versterking van de biodiversiteit in en rond de stad. ■■

In een stedelijke omgeving zijn parken vaak hot spots van biodiversiteit. Verschillende studies tonen aan dat parken in een stedelijke omgeving een grotere biodiversiteit hebben dan het agrarische platteland. De mozaïek aan naburige biotopen speelt hierbij een belangrijke rol. Men vindt er vaak een opmerkelijk groot aantal bedreigde en zeldzame plantensoorten. Heel wat inheemse soorten die in het landelijk gebied verdwenen zijn, hebben in de steden een nieuwe biotoop gevonden. Verder bestaat er een verbazingwekkend aantal soorten die enkel in stedelijke milieus kunnen overleven. In de stad hebben zich zelfs nieuwe soorten en subsoorten ontwikkeld die nergens anders te vinden zijn.

■■

Hoe groter, ouder en structureel diverser (open plekken, boombestanden, waterpartijen enzovoort) het park, des te groter meestal ook de biodiversiteit.

■■

Zelfs parken met een intensief recreatief programma herbergen vaak een grote biodiversiteit. Met soms eenvoudige maatregelen en een natuurgericht beheer kan ook in dergelijke parken de biodiversiteit versterkt worden. [ praktijkvoorbeeld 11 ]

■■

Door bij de renovatie van bestaande en de aanleg van nieuwe parken gebruik te maken van de ecologische potenties kan een grote variatie aan stedelijke habitats gecreëerd worden. Daardoor ontstaan kansen voor een verscheidenheid aan planten en dieren. Dit draagt ook bij tot het herstellen van de natuurlijke processen die noodzakelijk zijn voor een levende, duurzame stad.

G

■■

Onderzoek in tal van landen wees uit dat zogenaamde brownfields en langdurig braakliggende of weinig gebruikte terreinen vaak kostbare plekken zijn voor stedelijke biodiversiteit. Door dergelijke plekken een adequate parkstructuur te geven, kan men nieuwsoortige stedelijke natuurgebieden creëren.

■■

De grootste soortendichtheid bevindt zich in de stadsrand, waar een mix van alle mogelijke stedelijke en rurale habitats aanwezig zijn. Een goede ruimtelijke spreiding én verbindingen tussen de bebouwde en landelijke omgeving zijn dus belangrijk.

■■

Parken mogen op het vlak van behoud en versterking van biodiversiteit niet langer als groene eilandjes worden gezien, maar als cruciale knooppunten in een groen-blauw netwerk. Hun ecologische waarde is namelijk lager als ze geïsoleerd zijn. Planten- en dierengemeenschappen kunnen zich in kleine groengebieden moeilijk handhaven omdat er geen genetische uitwisseling mogelijk is. Het is daarom noodzakelijk een groenstructuur op te bouwen waarin individuele gebieden met elkaar verbonden zijn, al is het maar via smalle corridors. Op die manier wordt een ecologisch netwerk gecreëerd dat zowel kleine als grote stedelijke groengebieden met elkaar verbindt. Door al deze versnipperde en relatief onbelangrijke groengebiedjes kwalitatief te verbeteren en te integreren in een samenhangende structuur worden ze plots wél belangrijk. Eens ze ingebouwd zijn in groene assen, vormen ze als het ware een lineair park.

■■

In kustregio’s liggen vaak unieke natuurgebieden die van bijzonder ecologisch belang zijn (slikken en schorren, zandduinen en kliffen, polders met grachten en brakwatersloten) en vele zeldzame vogelsoorten en planten herbergen. Een groot deel van die gebieden geniet één of andere vorm van bescherming met het oog op een behoud als erkend natuurreservaat, vogelrichtlijngebied, habitatrichtlijngebied, Ramsargebied, enzovoort. Deze unieke en vaak kwetsbare natuur-

[ praktijkvoorbeeld 12 ]

40


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 11 ]

Southend |GB|

bestepraktijkvoorbeeld [ 12 ]

Oostende |b|

Het ecologische golfterrein in Belfairs Park

ZONE 'KONIJNENVIJVER' IN MariaHendrikapark

Belfairs Park is Southend’s grootste park. Naast allerlei recreationele infrastructuur zoals tennisterreinen, een café en ligweiden, ligt er ook een populair golfterrein.

Bij de renovatie van het 19de-eeuwse Maria-Hendrikapark in Oostende werd voluit ingezet op de reeds aanwezige ecologische potenties. Zo werd rond de Konijnenvijver een natuurlijke zone aangelegd omgeven door een houtril. Hier krijgt natuurontwikkeling alle kansen. Dood hout mag blijven liggen, terwijl wandelaars op een verheven vlonderpad kunnen rondkuieren en zo de natuurlijke kringloop van een bos volgen.

Door een gediversifieerd graslandbeheer is men er de voorbije jaren in geslaagd de biodiversiteit drastisch te verhogen. Daarbij werd onder meer een apart maaibeheer toegepast op de resten van semi-natuurlijk grasland en op minder gebruikte delen van het golfterrein, terwijl op andere delen speciale wilde bloemenmengsels werden ingezaaid.

tabel [ 2 ]

Klimaatmitigatie en -adaptatie Primair effect icoon 2100 Stijging van de Plus 1,5° tot 4,4° in de winter, plus 2,4° in de zomer. In de zomer is de kust koeler gemiddelde temperatuur en in de winter is de kust warmer. Steden vertonen urban heat island effect. Extreme temperaturen Stijging erg warme zomerdagen: plus 3,2° tot plus 9,5° op 10% warmste zomerdagen. Daling aantal vorstdagen: plus 1,5° tot plus 6° op 10% koudste winterdagen. Veranderend Waarschijnlijk meer neerslag in de winter (aantal dagen, hoeveelheid). Minder neerslagpatroon neerslag in de zomer maar wel hevige zomeronweders, extremer en frequenter. Totale neerslaghoeveelheid daalt. Toename van Toename aantal en grootte van extreme regenbuien intensiteit van buien (buien die minder vaak voorkomen dan gemiddeld tien keer per jaar). Toename van Verandering onzeker, maar waarschijnlijk toename van stormintensiteit. stormintensiteit Wind Gemiddelde windsnelheid tijdens de wintermaanden 10 tot 20% hoger. Zomer onduidelijk. Verdamping Hogere verdamping (potentiële evapotranspiratie) zowel tijdens de winter als de zomer. Stijging van de zeespiegel Plus 20 tot plus 200 cm. De inschatting van 200 cm is gebaseerd op een ‘worst case scenario’. Waterkwaliteit Verandering onzeker, maar waarschijnlijk verslechtering van waterkwaliteit. Luchtkwaliteit

Verandering onzeker, maar waarschijnlijk verslechtering van luchtkwaliteit.

B r o n : R oya l H ask o n i n g 2 0 1 1 a

41


deel 1

gebieden staan echter onder grote druk, onder meer door de toeristische en recreatieve infrastructuur. Een goed uitgebouwd netwerk van aantrekkelijk en multifunctioneel stedelijk en randstedelijk groen kan die recreatiedruk voor een stuk opvangen en kanaliseren. Sommige minder kwetsbare delen kunnen ingeschakeld worden in zulk een netwerk en geopend worden voor doordacht recreatief medegebruik. Daardoor vergroot meteen ook het maatschappelijk draagvlak voor natuurontwikkeling in kwetsbare zones. Bovendien

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

kan dergelijk netwerk van parken en andere groene infrastructuur fungeren als buffer én verbinding tussen natuurgebieden die vaak erg versnipperd zijn. Daardoor wordt het effect van barrières geminimaliseerd en wordt de stad een geïntegreerd onderdeel van het totale landschap. Meer le z en CABE 2006b | England Biodiversity Group 2011 | European Environment Agency 2010 | Heyn M. en Hermy M. 2002 | Jacobs S. et al 2010 | Natural England 2010 | Niemelä J. et al 2011 | Sandström U.G. 2008 | Town and Country Planning Association 2004 | Town and Country Planning Association and The Wildlife Trusts 2012 | UK National Ecosystem Assessment 2011 | Westtoer 2008

Verbetering van de milieukwaliteit Luchtkwaliteit Parken – en dan vooral de bomen in die parken – kunnen een hulpmiddel zijn om de luchtkwaliteit te verbeteren door onder meer fijn stof en stikstofoxide (NO2) op te vangen en de hoeveelheid CO2 te reduceren. Bomen zijn op dit vlak het meest effectief, daarna heesters en kruidachtigen en ten slotte gras en andere vormen van bodembedekking. ■■

■■

Modelstudies wijzen erop dat bomen ongeveer 20% van de hoeveelheid fijn stof uit de lucht kunnen filteren, ongeveer 10% van de stikstofoxiden en 8% van de ozon. De effectiviteit van het filteren is afhankelijk van het soort boom (naaldbomen filteren beter fijn stof, loofbomen filteren beter gasvormige verontreinigingen) en van de plaatsing van de bomen. Bomen compenseren ook een deel van de CO2 die ontstaat door ons energieverbruik. Britse wetenschappers becijferden dat in een middelgrote stad per m2 groen gemiddeld 3,16 kg CO2 wordt opgeslagen,

vooral door bomen. Indien 10% van het publieke groen zou bestaan uit bomen in plaats van gras, dan zou de CO2 opslagcapaciteit met 12% toenemen. Afhankelijk van de plek kan een boom elk jaar 3.000 tot 10.000 autokilometers compenseren wat betreft de stikstofen CO2 uitstoot. ■■

In de mate dat parken en groene infrastructuur ertoe bijdragen dat we minder de auto gebruiken, vermindert de uitstoot van schadelijke stoffen.

Geluidsoverlast In parken worden de geluiden van de stad en van het verkeer gedempt. Parken kunnen ook ingezet worden als geluidsbuffer bij drukke verkeersaders of in woonbuurten dicht bij drukke wegen. Meer le z en Argante et al. 2011 | Bowler et al. 2010 | Center for Clean Air Policy (2011) | Ministerium für Verkehr und Infrastruktur BadenWürttemberg 2012 | Rijke et al. 2009 | Trees & Design Action Group 2010 | Wesseling et al. 2008

Klimaatmitigatie en -adaptatie De klimaatverandering zal in de komende decennia een verregaande impact hebben op onze omgeving: hetere en drogere zomers en warmere, nattere winters, extreme weersomstandigheden met droogteperiodes en meer stormen. Kustregio’s zijn extra kwetsbaar voor de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering, ondermeer

H

I

door erosie, hogere grondwaterstanden, verzilting van polders en de stijging van het zeeniveau. De gemiddelde zeespiegel aan de Belgische kust zou bijvoorbeeld met 20 tot – in het slechtste geval – 200 cm kunnen stijgen tegen 2100. In West-Vlaanderen zou 33% van de bevolking in overstromingsgebied leven. [ zie tabel 2 ] Er bestaan intussen honderden studies en praktijkvoor-

42


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

|B| bestepraktijkvoorbeeld [ 14 ]   |gb|

De kwetsbaarheidsanalyse in ZuidOostEngeland & Hastings

Kusttoerisme en klimaatverandering De klimaatverandering kan paradoxaal genoeg een positief effect hebben op het kusttoerisme in Noord-WestEuropa door de toename van het aantal toeristen en een langer toeristisch seizoen.

In het zuidoosten van Engeland onderwierp de Partnership Board, een samenwerkingsverband van de lokale gemeentebesturen in Zuid-Oost-Engeland en de regionale economische ontwikkelingsmaatschappij, de regio aan een kwetsbaarheidsanalyse. Verschillende sectoren werden onderzocht, zoals demografie, volksgezondheid, (grond)watervoorraad en economische ontwikkeling. Het comité besloot om eerst naar de huidige kwetsbaarheid te kijken: welke gevolgen van overstromingen en erosie ondervindt de regio vandaag? De kwetsbaarheidsanalyse bracht gebieden met een verhoogd risico of ‘kwetsbaarheidhotspots’ in kaart. Daarvoor werden kaarten van het regionale planbureau met verschillende soorten geografische gegevens over elkaar gelegd.

-- In de zomervakantiemaanden zal de gemiddelde temperatuur in de klassieke vakantiegebieden zoals de Middellandse Zee te hoog worden voor veel toeristen. In de meer gematigde gebieden worden de omstandigheden wellicht gunstiger. Dit kan resulteren in een toename van het aantal buitenlandse toeristen en van het aantal binnenlandse toeristen dat kiest voor vakanties in eigen land. -- Ook de duur van het toeristisch seizoen kan toenemen doordat de voor toerisme gunstige klimaatomstandigheden over een gemiddeld langere periode zullen voorkomen.

Hastings Borough Council ging de eigen kwetsbaarheid na via een Local Climate Impacts Profile, een procedure die in Groot-Brittannië geïntroduceerd werd om de gevolgen van extreme weersomstandigheden na te gaan.

Maar er zijn ook schaduwkanten: -- Door de stijging van de zeespiegel en frequente stormen zal de afslag van stranden en duinen toenemen. Ook de infrastructuur aan de kust kan lijden onder de toegenomen schade. Dit kan een economische weerslag op het kusttoerisme teweegbrengen. Ook in het binnenland kan de toename van stormen zwaardere schade en een daling van het toerisme veroorzaken. -- Door stijgende waterschaarste in de zomer kunnen beperkingen zich opdringen voor waterrecreatie (bijvoorbeeld lage waterpeilen in (vis)vijvers, bevaarbaarheid van rivieren en meer oponthoud bij bruggen en sluizen). Er kan eveneens een tekort aan beschikbaar drinkwater optreden in sterk toeristische gebieden zoals de kuststreek. -- Om het comfort van de toeristen in de warmere zomermaanden te garanderen, zal er een grotere energienood zijn voor koeling. Dit kan voor pieken in de energievraag zorgen tijdens hittegolven, bovendien geconcentreerd in de toeristische zones. -- Er kan een afname van de zwemwaterkwaliteit optreden aan de zee en in binnenwateren, maar dit zal vermoedelijk niet opwegen tegen de aangenamere temperaturen.

Hittegolven bleken zowel positieve als negatieve gevolgen te hebben. Er kwamen meer toeristen naar Hastings omdat de zee en de wind de temperatuur temperden. Op de negatieve zijde noteerde men een toename van klachten wegens geluidsoverlast op straat tijdens warme avonden. Ten gevolge van deze kwetsbaarheidsanalyse zal Hastings Borough Council een gemeentebreed ‘plus-plan’ voor adaptatie aan klimaatverandering ontwikkelen, uitgaande van regionale en plaatselijke gegevens over klimaat­ effecten. Bron: Future Cities 2010

Bron: Toerisme Vlaanderen (2008)

43


deel 1

beelden die aantonen dat groene (en blauwe) infrastructuur een beperkte maar toch belangrijke rol kan spelen in het afzwakken van de klimaatverandering, bijvoorbeeld door het opslaan van CO2 en door een verminderd energieverbruik. Deze rol wordt vandaag nog onvoldoende erkend en geïntegreerd in het ruimtelijk beleid en ruimtelijke ontwikkelingen. [ zie kader pag. 43 & praktijkvoorbeeld 14 ]

Verbetering van het omgevingsklimaat Recent onderzoek (Steeneveld 2011) leert dat steden gemiddeld 2,3°C warmer zijn dan hun omgeving. Door klimaatverandering wordt daarbovenop nog eens gemiddeld 2°C extra verwacht. Een belangrijke oorzaak van hittevorming in stedelijke gebieden is de opname van zonnewarmte in de bouwmassa en in verharde oppervlakten. Daarnaast veroorzaken menselijke activiteiten, die in een stad sterk zijn geconcentreerd, extra warmte. Parken met bomen verminderen temperatuur­ extremen in een verstedelijkte omgeving: zij kunnen de omgevingstemperatuur doen dalen en zodoende het ‘­hitte-eilandeffect’ verminderen. Het belang hiervan zal in het licht van de klimaatopwarming alleen maar toenemen. ■■ Onderzoek toonde aan dat een toename van het totale bomenvolume met 10% in een verstedelijkte omgeving de omgevingstemperatuur tijdens warme zomerdagen met 3 à 5°C kan doen dalen. Voor de Verenigde Staten schatten onderzoekers dat elke toename met 10% van de bedekkingsgraad door bomen (de hoeveelheid bodem die wordt bedekt door het bladerdek van de bomen) resulteert in een extra vermindering van de temperatuurstijging overdag met 0,4 tot 2°C. ■■ Dat de stad een waar hitte-eiland is geworden, is vooral te wijten aan de oppervlaktetemperatuur. Alleen al het verwijderen van verhard oppervlak zou tot een afname van de oppervlaktetemperatuur leiden. Het effect ligt in de orde van 1°C wanneer het percentage verharde of groenoppervlak verandert met 10% (Bade 2010). Onderzoek in Greater Manchester wees bijvoorbeeld uit dat de gemiddelde temperatuur op warme zomerdagen in de stadscentra en dicht bebouwde omgevingen met minder dan 20% groene oppervlakte (winkelcentra, bedrijventerreinen) kan oplopen tot 31°C, tegenover slechts 18°C in groene gebieden (met 98% groen). Op plaatsen waar groen 50% van de ruimte inneemt, ligt de temperatuur gemiddeld 7°C lager (European Environmental Agency 2012). [ illustratie1 ] ■■ Wanneer de totale oppervlakte aan groene ruimte in de bebouwde omgeving met 10% toeneemt, kunnen de verwachte temperatuurstijgingen ten gevolge van de klimaatopwarming grotendeels geneutraliseerd

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

worden. Wanneer de groene oppervlakte daarentegen met 10% daalt, zou de gemiddelde temperatuur in steden tegen 2080 met 8°C kunnen stijgen (European Environmental Agency 2012). ■■ Stadsparken zijn overdag gemiddeld 1°C koeler dan de omliggende bebouwde gebieden. Veel is afhankelijk van het type park: parken met veel verharding en weinig beplanting kunnen ook warmer zijn (Sunderland 2012). ■■ Stadsparken zijn niet alleen zélf koeler, maar koelen zowel overdag en vooral ’s nachts hun omgeving af. Parken kunnen de luchttemperatuur met 4 tot 6°C verlagen, afhankelijk van grootte en beplantingsdichtheid. ■■ Onderzoek in Berlijn heeft uitgewezen dat verschillende kleinere groenvoorzieningen van één hectare groot (circa een voetbalveld) zoals postzegelparken effectiever zijn voor het verkoelen van de stad dan één groot park. De verkoeling is nog significant meetbaar op 300 meter afstand van een park. Een aantal kleinere parken kan in het totaal een grotere verkoelingszone creëren dan één groot park (Bade 2011). [ praktijkvoorbeeld 15 ] Meer le z en De rol van het ruimtelijk beleid in de adaptatie tegen

klimaatverandering is onderzoekstof o.a. in Nederland (het Klimaat voor Ruimte programma, zie www.klimaatonderzoek.nl) en in Groot-Brittannië (het UK Climate Impacts Programme, zie www.ukcip.uk). | In Vlaanderen loopt sinds 2009 het wetenschappelijk onderzoek Ccaspar (Climate change And changes in SPAtial structures in Flanders, zie www.ccaspar.ugent.be).

Energiebesparing ■■

Een aantal studies tonen aan dat een park met bomen in een bebouwde omgeving kan bijdragen tot energiebesparing: in de winter zorgen de bomen voor beschutting, waardoor gebouwen minder moeten worden verwarmd; ‘s zomers zorgen ze voor schaduw, waardoor de behoefte aan airco vermindert. Vooral dat laatste effect zou vrij substantieel zijn.

■■

Parken kunnen er als onderdeel van groene wandel- of fietsverbindingen toe bijdragen dat de auto minder gebruikt wordt voor kleine verplaatsingen.

■■

Onderzoek in Groot-Brittannië wees uit dat 10% van de 2,5 miljard parkbezoekers per jaar het park gebruiken als een short cut naar een andere bestemming (GreenLink 2010).

Verminderen van wateroverlast en tegengaan van droogte Vandaag wordt algemeen erkend dat parken in een versteende omgeving een belangrijke rol kunnen spelen bij het opvangen, bufferen en (vertraagd) afvoeren van hemelwater en op die manier wateroverlast en overstro-

44


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 15 ]

St u t tga rt  |D|

Klimaatstrategie

Een vergelijking van de graad van bodemverdichting en oppervlaktetemperatuur in Boedapest

De klimaatstrategie van het Duitse Stuttgart is een uitstekend voorbeeld van de bestrijding van het hitteeilandeffect. De groene infrastructuur werd niet alleen uitgetekend om natuur te beschermen, maar ook om zoveel mogelijk gebruik te maken van de effecten van windpatronen en dichte beplanting om de stad af te koelen en de luchtvervuiling te verminderen. ‘s Nachts kunnen koele winden uit de heuvels via windcorridors –Klimaatlas brede, door bomen geflankeerde aders – de stadAnalysekarte Region Stuttgart binnenstromen.

B r o n : Eu r o p e a n E n vi r o n m e n t A g e n c y 2010

B r o n : K az m i e r czak e t a l 2 0 1 0 ; Eu r o p e a n E n vi r o n m e n ta l A g e n c y 2012

illustratie [ 2 ]

Effecten van bodemverdichting op waterafvloei 0

0,5

1

2

3 Kilometer

40%

Legende Klimatope Bahnanlagen-Klimatop: extremer Termperaturtagesgang, trocken, windoffen, Luftleitbahn.

Wald-Klimatop: stark gedämpfter Tagesgang von Temperatur und Feuchte, Frisch-/Kaltluftproduktion, Filterfunktion.

Industrie-Klimatop: intensiver Wärmeinseleffekt, z.T. starke Windfeldstörung, problematischer Luftaustausch, hohe Luftschadstoffbelastung (großräumig bedeutend).

Freiland-Klimatop: ungestörter stark ausgeprägter Tagesgang von Temperatur und Feuchte, windoffen,starke Frisch-/Kaltluftproduktion.

Gewerbe-Klimatop: starke Veränderung aller Klimaelemente, Ausbildung des Wärmeinseleffektes, teilweise hohe Luftschadstoffbelastung. Stadtkern-Klimatop: intensiver Wärmeinseleffekt, geringe Feuchte, starke Windfeldstörung, problematischer Luftaustausch, Luftschadstoffbelastung.

6918

7018

7118

Luftaustausch Berg-/Talwindsystem: intensiver Kaltluftstrom. Hangabwinde: flächenhafter Kaltluftabfluss.

10%

Stadtrand-Klimatop: wesentliche Beeinflussung von Temperatur, Feuchte und Wind; Störung lokaler Windsysteme.

25%

20%

Belastung durch Emissionen

Kaltluftproduktionsgebiete: nächtliche Kalt-/Frischluftproduktion auf Freiflächen.

Straße mit extremer Verkehrsbelastung: extreme Luft-/Lärmbelastung.

Kaltluftsammelgebiete: Kaltluftsammlung in relativen Tieflagen, Kaltlufttransportbahnen.

Straße mit sehr hoher Verkehrsbelastung: sehr hohe Luft-/Lärmbelastung.

Kaltluftstau durch Strömungshindernis.

Straße mit hoher Verkehrsbelastung: hohe Luft-/Lärmbelastung.

Bodeninversionsgefährdete Gebiete.

Gewerbe und Industrie: relativ hohe Schadstoffemissionen.

Gartenstadt-Klimatop: geringer Einfluss auf Temperatur, Feuchte und Wind.

7318

7418

38%

TKÜbersicht

6919

6920

6921

6922

6923

6924

6925

6926

6927

6928

7019

7020

7021

7022

7023

7024

7025

7026

7027

7028

7119

7120

7121

7122

7123

7124

7125

7126

7127

7128

7219

7220

7221

7222

7223

7224

7225

7226

7227

7228

7319

7320

7321

7322

7323

7324

7325

7326

7327

7328

7419

7420

7421

7422

7423

7424

7425

7426

7427

Datengrundlage:

Luftleitbahn belastet: Emittenten in Tälern, Sattellagen.

Kaltluftbereiche

Stadt-Klimatop: starke Veränderung aller Klimaelemente gegenüber dem Freiland, Ausbildung einer Wärmeinsel, Luftschadstoffbelastung.

7218

Fachliche Bearbeitung: T.Nagel, Büro Lohmeyer, Karlsruhe; J.Baumüller, Abteilung Stadtklimatologie, Amt für Umwelt, Stadt Stuttgart, 2007.

Luftleitbahn unbelastet: Täler, Sattellagen.

Gewässer-Klimatop: thermisch ausgleichend, hohe Feuchtigkeit, windoffen.

Thermalbefliegung; Firma Spacetec, 29./30. August 2005. Kaltluftmodellierung, Windfeldmodellierung; Büro Lohmeyer, Karlsruhe, 2007. Luftbildplan; ATKIS-DOP @ Landesvermessungsamt Baden-Württermberg (www.lv-bw.de) Az: 2851.9-1/19, 2002/2003 Klimaelementekarten; DWD, Büro Lohmeyer, Karlsruhe, 2007. Verkehrsdaten; Wirtschaftsverkehrsmodell, PTV, Karlsruhe, im Auftrag des Verband Region Stuttgart, 2007. Emissionskataster; Landesanstalt für Umwelt, Messungen und Naturschutz Baden-Württemberg, 2004. Kartengrundlage: ATKIS-DTK25 @ Landesvermessungsamt Baden-Württermberg (www.lv-bw.de) Az: 2851.9-1/19, 2005. GIS-Bearbeitung u. Kartographie: H. Esswein, 2007.

21%

Wohnen: relativ hohe Hausbrandemissionen. Windrose: Windrichtungshäufigkeiten.

Grünanlagen-Klimatop: ausgeprägter Tagesgang der Temperatur und Feuchte, klimatische Ausgleichsfläche in der Bebauung.

25%

21%

Natuurlijke bodembedekking

10%-20% ondoordringbare oppervlakte

35%

30% 20%

30%

55% 10%

15%

illustratie [ 1 ]

5%

35%-50% ondoordringbare oppervlakte 75%-100% ondoordringbare oppervlakte Bron: B artens 2009

45


deel 1

mingen helpen voorkomen. Ook bij het bestrijden van droogte in verstedelijkte omgevingen kunnen parken een belangrijke rol spelen. Als de klimaatmodellen kloppen zal vooral de frequenter wordende hevige neerslag in steden en dichtbebouwde gebieden in de toekomst tot problemen leiden. Het rioolstelsel is namelijk zelden berekend op veel neerslag in korte tijd. Als die bebouwde oppervlakken bovendien in overstromingsgevoelig gebied liggen, wordt het probleem alleen maar groter. Meer niet-verdicht bodemoppervlak  Op een niet-verdichte bodem met bomen en gras stroomt 10 à 20 % van de neerslag meteen af en wordt 50% in de bodem opgenomen. Op een verharde bodem stroomt 60-70 % van de neerslag meteen af en wordt slechts 15% in de bodem opgenomen. In het geval van een niet-verdichte bodem heeft dit twee belangrijke gevolgen: ■■ verbetering van de waterhuishouding van de bodem: geïnfiltreerd water komt ten goede aan het grondwater of direct aan het groen; ■■ vertraging en vermindering van de waterafvoer: een toename van parken en andere groene ruimten met 10% zou de waterafvoer bij extreme regenval met 14% kunnen verminderen (European Environment Agency 2012). [ illustratie 2 ] Meer beplante bodems  Door de bodem te beplanten wordt de buffercapaciteit voor water sterk verhoogd. Vooral bomen spelen daarbij een belangrijke rol (zie bijvoorbeeld Bartens 2009). ■■ Onderzoek toonde aan dat boomwortels de infiltratiecapaciteit van de bodem met een factor 2 tot 17 kunnen verhogen. Het vervangen van grasland door bomen verhoogt de infiltratiecapaciteit met 90%. ■■ Bomen halen ook water uit de bodem en brengen het als waterdamp in de lucht, waardoor ook het omgevingsklimaat verbetert. Een volwassen boom zou per dag ongeveer 300 liter water opnemen en verdampen, voor kleinere bomen schommelt dat tussen 30 en 60

■■

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

liter, afhankelijk van de soort. Bovendien onderscheppen bomen met hun kroon veel neerslag die na een bui door verdamping verdwijnt. Dat is afhankelijk van de grootte en het soort boom. Een volwassen boom kan tot 80% van de neerslag opvangen, een kleine boom nauwelijks 15%. Coniferen vangen meer water op dan loofbomen, zeker in de winter, wanneer de loofbomen kaal zijn.

Duurzame afwateringssystemen  We kunnen nog een stapje verder gaan en parken inschakelen in een duurzaam afwateringssysteem (‘Sustainable Urban Drainage Systems’, SUDS) om stormwater (tijdelijk) op te vangen en (vertraagd) af te voeren. Dat kan gebeuren door de aanleg van afvoergreppels en -kanaaltjes, poelen en wetlands, wadi’s (een veelal begroeide verlaging van het maaiveld die bij hevige regenval overstroomt), opvang- en infiltratiebekkens enzovoort. 1% van de oppervlakte van de stad benutten voor waterberging zou 30 tot 50% minder overstromingsgevaar opleveren. Dergelijke duurzame afwateringssystemen hebben heel wat bijkomende voordelen: ze dragen bij tot natuurlijke waterzuivering, ze voorkomen bodemuitdroging tijdens hete zomers, ze kunnen de biodiversiteit verhogen en verhogen de aantrekkelijkheid en recreatieve waarde van het park. Bovendien zijn dergelijke SUDS vaak goedkoper dan traditionele rioleringssystemen. [ praktijkvoorbeeld 16 - 18 ] Van de nood een deugd maken  We kunnen van de nood ook een deugd maken en noodzakelijke kustverdedigingswerken niet enkel bekijken als een civieltechnische uitdaging maar als een integrale, ruimtelijke opgave en hieraan een toeristisch-recreatief en/of natuurontwikkelingsprogramma koppelen. Essentieel is dat de wateringrepen vooral ook veel nieuwe mogelijkheden voor het ruimtegebruik scheppen: een verveelvoudiging van de ruimte voor natuur en recreatie langs de kust, verdere ontwikkeling van stedelijke waterfronten die veilig zijn bij hoge waterstanden, enzovoort. [ praktijkvoorbeeld 19 - 22 ]

Meer le z en Amtes für Umweltschutz 2010 | Bade et al. 2011 | Bartens 2009 | Bowler et al. 2010 | CABE Space 2008a | CAN – Climate Action Network 2009 | Center for Clean Air Policy 2011 | City of Malmö 2012 | Committee of the Regions 2011 | Community Forest Northwest 2011 | Dunnett N. & Clayden A. 2007 | European Environment Agency 2012 | Gill S. 2006 | Gill S. et al. 2007 | Hutchings T. & Brunt A. 2009 | Kazmierczak, A. and Carter, J. 2010 | Kleerekoper et al. 2012 | Mayor of London 2006 | Ministerium für Verkehr und Infrastruktur Baden-Württemberg 2012 | Moens B. & Oosterlynck S. 2008 | Naumann et al. 2011b | Pijnappels M.H.J. & Sedee A.G.J. 2010 | Planning and Climate Change Coalition 2010 & 2012 | Pötz H. & Bleuzé P. 2012 | Shaw et al 2007 | Tjallingii S. & Jonkhof J. 2011 | Town and Country Planning Association 2007 | U.S. Environmental Protection Agency 2011 | Wilson S. et al 2009 | ec.europa.eu/dgs/clima/mission/ index_en.htm | www.defra.gov.uk/environment/climate | www.espace-project.org | www.espon.eu/main/Menu_Projects/Menu_AppliedResearch/climate.html | www.factsproject.eu | www.functioneelgroen.nl | www.future-cities.eu | www.grabs-eu.org | www.greeninfrastructurenw.co.uk | www.klimaatonderzoek.nl | www.lne.be/themas/klimaatverandering | www.sic-adapt.eu | www.suds-sites.net | www.switchtraining.eu | www.urban-climate.org/wp3

46


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

© Stimuleringsfonds Creatieve Industrie bestepraktijkvoorbeeld [ 16 ]

Rotterdam |NL|

Waterpleinen

In het stadscentrum kun je niet zomaar in de schaarse groene ruimte waterbekkens graven. Daarom heeft Rotterdam enkele pleinen onder het straatniveau aangelegd, zodat ze bij extreme neerslag onderlopen. 90 procent van de tijd zullen de pleinen gewoon droog staan en gebruikt worden als een aangename buitenruimte. Enkel bij extreme regenval doen ze dienst als buffer. Het waterplein ontlast de directe omgeving en zorgt ervoor dat er geen problemen meer zijn. Zo wordt wateroverlast voorkomen en wordt het water tijdelijk onderdeel van de openbare ruimte. Het water dat zich in het plein verzamelt laat men in de grond infiltreren. Bij overlast kan het altijd worden afgevoerd naar bijvoorbeeld een waterloop.

bestepraktijkvoorbeeld [ 17 ]

paris |f|

© Mbzt

Jardins Abbé Pierre Grand Moulins Al het regenwater van de omliggende flats en kantoorgebouwen wordt afgevoerd naar het nieuwe buurtpark Abbé Pierre in Parijs. Via een aantal vijvers en moerasbiotopen die het water zuiveren, wordt het opgevangen in een ondergronds reservoir en gebruikt voor de fonteinen en voor de irrigatie van het park. http://equipement.paris.fr/jardins-abbe-pierre-grandsmoulins-5044

bestepraktijkvoorbeeld [ 18 ]

cork |IRL|

Marina Park

dubbelgebruik van ruimten integraal een onderdeel van het parkontwerp.

Het winnende ontwerp van OKRA en REDscape voor het Marina Park in het Ierse Cork stelt een sequentie van waterlandschappen voor, waarin water uit de omringende wijken wordt gebufferd en gezuiverd. Het plan schetst een afwisseling van functies en biotopen, toegesneden op de specifieke locatie van het park in de stad en het stedelijk leven.

In het park worden veel andere activiteiten geprogrammeerd, waaronder joggen, fitness, skaten en natuurlijk allerlei avontuurlijke activiteiten gerelateerd aan het water. Diverse roeiverenigingen krijgen er een nieuwe plek. Rondom het stadion worden stedelijke ruimten voorgesteld, waar culturele evenementen en festivals kunnen plaatsvinden. Het park kan een motor worden voor verdere ontwikkeling van de zuidelijke Docklands, waar het onderdeel van uitmaakt.

Op het terrein van 35 hectare bevindt zich het stadion ‘Pairc Ui Chaoimh’ dat wordt gerenoveerd en plaats biedt aan Gaelic Sports en andere evenementen. Het stadioncomplex met oefenveld vormt met zijn padensysteem en

47


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

bestepraktijkvoorbeeld [ 19 ]

oostende |b|

Het Zeeheldenplein en omgeving

De bestaande dijk rond het plein werd plaatselijk verbreed om te functioneren als golfdemper. Van de terrasvormige uitbouw werd een nieuwe promenade gemaakt. Het Zeeheldenplein sluit nu fraai aan op de Albert I Promenade, op de wandelweg van de nieuwe westelijke havendam en op de Visserskaai. De oorspronkelijke historische bastionvorm werd visueel afgetekend in de pleinbevloering. Het monument van de op zee omgekomen zeelieden, dat menig Oostendenaar diep in het hart draagt, blijft centraal staan. Er werd evenmin geraakt aan het vertrouwde en beschermde Westerstaketsel.

In 2011 startten in de omgeving van het Zeeheldenplein de werken die Oostende moeten beschermen tegen extreem zware stormen. De werken kaderden in het grotere plan voor verbetering van de zeewering en de maritieme toegankelijkheid van Oostende. Hierbij werd niet alleen gewerkt aan de beveiliging tegen overstroming, maar ook aan de verfraaiing van de leefomgeving. De ontwerpers streefden naar een zo groot mogelijk respect voor de Oostendse zeedijk, die waardevol historisch erfgoed is. Het nieuwe Zeeheldenplein is een voorbeeld geworden van aantrekkelijke architectuur die de dagelijkse beleving van kust en zee aangenamer maakt.

Het plan Kustzone Oosteroever Oostende zorgt dan weer voor natuurherstel en natuurontwikkeling op de Oostendse oosteroever. De natuurwaarden, het militaire en maritieme erfgoed bieden ook nieuwe mogelijkheden inzake recreatief en toeristisch medegebruik. De oostelijke havendam zal op een ecologische manier worden ingericht met een natuurlijke overgang die aansluit op het natuurgebied rond Fort Napoleon. Op de dam komt een wandelpad. Platformen voor vissers en voorzieningen voor surfers en zeilers zullen een belangrijke recreatieve meerwaarde betekenen.

Er werden ingrijpende werken uitgevoerd aan de haventoegang, met onder meer de bouw van twee nieuwe havendammen. Tegelijk werd de strandzone voor het stadscentrum van Oostende verhoogd en verbreed. Met deze werken is de zwakste schakel langs de Vlaamse kust aangepakt in de afweer tegen het geweld van de zee. Het Noodstrand dat de zeedijk moet beschermen vanaf het Groot Strand tot aan de westelijke havendam is volledig ingeburgerd. Dit ruim 200 meter brede strand is in Oostende niet meer weg te denken. Ondanks dat brede strand bleef de zone aan het Klein Strand bedreigd door zware golfaanvallen. Hier was het dus nodig om bijkomende maatregelen tegen overstroming te nemen. Dat was de aanzet tot de volledige renovatie van het Zeeheldenplein. Het plein is nu drie keer zo groot geworden als voorheen.

Veerboten brengen voetgangers en fietsers gratis van de wester- naar de oosteroever en omgekeerd. Het veer heeft uiteraard een toeristische maar daarnaast ook een mobiliteitsfunctie. Het wordt een onderdeel van het wegennet en betekent daardoor een meerwaarde voor de mobiliteit tussen ooster- en westeroever. http://zeeweringenkustbeheer.afdelingkust.be

© Atelier Arne Quinze

48


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 20 ]

oostende |b|

Herinrichting van de zeedijk met waterkeringen

bestepraktijkvoorbeeld [ 21 ]

rouen |f|

Duurzaam stedelijk gebied Luciline In de Franse stad Rouen gaat de publieke woningbouwontwikkelaar ‘Rouen Seine Aménagement’ samen met de gemeente 800 hectare vroeger industrieel gebied en haventerreinen herontwikkelen. Hierdoor ontstaat een uitzonderlijke kans om een nieuw gemengd woon- en commercieel centrum te creëren aan de rivier en kunnen milieudoelstellingen zoals energiebesparing en natuurlijk hemelwaterbeheer hard gemaakt worden.

Zware stormen vormen één van de belangrijkste natuurlijke bedreigingen in de Noordzeeregio. Om de Vlaamse kust te beschermen tegen zware stormvloeden werd door de afdeling Kust van het Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust het Masterplan Kustveiligheid uitgewerkt. De nadruk van het plan ligt in de eerste plaats op beschermingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om de kustveiligheid blijvend te verzekeren. Daarbij gaat er ook vooral aandacht naar de klimaatwijzigingen: de verwachte stijging van de zeespiegel werd tot het jaar 2050 in rekening gebracht. De maatregelen van het Masterplan bieden minimaal bescherming tegen een stormvloed met een cyclus van duizend jaar (de zogenaamde duizend­ jarige storm). Daarnaast wordt vanuit een kosten/baten oogpunt onderzocht of er nog een significant restrisico is op materiële schade en slachtoffers.

De ontwikkeling van het duurzaam stedelijk gebied ‘Luciline’ is onderdeel van een groter revitaliserings­ project. Het Lucilinedistrict moet aangepast worden aan de temperatuurstijging. Voor dit doel worden energie-, waterbeheer- en ecosysteemthema’s gecombineerd in het gebied: -- Een warmtenet wordt geïnstalleerd, met warmtelevering uit nabijgelegen thermische bronnen: grondwater, water uit de Seine, bronwater, hemelwater en afvalwater worden gebruikt bij de ontwikkeling van het gebied. -- Een natuurlijk hemelwaterafvoersysteem dient als corridor voor een ecosysteemontwikkeling en biedt mogelijkheden voor hemelwaterberging en -infiltratie. -- Een netwerk van groene verbindingen maakt ontwikkeling van stedelijke biodiversiteit mogelijk. -- De combinatie van watersystemen en groene corridors verfrist en verbetert de bestaande bebouwingsstructuur.

De herinrichting van de Oostendse zeedijk met waterkeringen in de zone Raversijde tot Wellington en de verbreding van de zeedijk te Raversyde maken deel uit van dit Masterplan. De bescherming tegen de zee kan echter niet los gezien worden van andere opgaven in de kustzone: natuurontwikkeling, economische ontwikkeling, de ontwikkeling van een aantrekkelijke kust voor toeristen en bewoners en de ontwikkeling van duurzame energie vormen de uitgangspunten voor een geïntegreerde uitwerking van elk project voor de kustzone. Daarom wordt aan de vormgeving van het ontwerp en aan de duurzaamheid ervan bijzondere aandacht besteed. De geplande beschermingsprojecten moeten uitgroeien tot een belangrijke toeristisch-recreatieve maritieme attractie en eveneens deel gaan uitmaken van het collectief geheugen van bewoners en bezoekers.

www.future-cities.eu

49


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

bestepraktijkvoorbeeld [ 22 ]

Essen |D|

Groen-blauwe ­klimaatcorridor in het Lippe­stroomgebied de manieren waarop ze zich kunnen beschermen tegen klimaatverandering, zoals het afkoppelen van het regenwater op hun eigen terrein.

De ecologische transformatie van de rivier Lippe en haar zijrivieren wordt gecombineerd met het afkoppelen van regenwater. Door waterbeheersingsmaatregelen te combineren met groene corridors in de binnenstad, wordt het klimaat in de stedelijke gebieden verbeterd.

-- In geval van hevige regenval kunnen overstromingen van de rivier Lippe en haar zijrivieren verminderd worden. -- Hogere zomertemperaturen kunnen opdroging van rivieren veroorzaken. Het afvoeren van regenwater naar de open rivieren draagt bij tot een gezonde watercyclus. Verdamping creëert een beter microklimaat. -- De ecologische functies van de watersystemen worden versterkt.

Het watersysteem van de Heerener Mühlbach in de stad Kamen wordt ecologisch verbeterd over een lengte van 2,14 kilometer. Zo’n 80 woningen met een verharde oppervlakte van 1,1 hectare worden afgekoppeld en het regenwater wordt afgevoerd naar nieuwe natuurlijke watersystemen. Een groene corridor doorheen de stad Kamen zal bijdragen tot het klimaatbestendig maken van de stad. De bewoners worden geïnformeerd aangaande

www.future-cities.eu

Toolkit Klimaatgroen De toolkit is een inspiratie- en informatieboek voor het optimaliseren van de inzet van groen bij klimaatgerelateerde problemen. Door de kwaliteiten ervan te tonen en technisch te dimensioneren kan groen optimaal ingezet worden voor de gevolgen van klimaatverandering. De toolkit geeft visuele beelden van situaties (weg, plein, park) waarin gekozen kan worden voor groenvormen. De toolkit geeft achtergrondinformatie om de verhouding ‘groenrood’ in een stedelijke omgeving te optimaliseren. De bijlage in de toolkit geeft een inschatting van de effecten van groen in verschillende situaties en voor thema’s zoals hitte, verkoeling, wateroverlast, energie besparen en koolstofhuishouding. Dezelfde bijlage is ook een instrument dat gebruikt kan worden in de plan­ processen van stedelijke (her)inrichting. Om in elke planfase tijdig na te denken over het mogelijk inzetten van groen als maatregel, is een groentoets gemaakt en toegevoegd aan de toolkit. Om de globale effecten te kunnen meten van het toepassen van groene maatregelen werd een effectentabel opgesteld. www.functioneelgroen.nl

50


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

‘Wat is de waarde van een park? Zoiets kan je niet kwantificeren. We behouden ze omdat we ze geërfd hebben. Maar ik ben er zeker van dat een of andere rechtse fractie vroeg of laat zal zeggen: “Parken? Waartoe dienen die in godsnaam? Mensen lopen er gewoon maar wat in rond en er ligt overal hondenpoep. Wat is daar het nut van? Een groot stuk vastgoed in het midden van Londen dat een smak geld zou kunnen opbrengen - dát kunnen we kwantificeren.” Kwantificeren is een grote verleiding voor onze maatschappij omdat het op controle lijkt.’ ▼

[ Brian Eno, The Guardian, 11 november 2012 ]

Een herboren stadslandbouw Stadslandbouw is de laatste jaren een populair thema geworden, men kan zelfs van een hype spreken. Onder stadslandbouw kunnen verschillende productietypes verstaan worden. Door Research Centers on Urban Agriculture and Food Security (RUAF) wordt een onderscheid gemaakt tussen acht types stadslandbouw. Deze acht types kunnen opgedeeld worden in drie grote groepen, afhankelijk van de manier waarop de integratie in het stedelijk systeem plaatsvindt. Deze integratie is afhankelijk van de soort economische activiteit die er uitgeoefend wordt.

voornamelijk groenten, fruit, kruiden en plantjes telen. Deze bedrijven zijn meestal in randstedelijke gebieden gelegen. Ze produceren voor eigen gebruik en voor de markt. ■■

Kleinschalige (half)commerciële veeteeltbedrijven of aquacultuurbedrijven  Dit zijn kleinschalige bedrijven die voornamelijk pluimvee of een aantal koeien of varkens houden of vis of schaaldieren kweken. Ze produceren voornamelijk voor eigen gebruik en voor de markt.

■■

Gespecialiseerde stadslandbouw  Produceert voornamelijk gespecialiseerde producten zoals paddestoelen, potplanten en bloemen. Ze produceren voornamelijk voor de markt en zijn klein- tot grootschalig. Ze kunnen uitgroeien tot intensieve en sterk technologische bedrijven.

■■

Grootschalige agrobedrijven  Produceren op grotere schaal en zijn daarom vaak gelokaliseerd in de randstedelijke gebieden. Ze produceren voor de markt en maken gebruik van geavanceerde technologieën, meststoffen en krachtvoer.

Niet-commerciële stadslandbouw ■■

■■

■■

Microfarming  Op balkons, dakterrassen, tuinen, vensterbanken, voornamelijk voor eigen gebruik. Overschotten worden verkocht of weggegeven aan buren of familie (zonder commercieel doel). Er worden voornamelijk groenten, fruit, sierplanten of kruiden geteeld en eventueel ook wat kippen en konijnen gekweekt. Volkstuinen  Op speciaal daarvoor ingerichte complexen worden perceeltjes verhuurd. Ook hier wordt voornamelijk voor eigen gebruik geteeld en worden overschotten verkocht of weggegeven aan buren of familie. Er worden voornamelijk groenten, fruit, sierplanten en kruiden geteeld.

Multifunctionele stadslandbouw  Dit soort stadslandbouw levert naast landbouwproducten ook andere diensten zoals hoevetoerisme, educatie, recreatie, agrarisch natuurbeheer, zelfplukboerderijen, enzovoort. Ze zijn voornamelijk aan de stadsrand gelegen, soms ook binnen de stadsrand (bv. kinderboerderijen). De marktgerichte landbouw is altijd multifunctioneel omdat naast voedsel ook ‘bijproducten’ geleverd worden, zoals een mooi landschap, een habitat voor soorten, … Parken in en rond de stad kunnen een aantal van die types van stadslandbouw ondersteunen. Bovendien kunnen parken als onderdeel van een netwerk van groene

Institutionele tuinen  Moestuinen binnen scholen, ziekenhuizen, gevangenissen. Ze hebben voornamelijk een educatief of therapeutisch doel.

Marktgeoriënteerde stadslandbouw ■■

J

Kleinschalige (half)commerciële akkerbouw- en tuinbouwbedrijven  Dit zijn kleinschalige bedrijven die

51


deel 1

bestepraktijkvoorbeeld [ 23 ]

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

Parijs |f|

De educatieve moestuin van Parc de Bercy Het Parc de Bercy werd in 2001 aangelegd op het vroeger wijndepot van Bercy langs de Seine. Het park is een onderdeel van de grootschalige regeneratie van dit deel van Parijs. Zoals in vele nieuwe Parijse parken ligt ook hier een educatieve moestuin die door de schoolkinderen uit de buurt wordt onderhouden. http://equipement.paris.fr/parc-de-bercy-5

bestepraktijkvoorbeeld [ 24 ]

Almere Buiten |NL|

Warmoezerij

De stadslandbouw moet als dragende functie het contact tussen verschillende doelgroepen bevorderen. Deze vinden volgende functies in het park: -- winkel met verkoop van voedsel en aanverwante producten -- kindercentrum met opvang, kinderboerderij en speelvoorziening -- zorg in de vorm van dagopvang -- horeca, inclusief vergaderen en kleine congressen -- natuurlijk spelen op het Speeleiland -- bedrijfswoning voor de stadsboer -- energieblok voor de eigen energievoorziening.

Het Meridiaanpark is de groene long van het stadsdeel Almere Buiten. Het park wordt gebruikt door fietsers, wandelaars en natuurliefhebbers en herbergt een jeugdclub, een scoutslokaal en een uitvaartcentrum. Het 25 jaar oude park is inmiddels aan een metamorfose toe. De bosvakken zijn verwilderd, de bomen staan te dicht opeen en verdringen elkaar. Het groen is beperkt en eenzijdig en de ooit geplande begraafplaats en havenkom zijn er nooit gekomen. Het Meridiaanpark functioneert ook niet als één gebied: het slingert zich als een lang groen lint door de verschillende wijken, zonder enige interne samenhang. In 2009 stelde de gemeente Almere een ontwikkelingsplan voor het park op, waarbij de burgers van Almere Buiten actief werden betrokken. Het ontwikkelingsplan voorziet in een scala publieke en private voorzieningen. De wens om de Meridiaan meer tot één geheel te maken, werd gerealiseerd door een Rode Loper: een wandel-, skate- en fietspad van tweeënhalve kilometer lang, van noord tot zuid, over de lengte van de hele Meridiaan. De Rode Loper doorkruist het gebied en verbindt drie delen van de stad met elkaar: de Buitenring, het centrum en de Lage Vaart. Aan de uiterste einden van de Rode Loper zijn markante voorzieningen gepland: een theehuis in het zuiden en in het noorden de Warmoezerij. De Warmoezerij wordt tot een bijzondere en uitnodigende groenvoorziening ontwikkeld met de functies stadslandbouw, kinderopvang, zorg, recreatie, natuurlijk spelen, horeca en educatie. De tuinderij bestaat uit 3 hectare tuinbouw, 6 hectare boomgaard en weidegrond en een beperkte hoeveelheid (klein)vee. De kernactiviteit van de Warmoezerij bestaat uit het bewerken van het land en de oogst en verkoop van fruit, groenten en pootgoed.

Eventueel aanvullende functies: -- ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid zoals ambachten. -- kleinschalige evenementen en activiteiten. De activiteiten van Jeugdland worden in het concept geïntegreerd. Jeugdland maakt gebruik van het speeleiland. Het gebouw van Jeugdland kan ook ingezet worden voor andersoortig gebruik, zoals workshops of cursussen. www.stadennatuur.nl

52


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 25 ]

Detroit |usa|

Lafayette Greens

Na de afbraak in 2010 van de historische Lafayette Building in het centrum van Detroit, stelde het bedrijf Compuware Corporation een landschapsarchitect aan om het 0,5 hectare grote braakliggende stuk grond vlakbij de hoofdkantoren van het bedrijf op te knappen. Het aanvankelijk project voor een stadstuin met een speelpleintje voor kinderen evolueerde uiteindelijk naar een stedelijke groenten- en fruittuin die door de bewoners uit de omgeving mee wordt onderhouden. Het project werd in 2012 door de vereniging van Amerikaanse Landschapsarchitecten ASLA bekroond als voorbeeld van ‘een productieve groententuin die ook functioneert als een actieve publieke ruimte en die de mogelijkheden aantoont om stadslandbouw te integreren in de stedelijke publieke ruimte op een participatieve en esthetische manier’. www.asla.org/2012awards/073.html

bestepraktijkvoorbeeld [ 26 ]   |NL|

Pluk de Stad

Op de website Pluk de Stad kunnen inwoners ‘eetbare’ plekken in de stad vinden, zoals bomen met hazelnoten, bloemen en bessen. Je vindt er ook tips over pluktijden en bereidingsrecepten. De initiatieven laten zien dat een groenere stad voor consumenten mogelijk is; met urban gardening zorgen de inwoners voor intensivering van het land, en met Pluk de Stad vergroot dit de voedselvoorziening in de stad. http://plukdestad.nl

bestepraktijkvoorbeeld [ 27 ]

Rotterdam |NL|

Buurtmoestuinen Schiebroek-Zuid

zodat ze zich niet hoeven te bukken. Het project is een initiatief van de woningcorporatie Vestia. Vestia neemt de investering in de aanleg voor zijn rekening en zorgt voor een watertappunt en opslag. Het onderhoud en de inkoop van zaden en dergelijke is aan de bewoners. Het feit dat Vestia zowel de woningvoorraad als de openbare ruimte beheert, vereenvoudigt en versnelt de realisatie aanzienlijk. Een eerste gevolg van dit project: de wijk is netter geworden en de sociale controle neemt weer toe. Mensen worden zich bewuster van hun omgeving, leren hun buren kennen en gaan meer samenwerken.

Het is een bijzonder zicht: tussen de flats in SchiebroekZuid zijn overal moestuinen te vinden. Zomaar midden op een grasveld tussen de flats of pal tegen de gevels aan. Eromheen staan ‘schapenhekken’ om de ganzen en de honden buiten te houden. De moestuinen zijn door de flatbewoners zelf aangelegd om er hun eigen groenten te verbouwen. Iedere bewoner met een goed plan kan zich opgeven en naar eigen wens een tuin beginnen. Sinds de start van het project in 2011 zijn er 21 moestuinen gerealiseerd, plus een moestuin voor kinderen en een kleine boomgaard. Voor de oudere bewoners is een aparte broeikas gebouwd, met verhoogde planttafels,

http://stadslandbouwschiebroek.blogspot.nl

53


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

bestepraktijkvoorbeeld [ 28 ]

Antwerpen |B|

Biodroom, gebruikersgroen voor Linkeroever gisch tuinieren of voor geoogste groenten.

Met Biodroom wil de stad Antwerpen haar bewoners blijvend aan het tuinieren zetten om meer contact te krijgen met groen. Op Linkeroever is er veel ‘kijkgroen’, maar relatief weinig gebruikersgroen voor de vele appartementsbewoners.

Ook beeldende kunstenaars gaan aan de slag met natuur. Elke maand maakt een kunstenaar een installatie. Iedereen kan komen meebouwen. Biodroom is ook een plek waar muziek, theater, workshops en tal van activiteiten voor jong en oud plaatsvinden.

Biodroom is een gemeenschapstuin vol kunst, cultuur en groenten. Iedereen kan er komen tuinieren en alles over tuinieren leren. Op deze plek wordt getuinierd in grote zakken, omdat het een tijdelijke tuin is. Het grootste deel van de tuin is gemeenschappelijk. Tuiniers die regelmatig komen werken kunnen via de Biodroom-spaarkaart sparen voor een eigen zak en plek in de tuin, voor een les ecolo-

In Biodroom kunnen scholen, bewoners en groepen deelnemen aan lessenreeksen en workshops rond onder meer tuinieren, composteren, bijen kweken en biologisch koken, georganiseerd door Ecohuis en Velt vzw. www.dna.be/biodroom

54


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 29 ]

London |GB|

The Abundance urban agriculture project in Brixton The Abundance Urban Agriculture Project in Brixton, London, was een burgerinitiatief waarbij braakliggende stukken grond van minder dan 5.000 m2 in kaart werden gebracht met de bedoeling er gemeenschappelijke moestuinen te ontwikkelen onder het motto ‘Activating Barren Urban Niches for Daring Agricultural Networks of Creativity and Endeavour’ (‘onvruchtbare stedelijke niches activeren voor gedurfde landbouwnetwerken van creativiteit en ondernemingszin’). Er werd ook een toolkit ontworpen om de geschiktheid van de verschillende stukken grond (toegankelijkheid, beschikbaarheid, het huidige gebruik, mogelijkheden voor stadslandbouw) in kaart te brengen. Intussen zijn de verschillende gemeenschapstuinen overgenomen door het team van Brixton Transition Town www.transitiontownbrixton.org/category/groups/ food-growing

bestepraktijkvoorbeeld [ 30 ]   |NL|

Pergolaboerderijen

Pergola is de Nederlandse term voor het Amerikaanse Community Supported/Shared Agriculture. Pergola staat voor de relatie tussen klant en boerenbedrijf. De klanten of deelnemers vormen het geraamte dat de ‘plant’, het bedrijf, steun en stevigheid geeft in zijn groei. De klanten zijn deelnemers in het bedrijf. Daartoe sluiten boer en deelnemers een contract. De boer zegt toe de aarde, planten en dieren zo goed mogelijk te verzorgen. De deelnemers engageren zich om een deel van de oogst af te nemen en de kosten daarvoor te dragen, ongeacht de grootte van de oogst. Zo heeft de boer een gegarandeerd inkomen. De klanten denken mee na over het teeltplan, krijgen inzage in cijfers en recht op goede en verse producten. Op dit moment zijn er in Nederland een tiental Pergolaboerderijen. www.denieuweronde.nl


deel 1

infrastructuur een instrument zijn om de ontwikkeling van een op de stad gerichte multifunctionele landbouw in de randstedelijke landbouwgebieden te ondersteunen en de stadslandbouw op die manier een plaats te geven in de gebiedsontwikkeling. ■■

Nieuwe en bestaande parken kunnen geheel of gedeeltelijk worden ingericht voor niet-commerciële stadslandbouw in de vorm van volkstuinen, gemeenschaps- of ‘samentuinen’, buurtmoestuinen, educatieve moestuinen, stadsboomgaarden, kinder- en stadsboerderijen, enz. [ praktijkvoorbeeld 23 - 27 ]

■■

Ondergebruikte of braakliggende stukken grond in en rond de stad kunnen in afwachting van een definitieve bestemming of inrichting tijdelijk als gemeenschappe-

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

lijke moestuin gebruikt worden. [ praktijkvoorbeeld 28 - 29 ] ■■

Kleinschalige (half)commerciële akker- en tuinbouw­ bedrijven, veeteelt- en aquacultuurbedrijven en gespecialiseerde en multifunctionele stadslandbouwbedrijven kunnen ingeschakeld worden in een recreatief netwerk van parken dat de stad verbindt met het buitengebied. Door in te spelen op de wensen van stedelingen en recreanten in de vorm van hoeveverkoop, zelfoogstboerderijen en hoevetoerisme, ontstaan ook nieuwe opportuniteiten voor de boeren. [ praktijkvoorbeeld 30 ]

■■

Een interessante ontwikkeling zijn de ‘metropolitane’ of ‘regioparken’. Agrarische gebieden maken hiervan een integraal deel uit en boeren krijgen een centrale rol in het gebruik en beheer van het gebied.

Meer le z en Allaert G., et al. 2006 | Danckaert S., Cazaux G., Bas L. & Van Gijseghem D. 2010 | De Graaf P. & Boeijenga 2011 | Dewaelheyns, K. Bomans & H. Gulinck (Eds.) 2011 | London Assembly Planning and Housing Committee 2010 | Mulder M. & Oude Aarminkhof C. 2008 | Norman N. et al. 2012 | Pötz H. & Bleuzé P. 2012 | Stroom Den Haag 2010 | http://farmingthecity.net | http://productive-urban-landscapes.blogspot.be | http://stroom.typepad.com | www.hetportaal.net/project/eetbaar-rotterdam | www.samentuinen.org | www.urbanfarming.org

1)

Economische troeven Hoewel groene ruimte en parken nog vaak worden beschouwd als een kostenpost, groeit toch stilaan het bewustzijn dat zij een belangrijke economische waarde vertegenwoordigen, zowel voor individuen als voor de maatschappij. Met andere woorden: ze moeten beschouwd worden als een infrastructuur met een ­belangrijke sociale, economische en ecologische return.

Sommige studies hebben getracht die economische impact in cijfers uit te drukken. Enkele voorbeelden. ■■

Het nieuwe Millennium Park in Chicago zou de komende tien jaar 1,4 miljard dollar opbrengen door hogere vastgoedprijzen en ongeveer twee miljard door meer toerisme.

[ praktijkvoorbeeld 32 ]

■■

Het hele parksysteem van het Amerikaanse Denver, een stad met 500.000 inwoners, zou de stad jaarlijks 71 miljoen dollar opbrengen en 3,6 miljoen besparen, terwijl het de collectieve welvaart met 48 miljoen zou doen toenemen (Greenlink 2010).

■■

Het masterplan voor de ontwikkeling van de rivieroevers in het Amerikaanse Minneapolis, waar een serie van parken wordt aangelegd, gaat ervan uit dat tegenover elke dollar overheidsgeld vijf dollar privé-investeringen zullen staan (http:// minneapolisriverfrontdevelopmentinitiative.com).

■■

Sinds de opening van de High Line in New York in 2009 is het aantal nieuwe bouwvergunningen verdubbeld en zijn een dertigtal grote bouwprojecten effectief gestart voor een totaalbedrag van twee miljard dollar. De High Line is ook uitgegroeid tot een van de belangrijkste toeristische attracties van New York met ruim vijf miljoen bezoekers sinds de opening.

Aantrekkelijk voor bewoners, toeristen en investeerders Een groene omgeving met een goed uitgebouwde groene infrastructuur, met parken, fietspaden en recreatiemogelijkheden, is voor veel mensen en bedrijven een belangrijk motief om zich ergens te vestigen of om een stad of streek te bezoeken. Tientallen voorbeelden in Europa en Noord-Amerika tonen aan dat een goed parksysteem een buurt daadwerkelijk naar een hoger niveau kan tillen en daardoor mensen en investeringen kan aantrekken. Een mooi voorbeeld daarvan is het nieuwe Cultuurpark Westergasfabriek in Amsterdam. De omliggende wijk is populair geworden bij jonge hoogopgeleiden en er zijn diverse cultuurbedrijfjes opgestart. Ook de waardering voor de buurt kende een van de grootste stijgingen in Amsterdam (Bade 2011).

56


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

Waarde van onroerend goed

in 2014 leiden tot een afname van 130 depressiepatiënten, wat op jaarbasis een besparing van 800.000 euro betekent (ziektekosten en ziekteverzuim). Kinderen die over 10% meer groen in de omgeving beschikken, zouden 15% meer bewegen. Voor heel Nederland zou dat betekenen dat de aanleg van meer groen in stedelijke gebieden een besparing kan opleveren van 65 miljoen op het budget voor de volksgezondheid. Meer groen kan er ook voor zorgen dat werknemers zich minder vaak ziek melden, wat een besparing van 328 miljoen oplevert. De kosten voor aanleg en onderhoud van dat extra groen zouden in vijf à 12 jaar zijn terugverdiend.

Tal van studies tonen aan dat mensen meer geneigd zijn een huis te kopen met zicht op of in de nabijheid van een park en dat een (goed onderhouden) park een positieve invloed heeft op de vastgoedprijzen. ■■

Een studie in het Schotse Aberdeen toonde bijvoorbeeld aan dat huizen vlakbij een park tussen 0,5 tot 20% meer waard zijn dan huizen op meer dan 450 meter van datzelfde park (Dunse 2007). Er is wel een groot verschil naargelang het type huis en het type park. [ tabel 3 ] Merkwaardig genoeg heeft een langwerpig of rechthoekig park meer impact dan een vierkant of rond park. Dat zou kunnen te maken hebben met de betere toegankelijkheid van een langwerpig park.

■■

Volgens een studie in het noordwesten van Engeland zijn huizen bij een park tot 20% duurder dan huizen die verder van een park liggen (GreenLink 2010).

■■

Een studie van de Greater London Authority kwam tot het besluit dat een toename met 1% van de parkoppervlakte leidt tot een gemiddelde stijging van de woningprijzen met 0,3 tot 0,5% (Cabe Space 2005a).

■■

■■

Uit onderzoek in Nederland blijkt dat woningen met naburig groen 4 tot 30% meer waard zijn dan hetzelfde woningtype in een niet-groene omgeving. Deze effecten zijn meetbaar tot een afstand van 400 meter (Bade 2011). Eenzelfde fenomeen wordt vastgesteld bij commercieel vastgoed. Een rondvraag bij vastgoedontwikkelaars in 33 Europese landen toont bijvoorbeeld dat de nabijheid van groene ruimte (publieke parken, groene pleinen, omgevingsgroen tussen gebouwen, daktuinen) een belangrijk vestigingscriterium is (na locatie, kostprijs, openbaar vervoer en voorzieningen) en dat investeerders tot 3% meer willen betalen voor eigendommen in de nabijheid van toegankelijke groene ruimte (Gensler Institute & Urban Land Institute 2011). [ praktijkvoorbeeld 30 ] [ kader 1 ]

■■

Vergroening van de leefomgeving kan een jaarlijkse besparing op directe ziektekosten opleveren van meer dan 100 miljoen euro door 15% afname van overgewicht en obesitas, van ruim acht miljoen door een vermindering met 10% van het gebruik van antidepressiva en van ruim twee miljoen door 10% afname van het gebruik van ADHD-medicijnen, aldus onderzoek in Nederland (Bade 2010).

■■

Defra berekende dat de National Health Service 2,1 miljard pond per jaar zou kunnen besparen als parken en groene infrastructuur mensen ertoe aanzetten om meer te bewegen (Defra 2010).

■■

Een studie over de groene fietsgordel rond Brugge becijferde het gezondheidsvoordeel op 212 euro per jaar per fietser (Verspecht et al 2010).

Recreatie en toerisme ■■

Publieke parken bieden bewoners en bezoekers een goedkope – want meestal gratis – recreatiemogelijkheid. Een studie in Boston rekende uit dat de stadsparken op één jaar 131 miljoen keer werden bezocht, wat neerkomt op 354 miljoen dollar ‘gebruikswaarde’ (Harnik et al 2009).

■■

Volgens een studie van de Universiteit van Sheffield zijn bewoners bereid om tot 30 pond per maand of 360 pond per jaar te betalen voor groenere publieke ruimten in de stad (www.rudi.net/node/22726).

■■

Studies in Nederland tonen aan dat het terugbrengen van water in de stad, in combinatie met groen en wandelpaden langs dat water, tot een gemiddelde omzetstijging van 10 à 15% leidt en extra tewerkstelling in de horeca met zich meebrengt. Bovendien leidt het ook tot hogere vastgoedprijzen en vaak een betere waterhuishouding (Bade 2011).

■■

Ook de organisatie van allerlei culturele en sportieve

Gezondheidskosten In de mate waarin de aanwezigheid van groene ruimte bijdraagt tot een betere gezondheid, bespaart het ook op gezondheidskosten, zo blijkt uit verschillende studies. ■■

Adviesbureau KPMG heeft in opdracht van het Nederlandse ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een maatschappelijke kosten/ baten analyse uitgevoerd en twee casussen in een Amsterdamse wijk doorgerekend (KPMG Advisory 2012). Een aanleg van 10% extra groen in de wijk zou

57


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

‘Succesvolle buurten waar mensen willen wonen, spelen en investeren beschikken doorgaans ook over succesvolle groenzones die door de mensen met het nodige respect bejegend worden.’ ▼

[ Commission for Architecture & the Built Environment - CABE ]

evenementen in parken zorgt rechtstreeks en onrechtstreeks voor inkomsten. In 2009 genereerden de Royal Parks in Londen daardoor bijvoorbeeld 14 miljoen pond (Sunderland 2012). Het privaat gerunde Potters Field Park nabij Tower Bridge in London levert elk jaar 350.000 pond winst op uit de exploitatie van evenementen (Jager 2010). [ praktijkvoorbeeld 31 ]

Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren. ■■

In Groot-Brittannië werken ongeveer 50.000 mensen rechtstreeks voor de gemeentelijke parken, plus nog minstens evenveel voor allerlei toeleveringsbedrijven.

■■

Bovendien zijn veel vrijwilligers actief in het onderhoud van parken en groene ruimten. De economische waarde daarvan wordt geschat op 17 tot 35 miljoen pond per jaar (Sunderland 2012).

■■

Een tewerkstellingsproject in Dutton Park in Cheshire voor langdurig werklozen en mensen met leermoeilijkheden en mentale problemen bespaarde naar schatting duizend pond per dag in vergelijking met de standaard sociale bijstand (Natural Economy Northwest 2009a).

Tewerkstelling De aanleg en het onderhoud van parken creëert tewerkstelling. Vaak gaat het daarbij om laaggeschoolden die op de normale arbeidsmarkt uit de boot vallen.

Maria-Hendrikapark (Oostende)


HOO F d S T U K 3 w a a r o m w e z e n o d i g h e b b e n

bestepraktijkvoorbeeld [ 30 ]

New York |USA|

Bryant Park

Een klassiek voorbeeld is Bryant Park, een stadsparkje in Manhattan (New York). Wat ooit een verzamelplaats van junkies en daklozen was, werd sinds zijn restauratie in de jaren ’90 een van de hipste parken van New York. In de eerste twee jaar na de heraanleg werden in de omliggende straten 60% meer appartementen en 40% meer kantoren verhuurd, terwijl de huurprijzen op tien jaar tijd met 115 tot 225% stegen (tegenover maximaal 75% in de wijdere omgeving). Intussen hebben diverse grote bedrijven zoals MetLife en Bank of America nieuwe kantoren geopend rond het park (Sherer 2006).

bestepraktijkvoorbeeld [ 31 ]

Barnstaple |GB|

bestepraktijkvoorbeeld [ 32 ]   |GB|

Een nieuw hart voor Barnstaple

Green Infrastructure Valuation Toolkit

De aanleg van een ringweg rond Barnstaple (North Devon) vormde een opportuniteit om een druk verkeersknooppunt in het centrum van de stad om te vormen tot een verkeersluwe parkzone met een evenementenplein. Hierdoor kreeg het historische stadscentrum nieuw leven ingeblazen en werd het contact met de zeepromenade hersteld. Sindsdien is het een druk bezocht stadsplein geworden waar tal van evenementen worden georgani­seerd. Met als direct gevolg dat het North Devon Museum, dat bij het park ligt, zijn bezoekersaantal op één jaar tijd zag stijgen van 50.000 tot 78.000.

De Green Infrastructure Valuation Toolkit is een instrument om een economische evaluatie van investeringen in groene infrastructuur te maken. Aan de hand van dit instrument kan men voor elk deelproject in een gebied een ‘groene infrastructuur score’ opmaken. Bedoeling is om een zo hoog mogelijke score voor het hele gebied te halen. De Valuation Toolkit werd in een aantal Britse steden en regio’s uitgetest. De Toolkit is gebaseerd op vergelijkbare instrumenten zoals de ‘Green Space Factor’ van het Zweedse Malmö, de Duitse ‘Biotope Area Factor’ die in een aantal Duitse steden zoals Berlijn en Hamburg wordt gebruikt, en Seattle’s ‘Green Factor’.

(The Landscape Institute 2011a)

www.ginw.co.uk/resources/gi_toolkit.xls

tabel [ 3 ]

Invloed van parken op huisprijzen in Aberdeen

Stadspark Buurtpark Onbestemde groene ruimte

59

Alleenstaande woning 3% 10% 0,5%

Rijwoning Flat 20% 9,5% 3%

7,5 % 8% 5%


deel 1

E e n wa n d e l i n g d o o r h e t p a r k

Milieu-opbrengsten Een aantal studies hebben getracht de milieuopbrengsten van parken te berekenen. ■■

■■

■■

■■

■■

Een studie in Washington toonde bijvoorbeeld aan dat de opvang van polluenten uit de lucht door alle parkbomen samen een waarde van 1,1 miljoen dollar per jaar vertegenwoordigt. Voor Chicago zou het om 1,5 miljoen gaan (Harnik et al 2009). Voor de hele Verenigde Staten wordt de economische waarde van het luchtzuiverend vermogen van stadsbomen geschat op bijna vier miljard dollar per jaar (Center for Clean Air Policy 2011). In Nederland werd berekend dat de gemonetariseerde waarde van het luchtzuiverend effect van alle stadsbomen samen neerkomt op 800.000 euro voor Amsterdam, 130.000 euro voor ’s-Hertogenbosch, 350.000 euro voor Groningen en 90.000 euro voor Haarlem. Voor heel Nederland zou het om 28 miljoen euro per jaar gaan. Wanneer het aantal bomen in de kernen met 10% toeneemt, dan zou dit jaarlijks een waarde van 2,8 miljoen euro opleveren (Bade 2011). De kostenbesparing door de opvang van stormwater in de parken van Philadelphia wordt op bijna 6 miljoen dollar per jaar geraamd (Sunderland 2012).

Studies in Chicago hebben bewezen dat het uitbreiden van de bodembedekking met bomen een energiebesparing van 5 à 10% kan opleveren. Wanneer in de Nederlandse binnensteden 50.000 kantoren worden gekoeld doordat het hitte-eilandeffect (gedeeltelijk) teniet wordt gedaan door vergroening van de binnensteden, dan levert dat een besparing op van 25 miljoen euro per jaar aan elektriciteitskosten (Bade 2011).

■■

Een Amerikaanse studie berekende dat één volwassen stadsboom per jaar tussen 30 en 90 dollar opbrengt (de waarde van luchtzuivering, wateropvang, temperatuurvermindering enzovoort). Voor elke dollar die aan een boom wordt gespendeerd zou die 1,5 à 3 dollar opbrengen (Center for Clean Air Policy 2011).

■■

Het gebruik van biomassa afkomstig uit parken (grasmaaisel, snoeihout…) kan eveneens een bron van inkomsten zijn.

Voeding

In Nederland werd berekend dat door de omzetting van 10% verharde oppervlakte naar tuinoppervlakte ruim 32,3 miljoen m3 minder regenwater in de riolen stroomt. Dat zou, op basis van transportkosten en zuiveringskosten, een besparing van ruim negen miljoen euro per jaar opleveren (Bade 2011). Onderzoek in Schotland en het Engelse Sheffield heeft aangetoond dat groene infrastructuur voor wateropvang en -afvoer, zogenaamde duurzame drainage­ systemen (SUDS) zoals afvoergreppels, poelen, wadi’s enzovoort, tot de helft goedkoper zijn in aanleg en onderhoud dan klassieke ‘grijze’ infrastructuur (Bartens 2009; Wilson S. et al 2009).

■■

■■

De economische waarde van de opbrengst van volks­ tuinen en gemeenschapstuinen in Groot-Brittannië wordt geschat op 50 miljoen pond per jaar (Green Link 2010).

■■

Volgens een studie van de federatie voor volkstuinen (FNJFC) kan een volkstuin van 200 m2 voor een gezin een jaarlijkse besparing van 700 euro op de dagelijkse boodschappen opleveren. In Nederland bedroeg het areaal aan volkstuinen in 2006 3.906 hectare. Dit betekent een totale besparing op de jaarlijkse boodschappen van 137 miljoen euro.

■■

Onderzoek in Nederland toonde aan dat een toename van het areaal volkstuinen met 400 hectare jaarlijks circa 14 miljoen euro zou opbrengen (Bade 2011).

Meer le z en Bade et al. 2011 | CABE Space 2004b | CABE Space 2005a | CABE 2009c | Center for Clean Air Policy 2011 | Dunse N. et al. 2007

|

Ecotec 2008 | Forest Research 2010 | Gensler Institute & Urban Land Institute 2011 | Green Link 2010 | Harnik P. & Welle B. 2009 | KPMG Advisory 2012 | Kozloff H. 2012 | Liverpool City Council 2010 | Natural Economy Northwest 2009a | Sherer P.M. 2006 | Sunderland 2012 | TEEB 2010 | TEEB Stad 2012 | Trust for Public Land 2000 & 2009

60


HOO F d S T U K 3 w a a r o m h e b b e n w e z e n o d i g ?

kader [ 1 ]

Groeit er geld aan de bomen?

In 2005 verrichtte CABE Space casestudies over de economische impact van acht nieuwe of vernieuwde stadsparken in diverse Britse steden en van twee nieuwe parken in een kantoorwijk (Jubilee Park in Londen en Arlington Business Parks). -- De vastgoedprijzen stijgen met 3 tot 34% (gemiddeld 11,3%) voor huizen die uitkijken op het park, met 0 tot 34% (gemiddeld 7,3%) voor verder afgelegen huizen. -- Wanneer het park van ver zichtbaar is (bv. door hoge bomen, zichtlijnen...), of uitwaaiert over omliggende straten (bv. door een wandel- of fietsverbinding) reikt de economische impact verder dan parken met strikte grenzen of een visuele omsluiting door hoge gebouwen. -- Hoe groter het park, hoe verder zijn economische impact reikt. -- De economische impact is veel lager indien het park aan de achterkant van de huizen ligt. -- De invloed op de woningprijzen is hoger voor oude parken die vernieuwd worden dan voor nieuw aangelegde parken. Cabe Space 2005a

61

High Line Park (New York)


2

Hoeveel hebben we er nodig? Waar vinden we er nog plaats voor? Hoe omschrijven we ze? Wat maakt van een park een succes?

deel

62


Parken voor de 21ste eeuw

Een blauwdruk ‘Er bestaan geen eenvoudige antwoorden op de vragen “hoeveel open ruimte is genoeg?”, “hoe groot?”, “hoe moet ze verdeeld worden?”en “wat voor type, en waar?” De behoeften en verwachtingen omtrent open ruimte in al haar veelvormigheid variëren van gemeenschap tot gemeenschap, van huishouden tot huishouden, van individu tot individu. Kleine, goed ontworpen en onderhouden parken zijn vaak veel nuttiger en waardevoller dan grotere, ontoegankelijke of onaantrekkelijke ruimten. Het valt daarom niet aan te raden willekeurige standaarden voor open ruimten te hanteren zonder enige terugkoppeling naar de noden van de plaatselijke gemeenschap en de kwaliteit van de ruimtelijke ontwikkeling.’ Commission for Architecture and the Built Environment, Green space strategies - a good practice guide, 2006

63


deel 2

een blauwdruk

Naar een nieuwe definitie In de loop van het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks is duidelijk geworden dat het begrip ‘park’ vandaag veel minder eenduidig is dan in het verleden. Er bestaan vele soorten parken en park­ systemen die niet langer alleen in de stad liggen maar ook daarbuiten. Naast de klassieke stadsparken hebben we nu ook natuurparken, ecoparken, wildparken, nationale parken, regioparken, landschapsparken, bosparken of parkbossen, rivierparken, duinparken, cultuurparken, beeldenparken, recreatieparken, speelparken, themaparken, pretparken, attractieparken, vakantieparken, caravanparken, wetenschapsparken, bedrijvenparken, skateparken, postzegelparken enzovoort. We gebruiken ook een veelheid aan termen om onbebouwde ruimten te benoemen, zoals ‘groene ruimte’, ‘stadsgroen’, ‘functioneel groen’, ‘publiek groen’, ‘groenas’, terwijl we die ruimten eigenlijk evengoed ‘park’ zouden kunnen noemen. Ook de vormgeving en de functies zijn veranderd. Waar het park vroeger een min of meer autonoom of geïsoleerd fenomeen was, vormt het vandaag een onderdeel van een netwerk, van een regio- of stadsomvattende groenstructuur die plekken, mensen, natuur en stad met elkaar verbindt. Het park van de 21ste eeuw is niet langer een pastorale idylle of groene omkadering van de bebouwde ruimte. Het is eerder een esthetische en ecologische infrastructurele laag die over stedelijke en tussenstedelijke landschappen wordt gelegd. Het is, zoals op de Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks Planning and Research Conference 2012 in Brighton werd benadrukt, een oefening in wat men landscape urbanism - ‘landschaps­ urbanisme’ of 'landschapsstedenbouw' - zou kunnen

noemen. Mooie voorbeelden hiervan zijn twee projecten in Frankrijk van de Franse landschapsarchitect Michel Desvigne: het masterplan voor Lyon Confluence en de strategie voor een ‘intermediair landschap’, een stadsbos als omkadering voor de transformatie van de verlaten infrastructuren op de rechteroever van de Garonne in Bordeaux (zie hierover Vervloesem E., De Meulder B. & Loeckx A. 2012). Misschien moeten we zelfs de idee van het park als een specifiek type van (groene) publieke ruimte loslaten. We kunnen het park immers ook omschrijven als een programma of een planningstool om groen op een strategische en kwalitatieve manier in te zetten in de druk bezette en dynamische stedelijke en randstedelijke ruimte. Het park wordt dan een methode om het multifunctionele karakter en gebruik van stedelijke, randstedelijke en tussenstedelijke ruimten en infrastructuren vorm te geven. Met andere woorden: het park wordt een geo­metrische metafoor om de gaten in en rond de stad, de vele afgetakelde, verwaarloosde of te herbruiken ruimten en gronden te benoemen en daardoor een nieuwe betekenis en een nieuw programma te geven.

In deel II verkennen we vier thema’s rond het nieuwe park: 1. Hoeveel hebben we er nodig? de behoeften vanuit kwantitatief oogpunt 2. Waar vinden we er nog plaats voor? 3. Hoe omschrijven we ze? de kwaliteiten van het park van de 21ste eeuw 4. Wat maakt van een park een succes? to-do lijst voor een succesvol project

Meer le z en Basdevant et al. 2009 | Becker & Schmal 2010 | Benitez et al. 2007 | Czerniak J. & Hargreaves G 2007 | Nicolin et al. 2012. | Regionalverband Rühr 2010 | Steenbergen C. en Reh W. 2011 | SWA et al. 2011 | dirt.asla.org | www.landezine.com

64


Tuinwijk Falkenberg P a r k (Berlijn) en voor de 21ste eeuw

Maria-Hendrikapark (Oostende)

MFO-park Neu Oerlikon (Z端rich)

Tuinfestival Brussel

65

East River Waterfront (New York)


deel 2 

Groententuin Biodroom (Antwerpen)

66

een blauwdruk


HOO F D S T U K 1 H o e v e e l h e b b e n w e e r n o d i g

Hoeveel heb b en

we

er

n o d i g  ?

Hoeveel groene ruimte en hoeveel parken we nodig hebben, hoe groot die moeten zijn, welke types en waar daar kunnen geen eensluidende antwoorden op gegeven worden. De behoeften verschillen van stad tot stad, van gebied tot gebied, en zijn afhankelijk van tal van factoren. Traditioneel wordt vooral gekeken naar factoren die te maken hebben met de gebruiks- en belevingswaarde van parken, zoals de bevolkingsdichtheid, de gezinssamenstelling of de verstedelijkingsgraad. Maar het is even belangrijk om factoren in rekening te brengen zoals de bijdrage

die parken kunnen leveren aan de lokale milieukwaliteit (bv. het terugdringen van luchtvervuiling en het temperen van het omgevingsklimaat), de biodiversiteit, klimaatadaptatie, wateroverlast, duurzame mobiliteit en de lokale economie.

B

Kwantitatieve normen Om de behoefte of het tekort aan groene ruimte en parken in kaart te brengen, worden vaak kwantitatieve normen gebruikt: ■■ een bepaalde minimumoppervlakte groene ruimte en/ of types van groene ruimte per inwoner of per woning; ■■ een combinatie van oppervlakte en/of type en afstand. Uitgangspunt daarbij is dat er een behoefte bestaat aan het gelijktijdig voorhanden zijn van diverse types van groene ruimte op verschillende functionele niveaus en van verschillende grootte. Er moeten niet alleen voldoende parken zijn in verhouding tot het aantal inwoners, de parken moeten ook evenwichtig verdeeld zijn over de stad. Mensen moeten bijvoorbeeld dicht bij huis beschikken over parkjes en speelterreinen die ze gemakkelijk te voet kunnen bereiken. En wat groen aan de stadsrand betreft: dat is niet zomaar inwisselbaar met groen in de stad. Het volstaat met andere woorden niet dat er veel groen rond de stad ligt – bijvoorbeeld een bos of een duinengordel – om te voldoen aan de groenbehoefte in de stad. Dat laatste geldt des te meer voor

mensen met een beperkte mobiliteit (kinderen, ouderen, minder-validen). Voorbeelden van dergelijke kwantitatieve normen zijn de Natural England’s Accessible Natural Greenspace Standards (ANGSt), de Woodland Trust Woodland Access Standards, de Benchmark Standards for Outdoor Sport and Play van Fields in Trust en Access standards for playable space van Play England. Volgens de ANGSt moet iedereen een toegankelijke groene ruimte hebben: ■■ van minstens 2 hectare binnen 300 m van de woning (5 minuten wandelafstand) ■■ van minstens 20 hectare binnen 2 km van de woning ■■ van minstens 100 hectare binnen 5 km van de woning ■■ van minstens 500 hectare binnen 10 km van de woning plus ■■ minimum 1 hectare beschermd natuurgebied per 1000 inwoners. (www.naturalengland.org.uk)

67


deel 2

Volgens de normen van Play England (Play England 2009) zouden alle kinderen en jongeren tot de leeftijd van 16 jaar over minstens drie types van speelterreinen moeten beschikken op wandel- of fietsafstand: ■■ een woonspeelterrein op 60 meter van huis ■■ een lokaal speelterrein op maximum 240 meter van huis ■■ een buurtspeelterrein op maximum 600 meter van huis. In Vlaanderen heeft het Agentschap Natuur en Bos (www.natuurenbos.be) groennormen opgesteld. Dat zijn richtcijfers, geen wettelijke of bindende normen. De richtnormen bestaan uit twee elementen: ■■ een globale streefnorm, uitgedrukt als een ideaal aantal m2 per inwoner, afhankelijk van het gebied (categorieën van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) ■■ normen op welke maximumafstand het groen zich voor elke inwoner mag bevinden, in functie van het soort groen. De reden voor deze tweeledigheid: een gemeente kan perfect het algemene streefcijfer halen zonder dat dit leidt tot een goed en evenwichtig groenaanbod. In een extreme situatie zou één massief groengebied, ver van het centrum, kunnen leiden tot het volledig beantwoorden van de groennorm. De kans is nochtans groot dat toch niet voldaan wordt aan de groenbehoeften binnen de gemeente. Belangrijk voor een kwaliteitsvolle leefomgeving is vooral het ontwikkelen van een netwerk van groene ruimten, evenwichtig verspreid over de volledige oppervlakte van de stad of gemeente. [ tabel 4 - 5 ] ■■

Woongroen zou altijd aanwezig moeten zijn. Het gaat om groen dat vooral een esthetische functie heeft en dat mee het karakter van de woonomgeving bepaalt. Aan het woongroen wordt niet direct een recreatieve functie gekoppeld. Woongroen moet zich zeker binnen een

een blauwdruk

afstand van 150 meter van elke woning bevinden. Het kan diverse vormen aannemen: van gemeenschappelijke voortuinstroken in sociale woonwijken tot een beeldbepalende alleenstaande boom op een klein plantsoen. ■■

Buurtgroen: iedereen moet binnen de 400 meter kunnen beschikken over buurtgroen van in totaal minstens 1 hectare. Buurtgroen heeft een sociaal-recreatieve functie. Het zijn de groene ruimten waar mensen elkaar ontmoeten of de hond uitlaten, waar ouders komen met kinderen, waar kinderen kunnen spelen. De klemtoon ligt er op rustige, stille recreatie.

■■

Wijkgroen zou iedereen moeten vinden op minder dan 800 meter van de woonplaats. De grotere oppervlakte biedt mogelijkheden tot een meer gevarieerde functieïnvulling. Hoe gevarieerder de functies, des te groter de bevolkingsgroep die zich richt naar dat groen.

■■

Stadsdeelgroen is beschikbaar binnen de 1600 meter. Indien het geen parken maar bossen of natuurgebieden zijn, dan dienen ze een minimumoppervlakte van 30 hectare te hebben. Zijn het parken, dan is een minimale oppervlakte van 10 hectare voldoende. Parken zijn immers ontworpen en ingericht om op die kleinere oppervlakte op een meer intensieve wijze functies te vervullen. Parken kunnen doorgaans een hogere recreatiedruk aan dan bossen en natuurgebieden.

■■

Stadsgroen (en soms is dit ook voor stadsdeelgroen al het geval) is bedoeld voor elke inwoner van de stad of gemeente. Stadsgroen vindt iedereen binnen de 3200 meter en is minstens 60 hectare groot.

■■

Stadsbossen situeren zich bij voorkeur binnen vijf kilometer van de stad en zijn idealiter meer dan 200 hectare groot.

Een paar aanbevelingen voor het opstellen van kwantitatieve normen Dergelijke kwantitatieve normen zijn een aantrekkelijk instrument om: ■■ steden en regio’s met elkaar te vergelijken (benchmarking); ■■ bestaande tekorten of probleemgebieden binnen een stad, gemeente of regio te identificeren en te objectiveren; ■■ bestaande groene ruimten te beschermen en bij nieuwe ontwikkelingen en projecten voldoende

C

groene ruimte te plannen; een pleidooi voor ‘meer groen’ of voor bepaalde types van groen met min of meer objectieve criteria te ondersteunen; ■■ prioriteiten op te stellen; ■■ beleidseffecten op te volgen en te meten. ■■

Anderzijds dient men rekening te houden met een aantal mogelijke gevaren. ■■ Dergelijke normen houden vaak te weinig rekening

68


HOO F D S T U K 1 H o e v e e l h e b b e n w e e r n o d i g

tabel [ 4 ]

kader [ 2 ]

Normen voor groenoppervlakte in relatie tot bevolkingsdichtheid Grootstedelijk gebied Regionaal stedelijk gebied Structuurondersteunend kleinstedelijk gebied Kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau Buitengebied

30 m²/inwoner 25 m²/inwoner 20 m²/inwoner 15 m²/inwoner 10 m²/inwoner

Deze normen gaan ervan uit dat de vereiste groenoppervlakte per gemeente variabel is in functie van de lokale behoeften en mogelijkheden. Zo zal in het buitengebied, waar veel open ruimte aanwezig is, minder nood zijn aan groen dan in dichtbevolkte steden, waar bebouwing domineert.

tabel [ 5 ]

Criteria voor afstanden en oppervlakten voor verschillende functiegebieden Functieniveau woongroen buurtgroen wijkgroen stadsdeelgroen stadsgroen stadsbos

Maximumafstand < 150 m < 400 m < 800 m < 1600 m < 3200 m < 5000 m

Bron: Agentschap Natuur en Bos

Minimumoppervlakte

> 1 ha > 10 ha (park: > 5 ha) > 30 ha (park: > 10 ha) > 60 ha > 200 ha

Aandachtspunten bij het opstellen van kwantitatieve normen -- Bij het opstellen van kwantitatieve normen kunnen bestaande nationale of internationale normen worden gebruikt als een soort benchmarking, maar deze normen moeten worden aangepast aan de lokale omstandigheden. -- De normen worden bij voorkeur op (stads-) regionaal niveau gemaakt. Alleen op die schaal kunnen tegenstrijdige ruimteclaims tegen elkaar worden afgewogen en kan een evenwichtige en samenhangende balans voor een groene infrastructuur worden opgemaakt. In een tweede fase kan de analyse verder verfijnd worden naar een lager schaalniveau (bijvoorbeeld de centrumstad). -- Bij het opstellen van normen wordt best een holistisch standpunt ingenomen. Dat betekent dat het hele pakket van ecodiensten in rekening wordt gebracht en er bijvoorbeeld niet exclusief wordt gefocust op recreatiebehoeften of natuurbescherming. Bij een holistische aanpak worden ook de mogelijkheden onderzocht om functies maximaal te verweven. -- Het opstellen van kwantitatieve normen vertrekt van een audit van het aanbod, bestaande uit een inventaris van de verschillende types van groene infrastructuur en een analyse van de sterkte en zwakte van dat aanbod. GIS (groene infrastructuur)-mapping is daarbij de aanbevolen methode. Niet alleen het aantal, de grootte, het type en de spreiding van de individuele groene ruimten tellen in dat geval mee; de verbindingen tussen die groene ruimten zijn even belangrijk. -- Het ontwikkelen van kwantitatieve normen is een proces waarbij diverse disciplines en diensten (planning, stedenbouw, groenbeheer…) betrokken worden. Ook het publiek en alle publieke en private stakeholders worden via enquêtes, overleg en workshops actief betrokken bij het proces. Daarbij kan extra aandacht gaan naar specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld kinderen, jongeren, bejaarden...). -- Kwantitatieve normen hebben pas zin als onderdeel van een regionaal of subregionaal planningsproces, van een gebiedsdekkend ‘groenstructuurplan’ of een ‘groene ruimtestrategie’. -- De globale visie en de vastgelegde normen worden gepubliceerd en ruim bekendgemaakt en worden bij voorkeur ook opgenomen in stedenbouwkundige reglementen.

Groententuin Biodroom (Antwerpen)


deel 2

met plaatselijke omstandigheden, behoeften en beleidsprioriteiten. Elke stad, elke regio heeft een eigen geografie, geschiedenis, cultuur, natuur, demografische structuur... Dat geldt zeker voor kuststeden en -regio’s, die door hun ligging aan zee, met hun strand en duinen, met hun doorgaans oudere bevolking en zomerse toestroom van toeristen specifieke behoeften hebben. ■■ De normen zijn vaak uitsluitend gericht op de noden van de lokale bevolking en houden nauwelijks rekening met andere aspecten zoals bijvoorbeeld toerisme of bredere ecologische effecten en voordelen die een belangrijk onderdeel zijn van een groene infrastructuurstrategie. ■■ De normen houden soms te weinig rekening met verschillen tussen platteland, randgebieden, verstedelijkte gebieden, enzovoort.

Dag van het Park 2004, evenementenweide Maria-Hendrikapark, (Oostende)

een blauwdruk

De focus op specifieke types van groene ruimten (speelterreinen, natuurgebieden enz.) of op de mensgerichte, recreatieve aspecten, leidt vaak tot een overaanbod van bepaalde types, bijvoorbeeld speelterreinen. De gebruikte typologie is vaak te algemeen en monofunctioneel, terwijl de groene infrastructuurstrategie precies uitgaat van multifunctioneel groen. ■■ Sommige types van groene infrastructuur zijn moeilijk in te passen in de normen, bijvoorbeeld: kleine landschapselementen (hagen, bomenrijen…), bermen, fietsverbindingen enzovoort. ■■ Door de focus op kwantitatieve normen kunnen kwaliteitsaspecten wel eens vergeten worden. Steden hebben niet noodzakelijk meer groen nodig, maar wel meer betekenisvol groen. [ kader 2 ] [ praktijkvoorbeeld 32 ] ■■

70


HOO F D S T U K 1 H o e v e e l h e b b e n w e e r n o d i g

bestepraktijkvoorbeeld [ 32 ]

East Sussex en Rother District |gb|

Normen voor groene infrastructuur en recreatieterreinen vuld worden door de aanleg van het Combe Valley Countryside Park en een uitbreiding van het Rye Harbour Nature Reserve. Hierdoor zou 90% van de regionale bevolking toegang krijgen tot een groengebied van 500 hectare of meer binnen een afstand van 10 km.

De ‘Draft East Sussex County Council Strategic Open Space Study’ toetste de aanwezige toegankelijke groene ruimte in East Sussex aan de Accessible Natural Greenspace Standards (ANGSt) (zie hoger). Volgens deze studie beschikt -- 91% van de bevolking over een groene ruimte van minstens 20 hectare binnen een afstand van 2 km -- 85% over 100 hectare binnen 5 km -- 60% over 500 hectare binnen 10 km.

Deze studie vormde een belangrijke steun voor de ontwikkeling van het Combe Valley Countryside Park. Rother District Council ontwikkelde lokale normen voor groene infrastructuur en recreatieterreinen, vertrekkend van de huidige toestand en gebaseerd op een bevraging van gebruikers en andere betrokkenen.

De studie komt tot het besluit dat er nood is aan een groot groengebied (500 hectare) in Rother District tussen Rye en Bexhill, een tekort dat zou kunnen opgeGroene Infrastructuur Rother District Council Type Parken & tuinen Natuurlijk & semi-natuurlijk Divers groen Buitensporten Volkstuinen

Aanbevolen norm (per 1.000 inw.) 0,57 2 1,73 3,90 0,31

Bestaande situatie (per 1.000 inw.) 0,25 15,53 0,89 2,75 0,19

Toename/afname (ha per 1.000 inw.) 0,32 -13,53 0,84 1,15 0,12

Toename/ afname (hectare) 27,34 -1155,84 71,76 98,33 10,25

Bron: Rother District Council Open Spaces, Sport and Recreation Study.

Afstandsnormen tot groene ruimte en recreatieterreinen Buitensport

Parken & tuinen

Stedelijk 20 min. wandeltijd 20 min. wandeltijd Landelijk 20 min. wandeltijd 20 min. met auto

Divers groen 15 min. wandeltijd 15 min. wandeltijd

Bron: Rother District Council’s Open Spaces, Sport and Recreation Study.

71

Volkstuinen en gemeenschapstuinen 20 min. wandeltijd 20 min. wandeltijd

Natuurlijke en seminatuurlijke gebieden 15 min. wandeltijd 15 min. wandeltijd


deel 2

een blauwdruk

‘Soms kan een tijdelijke invulling als park een interessant alternatief zijn voor de doelloosheid van terreinen die liggen te wachten op bebouwing.’

IBA- Emscher Park (Duisburg)

72


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

Waar

vinden

we

er

nog

pl a ats

v o o r  ?

Het is niet evident om nieuwe parken aan te leggen in een dicht bebouwde stedelijke of randstedelijke omgeving, waar sterke ruimteclaims met elkaar concurreren om de schaarse ruimte en waar er grote vraag is naar woon-, werk- en recreatieplekken, naar ruimte voor waterberging en natuur. Dat geldt zeker in kustgebieden, die aan één kant begrensd worden door de zee en waar de ruimtelijke druk zo mogelijk nog groter is dan in het binnenland. We moeten daarom volop inzetten op intelligent en zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat we soms buiten de lijntjes moeten kleuren en inzetten op meervoudig en wisselend ruimtegebruik, dat we moeten nadenken over hergebruik en herbestemming van gronden, over nieuwe plekken voor parken. Maar ook

dat we de bestaande groenoppervlakten moeten optimaliseren. We kunnen ons niet langer een slordig ruimtegebruik permitteren. In het kader van het 21st Century Parks programma hebben we een niet-exhaustieve inventaris gemaakt van nieuwe ruimten voor parken.

B

Veelzijdige parken Begraafplaatsen Door over plekken die traditioneel voor één enkele functie waren bestemd - zoals begraafplaatsen, bedrijven­ terreinen of agrarisch land - een ‘parklaag’ te leggen en er doordacht andere activiteiten in te brengen of te verweven, wordt meervoudig en ook wisselend ruimtegebruik in de tijd mogelijk gemaakt. Hierdoor kunnen ook ‘zachtere’, minder krachtige, maar maatschappelijk waarde­volle functies zich in deze gebieden ontwikkelen.

In de 19de en 20ste eeuw werden vele prachtige parkachtige begraafplaatsen aangelegd, met lommerrijke lanen en wandelpaden, rozentuinen, uitgestrekte gazons en sierlijke bloemperken. Vaak vormen deze begraafplaatsen, net zoals de klassieke stadsparken, pastorale eilandjes in of aan de rand van de dichtbebouwde stad. Zij hebben niet alleen een belangrijke cultuurhistorische maar ook landschappelijke en/of ecologische waarde. Getuige daarvan is bijvoorbeeld het feit dat in het Verenigd Koninkrijk de English Heritage Foundation 108 van die

73


deel 2

historische begraafplaatsen heeft ingeschreven op haar Register of Historic Parks and Gardens, terwijl het English Nature agentschap er een aantal van erkende als waardevol natuurgebied. Het nieuwe Parks for People programma van de Heritage Lottery Fund (HLF) en het BIG Lottery Fund (BIG) richt zich daarom ook uitdrukkelijk op begraafplaatsen. Zie: www.parksforpeople.co.uk/about/ parks-for-people-programme.

een blauwdruk

Het meest spectaculaire voorbeeld daarvan is misschien wel het nieuwe Queen Elisabeth Olympic Park in Londen dat werd aangelegd naar aanleiding van de Olympische Spelen 2012 en nu wordt omgebouwd tot een van de grootste nieuwe stadsparken in Europa. (noordinarypark.co.uk londonlegacy.co.uk) [ praktijkvoorbeeld 37 - 39 ]

Bedrijven- en kantorenparken

Deze historische begraafplaatsen bieden veel mogelijkheden voor recreatief medegebruik, ook als ze nog steeds als begraafplaats worden gebruikt. Het bekendste voorbeeld daarvan zijn misschien wel de zeven Londense begraafplaatsen die ook de ‘Magnificent Seven’ genoemd worden (Brompton Cemetery, Kensal Green, Abney Park Cemetery, Highgate Cemetery, Nunhead Cemetery, Tower Hamlets Cemetery Park en West Norwood Cemetery) en die tot de populairste parken in Londen behoren.

Een andere nieuwkomer is de zogenaamde natuurbegraafplaats of ‘groene begraafplaats’ die de laatste jaren erg populair geworden is in Nederland, Duitsland en Engeland. In Engeland alleen waren er in 2012 meer dan 250 van dergelijke groene begraafplaatsen. De natuurbegraafplaats bevindt zich in een natuurlijke omgeving – een bos, park of natuurgebied. In de plaats van een grafsteen wordt een boom of struik geplant of hoogstens een herinneringsplaatje aangebracht. Men begraaft er meestal ook op natuurvriendelijke manier met biologisch afbreekbare materialen.

Bedrijventerreinen nemen letterlijk en figuurlijk vaak een randpositie in. Ze liggen meestal niet alleen aan de rand van de stad, maar maken ook op geen enkele manier deel uit van de stad of gemeente. Het zijn plekken waar mensen alleen tijdens de werkuren komen. Ook hun ruimtelijke kwaliteit is vaak zorgelijk, met een rommelige inplanting van gebouwen en ondermaatse architectuur, een gebrekkige ontsluiting, schreeuwlelijke parkeerterreinen en banale en slecht onderhouden buitenruimten. Alhoewel dit soort bedrijventerreinen nog altijd bestaat, is er de voorbije jaren sprake van een kentering. Bij de aanleg van nieuwe en reconversie van oude bedrijventerreinen wordt steeds meer aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing, maar ook aan aspecten van biodiversiteit, duurzaamheid (o.m. op het vlak van energieverbruik), waterberging enzovoort. De ruimtelijke barrièrezones van vroeger kunnen nu ook ingeschakeld worden in een recreatief wandel- of fietscircuit en ontwikkeld worden als een parkachtige schakel tussen verschillende wijken. Een mooi voorbeeld daarvan is het Park Central en de Avenue John F. Kennedy op het Plateau de Kirchberg in Luxemburg die alle delen van de nieuwe Europese kantorenwijk met elkaar verbinden. De nieuwe bedrijventerreinen kunnen ook uitgerust worden met recreatieve faciliteiten zoals sportvelden die enkel buiten de normale werkuren door omwonenden worden gebruikt. Soms kan een tijdelijke invulling als park een interessant alternatief zijn voor de doelloosheid van terreinen die liggen te wachten op bebouwing.

Sportparken

Groeiparkeerterreinen

Van oudsher worden parken gebruikt voor allerlei sport­ activiteiten en -infrastructuur. De laatste jaren zien we steeds vaker het omgekeerde gebeuren: de aanleg of renovatie van sportinfrastructuur is vaak de aanleiding om er echte vrijetijdslandschappen van te maken. Zoiets heeft alleen maar voordelen: door meerdere functies te combineren wordt de schaarse ruimte op een veel efficiënter en duurzamer manier gebruikt en kan men optimaal inzetten op de sociale en ecologische dimensies van groene infrastructuur.

In kustgemeenten en toeristische centra in het algemeen bestaat tijdens het toeristisch seizoen een grote behoefte aan parkeerterreinen. Buiten het toeristisch seizoen liggen deze terreinen er vaak desolaat bij. Hetzelfde geldt voor winkelcentra, waar de parkeerterreinen ’s avonds nauwelijks gebruikt worden. Groeiparkeerterreinen vormen een alternatief voor deze traditionele parkeerterreinen. Onder groeiparkeerterreinen verstaan we een parkeerzone met een flexibele gebruiksoppervlakte die meer activiteiten toelaat dan enkel parkeren. Deze parkeerterreinen kunnen

[ praktijkvoorbeeld 33 ]

Nieuwe begraafplaatsen kunnen van meet af aan worden ontworpen voor multifunctioneel gebruik en worden ingeschakeld in een recreatief of ecologisch netwerk. Zo kan er een fiets- of wandelpad doorlopen of kan de begraafplaats deel uitmaken van een ecologische corridor. [ praktijkvoorbeeld 34-36 ] Meer le z en English Heritage & English Nature 2007

|

www.greenburial.co.uk | www.groenebegrafenis.be | www.naturalburialresearchproject.group.shef.ac.uk | www.naturaldeath.org.uk

74


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 33 ]

Bristol |GB|

Arnos Vale Cemetery Het Arnos Vale Cemetery in Bristol werd aangelegd tussen 1836 en 1840 en is opgenomen in het English Heritage Register of Parks and Gardens. Toen de site in 2003 dreigde verkocht te worden aan een projectontwikkelaar, werd ze aangekocht door de Bristol City Council. De Arnos Vale Cemetery Trust kreeg de verantwoordelijkheid over het beheer van de begraafplaats en startte met de steun van de Heritage Lottery Fund een ambitieus restauratieprogramma. Bedoeling was niet alleen om het historische patrimonium te herstellen en te bewaren en de site te heropenen als begraafplaats, maar ook om ze open te stellen als publiek park en om er de natuurwaarden te ontwikkelen. De begraafplaats is nu ook erkend als Site of Nature Conservation Interest (SNCI). www.arnosvale.org.uk

bestepraktijkvoorbeeld [ 34 ]

Vleteren |B|

© Andy Malengier bvba

Nieuwe parkbegraafplaats Het ontwerp voor de centrale begraafplaats van Vleteren is gegroeid uit de overtuiging dat, rekening houdend met onze beperkte ruimte, begraafplaatsen een parkfunctie kunnen vervullen voor het dorp. De begraafplaats wordt een belangrijk groenelement in het dorpsbeeld. Ze moet als het ware naadloos opgaan in het dorpsbeeld en het omliggende landschap. Hierdoor kan een grotere betrokkenheid van de dorpsbewoners ontstaan en krijgt de begraafplaats een rol als park in het dorpsleven van Vleteren en zijn deelgemeenten.

bestepraktijkvoorbeeld [ 35 ]

Leuven |B|

Parkbegraafplaats Diestseveld De nieuwe parkbegraafplaats Diestseveld in Kessel-Lo is op een subtiele manier verweven met haar omgeving. Dwars door de site slingert zich een fietspad - op de meest ‘gevoelige’ plaatsen verzonken - en aan de rand ligt een buurtparkje. Het lijkt perfect vanzelfsprekend dat je hier op zondagnamiddag komt wandelen als in een verstild stadspark.

75

© Ontwerpbureau Pauwels bvba


deel 2

uitgerust worden voor recreatieve activiteiten (sport, spel, culturele en/of sportieve manifestaties op avonden of in periodes dat er niet geparkeerd wordt) of gebruikt worden als vertrekpunt voor toeristische fiets- en wandelcircuits. Ze kunnen ook geïntegreerd worden in een programma voor natuurlijke waterhuishouding of in een groene corridor.

Metropolitane of regioparken Metropolitane of regioparken zijn een relatief nieuwe ontwikkeling op de interface tussen stad en platteland. De eerste regioparken of country parks ontstonden in de jaren 1960 in het Verenigd Koninkrijk als een manier om de druk op het platteland van stedelijke recreanten in goede banen te leiden. De regioparken moesten als een ‘honingpot’ de toeristenstroom aanlokken en op die manier de rest van de regio ontlasten. Het concept, dat zich in de loop der jaren over heel Europa verspreid heeft, is intussen grondig geëvolueerd. De huidige regioparken dienen niet langer de stedelijke druk op het platteland te stroomlijnen, maar worden ingeschakeld in een strategie om de open ruimte in en rond stedelijke gebieden letterlijk en figuurlijk toegankelijk te maken en te verbinden met diverse belangen- en bevolkingsgroepen. Dat is zowel voor de ecologie als voor de recreatieve behoeften van de stad en haar omgeving van belang. In kustregio’s koppelen dergelijke parken de diverse landschappen (duinen, polders, akkers, kreken, natte weilanden, natuurgebieden) aan een veelheid aan functies en creëren ze zo een samenhang in deze verscheidenheid. Hoewel de klassieke scheiding van stad en landelijk gebied in de meeste stedelijke regio’s allang niet meer bestaat, domineert het beeld van een duidelijke scheiding van bebouwde gebieden en natuur nog steeds ons begrip van ruimtelijke ordening. In snel veranderende stedelijke regio’s – met een bevolking die toeneemt of krimpt, met toenemende recreatiebehoeften, een industrie die wegtrekt of nieuwe vestigingsplaatsen zoekt, landbouwbedrijven die sluiten of steeds groter worden – is een nieuwe regionale dimensie van ruimtelijke ordening essentieel. Een defensieve strategie om de open ruimte en groenstroken rond stedelijke centra te beschermen, volstaat hier niet meer. In plaats van bestaande stukken open land en groenstroken met passieve beschermregels in stand te houden, moeten nieuwe ruimtelijke strategieën en modellen van actief landschapsbeheer en -ontwerp ontwikkeld worden die rekening houden met de heterogeniteit en het polyvalente karakter van het veranderende stedelijke landschap. Het herontdekken, het opnieuw interpreteren van de intrin-

een blauwdruk

sieke waarde van het stadslandschap en het genot van het gebruik daarvan kan helpen dat doel te bereiken. De onderliggende gedachte: wat benut en gewaardeerd wordt, zal ook beschermd worden. Het regionale parkconcept biedt een ruimtelijk kader om deze nieuwe stedelijke ontwikkelingen en landschappen in overgang vorm te geven en om stad en land op een innovatieve manier met elkaar te verbinden. Het gaat daarbij, enerzijds, om het versterken of herstellen van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het rand- en tussenstedelijke gebied en, anderzijds, om het gericht stimuleren van de verweving en verknoping van functies en recreatief medegebruik. Hierbij staat de vraag centraal hoe nieuwe samenhangen tussen recreatieve functies en bestemmingen kunnen gecreëerd worden. Het accent verschuift daarbij van versnipperd recreatief medegebruik naar globale ‘recreatieve beleving’. Het gaat er niet langer om de obligate vogelkijkhut te bouwen of het zoveelste fietsinrijpunt aan te leggen, maar om een gebied als geheel zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor bewoners en recreanten, zonder de aanwezige natuur en landbouw te negeren. Het gaat er niet om natuur of landbouw te reduceren, maar om er juist méér mee te doen. Het gaat ook om het creëren van nieuwe perspectieven voor deelgebieden die minder gewaardeerd worden of zelfs als ongewenst worden ervaren, zoals industriegebieden of bedrijventerreinen, half-agrarische gebieden en agrarische gebouwen, woonwijken, wegeninfrastructuur, rangeerterreinen, braakliggende gronden en vuilnisbelten. Deze dissonanten worden voortaan geaccepteerd en in het geheel geïntegreerd. Regioparken zijn geen parken in de klassieke zin van het woord. Het zijn hybride, polyvalente gebieden in de nabijheid van de stad waarin verschillende landschapstypes en ruimtelijke typologieën samenkomen, zoals recreatiegebieden en -verbindingen, natuur- en bosgebieden, kuststroken en rivierdelta’s, ecologische verbindingen, landbouwland, landschappelijke, cultuurhistorische en industriële relicten... Het zijn ‘gerecycleerde landschappen’ waarin de functies recreatie en toerisme, natuur, waterbeheer, duurzame energie, landschap, landbouw, cultuurhistorie, soms ook wonen en werken, allemaal een plek vinden. Sommige delen van een regiopark kunnen als een min of meer klassiek park met recreatieve of natuurlijke infrastructuur worden ingericht, andere delen behouden hun oorspronkelijke functies of krijgen een nieuwe functie maar worden door een parklaag met elkaar verknoopt zodat er een nieuwsoortig, veelzijdig en algemeen toegankelijk, aantrekkelijk stadslandschap ontstaat.

76


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 36 ]

Langedijk |nl|

bestepraktijkvoorbeeld [ 38 ]

Oostervaart begraafplaats

Sportpark De Schorre Het sportpark De Schorre in Oostende werd de voorbije jaren gerenoveerd en uitgebreid tot een volwaardig openluchtsportcomplex. Naast de uitbreiding van de sportinfrastructuur kwam ook andere recreatie-infrastructuur aan bod: een montainbike- en joggingparcours, fiets- en wandelpaden, een polyvalente speelweide en ruimte voor cultuur en educatie. Daarbij werd veel aandacht besteed aan de landschappelijke inrichting en de integratie in het polderlandschap. Er kwam een bufferbekken voor de beregening van de voetbalvelden en een grachtenstelsel dat de afwatering en drainage van de voetbalvelden moet opvangen.

De nieuwe Oostervaart begraafplaats in het Nederlandse Langedijk maakt deel uit van een groene recreatiezone die tevens een klassiek park, sport- en speelvelden en een volkstuin omvat. Centraal in het park ligt een grote vijver en diverse lineaire waterelementen structureren het park.

bestepraktijkvoorbeeld [ 37 ]

Oostende |B|

Oostende |B|

Nieuwe Koers

De omgeving van de Oefenrenbaan in Oostende wordt één van de ‘hotspots’ van het Groen Lint. Het is een historisch en landschappelijk waardevolle plek op de grens van de stad en het historische polderlandschap met zijn dijken.

De sportpoëzieroute in het sportpark combineert sport en cultuur in een wandeltraject van vier km langs 17 sportgedichten van Vlaamse en Nederlandse dichters. Aan de rand van het park liggen de kinderboerderij ‘de Lange Schuur’ en het volkstuincomplex Karel Achtergaele. De boerderij werd meteen na de inpoldering van de Sint-Catharinapolder gebouwd als ontginningshoeve. De Lange Schuur gaat ook als onthaalpunt fungeren voor het buitengebied van Stene, met het Stadsrandbos en het historische krekengebied in de onmiddellijke omgeving.

Zie ook Deel III, Case 6, pag. 160. 

Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148. 

bestepraktijkvoorbeeld [ 39 ]

Koksijde |B|

Ecogolf ‘Hof ter Hille’ In de Vlaamse kustgemeente Koksijde is een gloednieuw golfterrein van 85 hectare aangelegd dat helemaal is ingebed in het kustlandschap. Er is een driving range met 25 afslagplaatsen, een oefenbunker en een zone met vier holes, een short course met negen holes (par 32) en een championship course met 18 holes (par 72). In het Vlaams golfmemorandum wordt, omwille van de steeds schaarser wordende ruimte in Vlaanderen, bij de aanleg van nieuwe golfterreinen de nadruk gelegd op het belang van multifunctioneel medegebruik voor buiten­ sporten. Op en rondom het domein zijn daarom fiets- en wandelpaden, ruiterpaden, visvijvers, picknickzones, een jachthaven en een speelweide aangelegd. koksijdegolfterhille.be

77


deel 2

een blauwdruk

‘Het doel is de schoonheid die voortkomt uit functie zichtbaar te maken en mogelijk nog te benadrukken, vermits de functionaliteit van een landschap in een stedelijke context van uitzonderlijk belang is. Een cultureel landschap dat die naam verdient vraagt om ontwerpkwaliteiten en esthetische categorieën die de idealen van een traditioneel ruraal landschap achter zich laten.’ ▼

[ Udo Weilacher (2010) Beauty from Function and as Function. In: Field Studies: The New Aesthetics of Urban Agriculture, Birkhäuser Basel ]

We kunnen dit best illustreren aan de hand van een paar concrete voorbeelden. ■■

Een van de eerste en bekendste regioparkennieuwe-stijl is het IBA-Emscherpark in het Duitse Ruhrgebied dat van een verpauperde industriezone tot een waardevol natuurgebied en culturele hotspot is omgetoverd. www.iba.nrw.de/main.htm

■■

Ook het Parc de la Deûle in de omgeving van het Franse Lille was een pionier op dit vlak. Het moet op termijn zo’n 4.000 hectare beslaan. Dit is een typisch randstedelijk gebied, een versplinterd landschap met uitwaaierende dorpen, tientallen verlaten industrieterreinen en stortplaatsen, met daartussen sprokkels open ruimte en landbouwgronden, een paar verdwaalde bossen en enkele beken. De initiatiefnemers hadden een belangrijke sociaal-maatschappelijke agenda: de leefkwaliteit voor de lokale bewoners verbeteren, de inwoners van de Rijselse metropool een aantrekkelijke omgeving bezorgen en de landbouwers een economische toekomst garanderen. Voorbeeldig is de manier waarop de natuur-, landbouwen recreatieve sectoren met hun vaak tegenstrijdige visies en ruimteclaims bij het project werden betrokken. Zo werd beslist dat geen enkele sector eenzijdig bepalend kon zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling en werd bewust afgestapt van een sectorale opdeling in gebieden voor natuur, bos, landbouw of recreatie. Daarom werd zoveel mogelijk geopteerd voor meerduidig grondgebruik en een maximale verweving van de verschillende functies. Zo werden geen landbouwgronden opgeofferd in naam van de natuur en maken de landbouwgronden integraal deel uit van het recreatieve netwerk van fiets- en wandelpaden. Omgekeerd zit de natuur niet opgesloten in reservaatjes, maar duikt ze overal tussen de mazen van het netwerk op. Aanvankelijk stonden de landbouwers zeer wantrouwig tegenover het hele project, maar dankzij uitgebreide overlegprocedures, vormingsactiviteiten en specifieke acties, werkt de overgrote meerderheid nu actief

mee. Ze worden ingeschakeld voor het onderhoud van wandelpaden, bermen en kleine landschapselementen. Er lopen diverse programma’s om de landbouwlandschappen te verfraaien, bijvoorbeeld door het aanplanten van bomenrijen en haagkanten, door eenzelfde type van omheining te gebruiken, enzovoort. De landbouwers worden eveneens gestimuleerd om milieuvriendelijker te werken en om nieuwe teelten te proberen, er worden overeenkomsten afgesloten over het botanisch beheer van perceelranden en andere vormen van natuur- en landschapsbeheer. Sommige landbouwers spelen ook actief in op de nabijheid van de stad en de aanwezigheid van wandelaars en toeristen: zij verkopen hoeveproducten, organiseren bezoeken of bieden logies aan. www.lillemetropole.fr/index.php?p=1052 ■■

Een ander voorbeeld is het Duitse Regionalpark RheinMain rond Frankfurt. Het bestaat uit een wegennetwerk van 1200 kilometer. Deze wegen hebben een tien meter brede berm met boom- of struikbeplanting. Aan deze regioparkwegen zijn diverse ‘bouwstenen’ gekoppeld zoals plantsoenen en tuinen, natuurgebieden, boomgaarden, historische bezienswaardigheden, kunstinstallaties, avontuurlijke speelplaatsen en horecagelegenheden. Het wegennet vormt het kader waar ook lokale initiatieven kunnen aanhaken. Het gebruik van het bestaande cultuurlandschap blijft voornamelijk intact. Landbouwactiviteiten horen tot de vrijetijdsbeleving van de regioparkgebruikers. www.regionalpark-rheinmain.de

■■

Het nieuwe regiopark Duin, Horst en Weide bij het Nederlandse Den Haag vormt met zijn verschillende landschappen - strandwallen, bossen en weiden - een ecologische verbinding tussen de Noordzee en het Groene Hart. Het is ook cultuurhistorisch een waardevol gebied. Het gebied wordt landschappelijk aantrekkelijker en beter toegankelijk gemaakt voor (dag)toeristen. Zo wil men nieuwe toegangen creëren die aansluiten op het openbaar vervoer. Daarnaast voorziet het plan in

78


Parc de la Deûle (Lille)

IBA-Emscher Park (Duisburg)

Hudson River Park (New York)

‘Whisper Trees’ van Yves Velter, Filip van Maestrichtplein (Oostende). De zilverkleurige oortjes die de kunstenaar aanbracht, zullen mettertijd overgroeid worden door boomschors.

79


deel 2

een blauwdruk

‘De visie: het creëren en beheren van een hoogkwalitatief, duurzaam, aantrekkelijk, toegankelijk en multifunctioneel plattelandsgebied om aan de economische, recreatie-, gezondheids- en welzijnsnoden van bewoners en bezoekers te voldoen.’ ▼

[ Combe Valley Development Strategy Review and Implementation Plan 2012-2015 ]

nieuwe wandel- en fietspaden, fietsenverhuur en extra waterpartijen. Andere zones in het gebied worden dan weer afgesloten om vogels rust te bieden. ■■

■■

Park21 is een nieuw regiopark in het Nederlandse Haarlemmermeer. Het is een schakel tussen de regionale, recreatieve en ecologische gebieden: de duinen in het westen en de plassen aan de oostkant. Het historische karakter van de polder blijft behouden en de bestaande landbouwbedrijven worden toegankelijk gemaakt voor het publiek. Ongeveer een derde deel van het 1.000 hectare grote park is gericht op het voortzetten en vernieuwen van de landbouwfunctie: er zal ruimte zijn voor multifunctionele landbouw en stadslandbouw gericht op de beleving en het gebruik door omwonenden en bezoekers. Het park is opgebouwd uit drie lagen: de polderlaag, de parklaag en de recreatielaag. De lagen lopen dwars door het park, vullen elkaar aan, maar verschillen ook heel duidelijk. De polderlaag houdt de cultuurhistorische dimensie van het gebied herkenbaar en beleefbaar. Het is de basis voor de inpassing van verbrede landbouw, natuur en water. De parklaag is de dragende en verbindende structuur. Zij is openbaar, een raamwerk dat over de polderlaag heen loopt en ermee contrasteert, maar tegelijk de verbinding vormt tussen recreatie- en landbouwgebied. In deze laag is ruimte voor bijvoorbeeld een theehuisje, speeltuinen en ligweiden, cultuur, sport en bijzondere voorzieningen. Een netwerk van wandel-, fiets-, skate- en ruiterpaden loopt door de parklaag heen. De paden sluiten aan op de oude polderwegen en op de woongebieden. De derde laag is de recreatielaag, met grootschalige commerciële voorzieningen en attracties. www.park21.info

elkaar worden verbonden. In de eerste fase werd de ‘basisuitrusting’ van het park aangelegd: fiets-, wandelen ruiterpaden, natuuraanleg, boomaanplanting, bruggen en waterpartijen. In de tweede fase worden ook private initiatieven verwacht die met concrete activiteiten bijdragen tot het beleefbaar maken van het park - bijvoorbeeld met de aanleg en het onderhoud van natuurlijke akkers, het uitzetten van een wandelroute of het openen van een restaurant. www.parklingezegen.nl ■■

Het Parkbos in Gent beoogt de uitbouw van een multifunctioneel grootstedelijk landschapspark van ca. 1.200 hectare ten zuiden van Gent. Het strekt zich uit over het grondgebied van Gent, De Pinte en Sint-MartensLatem. Daar bevinden zich tal van kasteelparken, dreven en vista’s. In deze groenpool is ruimte voorzien voor 340 hectare oud en nieuw bos, 200 hectare park- en natuurgebied en 500 hectare duurzaam landbouwgebied. Het moet een soort ‘boerenbuiten’ worden, die samen met andere functies en gebruikers gedeeld en beleefd wordt. Het landbouwgebruik zal na realisatie van het project met ongeveer een derde van de oppervlakte dalen. Verder zal er ook plaats zijn voor ondersteunende horeca, woningen, hoogwaardige kennisbedrijvigheid en actieve recreatie. www.parkbos.be

■■

Combe Valley Countryside Park in het Verenigd Koninkrijk is een gebied van 600 hectare vlakbij de kust tussen Hastings en Bexhill-on-Sea. Het hele gebied zal in de komende jaren ontwikkeld worden als een aantrekkelijk, multifunctioneel en toegankelijk landschap voor bewoners en bezoekers van de streek. Ongeveer een derde van het gebied is publiek bezit, de rest is privé en wordt vooral gebruikt als weiland. De opzet is dat de landbouwers hun activiteiten grotendeels kunnen blijven verderzetten. Verbetering van bestaande en aanleg van nieuwe wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeerinfrastructuur moeten het gebied beter bereikbaar en toegankelijk maken. De site van een vuilnisbelt die in 2014 wordt

Park Lingezegen in de Nederlandse provincie Gelderland is een groot regiopark in aanleg voor de 160.000 huidige en toekomstige bewoners tussen Arnhem, Elst, Bemmel en Nijmegen. Het park omvat een gebied van 1.500 hectare en bestaat uit vijf deelgebieden met elk hun eigen thema, die onderling met

80


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

Nieuwe stadslandschappen: een tip voor Europa

De Verklaring van Sevilla omtrent randstedelijke parken

‘In het economische hart van Europa zijn nieuwe stadslandschappen een realiteit die essentieel is voor de levenskwaliteit van stedelingen. De uitdagingen en mogelijkheden die zij bieden zijn bijzonder, maar vergen een innovatieve aanpak (…)

‘We geloven dat randstedelijke natuurparken, die méér zijn dan hetgeen waarvoor ze ontworpen werden (nl. ontspanningszones voor de brede bevolking), erkend dienen te worden als essentiële onderdelen van een groene infrastructuur - een ecologisch netwerk dat onmisbaar is in een duurzame stadsplanning die de strijd aanbindt tegen de klimaatsverandering en voor het behoud van biodiversiteit.

Politici moeten de nieuwe stadslandschappen en de veranderende maatschappelijke behoeften tot kerndoel maken van regionaal stedelijke ontwikkelingsstrategieën (…) Zij moeten regionale ruimtelijke strategieën vastleggen die nieuwe mogelijkheden scheppen om de kwaliteit van het leven in de stedelijke regio’s te verbeteren (…) Zij moeten de hoge waarde van openbare ruimten erkennen en die inzetten als cruciaal onderdeel voor de te verbeteren kwaliteit van leven in de stedelijke regio’s iets dat ook van levensbelang is voor de ontwikkeling van economisch succes.

FEDENATUR gelooft dat een ambitieus Europees beleid stappen moet ondernemen om: 1. de bescherming van natuurlijke en rurale gebieden in de nabijheid van steden te versnellen. 2. een geïntegreerde aanpak qua ruimtelijke planning te promoten in grootstedelijke gebieden waar natuurlijke en rurale gebieden in de stadsrand gezien worden als essentiële factoren voor het garanderen van biodiversiteit en stedelijke leefkwaliteit. 3. randstedelijke natuurparken te beschouwen als plekken die voor grote ecologische, sociale en culturele uitdagingen staan en deze gebieden op te nemen in het ruimtelijke planningsbeleid als een middel om de stadsverneveling tegen te gaan. 4. het creëren van een groene infrastructuur te promoten, bestaande uit een netwerk van gelinkte ruimten die het publieke welzijn en de biodiversiteit bevorderen, en deze ruimten als essentiële dienstsystemen te beschouwen, op eenzelfde niveau als de dienstsystemen voor educatie, gezondheid, cultuur, transport en communicatie. 5. het onderhoud en de diversifiëring aan te moedigen van een duurzame lokale landbouw die dient gezien te worden als een belangrijk facet in het beheer van randstedelijke ruimten. 6. de middelen te voorzien voor het behoud van de biodiversiteit van ecosystemen en de daaraan gekoppelde landschappen.’

Professionals moeten een antwoord formuleren op de veranderende functies van nieuwe stadslandschappen en, door interpretatie daarvan, nieuwe en betekenisvolle ruimten creëren. Zij moeten nieuwe ruimtelijke ordeningsinstrumenten omarmen, zoals regionale planologie voor bijvoorbeeld stedelijke netwerken. Zij moeten de volledige potentie van nieuwe stadslandschappen (parken, bossen en landbouwgebieden, binnenstad en periferie) vast onderdeel laten zijn van het ruimtelijk ordeningsbeleid, om daarmee de sociale cohesie te bevorderen.’ Samenwerkingsverband SAUL (Sustainable & Accessible Urban Landscapes), een consortium van stedelijke gebieden in Noordwest-Europa (Amsterdam, Frankfurt, Rhein-Main, Londen, Luxemburg, Rhein-Ruhr en Saarland) www.saulproject.net

Verklaring van Sevilla, Fedenatur 2010

81


deel 2

gesloten, wordt uitgebouwd tot een recreatieve hotspot met onder meer sport- en spelinfrastructuur. De vuilnisverwerkende installaties worden landschappelijk zo goed mogelijk in het park geïntegreerd en krijgen ook een educatieve functie rond afvalverwerking. Verspreid over het park liggen verschillende waardevolle natuurgebieden en wetlands met een unieke kustflora en -fauna, zoals Combe Haven Valley en Filsham Reedbed, het grootste rietveld in Sussex, en keienzones met kustvegetatie (Galley Hill and Glyne Gap). In het noordoosten sluit het gebied aan bij twee semi-natuurlijke bosgebieden. Door het park loopt

een blauwdruk

ook een verlaten spoorwegbedding die is uitgegroeid tot een belangrijke ecologische corridor. Die gebieden vormen de natuurlijke kernen van het park en worden uitgebreid en verder ontwikkeld. De toegang tot de kustzones en stranden wordt verbeterd en de hele zone wordt uitgebouwd tot een kustpark dat focust op de natuurlijke, recreatieve en cultuurhistorische dimensies van het gebied. Het park heeft ook een belangrijke waterbergingsfunctie, die verder zal uitgebouwd en gecombineerd worden met ecologische en recreatieve functies. Aan de rand van het gebied is ruimte voor een nieuwe woonwijk met 1.200 woningen en een bedrijvenpark.

Meer le z en Fedenatur 2010 | Fuchs A. 2010 | Samenwerkingsverband Saul 2006 | Urban Parks Forum & Garden History Society 2003

www.naturalengland.org.uk/ourwork/enjoying/places/countryparks

|

C

Verrassende parken Parken duiken vandaag op de meest onverwachte plaatsen op: verlaten spoorwegbeddingen of havengebieden, voormalige industrieterreinen, ontginningsgebieden, vuilnisbelten en andere brownfields, maar ook op gedesaffecteerde domeinen van kazernes en kloosters. Vaak gaat het om plekken in transitie waar niet mag of kan worden gebouwd of waarvan de herontwikkelingskosten te hoog liggen omdat ze bijvoorbeeld sterk vervuild zijn, zodat een herbestemming niet altijd evident is. Een (partiële) herdefinitie als park - eventueel zelfs tijdelijk kan in dat geval een interessant alternatief zijn. Dit zijn de parken geboren uit noodzaak.

Postindustriële parken Een vrij nieuw fenomeen is de omvorming van onder meer verlaten fabrieksterreinen, spoorwegemplacementen en haveninfrastructuur tot park. Die trend resulteerde de voorbije jaren in een aantal tot de verbeelding sprekende nieuwe parken. Men zou met een boutade zelfs kunnen stellen dat deze postindustriële parken de 21ste-eeuwse variant zijn van het idyllische en romantische stadspark van de 19de eeuw. Waar die 19de-eeuwse parken zich figuurlijk afkeerden van de stad en door vorm en beplanting een imaginaire ‘buiten’ wilden oproepen, gaan deze postindustriële parken de stad juist omarmen. Wanneer het gaat om plekken die lang braak hebben gelegen, herbergen ze bovendien vaak een bijzondere fauna en flora die op zich de nodige aandacht verdient. Hier vindt

de uitwisseling plaats tussen een industrieel verleden en een ecologische toekomst. [ praktijkvoorbeeld 39 - 40 ] Naast deze postindustriële parken, die uitdrukkelijk inspelen op hun industriële verleden en dat verleden zelfs sublimeren en er een iconische waarde aan toekennen, bestaan er heel wat postindustriële parken die op een veel minder expliciete, soms bijna symbolische manier verwijzen naar hun roots. Een mooi voorbeeld daarvan is het Parc de Bercy in Parijs, waar slechts enkele gebouwen, spoorrails en een (nieuwe) wijngaard herinneren aan het verleden als wijndepot. Ook in het Parc de la Villette in Parijs, het Park Spoor Noord in Antwerpen, het Westergaspark in Amsterdam of de Plaza del Desierto in Barakaldo/Bilbao zijn een paar gebouwen en industriële constructies de enige getuigen van het verleden. In het MFO-park in Neu-Oerlikon, een voormalig industriegebied in het Zwitserse Zurich, werd het industriële erfgoed op een heel originele manier vertaald… [ praktijkvoorbeeld 41 - 42 ] Meer le z en Tritel & AMRP 2012 | Treib M. 2010 | Regionalverband

Rühr (eds) 2010 | Shannon, K. & Smets M. 2010 | www.cabernet.org.uk

Vuilnisbelt wordt park Vuilnisbelten die worden gesloten krijgen steeds vaker een nabestemming als park of natuurgebied. Dat is niet nieuw: een van de oudste en meest iconische stadsparken ter wereld, het Parc des Buttes-Chaumont in Parijs uit 1867,

82


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 39 ]

Duisburg-Noord |D|

Landschapspark ‘EMSCHER PARK’

wandelpaden. Vanop een loopbrug die het vroegere Emscherkanaal volgt, kan men de hele site overschouwen. Een belangrijk onderdeel van het project was de waterhuishouding. Het ontwerpbureau Latz + Partner ontwierp een heel waterzuiveringssysteem met kanalen en opvangbekkens om de sterk vervuilde Emscher te saneren en al het hemelwater op te vangen. Heel bijzonder is de vermenging van de spontane ruderale flora met meer parkachtige en zelfs tuinachtige beplanting. Op sommige plekken krijgt de wilde flora, die na de sluiting van de hoogovens het terrein veroverde, vrij spel. Het gaat vaak om heel bijzondere planten die hier als verstekeling met de ertstransporten zijn terechtgekomen. Elders zijn zeer bewust cultuurplanten geplant, zoals een boomgaard met sierkerselaars, om de menselijke, artificiële dimensie van de hele site te onderstrepen. In de vroegere cokesbunkers zijn zelfs enkele archetypische siertuintjes aangelegd, als contrast met de ‘industriële’ natuur die elders floreert.

Het Landschapspark ‘Emscher Park’ Duisburg Noord op een oude hoogoven- en kolenmijnsite in het Duitse Ruhrgebied geldt als een schoolvoorbeeld van het postindustriële park. In plaats van het industriële verleden te laten verdwijnen onder een romantisch parktapijt is het hele park opgebouwd rond de industriële installaties. Een aantal gebouwen werd bewaard als ruïne en ­ge­ïn­tegreerd in het park. Ze kregen naast een industrieel-­ archeologische ook een recreatieve functie, of ze fungeren als indrukwekkende industriële artefacten. Zo werd de oude gastoren met water gevuld en wordt hij nu gebruikt door een duikersclub. De vroegere metaalbunkers werden omgevormd tot klimmuren. Het reusachtige motorengebouw werd omgebouwd tot een evenementenhal. Het ‘Dampfgebläse’ complex en het ijzergiethuis worden gebruikt voor concerten en theatervoorstellingen. Er zijn mountainbiketrails, een skatebaan en een uitgebreid fietsnetwerk. Langs en op de vroegere installaties lopen

83


deel 2

bestepraktijkvoorbeeld [ 40 ]

Parco Dora Het nieuwe Parco Dora in Turijn maakt deel uit van een grootschalige stedenbouwkundige ontwikkeling net buiten het historische stadscentrum, een gebied van ruim 100 hectare. Tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw lag hier het zwaartepunt van de Italiaanse staal- en autoïndustrie, met fabrieken van onder meer Fiat en Michelin. Op nauwelijks tien jaar tijd is hier een nieuwe stad ontstaan, met appartementen en kantoorgebouwen, een winkelcentrum met een hypermarkt, cinemazalen, hotels en restaurants, sportterreinen, een ‘groen’ wetenschapspark voor technologie-, milieu- en mediabedrijven en een nieuwe kathedraal. Bijna de helft van het gebied (45 hectare) werd gereserveerd voor een nieuw stadspark dat de verschillende wijken met elkaar en met de stad moet verbinden. Parco Dora bestaat uit vier zones die overeenkomen met de vroegere industriesites. Een netwerk van voetgangers- en fietspaden en -bruggen zorgt ervoor dat men gemakkelijk van het ene deel van het park naar het andere kan. Het park in de Ingest-zone is opgevat als een lang­ gerekte stadspromenade tussen nieuwe appartementen en kantoorgebouwen. Het oogt op het eerste gezicht vrij traditioneel met bomenrijen en gazons met bloemen- en rozenperken. Maar schijn bedriegt. Midden in het park ligt een grote watertuin. Bij nader toezien blijken het de kelders van de vroegere staalfabriek te zijn die onder water werden gezet en waarin nu waterlelies en andere waterplanten groeien. Een vroeger dienstgebouw van de fabriek, waarvan alleen de muren nog rechtstaan, werd omgetoverd tot een hortus conclusus, een besloten tuin met allerlei bijzondere planten. De tuin is niet toegankelijk: hij kan enkel via de vensters en deuren bekeken worden. Of hoe klassieke, bijna romantische park­ elementen actueel blijven door ze een nieuwe invulling te geven. Een voetgangersbrug die is opgehangen aan de stalen gebinten van de vroegere fabriek verbindt de Ingest- met de Vitali-zone. Vitali vormt het centrale, meest uitgebreide en spectaculairste deel van het Dorapark. Hier is de industriële infrastructuur ook het meest prominent aanwezig. In het midden van het park werd een gigantische fabriekshal van de voormalige staalplatenfabriek Teksid behouden. Het gebouw is 320 meter lang, 45 meter breed en 30 meter hoog en vormt nu een indrukwekkende sport- en evenementenhal. Twee aansluitende fabriekshallen werden wel ontmanteld maar de 30 meter hoge stalen pilaren en hun betonnen funderingen bleven bewaard. De fel oranje geschilderde zuilen zijn

84

een blauwdruk


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

Turijn |I|

bestepraktijkvoorbeeld [ 46 ]

Zurich |CH|

MFO-Park Neu-Oerlikon vanop grote afstand zichtbaar. Het zijn opvallende bakens die voor een fascinerend, bijna futuristisch schouwspel zorgen. De voetgangersbrug die is opgehangen aan die zuilen, loopt hoog door het park en biedt bezoekers een bijzondere wandelervaring.

Het park bestaat uit een gigantische metalen constructie, een soort fabriekshal of groene kathedraal van 100 meter lang, 34 meter breed en 17 meter hoog die de contouren volgt van de voormalige Maschinenfabrik Oerlikon en die helemaal begroeid is met meer dan 1000 bloeiende en geurende klimplanten. Metalen trappen voeren naar verschillende galerijen, balkons en terrassen, als opera­ loges. Helemaal bovenaan is een groot zonnedak geïnstalleerd dat druk wordt gefrequenteerd door de jeugd van Neu-Oerlikon. De open ruimte binnen deze groene folly is opgevat als een stadsplein met plantenzuilen, zit- en ligbanken... Aan één zijde ligt als een tapijt een lichtjes uitgediept gedeelte dat gevuld is met grijsblauwe glazen steentjes en een kleine spiegelvijver. Mensen kunnen er rondwandelen, rustig een boekje lezen of hun boterhammen opeten. ’s Avonds verandert het binnenplein in een openlucht­ theater, waar films worden vertoond en concerten worden georganiseerd, of waar verliefde koppeltjes zich terugtrekken op een van de vele verborgen plekjes tussen het groen. Alle regenwater wordt in een ondergronds reservoir opgevangen voor de bevloeiing van de klimplanten.

Tussen de zuilen ligt een patchwork van groene stroken, die beplant zijn met rode en witte rozen, grassen en enkele bomen, en kanaaltjes die het hemelwater moeten opvangen. De betonnen monolieten zullen op termijn helemaal overgroeid worden met klimplanten, waardoor een soort industriële wildernis zal ontstaan, in analogie met oude ruïnes die door de natuur worden overwoekerd. De vroegere energiecentrale van de Vitali-fabriek kreeg een nieuwe functie als waterzuiveringsinstallatie: alle hemelwater van de daken en de paden wordt via onderen bovengrondse kanaaltjes naar de centrale geleid en daar gestockeerd en gezuiverd, om dan opnieuw gebruikt te worden voor de irrigatie van het park. Het meest oostelijke deel van het park, Valdocco, ligt aan weerszijden van de Dora. De rivier werd hier in de 20ste eeuw gekanaliseerd en grotendeels overwelfd. Ze is nu over een afstand van 400 meter opnieuw blootgelegd. Ook hier heeft het bureau Latz + Partner (zie DuisburgNoord) geprobeerd om het industriële verleden zichtbaar te houden: in plaats van de rivier haar natuurlijke loop terug te geven, zijn de betonnen wanden en gewelven gedeeltelijk bewaard. Hierdoor ontstaat het beeld van een rivier die uit de grond opduikt en door een ravijn stroomt. Het park zelf bestaat grotendeels uit grasland met bomen, met hier en daar kleine geheime tuintjes, intieme pleintjes en spel- en sportinfrastructuur. Een voormalige fabriekshal werd helemaal ontmanteld, alleen de metalen structuur werd bewaard. Er groeien nu klimplanten langs en binnenin zijn bomen geplant, waardoor op termijn een soort groene kathedraal moet ontstaan.

bestepraktijkvoorbeeld [ 42 ]

Birmingham |GB|

Eastside Park Birmingham’s eerste nieuwe stadspark sinds 130 jaar werd in het kader van een stedelijk reconversieproject met de steun van het European Regional Development Fund (ERDF) aangelegd op een voormalig brownfield.

De Michelinsite ten slotte werd omgevormd tot een komvormige vallei die afloopt naar de Dorarivier. De rivier krijgt opnieuw de ruimte om bij hoog water buiten haar oevers te treden. Langsheen de rivieroever komt een wandelboulevard en een stadsstrand met een aanlegsteiger voor roeibootjes. Aan de zuidkant komt een forse bomenrij die het park afsluit van het nabijgelegen winkelcentrum. Industriële blikvanger van dit parkgedeelte is de voormalige koeltoren. Die wordt omgebouwd tot een licht- en geluidssculptuur waarin bezoekers kunnen rondwandelen en die dag en nacht zal fungeren als baken van het park.

85


deel 2

ligt op een voormalige vuilnisbelt. Een ander beroemd ‘vuilnispark’ is het Flushing Meadows-Corona Park in New York uit 1930. Ook enkele van de spectaculairste parken die de laatste jaren zijn aangelegd, zoals het Vall d’en Joan park langs de kust bij Barcelona, het Sangam-dong World Cup Park in het Koreaanse Seoul, het Al Azhar park in Caïro en Byxbee Park in het Amerikaanse Palo Alto, zijn voormalige vuilnisbelten.

een blauwdruk

bestepraktijkvoorbeeld [ 43 ]

A m st e r da m  |NL|

Het Diemerpark

Het Diemerpark in Amsterdam was tot voor kort een vuilnisbelt. Enkele jaren geleden werd besloten om het terrein te saneren en om te vormen tot park. Om het afval volledig te isoleren, bouwde men er een omgekeerde doos overheen met een omtrek van vijf kilometer. De wanden rusten in een dikke kleilaag op 26 meter diepte. Door een verlaging van de grondwaterstand gaat het opgeborgen afval rotten en komen er gassen vrij. Een gasafzuigings- en -transportsysteem leidt de gassen naar een verbrandingsinstallatie.

Vuilnisbelten zijn om meerdere redenen interessant om tot park te worden gerecycleerd: hun grootte, soms hun ligging én het feit dat er weinig andere bestemmingen mogelijk zijn, waardoor de grond goedkoop is. Maar het zijn vaak ook moeilijke sites die bijzondere maatregelen vereisen omdat de grond sterk vervuild is. Dat kan ook een voordeel zijn, zoals blijkt bij het nieuwe Freshkills Park in New York, het grootste park dat voor het eerst sinds 100 jaar in New York wordt aangelegd op wat tot voor enkele jaren de grootste vuilnisbelt ter wereld was. De productie van methaangas afkomstig van het vuilnis brengt meer op dan de geschatte kost van het park (www.nycgovparks.org/park-features/freshkills-park). Bovendien zou Freshkills Park enkele steden rond New York gevrijwaard hebben van overstromingen tijdens de storm Sandy eind 2012 (http://freshkillspark.wordpress. com). [ praktijkvoorbeeld 43-44-47 ]

Het Diemerpark is dus in feite een gigantische daktuin. Op de isolatielaag ligt een nieuwe grondlaag van een meter dik. Vermits er geen grondwater voorhanden is, kunnen er alleen grassen, kruiden, bloemen en struiken groeien. Boomsoorten als de wilg en de populier groeien buiten de isolatiewand en in het omringende moeras. Mensen of honden mogen geen gaten graven in de daktuin. Op enkele jaren tijd is het park uitgegroeid tot een uniek stedelijk natuurgebied, dat nog steeds de heuvelachtige contouren van de oude stortplaats volgt. Het lijkt sterk op een duinenlandschap met bijhorende weelderige vegetatie. Er zijn ruim tweehonderd plantensoorten en evenveel vogelsoorten geteld. Verder hebben allerlei karakteristieke zoogdieren zich hier gevestigd, zoals vleermuizen, vossen, hermelijnen en reeën. Het hele gebied heeft een kilometerslang netwerk van wandel- en fietspaden. Het bedrijvige deel van het park is aan de westkant te vinden, met sportvelden, een grote recreatieweide, een strandje en een openluchttheater. In het midden van het park liggen groene heuvels. Ook aan de oostkant, waar de grote vijver ligt, heerst de rust van een natuurpark. De zuidoostelijke punt laat men ‘natuurlijk’ verwilderen. De langgerekte strook langs het Amsterdam-Rijnkanaal ontwikkelt zich tot moerasgebied.

Meer le z en Harnik P., Taylor M. & Welle B. 2006

Kazernes en militaire domeinen De voorbije decennia zijn heel wat kazernes, militaire domeinen, vliegvelden en marinebasissen gesloten, zowel in de stad als op het platteland. Dat proces werd nog versneld door de val van de Muur en het einde van de Koude Oorlog. Vaak gaat het om relatief grote gebieden van tientallen tot honderden hectaren, met een belangrijke cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarde. Door hun ligging, omvang, gebrekkige bereikbaarheid, de aanwezigheid van moeilijk herbruikbare gebouwen en constructies of van vervuilde gronden, is een herbestemming niet altijd evident. De (gedeeltelijke) omvorming tot natuur- en parkgebied biedt soms een oplossing voor deze terreinen. [ praktijkvoorbeeld 45 - 46 - 48 ] Meer le z en http://urbact.eu/en/projects/urban-renewal/repair/

homepage

86


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 44 ]

Dundee |GB|

Riverside Nature Park

oostende |b|

Provinciaal Domein RAVERSYDE

Het nieuwe 33 hectare grote Riverside Nature Park in het Schotse Dundee werd aangelegd op een voormalige vuilnisbelt langs het Tay Estuarium. Doel van het project was het getijdennatuurgebied van de Tay te verbinden met de stad. Er werden nieuwe voet- en fietspaden naar het park en een autoparking aangelegd.

Het voormalige militaire domein Raversyde ligt vlakbij de zee, gedeeltelijk in beschermd duinengebied. De kern wordt gevormd door het voormalige Koninklijk Domein van Leopold II. In 1914 bouwde het Duitse leger het domein tot een kustversterking uit. Ook in de Tweede Wereldoorlog werd het domein ingeschakeld in de alombekende Atlantikwall, de verdedigings‘muur’ van het Duitse leger aan de Atlantische kust. Deze site is in Europa één van de best bewaarde overblijfselen van de Atlantikwall: 60 constructies – stellingen, bunkers en batterijen – uit de twee wereldoorlogen, verbonden door twee kilometer open of onderaardse gangen. In het openluchtmuseum werden de constructies in hun oorspronkelijke staat hersteld en met authentieke voorwerpen en meubilair heringericht.

De aanleg van het park zelf, dat door zijn ligging aan het water zeer vogelrijk is, is er vooral op gericht om de reeds aanwezige fauna en flora verder te ontwikkelen, zonder de nabijgelegen luchthaven te verstoren. Voor bezoekers zijn er wandelpaden en vogelkijkhutten. www.dundeewaterfront.com

bestepraktijkvoorbeeld [ 45 ]

bestepraktijkvoorbeeld [ 46 ]

Lissabon |P|

Ocean & Coastline Observatory (OCO) Trafaria

Met een oppervlakte van bijna 50 hectare wil dit domein een belevenis voor alle weersomstandigheden bieden aan de kustbezoeker, waarbij vooral de klemtoon op recreatie en cultureel toerisme ligt. Sinds juli 2000 werd ook de archeologische site Walraversyde geopend. Speciale aandacht gaat daar uit naar het leven van de 15de-eeuwse vissers van het dorp Walraversyde.

Het project om de militaire site Caminho da Raposeira Estrada Militar in het Portugese Trafaria aan de Costa da Caparica om te vormen tot een kustobservatie­ centrum werd in 2012 door de vereniging Architecture for Humanity uitgeroepen tot laureaat van de open architectuur­wedstrijd [ UN ]RESTRICTED ACCESS. Thema van de wedstrijd was de herbestemming van voormalige militaire installaties vanuit een sociaal, economisch en ecologisch perspectief. De gebouwen worden omgevormd tot een studie- en informatiecentrum voor de duurzame bescherming van de Portugese kust. Rond de gebouwen komt een nieuw park waar de inheemse kustflora alle kansen krijgt. http://openarchitecturenetwork.org

87


deel 2

bestepraktijkvoorbeeld [ 47 ]

Tel Aviv |IL|

een blauwdruk

bestepraktijkvoorbeeld [ 48 ]

O ost e n de  |B|

Militair Hospitaal

Ariel Sharon Park

Het voormalige Militair Hospitaal van Oostende werd de voorbije jaren omgevormd tot een hoogwaardig woonpark, met een combinatie van reconversie en nieuwbouw in subtiel evenwicht met de omringende natuurlijke omgeving van duinen en strand. Meer dan de helft van de bebouwde ruimte is ingericht als groenzone, aangevuld met sport- en spelmogelijkheden. Een bestaande doorgang naar de duinen werd hersteld. De bebouwde ruimte zelf zal autoluw zijn om de woonkwaliteit op vlak van rust en veiligheid te garanderen.

Een van de meest spectaculaire en vernieuwende vuilnisbeltparken is het Ariel Sharon park in Tel Aviv. Het park, dat uiteindelijk 800 hectare groot moet worden, ligt op enkele honderden meters van de kust en verbindt de stad met de Ben Gurion luchthaven. Het hart van het park wordt gevormd door een voormalige vuilnisbelt, een heuvel van 80 meter hoog en één kilometer lang. Die werd helemaal afgedekt met een biofilm en een dikke grondlaag om beplanting mogelijk te maken. Het methaangas afkomstig van het afval wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit. Regen- en afvalwater wordt opgevangen in boven- en ondergrondse bassins en wordt op natuurlijke wijze gefilterd en gezuiverd. Op de top van de heuvel ligt een kunstmatig meer en een mediterrane ‘paradijstuin’ met aromatische kruiden. Om de bodem te stabiliseren werden de steile hellingen beplant met onder meer fruitbomen. Tegen een van de hellingen werd een amfitheater gebouwd dat plaats biedt aan 50.000 mensen en dat kan gebruikt worden voor openluchtconcerten. Verspreid over de heuvel liggen verschillende sportvelden en speelterreinen, terwijl de wandel- en fietspaden het centrum van de stad met de zeepromenade verbinden.

Het Militair Hospitaal Oostende maakt deel uit van het nieuwe Oostendse stadsdeel Oosteroever, dat door de havengeul van het centrum van de stad gescheiden wordt. Als kop van de Oosteroever zal het Militair Hospitaal een baken vormen dat als pilootproject de reconversie van het gebied aankondigt. Het project werd in 2012 door de Vlaamse Bouwmeester bekroond met de de Prijs Bouwmeester. De jury prees o.m. de belevingswaarde, erfgoedwaarde, architecturale kwaliteit en inpassing in het landschappelijk kader.

Het bezoekerscentrum aan de voet van de berg is helemaal opgetrokken uit gerecycleerd materiaal. Er zijn ook drie afvalverwerkende bedrijven gevestigd die het afval verwerken dat vroeger op de vuilnisbelt terechtkwam. www.hiriya.co.il/len/

© Park Ariel Sharon Company

88


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 49 ]

Parijs |f|

Promenade Plantée

bestepraktijkvoorbeeld [ 51 ]

new-york |usa|

The High Line

De Promenade Plantée in Parijs is een 4,5 kilometer lang park dat gedeeltelijk is aangelegd op het 19de-eeuwse viaduct van een voormalige spoorbaan. Voetgangers wandelen in een parkachtige omgeving hoog boven de grond terwijl op de begane grond een fietsroute ligt. De bogen van het viaduct, le Viaduc des Arts, zijn omgebouwd tot winkels, galerieën en kunstnijverheidsateliers.

New York heeft zijn eigen Promenade Plantée gekregen in de vorm van The High Line, een park in de lucht op een goederenspoorlijn uit de jaren dertig in het Meatpacking District in Manhattan. Momenteel is 1,6 kilometer voor voetgangers toegankelijk; uiteindelijk moet het park 2,33 kilometer lang worden. Het park is bereikbaar door middel van een reeks van liften en trappen. Langs een centraal wandelpad werden bloemperken aangelegd met een grote diversiteit aan planten en overal staan zitbanken. Er zijn nog steeds stukken spoorweg zichtbaar en betonnen balken hebben de vorm van sporen. Het resultaat is een lineair park dat over, langs en zelfs door de bestaande bebouwing loopt, met een succesvolle mix van wildernis en tuinen, van beleving, geschiedenis en monumentaliteit. The High Line is sinds zijn opening in 2009 uitgegroeid tot een van de populairste parken én toeristische bestemmingen van New York. www.thehighline.org

bestepraktijkvoorbeeld [ 50 ]

Maastricht |nl|

Groene Loper van Maastricht De A2, de autosnelweg van België naar Duitsland die de Limburgse stad in twee snijdt, gaat over een afstand van meer dan twee kilometer ondergronds. Hierdoor verbetert niet alleen de lucht- en geluidskwaliteit in de omgeving, maar ontstaat ook de kans om ‘de stad weer tot een geheel te smeden’, zoals in het plan ‘De Groene Loper’ beschreven staat. Bovenop de tunnel en ten noorden en ten zuiden ervan komt een langgerekte parklaan die zich van noord naar zuid door de stad slingert. Er worden vierduizend lindebomen geplant, in vier tot acht rijen naast elkaar. De laan wordt ingericht voor langzaam verkeer. In het midden, tussen de bomen, loopt een halfverhard pad voor wandelaars en fietsers. Voor het autoverkeer en het openbaar vervoer komt er één rijstrook per richting. Zo krijgt de laan de allure van een recreatief lint dat de verschillende wijken met elkaar, met het centrum van de stad en met het omliggende landschap verbindt. Ook wordt veel aandacht besteed aan het behoud en de versterking van ecologische verbindingen rond en over de snelweg.

bestepraktijkvoorbeeld [ 52 ]

Londen |GB|

Greening the BIDs

Het ‘Greening the BIDs’-initiatief in Londen is op het vlak van herbestemming van bedrijfsruimte een interessant voorbeeld. De Greater London Authority heeft een groene audit uitgevoerd van tien centraal gelegen Business Improvement Districts (BIDs). Meer dan 500 hectare werd doorgelicht en men kwam tot het besluit dat er ruimte was om 300 regentuinen, 200 geveltuinen en meer dan 100 hectare groendaken aan te leggen. www.london.gov.uk/priorities/environment/greeninglondon/urban-greening/greening-bids

www.a2maastricht.nl

89


deel 2

een blauwdruk

‘Indien we er in slagen straten zodanig te ontwerpen en aan te leggen dat het prachtige, verrijkende plekken worden - gemeenschapsvormende plekken, die aantrekkelijk zijn voor iedereen - dan hebben we meteen al zo’n derde van de stad op een succesvolle manier vormgegeven en zullen we ook een immense impact hebben op de rest.’ ▼

[ Allan Jacobs ]

Spoorwegparken

Dakparken

Een andere boeiende evolutie is het hergebruik van verlaten spoorwegbeddingen. Ze worden ingepast in wandel- en fietsnetwerken of worden omwille van hun vaak unieke natuurwaarde gekoesterd als natuurreser­ vaatjes. Of ze worden omgevormd tot stedelijk park. Enkele van de meest iconische stadsparken die de voorbije jaren zijn gecreëerd, zoals de Promenade Plantée in Parijs en de High Line in New York, zijn aangelegd op verlaten spoorwegbeddingen. Ondanks hun unieke ligging hoog boven de stad is het opmerkelijk dat deze ‘spoorwegparken’ qua organisatie, vormgeving, natuuresthetiek, atmosfeer én gebruiks- en belevingswaarde heel sterk lijken op het klassieke stadspark van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Het succes van de New Yorkse High Line werkt aanstekelijk. Overal ter wereld willen steden nu hun eigen High Line. Zo organiseerde het Britse Landscape Institute in 2012 samen met de Mayor of London en het Londense Garden Museum een ideeënwedstrijd ‘A High Line for London - Green Infrastructure Competition’ om verlaten plekken in Londen een nieuwe toekomst als park te geven (www.landscapeinstitute.org/events/competitions/highline. php). [ praktijkvoorbeeld 49 & 51 ]

Net zoals er parken worden aangelegd bovenop ondergrondse parkeergarages, kunnen er ook parken worden aangelegd op bovengrondse gebouwen. Een mooi voorbeeld daarvan is de bijna 5 hectare grote Jardin Atlantique bovenop het TGV-station van Montparnasse in Parijs. Een ander mooi voorbeeld is het semi-publieke park op het dak van het nieuwe Koo Teck Puat Hospital in Singapore, waar zelfs een groententuin werd aangelegd die door omwonenden wordt onderhouden en waarvan de opbrengst naar de keuken van het ziekenhuis gaat (www.ktph.com.sg). [ praktijkvoorbeeld 52 ]

Autoweg wordt park Wereldwijd wordt de auto steeds meer geweerd uit de stadscentra. Straten en pleinen worden autoluw gemaakt of zelfs afgesloten voor het autoverkeer en teruggegeven aan bewoners, fietsers en wandelaars. Door deze straten en pleinen op een andere manier in te richten en te ‘vergroenen’, door ze in te schakelen in een recreatief netwerk van fiets- en wandelpaden of te koppelen aan parkjes en speelpleinen, worden ze een belangrijk onderdeel van de stedelijke parkinfrastructuur. Een andere strategie die de voorbije jaren enkele van de meest tot de verbeelding sprekende nieuwe stadsparken opleverde, is het overkappen van stedelijke snelwegen of parkeerterreinen. [ praktijkvoorbeeld 50 & 53 ]

Waterfronten De ontwikkeling of herinrichting van waterfronten en haveninfrastructuur is voor vele kleine en grote kust- en havensteden in Europa een belangrijke opgave. Nadat ze deze gebieden jarenlang hebben verwaarloosd en hen bijna letterlijk de rug hebben toegekeerd, hebben steden hun waterfronten en rivieroevers herontdekt. Uit noodzaak, omdat industrie, visserij en werven uit de stad verdwenen en de waterfronten verloederd en geïsoleerd achterlieten, of omdat er infrastructuurwerken moeten gebeuren ter bescherming tegen overstromingen. Maar ook uit overtuiging, omdat ze enorme opportuniteiten bieden op het vlak van wonen, werken, recreatie, toerisme en natuur. De nabijheid van water biedt een bijzondere ruimtelijke kwaliteit en grandioze uitzichten. Quincy Market in Boston, Harbor Place in Baltimore en Battery Park in New York, later gevolgd door de Londense Docklands en de Villa Olimpica van Barcelona, waren op dit vlak pioniers. Nu zien we overal ter wereld prachtige, innovatieve en soms uitdagende voorbeelden van waterfrontprojecten die de stad opnieuw verbinden met het water en die hele stadswijken of soms zelfs hele steden hebben gerevitaliseerd. Parken kunnen als onderdeel van de publieke ruimte een belangrijke bijdrage leveren tot een succesvolle en duurzame regeneratie van waterfronten, waar omgevings­

90


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 53 ]

madrid |E|

Madrid Rio: park vervangt snelweg

zelfs een stadsstrand en een kayakzone, en tientallen kilometers wandel- en fietspaden van gekleurd asfalt die als zandkleurige linten door het gebied slingeren. Elk parkdeel vormt een miniatuurlandschap, met een eigen sfeer en een eigen verhaal. Buurten die voordien door de autoweg van elkaar werden afgesneden, vloeien nu in elkaar over.

Aan de oevers van de rivier Manzanares, in het hartje van de Spaanse hoofdstad Madrid, heeft het Nederlandse bureau West 8 een nieuw stadspark aangelegd, het grootste binnenstedelijke park van Europa. Het park ligt bovenop de M30, een snelweg die de stad doorkruiste maar nu grotendeels ingetunneld is. In totaal werden er 43 kilometer tunnels gegraven waarin de afslagen en rijbanen voor het zes kilometer lange traject langs de Manzanares in het hartje van de stad verdwenen.

Ook de Manzanares, die volledig gekanaliseerd is en waarvan het water tot voor kort nauwelijks zichtbaar was tussen de hoge oevers, werd in ere hersteld. Door een ingenieus systeem met stormbekkens en pompen stroomt er opnieuw volop water door de rivier. Om de paar honderd meter houdt een sluis het waterpeil kunstmatig hoog. De drie historische bruggen over de rivier werden gerenoveerd en voorzien van bredere voet- en fietspaden zodat ze konden worden ingeschakeld in het recreatieve circuit.

Het nieuwe park ligt als een langgerekt lint aan weerszijden van de Mazanares. Het bestaat als een gebedssnoer uit een aaneenschakeling van kleine en grote parken, pleinen en wandelboulevards. Het park telt tientallen speeltuinen en terreinen voor de meest uiteenlopende sporten, een BMX-circuit en een skatepark, © Municipality Madrid / West 8

91


deel 2

een blauwdruk

‘Parken zijn essentieel in de ontwikkeling van nieuwe buurten; we geven gemeenschappen zodanig vorm dat parken en publieke ruimten hun ruggengraat vormen. Parken en publieke ruimten lokken mensen naar nieuwe omgevingen en tonen aan dat verandering en ontwikkeling aan de orde zijn.’ ▼

[ www.waterfrontoronto.ca ]

kwaliteit en recreatie optimaal met elkaar verknoopt worden. Zulke parken worden niet als een doel of bestemming an sich ontworpen, maar als een middel om het waterfront of de rivieroever toegankelijk en aantrekkelijker te maken, om wijken te verbinden met het waterfront, om de natuur meer kansen te geven en om de waterkwaliteit en -berging te verbeteren. De aanleg van nieuwe waterfrontparken is bijvoorbeeld één van de hoofddoelstellingen van het ambitieuze ‘New York City Comprehensive Waterfront Plan’ dat in 2011 gelanceerd werd (www.nyc.gov/waterfront). Bij de revitalisatie van de waterfronten in het Canadese Toronto – een van de grootste regeneratieprojecten van Noord-Amerika – wordt 25% van de oppervlakte gereserveerd voor parken en publieke ruimte (www.waterfrontoronto.ca). In het Granton Waterfront project in het Schotse Edinburgh – een van de belangrijkste waterfront-regeneratieprojecten in Europa – wordt minimum 20% van de ruimte gereserveerd voor publieke parken (www.waterfront-ed.com). In de haven van het Noorse Oslo werd zelfs een drijvend park

aangelegd: het Noe Park, waarvoor de technologie van olieboorplatforms werd aangewend. Lineaire parken langs de waterlijn zorgen ervoor dat bewoners en recreanten maar ook fauna en flora zich ongestoord kunnen bewegen langs het water. Een netwerk van kleine en grote parken verbindt bestemmingen langs het waterfront met elkaar of de stad met het water. Ze zorgen voor afwisseling en vormen een aantrekkelijk kader om alleen of in groep te genieten van het water, ze creëren nieuwe ontmoetingsplaatsen, bieden ruimte voor alle mogelijke vormen van sport, spel, verpozing en vrijetijdsactiviteiten langs de waterkant. Of ze markeren cultuurhistorisch en industrieel erfgoed of culturele en recreatieve infrastructuur. Natuurlijke waterfronten zijn schatkamers van biodiversiteit, beschermen het land tegen overstromingen en zorgen voor een betere waterkwaliteit. [ praktijkvoorbeeld 54 - 55 ] Meer le z en Ferrari M. S.G. & Smith H.C. 2012 | www.english-heritage. org.uk/publications/on-the-waterfront | www.pps.org/reference/ turnwaterfrontaroun | www.pps.org/reference/greatwaterfronts | www.wareproject.net | http://waterfrontcenter.org | www.waterfrontcommunitiesproject. org | www.waterfrontoronto.ca | www.waterfrontexpo.com | www.waterfronts.nl

D

‘Postzegel’parken Braakliggende of verwaarloosde stukjes grond tussen of achter de bebouwing, ‘splinters’ langs infrastructuur, spoorwegbermen of rivieroevers – elke stad heeft van die onbestemde of verloren plekken, schijnbaar doelloos overschot dat vaak gedegradeerd wordt tot geluidsbuffer, groen scherm of wildparking. Plekken die ergernis opwekken of in het beste geval mensen totaal onverschillig laten. Vaak liggen die ‘schandvlekken’ op plaatsen die erg belangrijk zijn in de beleving van de stedelijke ruimte en die dragers van stedelijke cultuur (kunnen) zijn. Door die ‘restruimten’ permanent of tijdelijk om te vormen tot ‘postzegel’- of ‘capsuleparken’, kunnen ze een

bijzondere rol gaan vervullen in het sociale leven van de buurt en een unieke belevings- en ontmoetingsfunctie krijgen die andere groene ruimten niet zomaar kunnen vervullen. Het zijn kleine groene ruimten die balanceren op de grens tussen de intimiteit van een private tuin en de toegankelijkheid van een publieke ruimte, aantrekkelijke verblijfsgebiedjes ter compensatie voor de verdichting van het stedelijk gebied. Ze hebben een duidelijke identiteit, ze zijn aantrekkelijk, ogen uitnodigend en gastvrij en worden vaak mee ontworpen en/of onderhouden door buurtbewoners. In het boek ‘De omsloten tuin’ presenteren Rob Aben

92


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 54 ]

Nieuwpoort |B|

IJzermonding

bestepraktijkvoorbeeld [ 57 ] kortrijk  |b|

Dubbele Haagjes

De voorbije tien jaar werd de IJzermonding in Nieuwpoort grondig vernieuwd. Na het verhuizen van bedrijven en activiteiten en na het saneren van diverse gronden werd ruimte vrijgemaakt voor een kwalitatieve en hedendaagse architecturale invulling met wonen, horeca, handel en diensten. Centraal in het gebied werd een nieuw park aangelegd als onderdeel van een groene gordel rond de stad. Het natuurreservaat De IJzermonding werd uitgebreid en de bezoekersinfrastructuur werd verbeterd. Diverse recreatieassen werden gerealiseerd met nieuwe fietsverbindingen van en naar de kust. Langs het spaarbekken in Sint-Joris werd de aanleg van een vrijliggend fietspad gecombineerd met natuurontwikkeling.

Een mooi voorbeeld van een splinter- of postzegelpark is de Dubbele Haagjes in Kortrijk, dat in 2007 genomineerd was voor de Prijs Bouwheer van de Vlaamse Bouwmeester. De gronden van een voormalig tuinbouwbedrijf die de binnenkant van een bouwblok vulden, werden omgevormd tot buurtpark. Twee grote serres van het tuinbouwbedrijf werden opgeknapt en bieden nu onderdak aan een kaartershuisje, garages en tuinbergingen voor buurtbewoners. Alle bewoners van de aanpalende straten hebben achteraan hun woning een uit- en ingang naar het park en kregen de mogelijkheid om een extra stukje grond aan te kopen.

De oude jachthaven werd uitgebreid en de havengeulpromenade kreeg een facelift, met ondermeer de aanleg van een lineair park met een fiets- en wandelpad en een nieuwe veerverbinding voor fietsers en wandelaars. bestepraktijkvoorbeeld [ 58 ] New York |usa|

Paley Park

Paley Park in Manhattan is hét prototype van een post­ zegelpark. www.pps.org/great_public_spaces

bestepraktijkvoorbeeld [ 55 ]   |eu|

The waterfront communities project bestepraktijkvoorbeeld [ 56 ]

The Waterfront Communities Project was een EU-project uit het Interreg North Sea Region Programma waaraan negen Europese kuststeden deelnamen (de Deense steden Aalborg en Odense, het Zweedse Gothenborg, het Noorse Oslo, het Duitse Hamburg, het Nederlandse Schiedam, het Schotse Edinburgh en de Engelse steden Gateshead-Newcastle en Kingston-upon-Hull). In het kader van dit project werden verschillende benaderingen en strategieën uitgetest voor de regeneratie van waterfronten en het verbinden van die fronten met de stad en werden een aantal proefprojecten uitgewerkt. Die werden allemaal samengebracht in de Toolkit ‘The Cool Sea’. Meer info: Waterfront Communities Project (2007) The Cool Sea: waterfront communities project toolkit

Londen |GB|

The Pocket Parks Programme De Mayor of London heeft een ‘Pocket Parks Programme’ gelanceerd om tussen 2013 en 2015 100 nieuwe postzegelparken in Londen aan te leggen. Publieke initiatiefnemers kunnen tot 50.000 pond subsidies krijgen om zo’n parkje aan te leggen. De subsidies kunnen ook worden aangewend om bestaande parkjes die nauwelijks worden gebruikt opnieuw in te richten. www.london.gov.uk/priorities/environment/greeninglondon/parks-green-spaces/pocket-parks

www.waterfrontcommunitiesproject.org

93


deel 2

en Saskia de Wit dit type van parkjes als een model om nieuw leven te injecteren in stedelijke ontwerpen. De onstuitbare groei van de stad kan volgens de auteurs worden gepareerd door kleinschalige ‘chirurgische’ ingrepen: kleine open ruimten die de ervaring van ruimte en landschap introduceren in de stad. Volgens de auteurs kunnen ‘besloten tuinen als katalysator functioneren op de omgeving waarin ze liggen. Kleine, zorgvuldig ontworpen

een blauwdruk

en gemaakte buitenruimten, gelegen op de juiste plaats, kunnen werken als een soort acupunctuur waarvan de impact veel verder reikt dan de site waar ze liggen.’ [ praktijkvoorbeeld 56-57-58 ]

Meer le z en De Wit S. & Aben R. (1998) | www.kibi.org/pocket_parks

www.northamptonshire.gov.uk/en/councilservices/Leisure/pocket-parks | www.postzegelparken.nl

E

Historische parken We moeten niet alleen nieuwe parken maken. We moeten ook – en zelfs op de eerste plaats – onze bestaande parken koesteren en daarvan het beste proberen te maken. Veel historische parken in onze steden hebben een onvervangbare landschappelijke, sociale, recreatieve, ecologische en cultuurhistorische waarde en liggen vaak op strategische plekken in de stad. Om de toekomst van deze parken te verzekeren is een adequaat en deskundig beheer en onderhoud nodig dat rekening houdt met het historische karakter en met de cultuurhistorische, esthetische en natuurlijke waarden van de plek, maar ook met hun dagelijks gebruik. Om op lange termijn hun behoud te verzekeren, dienen historische parken vaak gerestaureerd en/of gemoderniseerd te worden. Er dienen soms ook nieuwe lagen toegevoegd te worden om tegemoet te komen aan nieuwe

|

behoeften op het vlak van recreatie of natuurbehoud. Wanneer dat gebeurt, moet men steeds tewerk gaan met respect voor de cultuurhistorische en esthetische waarde van deze parken en voor de aanwezige natuurwaarden. Dat betekent helemaal niet dat hedendaagse toevoegingen uit den boze zouden zijn en de ‘oorspronkelijke staat’ te allen prijze gekoesterd moet worden. Het betekent wél dat de historische kwaliteiten van het parkerfgoed erkend worden en dat die hedendaagse aanpassingen dezelfde verfijning en hetzelfde ambitieniveau moeten hebben als het oorspronkelijke ontwerp, zodat het park zijn nieuwe, uitgebreide en hedendaagse functie optimaal kan vervullen. Geen retro maar respect voor het verleden met zicht op de toekomst. [ praktijkvoorbeeld 59 - 60  - 61] Meer le z en English Heritage 200 | Heritage Lottery Fund 200

www.english-heritage.org.uk | www.hlf.org.uk

Trentham Park (Stoke-on-Trent)

94

|


HOO F D S T U K 2 W a a r v i n d e n w e e r n o g p l a a t s v o o r

bestepraktijkvoorbeeld [ 59 ]   |GB| bestepraktijkvoorbeeld [ 61 ]

Het Parks for People programma

oostende |b|

MARIA-HENDRIKAPARK

Bij de restauratie van het 19de-eeuwse MariaHendrikapark in Oostende hebben de ontwerpers de historische ‘structuurdiversiteit’ van het verkommerde park, met verschillende parktypes en -elementen zoals bosbestanden, vijvers en grasvelden, opnieuw duidelijker zichtbaar gemaakt.

In oktober 2012 had in Londen de eerste UK Public Parks Summit plaats over de toekomst van (historische) parken. Het congres was een initiatief van het Heritage Lottery Fund (HLF) en het Big Lottery Fund (BLF), die er hun nieuwe ‘Parks for People’ programma lanceerden: beide fondsen zullen tussen 2013 en 2016 100 miljoen pond investeren in het onderhoud en de restauratie van historische parken. Sinds 1996 investeerden beide fondsen al 640 miljoen pond in de restauratie van meer dan 700 historische parken en pleinen. www.hlf.org.uk

bestepraktijkvoorbeeld [ 60 ] Bexhill-on-Sea   |gb|

De speeltuin in Egerton Park Egerton Park is een klein maar erg populair stadspark dat op het einde van de 19de eeuw werd aangelegd door de 7de graaf De La Warr, die van het rustige kustdorpje Bexhill in East Sussex een exclusieve badplaats wilde maken. In 2012 werd de kinderspeeltuin helemaal vernieuwd. De toestellen waren verouderd en beantwoordden niet meer aan de hedendaagse verwachtingen. Ook esthetisch voldeed de speeltuin niet meer.

Zo werd rond de Spiegelvijver, waar de Franse landschapsarchitect Elie Lainé in de 19de eeuw een neo­ barokke ‘arabesque de sable’ (een border met sluiers van kiezelsteentjes) had voorzien, een indrukwekkende gemengde bloemenborder aangeplant. Het is een heel krachtig beeld, dat bijna als een manifest kan gelden voor de hervonden trots van het openbare park, waarbij de specifieke parkesthetiek en –architectuur opnieuw erkend worden. In de zone rond de Konijnenvijver, waar Lainé een eerder romantisch, bijna wildernisachtig park had ontworpen, krijgt natuurontwikkeling alle kans. Het wordt een stuk wilde natuur middenin de stad dat alleen toegankelijk is via een zwevend wandelpad en een ‘trekveer’. Een tweede uitdaging was een betere aansluiting van het park bij de stad en de omliggende woonwijken. Daartoe werd een opvallend en voor iedereen ‘leesbaar’ netwerk van paden ontworpen. De derde en belangrijkste ingreep was de aanleg van een elegante voetgangers- en fietsersbrug over de Koninginnevijver, waardoor een directe verbinding ontstond tussen het stadscentrum en de wijken aan de andere kant van het park.

De nieuwe speeltuin, die werd aangelegd in het kader van het Interreg IVA 2 Seas project 21st Century Parks, is een voorbeeld van hedendaagse speelinfrastructuur voor kinderen, aantrekkelijk en avontuurlijk, die perfect geïntegreerd is in de bestaande parkarchitectuur en de wijdere kustomgeving.

Het eindresultaat is een aantrekkelijk en multifunctioneel hedendaags park dat zijn historische wortels niet heeft verloochend.

Zie ook Deel III, Case 2, pag. 136. 

95


deel 2

een blauwdruk

‘Op vele plekken gaat het er niet om veel nieuwe groenruimte te creëren maar wél om wat er reeds is te optimaliseren. De nadruk dient gelegd te worden op kwaliteit eerder dan kwantiteit, uitzonderlijkheid eerder dan gelijkvormigheid, verbinding eerder dan isolatie, functie eerder dan nutteloosheid en samenhorigheid eerder dan exclusiviteit.’ ▼

CABE Space (2005) Start with the park

Volkstuin De Akkerwinde (Oostende)

96


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

Hoe

om schrijven

we

z e  ?

We hebben niet alleen méér parken nodig maar vooral betere, kwaliteitsvolle parken. Te veel groene ruimten worden nauwelijks gebruikt. Het zijn geen plekken waar mensen zich betrokken bij voelen, maar onpersoonlijke, anonieme ruimten. Omdat ze banaal zijn, slecht of stereotiep zijn ingericht en op geen enkele manier als aangenaam, visueel interessant, uitnodigend of gebruiksvriendelijk worden ervaren. Omdat er te veel functies worden ingepropt – ‘programmatorische overkill’, als het ware – of omgekeerd, omdat ze geen duidelijke functie hebben. Met onze dichtgebouwde steden kunnen we ons dergelijk slordig ruimtegebruik niet meer permitteren. Bovendien geven dit soort onbestemde groene ruimten vaak aanleiding tot ergernis en soms tot antisociaal gedrag. Kwaliteit is veel moeilijker te meten en te beoordelen dan kwantiteit. Kwaliteit is bovendien geen eenduidig begrip: het bevat zowel objectieve als subjectieve aspecten. Wat op de ene plaats of door de ene persoon als ‘kwali­ teits­vol’ wordt ervaren, zal dat voor een ander, op een andere plaats of in een andere context misschien niet zijn. Kwaliteit is tot op zekere hoogte ook tijdsgebonden en situationeel: het is een gebiedsgericht begrip, dat per concreet geval ingevuld moet worden. In een recent advies over ruimtelijke kwaliteit stelt de Nederlandse VROM-raad dat kwaliteit niet draait rond ‘mooi’ maar ‘goed’ (VROM-raad 2011). Dat betekent dat gestreefd moet worden naar een balans tussen de gebruikswaarde (functioneel), de belevingswaarde (mooi) en de toekomstwaarde.

■■

De gebruikswaarde gaat over functionaliteit, optimale concentratie van en combinatiemogelijkheden tussen functies. Hoe en waar kunnen bepaalde functies het best ingepast worden? Wordt schaarse ruimte voldoende meervoudig gebruikt en versterken de functies elkaar wederzijds?

■■

Bij de belevingswaarde gaat het om zaken als beeldkwaliteit, het ‘mooie’ en de aantrekkelijkheid voor (toekomstige) gebruikers.

■■

De toekomstwaarde gaat over duurzaamheid en robuustheid, maar ook over het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen en over een zorgzaam en adequaat beheer.

In een recente gids van de Northwest Regional Development Agency wordt daar nog een vierde element aan toegevoegd: stewardship (Gillespies 2007). We zouden dit in deze context kunnen vertalen als maatschappelijk eigenaarschap of partnerschap. Dit zegt

97


deel 2

een blauwdruk

eerder iets over de manier waarop een park tot stand komt en beheerd wordt. Dat gaat dan over goed opdrachtgeverschap, over het plan- en ontwerpproces en over de betrokkenheid van (toekomstige) gebruikers. Deze thema’s komen later aan bod in het vierde hoofdstuk.

Gebruikswaarde

In dit hoofdstuk trachten we die kwaliteitselementen te concretiseren aan de hand van een aantal kenmerken die in een park voor de 21ste eeuw moeten aanwezig zijn. Dat kan helpen om een en ander te verduidelijken. Het zijn geen normen, eerder aandachtspunten die als leidraad kunnen dienen, factoren die overwogen moeten worden bij het revitaliseren of herbestemmen van bestaande parken en het ontwerpen van nieuwe parken en groene infrastructuur, zelfs als het antwoord voor ieder specifiek geval anders zal zijn. De verschillende kenmerken overlappen en versterken elkaar. Ze zullen niet altijd en overal even zwaar doorwegen: soms zal zich een keuze omtrent prioriteiten opdringen.

4. Aantrekkelijk 5. Veelkleurig 6. Mooi

1. Onderdeel van een netwerk 2. Bereikbaar en toegankelijk 3. Multifunctioneel

Belevingswaarde

Toekomstwaarde 7. Duurzaam 8. Flexibel en aanpasbaar

Meer le z en CABE Space 2006a | Design Trust for Public Space and

The New York City Department of Parks & Recreation 2010 | Marcus C.C. & Francis C. 1990 | www.thesteelvalleyproject.info/green/Places/art-making/ index.htm | www.urge-project.ufz.de

Onderdeel van een netwerk Zoals we eerder al schreven, staat het park van de 21ste eeuw niet alleen maar is het onderdeel van een functioneel-ruimtelijk netwerk van groene infrastructuur en bestaat het bij de gratie van dat netwerk of die groenstructuur. Het is pas door al die plekken samen te nemen en ruimtelijk én functioneel met elkaar te verbinden, dat de recreatieve, ecologische, sociale, ruimtelijke en andere effecten van groene infrastructuur optimaal benut kunnen worden. De som van het netwerk is groter dan de afzonderlijke onderdelen. Dat netwerk omvat alle mogelijke vormen van groene infrastructuur: klein en groot, publiek, semi-publiek en privé. Het gaat hier over residentieel en kantoorgroen, sport- en recreatieterreinen, groene boulevards en pleinen, beken en rivieren en hun oevers en dijken, weg- en spoorwegbermen, klooster-, kasteel- en museumtuinen, stadsboerderijen en (volks)tuinen, begraafplaatsen, landbouw-, bos- en natuurgebieden en – in het geval van kuststreken – strand, duinen, slikken en schorren. Ook braakliggende of onbestemde terreinen maken deel uit van het netwerk dat wordt dooraderd door functionele en recreatieve fiets- en wandelpaden. Men kan dat hele netwerk een park noemen, zoals bij de metropolitane of regioparken gebeurt. Het netwerk is dan niet alleen de ‘groene loper’ die de verschillende zones met elkaar verbindt, maar het is de structurerende drager die het hele gebied een identiteit geeft.

B

We kunnen de term 'park' ook reserveren voor de cruciale details, de scharnierpunten, de plekken die eruit springen, die zich als events aftekenen en zich vastzetten in het geheugen. Het zijn de details waar landschap, stedenbouw en architectuur in elkaar grijpen en samen het verhaal vertellen over het grotere geheel. Het zijn de parels in het netwerksnoer. Dat is geen nieuw idee. Meer dan 100 jaar geleden wist de befaamde Amerikaanse landschapsarchitect Frederick Law Olmsted, de vader van het New Yorkse Central Park en van Boston’s Emerald Necklace parksysteem, dat ‘geen enkel park – hoe groot en goed ontworpen het ook moge wezen – de burgers de weldoende invloed van de natuur zou kunnen laten ervaren. (…) Een gelinkt systeem van parken en parkwegen is duidelijk veel completer en nuttiger dan een reeks geïsoleerde parken.’ Ook het County of London Plan van de Britse stadsplanner Patrick Abercrombie uit 1943 pleitte voor de coördinatie van open ruimten in een parksysteem: ‘Alle vormen van open ruimte dienen beschouwd te worden als een geheel en dienen gecoördineerd te worden tot ze een nauw vervlochten parksysteem vormen, met parkwegen die naast bestaande en nieuwe rijwegen voor de verbinding zorgen tussen de grotere parken. De coördinatie dient op dit vlak op regionaal niveau te gebeuren. De Groene Gordel en het omringende platteland moeten meer tot in het stadscentrum

98


East River Waterfront (New York)

HOO F D S T ULes K Hortillonages 3 H o e o(Amiens) mschrijven we ze

Brooklyn Bridge Park (New York)

PrivĂŠtuin Molenbeek (Brussel)

Mauerpark (Berlijn)

99

Koninginnevijver Maria-Hendrikapark (Oostende)


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

‘In vele voorstedelijke groengebieden ontbreken de subtiele signalen die aangeven dat je er welkom bent. En of dat nu een goed ding is, of niet: ook de anonimiteit van de stad en de uitnodigende atmosfeer zijn er afwezig. Als een gevolg daarvan ontstaat een situatie waarbij er een tekort is aan groene omgevingen, ondanks de overvloedige aanwezigheid van publieke ruimten die men vaak in de voorsteden aantreft.’ ▼

Emelie Brunge, The outdoor spaces of the suburb, 2006.

gebracht worden via groene wiggen van ongebruikte en publieke terreinen, waarbij de parkwegen langsheen de ringstraten van de ene wig naar de andere leiden. Anderzijds dient de ruimte rond en tussen de bebouwing gepland te worden in relatie tot de grotere open ruimten in de omgeving, zodat er een interpenetratie ontstaat tussen parkgroen en woonbuurten en de stedeling in staat is vanop zijn huisdrempel tot in het platteland te geraken, via een comfortabel traject van open ruimten, van tuin naar park, van park naar parkweg, van parkweg naar groene wig en van groene wig naar Groene Gordel.’ (Abercrombie P. 1943). ■■

■■

De ecologische waarde van individuele gebieden is veel lager als ze geïsoleerd zijn. Het is daarom noodzakelijk om een groenstructuur op te bouwen waarin individuele gebieden met elkaar verbonden zijn, al is het maar met behulp van smalle corridors. Op die manier komt men tot een ecologisch netwerk dat zowel kleine als grote groengebieden in een stad met elkaar verbindt. Daardoor worden deze versnipperde en op zich misschien relatief onbelangrijke groen­gebiedjes plots wél belangrijk. Dat netwerk moet zo goed mogelijk aangesloten worden op ecologische hotspots en netwerken in en buiten de stad, waarbij het effect van barrières geminimaliseerd moet worden zodat een soort van ecologisch continuüm ontstaat. Ook het recreatieve succes van een park is in grote mate afhankelijk van een goede aansluiting op een recreatief netwerk en connecties met andere parken. Het komt op de eerste plaats de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de parken zelf ten goede als men op een veilige en milieuvriendelijke manier van thuis naar het park en van het ene park naar het andere kan wandelen of fietsen. Een samenhangend netwerk van groene infrastructuur dat zonder onderbreking door de stad en van de stad naar het omliggende land loopt kan bovendien minder evidente of verwaarloosde plekken in de stad of daarbuiten, cultuurhistorische relicten of

infrastructuurwerken een nieuwe betekenis geven. ■■

Ruimtelijke en functionele netwerking is ook cruciaal om andere noodzakelijke ecosysteemdiensten te kunnen leveren, zoals lokale klimaatregeling of waterberging.

■■

Het groene netwerk kan een belangrijke stedenbouwkundige structuur vormen die de stadsontwikkeling mee stuurt en bijdraagt tot een evenwichtige ruimtelijke opbouw. Het kan ook uitgebouwd worden tot een alternatief verkeersnet voor zachte weggebruikers dat de verschillende stadsdelen en -wijken beter met elkaar verbindt en ontsluit. De verbindingen versterken niet alleen de betekenis van de verschillende onderdelen van het netwerk. Zo kunnen wegen die in eerste instantie een fysische barrière vormen voor het bereiken van een groene ruimte omgevormd worden tot een aangename verbindingsas door de aanleg van groen, verandering van groenbeheer of -onderhoud. Indien ze voldoende robuust en goed uitgerust zijn, kunnen ze op zich een lineair park vormen en de ruimtelijke samenhang van de stad verbeteren (locaties voor wonen, werken, ontspannen, winkelen…).

■■

Interconnectiviteit is uitermate belangrijk voor kust- en deltagebieden: op het raakvlak van land en zee heeft ieder detail een landschappelijke dimensie. Bovendien liggen in kustregio’s vaak unieke natuurgebieden die van bijzonder ecologisch belang zijn (slikken en schorren, zandduinen en kliffen, polders met grachten en brakwatersloten) en vele zeldzame vogelsoorten en planten herbergen. Een goed uitgebouwd netwerk van aantrekkelijk en multifunctioneel groen kan als buffer én verbinding fungeren tussen de verschillende natuurgebieden, die vaak erg versnipperd zijn. Daardoor wordt het barrière-effect geminimaliseerd.

Meer le z en Champres J. 2009 | Harnik P. 2006 | Heyn M. & Hermy M. 2002 | Institute for European Environmental Policy 2011e | Landscape Institute 2009 | Life 2010 | Mayor of London 2012 | Pötz H. & Bleuzé P. 2012 | Ståhle A. 2002 | Verband Region Stuttgart 2008 | www.greenstructureplanning.eu/COSTC11

100


Pa r k e n vo o r d e 2 1 st e e e u w

Bereikbaar en toegankelijk Parken zijn per definitie voor iedereen toegankelijke publieke ruimten. Bereikbaarheid en toegankelijkheid hebben zowel een fysiek als een sociaal aspect. Fysieke toegankelijkheid heeft te maken met de bereikbaarheid via openbaar vervoer, de fiets, te voet en/of per auto. Zoals reeds eerder aangegeven is dat net een van de belangrijke kenmerken van het park in de 21ste eeuw: dat het niet geïsoleerd ligt maar verankerd is in een gebiedsdekkende groenstructuur. Bijzondere aandachtspunten daaromtrent: ■■ Sluit het park aan op een fiets- of wandelnetwerk? ■■ Is het park gemakkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer? ■■ Zijn er goede parkeermogelijkheden? Zijn er veilige fietsparkings? ■■ Zijn er geen verkeersobstakels, zoals een drukke weg die overgestoken moet worden? ■■ Liggen de toegangen op de juiste plaats en zijn ze goed aangeduid? ■■ Zijn de paden in alle weersomstandigheden en in alle seizoenen goed begaanbaar voor specifieke gebruikers zoals minder-validen of ouders met kinderwagens? ■■ Zijn alle onderdelen van het park gemakkelijk te vinden en goed bereikbaar voor iedereen? ■■ Zijn alle voorzieningen in het park (toiletten, cafetaria, speeltoestellen enz.) voor iedereen toegankelijk? Ook de ligging van het park en de verbindingen met andere infrastructuur en attractiepolen zijn belangrijk. We denken hier bijvoorbeeld aan een woonwijk, een school, een sportcentrum, een ziekenhuis of rusthuis, een zeedijk of kustboulevard, een museum of een ander park. Een ander aspect is de afstand die mensen moeten afleggen: de parkinfrastructuur mag niet geconcentreerd worden in bepaalde wijken of delen van de stad maar dient zo gelijkmatig mogelijk verdeeld te worden over het grondgebied van stad en regio. Dat is ook een kwestie van sociale rechtvaardigheid. Daarom wordt bij kwantitatieve normen en analyses meestal een combinatie van oppervlakte per aantal inwoners en afstand gebruikt (zie ook Deel II, hoofdstuk 1 ‘Hoeveel hebben we er nodig?’). Toegankelijkheid heeft dan weer nauwelijks iets te maken met ruimtelijke openheid: een open ruimte kan als zeer ontoegankelijk of onherbergzaam en gebruiks­ onvriendelijk worden ervaren, terwijl een (min of meer) omsloten park of een park waarop gebouwen uitkijken net zeer uitnodigend en toegankelijk kan zijn.

C

De sociale of mentale toegankelijkheid heeft betrekking op het ontbreken van sociale obstakels, de veiligheid en het uitnodigend karakter van het park. Zo kan de aanwezigheid van sommige gebruikers andere potentiële gebruikers afschrikken, zoals migrantenmeisjes of meisjes in het algemeen, bejaarden, gezinnen met kinderen... Omgekeerd kan de aanwezigheid van bejaarden of ouders met kleine kinderen het park voor bepaalde jongeren onaantrekkelijk maken. De sociale toegankelijkheid kan worden verbeterd door omwonenden te betrekken bij de inrichting en/of het onderhoud van het park, door bepaalde delen van het park in te richten voor een specifiek gebruik of voor bepaalde doelgroepen, door een goede communicatie over wat er gebeurt en wat er te zien is of gedaan kan worden, door wandelingen uit te stippelen of begeleide bezoeken te organiseren, door activiteiten voor specifieke doelgroepen te organiseren, enzovoort. Anderzijds hoeft de toegankelijkheid niet absoluut of continu te zijn. Zo kan het park ’s nachts afgesloten worden om de nachtrust van omwonenden niet te verstoren, om veiligheidsredenen of om vandalisme tegen te gaan. Ofwel kunnen delen van een park gereserveerd worden voor een bepaald gebruik of bepaalde gebruikers om concurrentie tussen verschillende gebruikersgroepen of dominantie door één groep te vermijden. Sommige onderdelen van een park kunnen om veiligheidsredenen worden afgesloten voor bepaalde bezoekers, bijvoorbeeld een steile vijverboord. Op plaatsen met een bijzondere fauna of flora of kwetsbare habitats, zoals bepaalde natuurzones, duinengebieden of wetlands, kunnen maatregelen getroffen worden om de toegang te beperken. In zekere zin zou men een lijn kunnen trekken met aan de ene kant van het spectrum: prioritair op de mens gerichte parken, de people-to-people parken die extreem toegankelijk zijn, en aan het andere uiterste: de hoofdzakelijk op natuur gerichte, minder of slechts gedeeltelijk toegankelijke nature-to-nature parken. Meer le z en CABE Space 2009a | Centre for Urban and Regional

Ecology 2003 | Natural England 2010 | Van Herzele A., Wiedemann T., De Clercq E. 2004 | www.bartlett.ucl.ac.uk/casa | www.sensorytrust.org.uk

101


deel 2

een blauwdruk

D

Multifunctioneel Als onderdeel van de groene infrastructuur zijn parken per definitie multifunctioneel en leveren ze een veelheid aan ecosysteemdiensten op het vlak van biodiversiteit, klimaatadaptatie, luchtkwaliteit, waterbeheer, gezondheid en welzijn, recreatie en toerisme, ruimtelijke kwaliteit enzovoort. Dat is niet alleen een kwestie van intelligent ruimtegebruik, het gaat ook over ecologische vitaliteit en over economische doelmatigheid: door bepaalde infrastructuren voor bijvoorbeeld waterberging of klimaatregeling te integreren in een park, of door een parkaanleg te koppelen aan andere ruimtelijke opgaven en infrastructuurwerken, kosten parken niet alleen minder geld, maar kunnen ze ook geld besparen en zelfs geld opbrengen (zie Deel I, hoofdstuk 3 'Waarom we ze nodig hebben’). Een aantal functies zal altijd in meerdere of mindere mate aanwezig zijn, zoals de sociaal-recreatieve, de esthetische en de ecologische functie. Andere functies kunnen eraan gekoppeld worden, zoals het vasthouden en bergen van water en het temperen van de hittestress – kwesties die steeds meer aandacht verdienen in het stedelijke landschap. Dat geldt zeker in kustgebieden, waar de waterveiligheid een nog belangrijker rol speelt. In een multifunctionele ruimte kost waterberging geen ruimte maar verrijkt het het park. Hoe groter het park, des te groter het aantal functies dat er een plaats kan krijgen en hoe meer ecosysteemdiensten het kan leveren. Maar ook het kleinste park moet altijd zo ontworpen en beheerd worden dat meerdere functies mogelijk zijn. In ieder geval moet minstens onderzocht worden welke functies binnen het netwerk

van parken en andere groene infrastructuur best op die plek geconcentreerd worden. De kunst bestaat er in voor elk park en alleszins voor het globale groene netwerk een optimale concentratie van functies en slimme koppelings­ mogelijkheden te bedenken die elkaar versterken. Multifunctionaliteit kan op verschillende manieren ­ingevuld worden. ■■ Men kan zones afbakenen waarbinnen een bepaalde functie als hoofdfunctie aan bod komt. Zoiets is soms onvermijdelijk. Een tennisveld of een bowling green zal bijvoorbeeld noodgedwongen monofunctioneel zijn. Maar meestal is zo’n strikte scheiding van functies een zwaktebod en het dient zich alleszins te beperken tot een klein deel van het geheel. ■■ Beter is een meerlagenbenadering, waarbij de verschillende functies over het hele park in wisselende lagen en verhoudingen met elkaar verweven worden. In plaats van een aparte speelzone voor kinderen kan men het hele park bijvoorbeeld opvatten als een speellandschap. Een volkstuincomplex hoeft niet weggemoffeld te worden in een verloren hoekje, maar kan perfect geïntegreerd worden in het parkconcept. Zelfs in zo’n benadering kunnen bepaalde functies primeren, maar die worden dan altijd gekoppeld aan andere functies. Juist door de koppeling van hoofd- en nevenfuncties – bijvoorbeeld waterberging en recreatie – kunnen beide volwaardig uitgebouwd worden. Meer le z en Landscape Institute 2009 | Natural England 2009a | Tjallingii S. & Jonkhof J. 2011 | University of the West of England Science Communication Unit 2012

E

Aantrekkelijk Activiteiten Parken mogen dan vele functies hebben, ze zijn toch op de eerste plaats bedoeld om door mensen bezocht en gebruikt te worden. Er is veel onderzoek verricht naar factoren die bepalen waarom mensen al dan niet gebruik maken van parken, waarom ze een park al dan niet appreciëren en er zich wel of niet op hun gemak voelen. Hier komen gebruiks- en belevingswaarde in feite samen. Meer le z en CABE Space 2010a

| www.urge-project.ufz.de

| www.pps.org | www.ucd.ie/greensp

Aantrekkelijkheid heeft in belangrijke mate te maken met wat er in het park te zien en te beleven valt. Een veelheid aan mogelijke activiteiten is een belangrijke reden waarom mensen naar een park gaan en er met plezier verblijven. ‘Activiteit’ moet daarbij heel breed geïnterpreteerd worden. Sommige mensen willen wandelen, lopen, fietsen of skaten, hun hond uitlaten, met hun kinderen of met elkaar spelen of sporten, vissen of bootje varen, genieten van de natuur, zonnebaden, vrienden ontmoeten, kaarten, picknicken of feestvieren... Sommige

102


Emscher Park (Duisburg)

Pa r k e n vo o r d e 2 1 st e e e u w

Floriade 2012 (Venlo)

Maria-Hendrikapark (Oostende)

Stadspark Antwerpen

1 0 3Flower Show (Londen) Chelsea


deel 2

mensen zoeken er rust en stilte, anderen komen er voor de gezelligheid of zoeken vertier, avontuur en opwinding. Sommige mensen worden vooral aangesproken door de natuurlijke aspecten, anderen door de botanische, cultuurhistorische of esthetische kwaliteiten of door de mooie uitzichten. Dat betekent niet dat al die activiteiten uitdrukkelijk geprogrammeerd moeten worden. Het park hoeft niet per se volgestouwd worden met allerlei, er hoeft geen aparte plek voor sociale ontmoetingen, voor balsporten, zonnebaden, skaten of natuurcontemplatie voorzien te worden, evenmin als er continu allerlei evenementen dienen ­georganiseerd te worden. Het park dient die activiteiten wél mogelijk te maken. De meeste van die activiteiten zijn gemakkelijk met elkaar te verzoenen, voor andere is dat moeilijker. Zo gaan skaten of luid feestvieren moeilijk samen met rustig op een bank een boek lezen; een ligweide is ook geen hondenweide of een voetbalplein. Met bordjes als ‘Verboden het gras te betreden’, ‘Balspelen verboden’ of ‘Verboden te skaten’, moet echter heel omzichtig worden omgegaan. En een bordje met ‘Verboden voor spelende kinderen’ is meestal helemaal uit den boze. Het geluid van spelende kinderen hoort evenzeer bij een park als dat van fluitende vogels. Zelden kunnen alle gewenste activiteiten in één park samengebracht worden, zeker niet in kleinere parken. De grootste fout die men kan maken is te veel activiteiten op een kleine ruimte te groeperen om alle gebruikers ter wille te zijn. Het is beter om duidelijke keuzes te maken en de verschillende gewenste activiteiten over meerdere parken in een bepaald gebied te verdelen, rekening houdend met de ligging en de eigenheid van elk park. Grotere parken kan men eventueel opdelen in meerdere zones zodat verschillende groepen zich die ruimte kunnen toeëigenen zonder anderen voor de voeten te lopen. Of men kan het park zodanig inrichten dat er op verschillende tijdstippen van de dag of de week andere activiteiten kunnen plaatshebben en andere groepen er hun gading vinden.

■■ ■■ ■■

■■ ■■ ■■

■■ ■■ ■■ ■■

een blauwdruk

Is de infrastructuur aantrekkelijk, kwalitatief hoogstaand en in goede staat? Is de infrastructuur gebruiksvriendelijk en goed opgesteld (bv. banken, speeltuigen)? Is de infrastructuur aangepast aan de (potentiële) gebruikers (kleuters, kinderen, tieners, families, ouderen, vrouwen, mindervaliden, hondeneigenaars...)? Is de infrastructuur aangepast aan de omgeving (qua uitzicht, grootte...)? Is de inrichting aangepast aan ons klimaat (zon, regen, wind...)? Beantwoorden de padenstructuur en de kwaliteit van de paden (bv. het type van verharding) aan het verwachte gebruik en de gebruikers? Is er aangepaste verlichting? Is er (gratis) wifi? Zijn er in het park of in de onmiddellijke omgeving (propere) toiletten? Kan men in het park of in de onmiddellijke omgeving iets eten of drinken? Zijn er voorzieningen om te picknicken?

De beplanting Vormden planten vroeger de essentie van een park, dan is het ontbreken of de schaarsheid van beplanting of de povere kwaliteit van de beplanting vandaag een steeds weerkerende klacht wanneer stadsbewoners gevraagd wordt naar hun waardering voor een park. Een onbestemde groene vlakte met enkele verdwaalde boompjes, met hier en daar enkele huiverende gemeenteheestertjes of perkjes met bodembedekkers, zorgt eerder voor ergernis dan voor waardering. Bij parken die bijzonder gewaardeerd worden, is de kwaliteit van de beplanting dikwijls één van de belangrijkste troeven. Dat werd recent nog bevestigd in een grootschalig Europees onderzoek naar de openbare ruimte in diverse Europese steden. Daaruit bleek bijvoorbeeld dat de inwoners van Barcelona, met zijn vele in architectuurtijdschriften bejubelde stadsparken, meer ‘groen’ en minder ‘architectuur’ willen...

Comfort en uitrusting

(Priestley G. (2005). Issues in relation to green space valuation, preferences and use in Barcelona, The Greenspace Project)

Een ander belangrijk element voor de aantrekkelijkheid van een park is het comfort en de uitrusting. Ook hier kunnen we een voorbeeldlijst van aandachtspunten meegeven: ■■ Is de infrastructuur (banken, speeltuigen, vuilnisbakken...) in voldoende mate aanwezig? Vaak wordt onderschat hoe belangrijk het is om mensen de keuze te geven om te zitten waar ze willen, bijvoorbeeld in de zon of de schaduw.

De beplanting is veel meer dan een decor of vulmateriaal, het is een essentieel onderdeel van het parkontwerp dat evenveel aandacht en zorg verdient als de architectuur van een gebouw, de keuze van bestratingsmateriaal, de verlichting of het meubilair. Planten, in welke vorm dan ook – bomen, struiken, hagen, snoeivormen, bodembedekkers, bolgewassen, eenjarigen, vaste planten, grassen – bepalen in belangrijke mate de sfeer en het karakter van een park. Ze zijn geen doel op zich maar een instru-

104


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

‘Het is erg moeilijk een ruimte te ontwerpen die absoluut géén mensen aantrekt. Het opmerkelijke is hoe vaak men daar dan tóch nog in slaagt.’ ▼

William H. Whyte The Social Life of Small Urban Spaces

ment om de intrinsieke waarde van een specifieke ruimte beter tot uitdrukking te brengen en de beleving ervan intenser te maken. Planten hebben op de eerste plaats een architecturale functie. Ze worden ingezet om een ruimte te structureren en te ritmeren, om de intimiteit van een ruimte of de wijdsheid van een uitzicht te benadrukken, om zichtassen te definiëren, om een voor- of achtergrond aan te brengen en diepte te creëren. Planten zorgen voor variatie en complexiteit, voor dynamiek, samenhang en contrast; ze markeren grenzen of doen die vervagen, ze leggen verbindingen, begeleiden een wandeling, worden gebruikt als scherm en voor beschutting, om ankerpunten te maken. Indien goed ontworpen en onderhouden heeft de beplanting ook een belangrijke esthetische functie. Bomen, bloemen en planten voegen schoonheid, poëzie, magie en emotie toe. Ze wekken door hun geur en kleur een zintuiglijke ervaring op en laten ons de seizoenen ervaren. Ze fascineren en prikkelen onze nieuwsgierigheid en zijn een uitnodiging om op verkenning te gaan en de ‘dingen van de natuur’ te ontdekken, te beleven en ervan te genieten. Ze zorgen ervoor dat we de grootsheid van de natuur kunnen ervaren, maar dan een natuur gereduceerd tot menselijke proporties. Veel mensen in de stad zijn vergeten hoe boeiend en hoe mooi de wereld van planten kan zijn. Hoe spannend en overweldigend een collectie rozen, een bloemenrijk grasveld, een bloementuin, een schaduwrijk bosje of een boomgaard kan zijn. In het park van de 21ste eeuw speelt de beplanting opnieuw een hoofdrol – al was het maar omwille van de biodiversiteit en het effect van bomen en planten op de lokale klimaatregulering, de waterretentie enzovoort. Maar ook omwille van hun directe gebruiks- en belevingswaarde. De beplanting moet aangepast zijn aan het verwachte gebruik en de lokale omstandigheden – topografie, klimaat, ecologie, geschiedenis – en moet, zoals hoger al aangestipt, de identiteit en het karakter van het park versterken. Soms kunnen ook educatieve, wetenschappelijke of recreatieve motieven meespelen om een vlindertuin, een pluktuin, een doolhof aan te leggen, om een speelbosje of een collectie oude fruitbomen aan te planten, of om een ervaringstuin te maken zoals de Sensory Garden in Egerton Park in Bexhill.

Een boeiende ontwikkeling op het gebied van parkbeplanting is de ‘naturalistische’ toepassing van bloeiende planten en siergrassen. In diverse Europese landen zoals Engeland, Duitsland en Zwitserland wordt druk geëxperimenteerd met dergelijke ‘naturalistische’ plantencombinaties en zaadmengsels voor onderhoudsvriendelijke en dynamische aanplantingen in een stedelijke omgeving, gebaseerd op semi-natuurlijke vegetatietypes zoals grasland, bossen en wetlands. Dit soort beplanting is toegepast in enkele van de meest succesvolle nieuwe parken zoals The Battery Park en The High Line in New York, de Lurie Garden in het Millennium Park in Chicago, het Landschaftspark Riem in München en het Olympic Park in Londen. Ook de nieuwe grote bloemenborder rond de Spiegelvijver in het MariaHendrikapark in Oostende past in dat plaatje. Meer le z en Dunnett N. & Hitchmough J. 2004 | Miller L. 2009

Schmidt C. 2010 | Fiers E. & Hermy M. 2012 | www.natuurenbos.be

|

Onderhoud De staat van onderhoud is – zo blijkt uit tal van onderzoeken en enquêtes – doorslaggevend voor de belevingswaarde en appreciatie van een park, en dus ook voor het gebruik ervan. Een slecht onderhouden park kan bovendien een permanente bron van ergernis zijn, kan antisociaal gedrag stimuleren en uiteindelijk ertoe leiden dat het park een no-gozone wordt voor buurtbewoners en bezoekers. Belangrijk is ook dat het onderhoud is afgestemd op het type en het verwachte en feitelijke gebruik van het park. Het onderhoudsniveau van een plantsoen dat vooral bedoeld is als kijkgroen zal bijvoorbeeld hoger liggen dan dat van een avontuurlijke speelplaats. In een meer natuurlijke parkomgeving kan men een omgevallen boom of afgevallen takken laten liggen, kan men bramen laten groeien en de kruidlaag laten verruigen. Maar in een klein park of een plantsoentje kan dat als storend ervaren worden. ■■

Zie ook Deel III, Case 3, pag. 142.

105

Een succesvol beheer en onderhoud van stedelijk groen start bij een correct begrip van de aard en de noden van de verschillende types van groenruimten. In het algemeen zullen ontwerpen geconcipieerd


deel 2

worden op een lage onderhoudsfrequentie. Intensief onderhoud is voorbehouden voor specifieke plaatsen waar dit verantwoord is. ■■

■■

■■

■■

een blauwdruk

van het beheerplan voor elke groenruimte een code van ‘good practices’ of een ‘streefdoel’ opgesteld. De naleving van die code (qua timing, deskundige uitvoering, of inputmeting) of het bereiken van het vooropgestelde streefdoel (outcomemeting) moet strikt opgevolgd worden.

De verantwoordelijken voor het beheer en onderhoud moeten vanaf de projectfase betrokken worden bij nieuwe projecten, zodat rekening kan worden gehouden met hun werkwijze en wensen, mogelijke alternatieven gezocht, enzovoort. Voor elke groenruimte, hoe klein ook, moet een gedetailleerd beheerplan opgesteld en een onderhoudsbudget vastgelegd worden. Dit gebeurt idealiter reeds tijdens de ontwerpfase. Nadien wordt dit beheerplan geregeld bijgestuurd in functie van specifieke omstandigheden en problemen, opmerkingen van gebruikers, wijzigende inzichten. Het beheer van een groenruimte vereist niet alleen de technische vaardigheden om de beplanting te onderhouden, maar ook de vaardigheid om adequaat in te spelen op de gebruikers van de ruimte en op de manier waarop de ruimte gebruikt wordt.

■■

De parkbeheerders moeten een adequate opleiding krijgen. Volgens de richtlijnen van het Agentschap Natuur & Bos moet minstens 75% van het ­technisch personeel –leidinggevend en uitvoerend – een schoolse of naschoolse groenopleiding hebben gevolgd.

■■

De parkbeheerders moeten gemakkelijk bereikbaar zijn voor gebruikers om eventuele klachten te registreren en snel te kunnen reageren op problemen.

■■

Alle parken moeten permanent gemonitored worden, waarbij het beheerplan als uitgangspunt dient.

Meer le z en CABE Space 2004d | CABE Space 2010c | www.natuurenbos.be

Er bestaat waarschijnlijk geen ‘beste’ organisatievorm voor het beheer en het onderhoud van het stedelijk groen. Uit diverse stedenstudies blijkt onder meer: -- dat een sterke eigen groendienst, met goed opgeleid en navenant betaald personeel, meestal tot de beste resultaten leidt; -- dat coördinatie en overleg tussen de verschillende stadsdiensten die op een of andere manier verantwoordelijk zijn voor het publieke domein (groendienst, milieudienst, jeugddienst, …) essentieel is; -- dat de verantwoordelijken van de groendienst niet alleen over de nodige professionele vaardigheden moeten beschikken, maar ook een visie moeten hebben, over de nodige managementcapaciteiten moeten beschikken, en hun zaak moeten kunnen ‘verkopen’ bij politiek en publiek.

■■

Binnen de verantwoordelijke diensten moet, in geval van uitbesteding van onderhoudswerken, alleszins een voldoende groot en deskundig kader aanwezig blijven om beheerplannen op te stellen en de uitvoering ervan op te volgen. Contracting out moet gezien worden als een langdurig partnership tussen privé en publiek, en niet op de eerste plaats als een besparingsoperatie op korte termijn. De ervaring leert dat routinetaken gemakkelijker kunnen worden uitbesteed dan meer gespecialiseerd of punctueel onderhoudswerk of werk dat een grote flexibiliteit vereist.

■■

Zowel voor werken die in eigen beheer worden verricht als voor werken die worden uitbesteed, wordt op basis

Veiligheid De veiligheid (of het veiligheidsgevoel) bepaalt in belangrijke mate de aantrekkelijkheid van een park. Mensen vermijden plekken waar ze zich onveilig voelen. Dat gaat dan over een goede zichtbaarheid, het vermijden van donkere hoeken of dichte beplanting waar iemand zich kan verbergen, een duidelijke padenstructuur, een adequate verlichting, voldoende sociale controle, maatregelen om antisociaal gedrag te voorkomen, enzovoort. Graffiti, beschadigde banken, kapotgelopen gazons en afval kunnen soms een aanwijzing zijn van een problematische veiligheidssituatie of kunnen door gebruikers als dusdanig geïnterpreteerd worden. ■■

106

Veiligheid mag echter geen obsessie worden. Er schuilt niet achter elke struik een overvaller of een pedofiel. Niet elk groepje jongeren is uit op heibel. En graffiti zijn niet altijd een teken van verwaarlozing; ze kunnen soms ook als een vorm van ‘toeëigening’ van een ruimte beschouwd worden. Parken zijn bij uitstek gedeelde plekken waar mensen van allerlei slag komen en zich vrij moeten kunnen bewegen, zich uitleven, op verkenning gaan en dingen ontdekken… Parken zijn plaatsen waar niet alles voorgeprogrammeerd is, maar waar verrassende dingen gebeuren en onverwachte ontmoetingen plaatshebben. Waar niet alleen orde maar ook vrijheid heerst. Het komt erop aan bij ontwerp, inrichting en beheer


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

‘De meesten onder ons kunnen zich allicht nog herinneren dat we als kinderen plaatsen nodig hadden waar we konden lopen, op verkenning gaan, met onze vrienden spelen of alleen zijn, waar we konden rondkijken en verwonderd zijn, waar we konden nadenken, dagdromen en verbazende dingen ontdekken.’ ▼

[ CABE Space. (2005). What are we scared of ? The value of risk in designing public space. London. CABE Space ]

van elk park een redelijk evenwicht te vinden tussen die beide. Dat is geen eenvoudige opdracht omdat haast elke gebruiker een andere opvatting heeft over wat orde en vrijheid is, wat aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is. Dat zal ook van plek tot plek en van moment tot moment verschillen: in sommige parken en op sommige tijdstippen zal orde hoger op de agenda staan, in andere parken en op andere tijdstippen is er dan weer meer ruimte voor vrijheid.

een park weren omdat iemand er van zou kunnen eten. En dat schommels niet langer toegelaten zijn omdat een kind er wel eens zou kunnen afvallen. Het is echter een illusie te menen dat men alle risico’s kan of moet vermijden. Men kan onmogelijk alle waterpartijen in een park omheinen om te voorkomen dat er kinderen zouden invallen. Men kan moeilijk elke speeltuin omheinen om kinderen binnen en honden buiten te houden. Er bestaat trouwens geen enkel speeltoestel dat absoluut veilig is. Ook hier moet, in functie van het gebruik en de gebruikers, naar een redelijk evenwicht tussen risico en plezier gestreefd worden. Zo is het voor kinderen belangrijk dat ze vanaf jonge leeftijd hun eigen grenzen verkennen, hetgeen betekent dat ze moeten leren omgaan met uitdagingen en risico’s, met onzekerheden en toevalligheden. Dat is een essentieel onderdeel van hun spel. Waar het op aankomt is ervoor te zorgen dat ze geen onredelijk risico lopen of niet met onverwachte gevaren geconfronteerd worden.

Meer le z en CABE Space 2005c | CABE Space 2005d

■■

Een bijzonder veiligheidsaspect focust op de afwezigheid van risico’s. We leven in een maatschappij waarin we risico’s zoveel mogelijk willen vermijden en waarin het minste risico afgestraft wordt met een aansprakelijkheidsklacht. Deze risico-obsessie kan ertoe leiden dat kastanjebomen en struiken met doornen verwijderd moeten worden omdat de vallende kastanjes of de doornen iemand zouden kunnen verwonden of auto’s zouden kunnen beschadigen. Dat vijvers en moerassen afgesloten moeten worden. Dat we alle giftige planten uit

[ kader 3-4 ] Meer le z en IMPALA-project 2011 | Shackell A., Butler N., Doyle P., & Ball D. 2008 | www.playengland.org.uk

F

Veelkleurig Parken moeten niet alleen multifunctioneel en aantrekkelijk maar ook veelkleurig zijn: ze moeten namelijk vele meesters dienen en vele verwachtingen inlossen. Ze zijn bedoeld om gebruikt te worden door mensen van alle rang en stand, geslacht, leeftijd, cultuur en religie. Door mensen die zich eenzaam voelen, zich vervelen, verliefd zijn, agressief of opgewonden zijn. Net zoals ze naar andere radioprogramma’s luisteren en andere TV-programma’s bekijken, willen senioren een ander type park dan kleuters, ouders met kinderen hebben andere behoeften dan rondhangende tieners en ook Aziaten,

Afrikanen of Turken hebben andere gewoonten dan Belgen, Duitsers of Britten. Onze parken moeten die veelkleurigheid uitdrukken. We mogen daarbij uiteraard niet in plat functionalisme vervallen, met een zandbak voor de kinderen, een speelplein voor de tieners, gras en bloemen voor volwassenen en banken en jeu de boule voor de senioren. Het gaat niet zozeer om de uitrusting en de beschikbare faciliteiten maar om de algemene look and feel van het park. De Britse landschapsarchitect en -historicus Tom Turner bedacht daarvoor de term ‘harlekijnparken’ (Turner 1996).

107


deel 2

een blauwdruk

kader [ 3 ]

Parken voor hang jongeren Jongeren die rondhangen op straat is iets van alle tijden en culturen. Jongeren zoeken de straat op omdat zij daar ontspanning vinden, met leeftijdsgenoten kunnen optrekken en er samen plezier kunnen maken. Ze kunnen er ontsnappen aan het toezicht van volwassenen en een eigen sociale identiteit ontwikkelen. Nu er steeds minder openbare ruimte beschikbaar is, worden jongeren steeds duidelijker zichtbaar en neemt de kans op overlast toe. Men wil jongeren ‘van de straat’ hebben zodat ze geen overlast veroorzaken, geen onveilige situaties veroorzaken en zelf niet het slachtoffer worden van onveilige situaties. In Nederland verscheen recent een interessant onderzoek over de (potentiële) waarde van parken voor hangjongeren (De Groot 2011). Groen is in dit onderzoek breed opgevat als: alle vormen van stedelijke natuur op buurt- en wijkniveau: parken, stadstuinen, plantsoenen, pleinen met groen, sportveldjes en groen op straatniveau zoals bomenrijen en gevelgroen. Het zijn plekken die vrij toegankelijk en vaak laagdrempelig zijn.

Vier types van groene ontmoetingsplekken maar meestal op steen. Het groen op de lokale sportplek is dan ook vooral decoratief.

Er worden verschillende types van groene ontmoetings­ plekken onderscheiden die verschillen qua functie, schaalgrootte, gebruik, gebruikers en toegevoegde groenwaarde.

4. Op de grote groene recreatieplek neemt het groen een veel prominentere plaats in dan op de andere plekken. Het gaat om parken, oevers en recreatieplekken met kwantitatief veel groen. Anders dan op de andere ontmoetingsplekken zoeken jongeren deze plekken specifiek op vanwege het groen. Recreëren (picknicken, zonnen, liggen) en ontmoetingen met vrienden staan hier centraal. Groene ontmoetingsplekken worden gebruikt door jongeren van verschillende leeftijdscategorieën en sociaal-economische status en zowel door jongens als meisjes. Bezoekers komen uit de wijde omtrek. Het groen op deze plekken wordt bewust ervaren en gebruikt. Het groen functioneert er als bron van rust en natuurschoon en wordt ook actief gebruikt.

1. De lokale hangplek is een informele plek zonder specifieke inrichting waar jongeren uit de directe omgeving komen om te ‘chillen’. Het samenzijn en ontspannen is er belangrijker dan een activiteit ondernemen. Er ontstaan vooral ontmoetingen met jongeren uit de buurt. Jongeren die gebruik maken van hangplekken hebben vaker een een laag opleidingsniveau en een lage ­sociaal-economische status. Jongens zijn er in de meerderheid. Het groen is er vooral decoratief (bloembakken) of functioneel (bomen bieden beschutting tegen regen en pottenkijkers). 2. De lokale speelplek is een formeel ingerichte speeltuin met speeltoestellen die gebruikt wordt door buurtkinderen en jongeren tot ca. 15 jaar. Soms worden de speelplekken later op de avond gebruikt door oudere jongeren. Vooral de grotere speeltuinen met multifunctionele inrichting zijn populair onder jongeren. Spel en ontmoeting staan centraal. Jongens en meisjes uit de buurt ontmoeten elkaar zonder op voorhand af te spreken. Het groen op de lokale speelplek is vooral decoratief en wordt weinig betrokken in het spel. 3. De lokale sportplek is een plek die is ingericht met sportfaciliteiten zoals voetbalvelden en basketbalvelden. Sport en de ontmoetingsfunctie voor jongeren uit de buurt staan centraal op deze plekken. Jongens zijn er in de meerderheid. De kwaliteit en inrichting van sportplekken varieert sterk. Soms wordt er gesport op gras,

108


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

Succesfactoren |

Combinatie van openbaarheid en privacy | Jongeren houden er niet van om te ‘chillen’ op een plek waar ze te veel bekijks hebben. Anderzijds houden veel jongeren ook van gezelligheid en vinden ze een veilig gevoel op een plek belangrijk. De gewenste mate van privacy en openbaarheid kan verschillen per plek en gewenste activiteit. Voor lokale speel- en sportplekken geldt dat een grote mate van privacy bijvoorbeeld minder wenselijk is.

Herkenbaarheid en bereikbaarheid Voor alle

groene ontmoetingsplekken geldt dat herkenbaarheid en bereikbaarheid een belangrijk pluspunt vormen. Voor vele jongeren betekent ‘bereikbaar’ vaak: binnen loopafstand van thuis. Dat geldt vooral voor jongeren onder de vijftien jaar en jongeren uit minder kansrijke gezinnen in buurten met een lagere sociaal-economische status. Dit is cruciaal voor de lokale speel-, sport- en hangplekken. Als ze goed bereikbaar en herkenbaar zijn kunnen ze als centraal ontmoetingspunt van een buurt gaan fungeren. Speeltoestellen, een kunstwerk of groen kunnen op deze plekken fungeren als herkenningspunt.

Het is dus zoeken naar een balans tussen privacy en vrijheid enerzijds en openbaarheid en toezicht anderzijds. Groen kan hierin een belangrijke rol vervullen: hoogteverschillen, halfhoge struiken, semitransparante heggen of bomenrijen kunnen precies de juiste mate van privacy bieden.

Grote groene recreatieplekken die juist erg waardevol zijn vanwege hun rustgevende werking worden door deze jongeren minder bezocht. Door vanuit woonwijken jeugdvriendelijke en aantrekkelijke toegangsroutes naar parken te creëren, kunnen parken ontsloten worden. Jongerenwerk en naschoolse opvang kunnen hierin ook een rol vervullen. Een andere mogelijkheid is het groen naar de jongeren toebrengen door in woonwijken bestaande of nieuwe ontmoetingsplekken in te richten met groen.

Variatie en een grote gebruikswaarde | Jongeren houden van variatie en plekken met een grote gebruikswaarde.

Groene ontmoetingsplekken worden gebruikt door verschillende gebruikersgroepen die er allemaal hun eigen wensen en gebruiken op nahouden. En omdat jongeren snel opgroeien veranderen die wensen ook snel. Door te werken met verschillende zones voor verschillende activiteiten en gebruikers wordt een plek optimaal benut. Hierbij kan ook gedacht worden aan verschillende activiteiten en gebruikersgroepen gedurende de dag: een speeltuin kan zo ingericht worden dat deze overdag aantrekkelijk is voor kinderen en ’s avonds voor jongeren. Flexibiliteit en ruimte voor experiment en tijdelijkheid zijn ook manieren om in te spelen op de veranderlijke wensen van de jeugd. Braakliggende stukken terrein kunnen met minimale middelen en de inzet van jongeren en bewoners omgetoverd worden tot een tijdelijke ontmoetingsplek. Door jongeren te betrekken bij de inrichting van ontmoetingsplaatsen vergroot de kans op succesvol gebruik en zorg voor een plek.

|

Vormgeving en onderhoud Jongeren genieten van

een plek die mooi is vormgegeven. Vele jongeren waarderen groen als een belangrijke sfeerbepalende factor op stedelijke ontmoetingsplekken. Dit geldt voor alle types van ontmoetingsplekken. Zonder groen vinden jongeren een ontmoetingsplek maar saai en kaal. Ook water is populair: veel jongeren vinden een vijver, fontein, sloot of waterval onmisbaar voor hun gedroomde ontmoetingsplek. Slecht onderhouden plekken en zwerfafval vinden ze onaantrekkelijk en geven hen soms een onveilig gevoel. Vooral meisjes mijden deze plekken. Daarnaast bestaat het risico dat jongeren zelf sneller grensoverschrijdend gedrag gaan vertonen op plekken die slecht zijn onderhouden.

De gebruiksfunctie van groen is op de meeste lokale ontmoetingsplekken onderbenut en beperkt zich tot een boom om onder te schuilen, groen voor enige beschutting, gras om op te liggen of te voetballen. Het groen dient er vooral ter decoratie.

109


deel 2

een blauwdruk

kader [ 4 ]   |GB| bestepraktijkvoorbeeld [ 62 ] Kopenhagen |DK|

Superkilen Park

Speelplaatsen omheinen?

Het nieuwe Superkilen Park ligt in een van de armste en etnisch meest gemengde wijken van de Deense hoofdstad. De ontwerpers spelen nadrukkelijk in op die etnische diversiteit met artefacten uit de landen waarvan de bewoners rond het park afkomstig zijn, en die door henzelf werden gekozen: meubilair uit 60 verschillende landen, fitnesstoestellen uit Californië, palmbomen uit China, luidsprekers uit Jamaica, lampen uit Rusland en Qatar, riooldeksels uit Israël, een zwarte stier uit Spanje. De drie parkdelen hebben elk een eigen kleur gekregen: het rode plein is bedoeld voor sport en cultuur, het zwarte plein is een stedelijke ontmoetingsruimte met picknicktafels en een Marokkaanse fontein en het groene plein is voor sport en spel.

De nieuwe speeltuin in Egerton Park in Bexhill-on-Sea (GB), die werd aangelegd in het kader van het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks, werd bewust niet omheind maar landschappelijk ingebed in het park, wat echter tot heel wat discussies leidde. De beslissing om een parkspeelplaats al dan niet te omheinen, is afhankelijk van veel factoren. Wat de ouders betreft, kan het een gevoel van veiligheid geven dat de kinderen niet kunnen weglopen, dat er geen honden binnen kunnen en dat er enige controle is op wie in de buurt van de kinderen komt. Anderzijds creëert een omheining de indruk dat kinderen alleen in dát deel van het park welkom zouden zijn. Alleen al het zicht van een omheining kan sommige kinderen afschrikken. En een omheining om verschillende leeftijdsgroepen uit elkaar te houden, is zelden een goede reden.

http://superflex.net/tools/superkilen

Indien een omheining gewenst is, bestaan er vele mogelijkheden naast een klassieke draadafsluiting die minder agressief zijn en veel beter aansluiten bij de parksfeer. Men kan bijvoorbeeld een haag planten, een takkenwal maken of een aarden of stenen wal bouwen die ook zitof speelgelegenheid biedt. Mogelijkheden te over. Zie ook Deel III, Case 2, pag. 136. 

‘In plaats van hun plannen op te leuken met een groene saus, zouden onze ruimtelijke planners harlekijnontwerpen moeten maken (…) voor harlekijnruimten die passen bij ons harlekijnsbestaan.’ ▼

[ Tom Turner, City as Landscape: a post-Postmodern view of design and planning. ]

110


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

■■

■■

■■

■■

■■

■■

■■

■■

Rood staat in de visie van Turner voor opwindende, feestelijke plekken met veel mensen. Waar muziek wordt gemaakt en gefeest wordt, kermiskramen of een reuzenrad staan, vuurwerk wordt afgestoken... Blauw is sereen en koel, met water in alle mogelijke vormen, zoals vijvers, kanalen en fonteinen. Zichtbaar, zwembaar of alleszins tastbaar water. Geel moet de nieuwsgierigheid prikkelen, met een veelheid aan dingen om te horen, te zien, te ruiken en aan te raken. Een soortenrijk grasland of een bloeiende boomgaard waar bijen en vlinders rondfladderen zijn geel. Oranje is een mengeling van rood en geel. Het zijn vrolijke plekken met beweging, gelach en plezier. Plekken om te zien en gezien te worden. Waterfronten en sportvelden met veel sporters en toeschouwers zijn oranje. Paars is mysterieus, krachtig en schaars. Kalm maar met drama. Kloven, grotten en smalle bospaden zijn paars. Bruin is heilzaam en bevredigend, als de geur van vers omgespitte aarde, het openluchtequivalent van verse koffie. Stadsbossen kunnen bruin zijn, maar ook dreven in de herfst, wanneer de wandelaar het afgevallen blad kan ruiken. Grijs is plechtig, zoals rond grafmonumenten en herdenkingsplaatsen, plekken om te reflecteren over de eindigheid van het leven en de glorie van de overledenen. Wit staat voor de projectie van de ziel. Zoals een witte bergtop of de zee. Ook steden kunnen zo’n plekken hebben, met uitgestrekte ruimten omringd door

imposante gebouwen. De omgeving van La Grande Arche in La Défense in Parijs of van de nieuwe Bondskanselarij in Berlijn zijn voorbeelden van zo’n ‘wit gebied’. ■■ Groen ten slotte is een mengeling van geel en blauw, waardoor de diversiteit van het geel en de felheid van het blauw wordt getemperd. Groen werkt relaxerend. Stadsbewoners houden van groen tussen het rumoer van de stad, maar willen niet dat álles er groen uitziet. Jonge kinderen hebben volgens Turner behoefte aan paarse plekken – opwindend maar veilig. Jongens houden ook van bruine plekken, waar ze letterlijk in de modder kunnen ploeteren, kampen of dijken kunnen bouwen. Tieners verkiezen een mengeling van rood, geel en oranje: pretparkachtige plekken waar vanalles gebeurt, waar ze vrienden ontmoeten, sporten, dansen of gewoon zonnebaden. Ook yuppies houden van dergelijke plekken, maar dan liefst iets chiquer en duurder. Families verkiezen groen en blauw, waar ze kunnen picknicken, wat rondhummelen, en waar de vaders hun vaardigheid met vliegers, modelboten en dergelijke kunnen etaleren. Senioren voelen zich in alle kleuren thuis, op voorwaarde dat de ruimte veilig en comfortabel is. Maar als ze mogen kiezen, dan gaat hun voorkeur naar een klassiek park met alles erop en eraan, zoals ze ze nu niet meer maken, maar die we des te meer moeten koesteren. ‘De volgende keer dat ontwerpers een nieuwe stadsruimte voorstellen, vraag hen dan welke kleur die moet hebben. Indien ze daarop niet kunnen antwoorden, hebben ze onvoldoende nagedacht over hun ontwerp,’ aldus Turner. [ praktijkvoorbeeld 62 ] Floriade 2012 (Venlo)

111


deel 2

een blauwdruk

‘Schoonheid verkrijg je door onze praktische noden met elegantie, integriteit en verbeelding te beantwoorden. Wanneer we kijken naar de stedelijke plekken die door mensen gewaardeerd worden, merken we dat schoonheid in al haar verschillende vormen hier de doorslag geeft. Schoonheid heeft dus niet enkel een intrinsieke waarde: ze heeft ook een economische betekenis en bevordert de sociale cohesie. Enkel wanneer we deze waarheid onder ogen zien kunnen we de schoonheid haar rechtmatige plaats in het publieke discours teruggeven en kunnen we de architectuur, stadsplanning en openbare ruimten leveren die de mensen verdienen.’ ▼

[ Kieran M. (2010) The X factor: beauty in planning. Commission for Architecture and the Built Environment ]

G

Mooi Onze parken hebben ook schoonheid nodig. Waar aan­trekkelijkheid vooral te maken heeft met de gebruiksvriendelijkheid – waarom mensen er graag en veel komen – en veelkleurigheid met de noodzaak aan diversiteit, heeft schoonheid te maken met de esthetische kwaliteiten, de vormgeving. Dat gaat onder meer over de beeldkwaliteit, de visuele patronen, over de samenhang met de omgeving, maar ook over de bete­kenis van de plek vroeger, nu en in de toekomst, over identificatie. In de slotpublicatie van het overheidsprogramma ‘Mooi Nederland’ wordt dit ook identiteit genoemd: de synergie tussen beeld, gebruik en betekenis van een plek (Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2011). Voor elke plek zou zorgvuldig onderzocht moeten worden welke vorm van schoonheid, welke identiteit daar het meest passend is. Het belang van een goed ontwerp kan daarbij moeilijk overschat worden. Het ontwerpen en inrichten van een park is een vak apart waarvoor de beste ontwerpers en de hoogste standaarden van kwaliteit worden ingezet. ■■

Uitgangspunt moet zijn dat elke plek bijzonder of uniek is en dat er geen modellen of passepartout oplossingen bestaan die altijd en overal toegepast kunnen worden. De schoonheid ligt niet in het gene­rische maar in het bijzondere. Ontwerpers spreken in dit verband ook wel eens over de ‘genius loci’, de ‘geest van een plek’: de kenmerkende hoedanigheden, de inherente kwaliteiten en eigenschappen of de unieke, plaatsgebonden atmosfeer van een plek. Bij het (her)inrichten moet men van die soms verborgen kwaliteiten of eigenschappen vertrekken. Elk ontwerp vertrekt alleszins van een grondige

inventaris van het terrein, de bestaande topografie, bestaande bomen, historische artefacten... en houdt rekening met de ruimtelijke structuur, het omliggende landschap of de bebouwde omgeving. Wie onzorgvuldig met bestaande identiteiten omgaat, verarmt de steden en het landschap. ■■

De geschiedenis van een plek kan een bron van inspiratie zijn. Maar identiteit is meer dan een reconstructie van het verleden en cultuurhistorie is iets anders dan monumentenzorg. Cultuurhistorie betekent kennis verzamelen over de geschiedenis van een plek en die kennis inzetten om het ontwerp te verrijken. Lokale kwaliteit mag niet stollen in het verleden, maar dient juist mogelijkheden voor huidige en toekomstige gebruikers te bieden. Soms zal het nodig zijn om een volledig nieuwe identiteit te creëren en bestaat de mogelijkheid om een nieuw design te introduceren. Ook dan is het belangrijk om rekening te houden met de kenmerken van de stad/wijk/omgeving, met de schaal en de ruimtelijke structuur, en met de samenhang tussen functies.

■■

De gekozen identiteit moet aansluiten bij de behoeften en de cultuur van de bewoners en gebruikers van het park. Actieve bewonersparticipatie in het ontwerpproces kan hiertoe bijdragen. Het slagen van een project is vaak afhankelijk van de mate waarop het door de bevolking gewaardeerd wordt.

■■

Elk onderdeel van het park – de beplanting, de bestrating, de meubels, de bewegwijzering, de verlichting­ armaturen, de publieke kunst… - het draagt allemaal bij tot de beeldkwaliteit en identiteit en verdient evenveel zorg en aandacht.

112


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

‘Steden hebben behoefte aan verborgen en blootgestelde plekken, ruige en gladde plekken, luidruchtige en stille plekken - plekken waar mensen herinneringen ophalen, ervaringen opdoen, met elkaar wedijveren, zich dingen toeëigenen, bang worden, dingen maken en weer kwijtraken, kortom: waar ze zichzelf kunnen zijn.’ ▼

[ CABE Space (2005). What are we scared of ? The value of risk in designing public space. London. CABE Space. ]

Het kan interessant zijn om met een ‘materialen­ atlas’ of een beeldkwaliteitsplan te werken waarin de te gebruiken materialen samengebracht worden. Een dergelijk plan maakt voor alle betrokkenen duidelijk op welke wijze er gestreefd wordt naar verbetering van de beeldkwaliteit. Een beeldkwaliteitsplan mag geen keurslijf zijn, het moet voldoende ruimte laten voor lokale invulling en

variatie in functie van bijvoorbeeld de omgeving, de ruimtelijke entiteit, demografische gegevens, enzovoort. Het moet ook geregeld bijgestuurd en aangepast worden in functie van nieuwe behoeften en inzichten. Maar het moet toch een zekere ‘eenheid in verscheidenheid’ garanderen. ■■

H

Duurzaam Dat parken voor langetermijngebruik ontworpen, ingericht en beheerd moeten worden, dat ze met andere woorden ecologisch vitaal moeten zijn en een ‘toekomstwaarde’ moeten hebben, is de evidentie zelve. Vele van onze mooiste en meest gewaardeerde parken werden meer dan 100 jaar geleden aangelegd. De parken die we nu aanleggen zullen meestal pas over enkele decennia volledig tot wasdom komen. ■■

Kunst kan een rol spelen bij het versterken van de identiteit van een plek. Maar kunst kan een park niet redden.

Duurzaamheid heeft onder meer te maken met de keuze van beplanting en materialen: ze moeten onderhoudsvriendelijk, robuust en hernieuwbaar zijn. Specifiek voor de beplanting is het belangrijk dat soorten gekozen worden die gedijen in een stedelijke omgeving of in bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld kustgebieden. Bij aanleg moeten alle nodige maatregelen getroffen worden qua aanplanting, standplaats, bodem enzovoort, om hun overleven te maximaliseren en, wat bomen betreft, om ze alle kansen te geven om groot te worden. Bij heraanleg van een bestaand park moeten alle maatregelen worden genomen om bestaande waardevolle bomen te beschermen.

■■

De duurzaamheid van een park wordt versterkt door de (her)aanleg af te stemmen op de biotische en abiotische voorwaarden van het terrein en de omgeving, zoals de waterhuishouding, grondwaterstromen, natuurlijk reliëf, geologie, bodem, flora en fauna. De kunstmatige aanrijking van een gebied door vreemde grondsoorten en/of kunstmatig reliëf, of de verstoring van de natuurlijke waterhuishouding moeten indien mogelijk vermeden worden. Ook de precieze lokalisatie van allerlei ondergrondse infrastructuur (leidingen, rioleringen…) is een belangrijk aandachtspunt.

■■

Duurzaamheid heeft ook te maken met het voorkómen van verspilling van ruimte en energie. Het ontwerp moet bijvoorbeeld rekening houden met het beperken van de milieu-impact bij de aanleg (grondverzet, het gebruik van lokale en gerecycleerde materialen) en met duurzame beheermethoden (waterverbruik, energieverbruik, vermijden van pesticiden). Het is belangrijk om al in de ontwerp- en ontwikkelingsfase ruime aandacht te schenken aan een efficiënt, effectief en bestendig beheer.

113


deel 2

een blauwdruk

‘Een hoogkwalitatieve vormgeving kan leef- en werkpatronen aanmoedigen die leiden tot minder wagengebruik, een beperkter verbruik van natuurlijke grondstoffen en een hogere biodiversiteit. Dat is goed nieuws voor toekomstige generaties.’ ▼

[ CABE (2005) Buildings and Spaces: Why Design Matters ]

■■

■■

Duurzaamheid betekent verder dat bij de (her)aanleg van een park maximaal ingezet wordt op ruimtelijke synergie: hoe het park kan ingeschakeld of gekoppeld worden aan strategieën voor een duurzamere stad. Hoe het park bijvoorbeeld een bijdrage kan leveren aan de waterhuishouding (wateropvang en -afvoer, infiltratie), aan de verbetering van het omgevingsklimaat en de luchtkwaliteit. Hoe parken gekoppeld kunnen worden aan andere infrastructuurwerken, zoals de uitbreiding van een woonwijk, de aanleg van een parking of een bedrijventerrein, aan waterbouwkundige werken enzovoort. En hoe ze ingeschakeld kunnen worden in een beleid van duurzame mobiliteit door ze te koppelen aan goede fiets- en wandelroutes en het openbaar vervoer. Het behoud en zo mogelijk het versterken van de biodiversiteit is een ander aspect van duurzaamheid. Dat betekent dat gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke diversiteit van soorten en ecosystemen. Biodiversiteit beperkt zich immers niet tot natuurgebieden of tot het buitengebied, de stedelijke natuur heeft op dit vlak een bijzondere en steeds belangrijker betekenis. Parken kunnen daarbij een cruciale rol spelen. Aandachtspunten zijn onder meer: -- Respect voor de uitgangssituatie: bij de (her)aanleg van een park worden de bestaande natuurwaarden zoveel mogelijk behouden. Dat is zowel bij de renovatie van bestaande parken als bij de omvorming van gebieden met een bijzondere fauna en flora – bijvoorbeeld bepaalde natuurlijke relicten of terreinen waar de bodem sterk verstoord is (verlaten industrieterreinen, spoorwegbermen) en waar zich vaak een bijzondere stedelijke vegetatie heeft ontwikkeld. -- Biodiversiteit wordt positief beïnvloed door structuurvariatie zoals bijvoorbeeld open en halfopen plekken, boombestanden of waterpartijen. -- Binnen de diverse structuren of terreineenheden wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke soortenrijkdom door een afwisseling van milieu-omstandigheden (droog of nat, voedselarm of -rijk, zand of klei), van begroeiingstypes (bos, grasland, duin, moeras)

en van structuur binnen een begroeiing (gemaaid of ongemaaid gras, een bloemenweide, struikgewas, een bomenrij of een boomgaard, ruigte of sierbeplanting). -- Indien de omvang en het gebruik van het park het toelaten, is het interessant om sommige delen van het park als een micro-natuurgebied in te richten en te beheren. ■■

Een duurzaam parkbeheer vereist continuïteit in het gevoerde beheer, waarbij zoveel mogelijk ingespeeld wordt op natuurlijke processen.

■■

Duurzaamheid heeft ook een esthetische component: de inrichting moet niet alleen ‘technisch’ lang meegaan, ze mag ook niet snel als ‘gedateerd’ beschouwd worden. Bij de (her)inrichting van parken zal daarom geprobeerd worden om modieuze of trendy architectuur en puur vertoon te vermijden. Dit is geen pleidooi voor een verschraald minimalisme, maar eerder voor sensitiviteit die rekening houdt met het karakter van het park en zijn omgeving. Dat belet niet dat op sommige plekken en in sommige omstandigheden bewust gekozen kan worden voor frivoliteit en zelfs voor spectaculaire gebaren met een hoge icoonwaarde. Waar het om gaat is plekken met schoonheid en karakter te creëren, plekken die de mensen niet onverschillig laten maar die hen door hun betekenis en hun esthetische kwaliteit beroeren en waarbij ze zich betrokken voelen. Iets wat onaantrekkelijk is of geen betekenis heeft, is geen lang leven beschoren. Alleen wanneer mensen zich verbonden voelen met een plek, zullen ze er zich ook verantwoordelijk voor voelen. De visuele kwaliteit is dus niet zomaar een bijkomstigheid, het is essentieel om over duurzaamheid te kunnen spreken. Esthetiek en design negeren is geen duurzame strategie.

■■

In sommige omstandigheden kan het verantwoord zijn om publieke ruimten tijdelijk of tussentijds in te richten. In plaats van een plek waar een huis is afgebroken of een fabriek is gesloten jarenlang braak te laten liggen en te laten verloederen in afwachting van een definitieve bestemming, kan het interessant zijn om dergelijke

114


HOO F D S T U K 3 H o e o m s c h r i j v e n w e z e

plekken een tijdelijke bestemming te geven en toegankelijk te maken voor buurtbewoners. Dat zorgt er niet alleen voor dat verloedering wordt tegengegaan, het kan ook een manier zijn om de grond tijdelijk productief te maken, bijvoorbeeld als buurttuin of volkstuin, als speel- of voetbalveldje, voor kunst- en cultuurevenementen of voor de productie van biomassa. Een tijdelijk gebruik kan ook nieuwe ideeën opleveren, een nieuwe dynamiek op gang brengen en bijdragen aan de toekomstige (her)ontwikkeling van een plek.

Men zou dit zelfs kunnen stimuleren en bepaalde sites selecteren die gedurende een of meerdere jaren het voorwerp uitmaken van een soort ‘ontwerplaboratorium’, een creatief speelplein voor ontwerpers uit diverse disciplines, maar ook voor buurtbewoners, om in alle vrijheid te experimenteren met nieuwe ideeën en strategieën voor parken in een stedelijke omgeving. Meer le z en www.natuurenbos.be/nl-BE/Natuurbeleid/Groen/ Harmonisch_Park_en_Groenbeheer/Visie.aspx

Flexibel en aanpasbaar

I

Duurzaamheid is niet hetzelfde als onveranderlijkheid. Integendeel zelfs: meer dan vroeger moeten parken zo ontworpen worden dat ze flexibel en aanpasbaar zijn en in de tijd kunnen evolueren. Dat behoort in zekere zin tot het wezen van een groene ruimte: planten en bomen groeien, ze worden groter en gaan vroeg of laat dood; hun aanwezigheid en vorm varieert van seizoen tot seizoen; ze kunnen zich tot op bepaalde hoogte aanpassen aan wisselende omstandigheden. Daarom moet in ontwerp en beheer rekening gehouden worden met het gewenste eindbeeld. Bovendien moet vanaf de ontwerpfase geanticipeerd worden op wisselend gebruik en nieuwe functies, met demografische en sociale evoluties. In het ontwerp moet er ruimte gelaten worden om bestemmingen en gebruiksdoelen mee te laten groeien met de gebruikers en gebruiksbehoeften in een gebied, zonder alles overhoop te halen. Flexibiliteit kan in sommige omstandigheden – bijvoorbeeld in een kuststad – ook betekenen dat het park zo ontworpen wordt dat het zowel buiten als tijdens het toeristisch seizoen, zowel met weinig als met veel volk, een aantrekkelijke plek blijft. Of dat het gemakkelijk en zonder blijvende schade aangepast kan worden aan een tijdelijk gebruik, bijvoorbeeld een groot sportief, toeristisch of cultureel evenement.

Houtwal Maria-Hendrikapark (Oostende)

115


Bryant Park (New York)

‘De beste plekken ontstaan doorgaans dankzij een doortastend burgerlijk leiderschap, gecombineerd met een effectieve participatie van de bevolking en professionele bekwaamheid van een hoog niveau.’ ▼

[ CABE (2005b) Start with the Park ]

116


HOO F D S T U K 4 wa t m a a k t va n e e n p a r k e e n s u c c e s

m a ak t

wat

van

een

park

een

s u c c e s  ?

In de loop van het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks werd het duidelijk dat de ontwikkeling en realisatie van parken voor de 21ste eeuw niet alleen een kwestie is van nieuwe ruimtelijke, stedenbouwkundige en ecologische inzichten en concepten. Dit vereist ook nieuwe politieke en bestuurlijke planningsprogramma’s, nieuwe samenwerkingsvormen, ontwerpmethoden en participatietrajecten. De klassieke ontwikkelingsmodellen, planningsmethoden en -procedures, de traditionele ontwerpprocessen en de klassieke samenwerkingsverbanden en netwerken volstaan niet langer om efficiënt om te gaan met de veelzijdigheid en complexiteit van de stedelijke en randstedelijke landschapsontwikkeling en -transformatie.

De sectorale manier van denken en werken van vele (semi-)overheidsinstellingen en hun fixatie op financiële efficiëntie (vanwege een structureel gebrek aan financiële middelen en de sectorale opdeling van financierings­ stromen) staat haaks op de noodzaak om op een ­geïntegreerde manier groene infrastructuur te realiseren en problemen van waterberging, klimaatopwarming, bio­ diversiteit, nieuwe vormen van recreatie en landbouw met elkaar te verknopen. De starheid van bestaande instellingen, regels en procedures en de nadruk op een ‘toelatingsstedenbouw’ en de functionele gebiedsindelingen zetten vaak

een rem op creatieve en vernieuwende projecten van gebiedsontwikkeling. Het ontbreekt veel lokale overheden aan voldoende man/vrouwkracht, expertise en nodige financiële middelen en instrumenten (bijvoorbeeld om een eigen grondregie te voeren) om de vaak complexe en langdurige ontwikkelingsprocessen op de sporen te zetten, te sturen en de afgesproken kwaliteits­ ambities hoog te houden. In dit hoofdstuk formuleren we een tiental aanbevelingen of ‘beste praktijken’, gebaseerd op ervaringen en lessen van het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks.

117


deel 2

een blauwdruk

‘Het wordt almaar duidelijker dat de lokale overheden die een alomvattende strategie hebben gepubliceerd betere vorderingen boeken bij het versterken van hun groenbestand. Een verbrokkelde, reactieve aanpak bij het ontwikkelen en onderhouden van groene ruimten zal zelden of nooit tot positieve resultaten leiden. Hoogkwalitatieve en intens gebruikte ruimten zijn enkel mogelijk indien degenen die instaan voor de planning, het beheer en de verbetering een strategische visie hebben.’ ▼

[ Commission for Architecture and the Built Environment (2006) Green space strategies - a good practice guide ]

B

Ambitie Het ontwikkelen en realiseren van stadsparken voor de 21ste eeuw zoals beschreven in deze gids vereist visie en ambitie. Visie op de rol van groene infrastructuur voor de vitaliteit en de veerkracht van stedelijke regio’s. Visie op de samenhang tussen stad en rand. Visie op de kracht van natuur en landschap voor de stedelijke ontwikkeling en transformatie.

Ambitie om strategische keuzes te maken en die visie in samenhangende plannen en vernieuwende projecten te vertalen. Ambitie om niet te mikken op spektakel en snel gewin maar in te zetten op duurzame kwaliteit. Ambitie om alle burgers mee te nemen in het verhaal. Maar ook realisme en pragmatisme. Geen luchtfietserij of utopieën maar streven naar het best haalbare, en niet nodeloos verstoren wat functioneert.

c

Sterk bestuur ‘Het opzetten, ontwikkelen en realiseren van een stads­ project is altijd een maatschappelijk en politiek proces waarin uitspraken worden gedaan over de staat die we willen en kunnen maken. Het stadsproject beoogt de realisatie van een “collectieve” doelstelling, namelijk publieke welvaart, duurzaamheid en kwaliteit in al zijn sociaal-culturele, economische en ruimtelijke dimensies (...) De regie (de directie, het creëren van de juiste gesprekstafels, de politieke verantwoordelijkheid) en het algemeen management (het klaarspelen, de sturing, het beheer) van het stadsproject berusten in de handen van de overheid en kunnen niet worden gedelegeerd naar de privésector’, aldus de stedenbouwkundigen André Loeckx en Jef Van den Broeck in een essay over stadsprojecten in Vlaanderen (Boudry et al. 2006). Dat geldt evenzeer voor het park van de 21ste eeuw. Zonder sterke bestuurders met een visie, die zich volop engageren en bereid zijn hun nek uit te steken, en zonder een efficiënt en performant overheidsapparaat dat functioneert als opdrachtgever, dat de regie en het procesen projectmanagement op zich neemt en de kwaliteit

bewaakt, zijn geïntegreerde parkprojecten zoals in deze gids beschreven niet mogelijk. Voor de sturing is vereist dat de rol en verantwoordelijkheid van alle betrokkenen duidelijk zijn. Het helpt als er een overkoepelende opdrachtgever is (bijvoorbeeld een stuurgroep), die de strategische doelstellingen aanstuurt en ervoor zorgt dat de projecten bijdragen tot de gestelde doelen. Per project moet duidelijk zijn wie verantwoordelijk is voor de uitvoering en hoe de financiering wordt geregeld. Dat betekent helemaal niet dat de privésector of niet-gouvernementele organisaties (zoals bijvoorbeeld erfgoed- of natuurverenigingen) geen rol hebben of tot passieve uitvoerder zijn veroordeeld. Maar ze hebben – althans in de Europese context – geen leidende rol. Ze kunnen voorstellen doen en projecten initiëren, hun kennis en kunde inbrengen en overheidsinstanties bijstaan met raad en daad, ze kunnen verantwoordelijkheid nemen bij de uitvoering en het beheer en zelfs deelprojecten uitvoeren. Maar ze kunnen niet in de plaats van de overheid treden.

118


HOO F D S T U K 4 wa t m a a k t va n e e n p a r k e e n s u c c e s

bestepraktijkvoorbeeld [ 63 ] oost e nde  |b |

Sleutels voor succes

Het Groen Lint

In 2004 publiceerde de Britse Commission for Architecture and the Built Environment (CABE Space 2004d) ‘Is the grass greener? Learning from international innovations in urban green space management’. Daarin werden wereldwijd elf steden met een goede reputatie op het vlak van openbaar groen uitgebreid onderzocht.

Stadsvernieuwing (AGSO).

Het projectteam voor het Groen Lint in Oostende bestaat uit de burgemeester – die bevoegd is voor openbare werken, infrastructuur en groen – en uit vertegenwoordigers van de Directie Openbaar Domein, de dienst Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, de duurzaamheidsen communicatieambtenaar van de stad en vertegen­ woordigers van het Autonoom Gemeentebedrijf Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148. 

Hieruit kwamen volgende ‘sleutels voor succes’ naar voor: -- een sterk en continu politiek leiderschap, samen met een engagement voor kwaliteitsvol groen -- een strategische visie op groenbeheer die geïntegreerd wordt met andere openbare diensten en prioriteiten -- een effectief en goed ontwikkeld proces voor burgerlijke betrokkenheid en participatie in groenbeheer -- adequate en betrouwbare middelen, met veilige en langetermijnfondsen uit onafhankelijke bronnen -- een algemene focus op kwaliteit, eerder dan op kwantiteit -- een sterke en effectieve lobbyploeg van bepleiters die de waarde van groene ruimte kunnen aantonen en ervoor kunnen zorgen dat de financiële middelen voor niets anders worden aangewend -- goed opgeleid en geëngageerd personeel dat in een stabiel georganiseerde omgeving kan werken -- een efficiënte managementstructuur die managementverantwoordelijkheid aan de juiste instanties overlaat -- goede partnerships met een aantal publieke en private stakeholders -- gecoördineerde en geïntegreerde verantwoordelijkheid -- modellen van een toegewijd management die over een bepaalde mate van politieke en financiële onafhankelijkheid beschikken -- een effectieve opvolging van de resultaten, waarmee rekening wordt gehouden bij het uitstippelen van het beleid.

119


deel 2

een blauwdruk

d

Een groenstrategie Het uitwerken van een strategisch ruimtelijk beleids- of structuurplan is een conditio sine qua non voor een succesvol groen infrastructuurbeleid. Een dergelijk plan betreft niet alleen de groene infrastructuur in de strikte zin van het woord, het wordt ook afgestemd op andere relevante beleidsdomeinen (ruimtelijke planning, mobiliteit, huisvesting, milieu, toerisme, jeugdbeleid…). Het groenstructuurplan is gebiedsdekkend of betreft alleszins samenhangende gebiedsdelen. Het omvat zowel een visie op lange termijn als een actieprogramma op middellange en korte termijn met concrete projecten en maatregelen om de visie te realiseren. Het is dus geen blauwdruk van een te realiseren ideaalbeeld, maar een werkinstrument om de ruimtelijke ontwikkeling op te

starten, te sturen en te begeleiden. Het actieprogramma beschrijft de verschillende stappen die gezet moeten worden, de timing, het vereiste personeel, de in te zetten middelen en budgetten. Het wordt regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. Bij de voorbereiding van het groenstructuurplan worden behoeften en wensen in verband met de groene infrastructuur en tekorten (kwantitatief en kwalitatief) geïnventariseerd, onder meer op basis van overleg met alle relevante actoren. Daarbij wordt rekening gehouden met demografische en sociaal-economische kenmerken maar ook met wat er reeds bestaat en met de opportuniteiten op het terrein. Meer le z en CABE Space 2009 | Grontmij, Smets B., Econnection 200

Mayor of London 2012

Samenwerking en integratie Parken van de 21ste eeuw zijn complexe infrastructuren die niet alleen een antwoord moeten bieden op ruimte­ lijke en stedenbouwkundige uitdagingen, maar ook op recreatieve en toeristische behoeften en trends, op sociale, culturele, demografische en economische kwesties, op vragen in verband met biodiversiteit, waterbeheer, de kwaliteit van het stedelijke leefmilieu, klimaatopwarming, mobiliteit, enzovoort. Dat vereist een interdisciplinaire en geïntegreerde aanpak in elke fase en op elk niveau van het project. Dat betekent niet alleen dat de plannings- en ontwerpteams –zowel interne als externe – interdisciplinair samengesteld worden, waarbij alle relevante departementen en

|

E

­ ak­disciplines vanaf de start aan bod komen. Dat veronv derstelt ook een geïntegreerde samenwerking tussen de lokale overheden en de verschillende relevante (semi-) publieke actoren. Vooral dat laatste is niet altijd evident, gezien de vele bevoegdheidsniveaus waarbij lagere en hogere overheden en soms zelfs Europese instellingen elkaar voor de voeten lopen. Zij blijken overigens zelden bereid om hun regels op elkaar af te stemmen en hun krachten en financiële middelen te bundelen. Dat bleek ook uit een analyse van de verschillende plannings­ instrumenten voor groene infrastructuur in Vlaanderen en Engeland die in het kader van het ‘21st Century Parks’ programma werd uitgevoerd. [ praktijkvoorbeeld 63 ]

De regionale dimensie In snel veranderende stedelijke regio’s is een regionale dimensie van ruimtelijke ordening en regionale samenwerking essentieel. De impact van groene infrastructuur en de ruimtelijke structuur van stadslandschappen overschrijden in vele gevallen de lokale grenzen en vereisen een regionaal perspectief en een regionale aanpak. Bestuurders, ontwerpers en burgers moeten verder dan hun grenzen

F

en lokale belang kijken en de regionale kansen zien en grijpen. Overleg en samenwerking tussen overheden en flexibele, programmagestuurde gebiedsverbanden zijn een vereiste om tot een overeenkomst over strategische zaken te komen. Ruimtelijke visies en regionale projecten kunnen daarbij een effectief hulpmiddel zijn.

120


HOO F D S T U K 4 wa t m a a k t va n e e n p a r k e e n s u c c e s

‘Het succes van een specifieke publieke ruimte ligt niet enkel in de handen van de architect, de stadsplanner of stedenbouwkundige; het wordt ook bepaald door de mate waarin mensen zich deze plek toeëigenen, gebruiken en beheren. Mensen maken plaatsen, meer dan plaatsen mensen maken.’ ▼

[ Joseph Rowntree Foundation (2007) Social Value of Public Space ]

G

Ontwerpkwaliteit Het belang van een goed ontwerp kan moeilijk overschat worden. Dat betreft zowel het globale project – het netwerk van groene infrastructuur en parken – als elk deelproject afzonderlijk. Een goed ontwerp is belangrijk om de visies en ambities te vertalen in haalbare projecten die de lange looptijd van idee tot realisatie kunnen doorstaan. Om een heldere diagnose te maken en een beeld te krijgen van de potenties en de kwaliteiten van het landschap. Om de vaak tegenstrijdige verwachtingen en de veelheid aan landschappen, schaalniveaus en functies op een creatieve manier te integreren zonder de verscheidenheid te verliezen. Om de beschikbare middelen op de meest efficiënte wijze in te zetten. Een goed ontwerp kan ook een communicatieve rol in een planningsproces vervullen. Doordat het de problematiek in beeld brengt, spreekt het tot hart en geest en kan het het maatschappelijk debat rond een verandering in de leefomgeving inspireren en voeden. Een goed ontwerp komt tot stand in de context van een maatschappelijk debat of proces, wil het een inspirerende en consensusvormende rol vervullen. Ten slotte moet een goed ontwerp, in het geval van herinrichting van een bestaand park, respect betonen voor de historische dimensie van de site. Dat ­betekent: een uitgebreide inventarisatie van de bestaande elementen en een grondige studie van het oorspronkelijke ontwerp. Voor een tabula rasa benadering is in deze context geen plaats: het ontwerpplan voor het vernieuwde park dient tot stand te komen via een intense dialoog met de oorspronkelijke ontwerpen. Met andere woorden: in het vernieuwde park dient de historische gelaagdheid in de nieuwe aanleg door te schemeren. Zulke gelaagdheid zorgt immers voor intrigerende, karaktervolle plekken. In het kader van het ‘21st Century Parks’ programma werden een aantal ontwerpstrategieën en -modellen toegepast. Zo werden een aantal grensoverschrijdende en interdisciplinaire workshops en plaatsbezoeken georganiseerd waaraan stedenbouwkundigen en land-

schapsdeskundigen, academici, ambtenaren, studenten en communicatiespecialisten uit beide landen deelnamen. Tijdens deze workshops werden de zes ‘21st Century Parks’ groenprojecten uitgebreid besproken en ­geanalyseerd. Dit leidde niet alleen tot een kennis­ uit­wisseling maar zorgde ook voor een bijsturing en ­verrijking van de verschillende projecten. Dat wordt perfect geïllustreerd door de evolutie van het Camber-project in East Sussex (GB). Aanvankelijk beperkte dit project zich tot de regeneratie van het centrale parkeerterrein bij het zandstrand van Camber. Tijdens de workshops werd echter duidelijk dat men zich niet mocht beperken tot deze ene site en de parkeerproblematiek, maar de blik moest verruimen tot het hele gebied en tot andere elementen van groene infrastructuur. Het masterplan moest bijvoorbeeld ook aandacht besteden aan de impact van de parkeerterrein op de ecologisch zeer waardevolle en trouwens beschermde zandduinen die er rond liggen. Ook de ruimtelijke en landschappelijke impact van de nabijgelegen campingsites moest onderzocht worden. Tevens bleek dat de bereikbaarheid van de bezoekersinfrastructuur en van het strand van Camber niet alleen afhankelijk is van de lokale parkeerfaciliteiten, maar dat de globale verkeersinfrastructuur bekeken moet worden en dat bijvoorbeeld de fiets- en wandelverbindingen verbeterd moeten worden. En dat de verdere toeristische uitbouw van Camber gepaard moet gaan met een verbetering van de groene infrastructuur in de wijde omgeving. Deze verruimde visie leidde ook tot een bijzonder boeiend ontwerpproject waarbij studenten van Vlaamse architectuurscholen een aantal stimulerende toekomstscenario’s en concrete voorstellen voor het gebied uittekenden. De resultaten van deze workshops werden geïntegreerd in het lopende Local Development Framework planningsproces, waardoor een belangrijke stap werd gezet naar de uitvoerbaarheid van het Camber Master Plan. Zie ook Deel III, Case 1, pag. 128. 

121


deel 2

De projectdefinitie van het Oostendse Groen Lint werd voorbereid aan de hand van ontwerpend onderzoek. Ook in de toekomst zal de techniek van het ontwerpend onderzoek een prominente rol krijgen als basis voor planningsbeslissingen en ter voorbereiding en ondersteuning van de ontwerpprocessen. De selectie van het ontwerpteam gebeurde via de Open Oproep Procedure van de Vlaamse Bouwmeester. De Open Oproep is één van de instrumenten die de Vlaamse Bouwmeester hanteert bij het zoeken naar

een blauwdruk

architecturale kwaliteit voor de projecten van de Vlaamse overheid en lokale overheden. Naast een voorbeeldige opdrachtgever is immers de juiste keuze van een ontwerper voor elk project van doorslaggevend belang. De Open Oproep is een selectieprocedure die gebaseerd is op het principe van een architectuurwedstrijd en de procedure is in overeenstemming met de wetgeving inzake overheidsopdrachten en de Europese mede­ dingingsregels. (­www.vlaamsbouwmeester.be/ instrumenten/open_oproep/Open_Oproep.aspx) Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148. 

H

Tijd nemen Het ontwikkelen en implementeren van een netwerk van groene infrastructuur en parken vergt tijd, veel tijd. Er is de weerbarstige werkelijkheid van het stadslandschap, er zijn de vele structuren en regels waarmee rekening gehouden moet worden, de bureaucratische doolhoven, de tegenstrijdige visies en sectorale of private belangen, de versnipperde eigendomsverhoudingen, het gebrek aan financiële middelen enzovoort. [ praktijkvoorbeeld 64 ] Deze gedwongen traagheid hoeft niet altijd een probleem te zijn: ze biedt ook kansen om een gebiedsontwikkeling of -transformatie op een meer organische, minder brutale en maatschappelijk meer gedragen manier te laten evolueren. Om de tijd te nemen voor visievorming en ruimte te laten voor nieuwe ontwikkelingen en behoeften. Om niet alles in één keer te moeten realiseren, maar stap voor stap, laag voor laag te kunnen werken, waardoor uiteindelijk ook een veel diverser beeld zal ontstaan. En om te beseffen dat het werk nooit af is, dat een stad altijd in beweging is en moet zijn en dat de realisatie van een vitaal en veerkrachtig netwerk van groene infrastructuur een continu proces is. Je zou het een vorm van slow urbanism kunnen noemen. Daaraan zijn wel een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste moet men weten waar men naartoe wil. Dat betekent niet dat alles tot in de details vastgelegd moet worden, maar wél dat men beschikt over een globaal raamwerk waarin de grote lijnen worden vastgelegd en streefdoelen geformuleerd. Dat raamwerk dient in de concrete uitwerking echter voldoende open en flexibel te zijn om te kunnen inspelen op wisselende omstandigheden. Ten tweede moet men zorgen voor continuïteit. Politici komen en gaan, ambtenaren wisselen, beleidsprioriteiten en -instrumenten veranderen, subsidiekanalen worden

bijgestuurd... Het is dus belangrijk om een gepaste projectstructuur en -ondersteuning te voorzien die opgewassen is tegen die lange termijn en gepaste begeleidingsopdrachten voor externe professionelen mogelijk te maken. Men moet de lange duur ten derde ook zinvol invullen. Dat betekent onder meer dat men de toekomst moet verbeelden. Dat men de mensen die in het gebied wonen of de toekomstige gebruikers van het park een perspectief op de toekomst moet bieden. De kwaliteiten van de toekomstige ruimtelijke structuren zullen niet eenvoudig worden opgemerkt en het verborgen potentieel zal zonder hulp niet worden begrepen. Dat betekent ook dat men het ‘laaghangend fruit’ moet plukken: dat alle opportuniteiten dienen aangegrepen te worden om pilootprojecten en projecten die op korte termijn of met eenvoudige middelen gerealiseerd kunnen worden, ook effectief te realiseren. En dat men tijdelijke of tussentijdse realisaties en voorlopig gebruik moet stimuleren. [ praktijkvoorbeeld 65 ]

122


HOO F D S T U K 4 wa t m a a k t va n e e n p a r k e e n s u c c e s

bestepraktijkvoorbeeld [ 64 ]

Bexhill-on-Sea|GB|

Combe Valley Countryside Park De eerste plannen om tussen de kuststeden Hastings en Bexhill-on-Sea een groot regionaal kustpark aan te leggen, nu bekend als het Combe Valley Countryside Park, dateren van 1993. Het duurde tot 2003 voor er een bestuurlijke stuurgroep werd opgericht om een ontwikkelings- en businessplan voor het gebied op te maken. In 2008 werd een bestuurscomité opgericht en sindsdien zijn de eerste inrichtingswerken uitgevoerd en werden een aantal initiatieven opgezet om de lokale bevolking actief bij het project te betrekken. Het zal echter nog meerdere jaren duren voor alle plannen effectief gerealiseerd zijn.

bestepraktijkvoorbeeld [ 65 ] oostende  |B |

Het Groen Lint

Bovendien werd een fietskaart en een interactief digitaal platform uitgewerkt en werden in de zomer van 2012 fietstochten en excursies langs het Groen Lint georganiseerd, waardoor de route tastbaar werd gemaakt voor de plaatselijke bevolking.

Als eerste stap in het fiets- en wandeltraject van het Groen Lint van Oostende werd het traject aangeduid door middel van markeringen op de weg. Langs het parcours van het Groen Lint zijn 15 informatie­ modules opgesteld. Deze modules geven meer informatie over de verschillende deelgebieden en bevatten tips over bezienswaardigheden in de onmiddellijke omgeving. Bovendien wordt de filosofie van het hele project toegelicht en wordt voor elk deelgebied een tipje van de toekomstsluier opgelicht.

Zie ook Deel III, Case 4, pag. 148. 

In aanloop van het project werd een artistiek voortraject opgezet waarbij een schrijver en een fotograaf in woord en beeld de identiteit van de verschillende plekken tonen en de verbeelding prikkelen. De inleiding is opgevat als een imaginaire toespraak over het Groen Lint die in een film verwerkt zal worden. Dit beeld- en tekstmateriaal wordt intensief aangewend om een draagvlak bij het brede publiek te creëren.

123


deel 2

een blauwdruk

I

Coalities smeden Parken van de 21ste eeuw duiken op de meest onverwachte plaatsen op en ontstaan vaak bij de gratie van meervoudig ruimtegebruik of naar aanleiding van andere infrastructuurwerken. Het is dan ook belangrijk om coalities te smeden met private en publieke partners om gezamenlijke groene infrastructuurprojecten te realiseren en meerwaarde te creëren. Waarbij meerwaarde méér betekent dan elk zijn voordeel en er gestreefd wordt naar een synergie waardoor één plus één meer is dan twee. Voorkom overlapping met bestaande plannen maar zoek juist wisselwerking of aanvulling.

Dat kan bijvoorbeeld gaan om ontwikkelaars die een huisvestings-, winkel- of kantorenproject realiseren, om een toeristisch project, wegenwerken, kustverdedigingswerken enzovoort. (Zie ook hoofdstuk 2 ‘Waar vinden we er nog plaats voor?’). Bij de ontwikkeling van regionale of metropolitane parken zijn coalities met andere publieke en private spelers zelfs een absolute noodzaak: parken op die schaal en met die filosofie kunnen alleen bestaan als alle actoren – private en publieke eigenaars, investeerders, lokale ondernemers – intens samenwerken.

j

Participatie De verschillende concrete projecten die in het kader van het ‘21st Century Parks’ programma werden uitgevoerd onderstrepen het cruciale belang om bewoners, gebruikers en andere stakeholders (bedrijven, projectontwikkelaars, scholen, maatschappelijke organisaties ...) als coproducent zo uitgebreid mogelijk te betrekken bij de uitwerking en realisatie van parkprojecten. Dat komt niet alleen de uiteindelijke kwaliteit van het project ten goede, in termen van gebruiks- en belevings­ waarde, het kan ook onvermoede perspectieven en inzichten opleveren. Bovendien verhoogt het de kans dat ze zich als coproducent het project toeëigenen en bereid zijn meer verantwoordelijkheid te dragen, als

investeerder, fundraiser, vrijwillige gids, organisator van evenementen of onderhoudshulp. Participatie als bron van engagement en creativiteit. Participatie houdt veel meer in dan informeren of bevragen. Het betekent dialoog en debat, samen nadenken, onderzoeken en samen wérken, leren van elkaar, geven en nemen. Participatie betekent echter niet ‘in de plaats treden van’. De overheid blijft regisseur van het hele participatieproces en behoudt de eindverantwoordelijkheid voor het project; de eindverantwoordelijkheid voor het ontwerp blijft bij het verantwoordelijke ontwerpteam.

1)

Promotie Het volstaat niet om een goede visie uit te werken, schitterende ontwerpen te maken en prachtige parken aan te leggen; die visies, ontwerpen en realisaties moeten ook ‘verkocht’ worden.

evenementen zoals feesten, spektakel, fotowedstrijden enzovoort.

Dat kan zich beperken tot het verstrekken van informatie aan (potentiële) gebruikers via voorlichtingsvergaderingen, folders en sociale media. Maar het kan ook verder gaan, door het organiseren van rondleidingen en allerlei

Zo was de opening van de nieuwe speeltuin in Egerton Park aanleiding voor een ‘Party in the Park’, met onder meer een feestelijke optocht vanaf het strand naar het park en met allerlei activiteiten in het park. Zie ook Deel III, Case 2, pag. 136. 

124


Party in ther Park (Bexhill-on-Sea) Pa ken voor de 21ste eeuw

Buurtpark ’t Eilandje (Oostende)

Maria-Hendrikapark (Oostende) Buurtmoestuin Nieuwe Stad (Oostende)

Buurtpark ’t Eilandje (Oostende)

125


3

deel

1 Masterplan en wandelroutes te Camber 2 Kinderspeeltuin Egerton Park [ Bexhill-on-Sea ] 3 Ervaringstuin Egerton Park [ Bexhill-on-Sea ] 4 Groen Lint [ Oostende ] 5 Duinenkerkje [ Oostende ] 6 Nieuwe Koers [ Oostende ]

126


6 Best Practice parkprojecten

127


deel 3 

128

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n


c as e 1 M a s t e r p l a n e n w a n d e l r o u t e s t e C a m b e r

Masterplan en wandelroutes

Camber East Sussex [ GB ]

Camber ligt op ongeveer 6 kilometer van het historische stadje Rye. Het dorp is een populaire vakantiebestemming geworden voor toeristen en dagjesmensen. De nederzetting begon zich geleidelijkaan te ontwikkelen vanaf de jaren 1920, toen de auto afgelegen kustgebieden toegankelijk maakte. Er werden vakantiehuisjes gebouwd, die gaandeweg permanent bewoond werden. In de late jaren 1940 begon Camber te investeren in het kusttoerisme, door de bouw van een vakantiekamp en het inrichten van caravansites. Dit soort van accomodatie vindt men er nog steeds, hoewel de toeristische economie nu ook in belangrijke mate gevoed wordt door de talrijke dagjesmensen.

129

1~ ~


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

Situering van het project Camber heeft een permanente bevolking van zowat 1.300 bewoners, maar tijdens de zomermaanden groeit die door de komst van tijdelijke chalet- en caravanbewoners aan tot 13.000. De dagjestoeristen die in juli en augustus naar Camber komen afgezakt zorgen ervoor dat op een mooie zomerdag dat cijfer kan stijgen tot zowat 20.000 mensen. Het strand trekt ook steeds meer beoefenaars van extreme sporten aan, zoals bijvoorbeeld kite surfers. Hoewel Camber kan bogen op een uitzonderlijk mooie natuuromgeving, is het dorp aan een herontwikkeling toe, om de bezoekers een vakantiebeleving te kunnen bieden die beter beantwoordt aan de 21ste-eeuwse noden en verwachtingen. Camber is nog steeds grotendeels gericht op de traditionele zomerse frigoboxtoeristen en heeft voorlopig niet veel in huis om kapitaalkrachtige bezoekers aan te trekken en aan zich te binden. Nochtans krijgt het dorp stilaan bekendheid bij welstellende bezoekers als een vredig toevluchtsoord - vooral tijdens het laagseizoen. De aantrekkelijke duinenomgeving, het strand, het natuurgebied van Romney Marsh en de nabijheid van Rye vormen daarbij belangrijke troeven. Woningen aan het strand blijken steeds meer gegeerd vastgoed te worden en veranderen de een na de ander in stijlvolle buitenverblijven. Camber is door zijn geografisch en economisch geïsoleerde ligging een van de armste gemeenschappen in het district Rother, mede door zijn afhankelijkheid van een erg seizoensgebonden toeristische nijverheid en een ­tijdelijke

en/of parttime werkgelegenheid die zich vooral in de lage-loonsector situeert. Het Camber Visitor Management Initiative rapport dat werd gepubliceerd in 2004 bevestigde dat Camber het potentieel bezit om zijn economische situatie te verbeteren door te investeren in de plaatselijke voorzieningen, door het bezoekersseizoen te verlengen en kapitaalkrachtiger cliënteel aan te trekken. Die toekomstige investeringen moeten echter met zorg gepland worden. Zo dient men rekening te houden met ecologische factoren zoals bescherming voor overstromingsgevaar en de beschermde status van het duinengebied en het omringende land dat deel uitmaakt van de wetenschappelijk waardevolle site van Dungeness en Romney Marsh. Het uitstippelen van wandelroutes werd uitgekozen als pilootproject om de verbindingen tussen Camber en de omringende natuuromgeving te benadrukken en te versterken. Oorspronkelijk zouden er drie wandelroutes in en rond Camber uitgestippeld worden, waaronder één route die tot in Rye leidde. De opzet was om de toegang tot de voorzieningen voor bezoekers te verbeteren, verbindingen te creëren tussen verschillende groenzones en een recreatieve activiteit aan bezoekers te kunnen aanbieden. Het project plande op cruciale plekken panelen met informatie over de wandelingen en over plaatselijke geschiedenis, erfgoed, fauna en flora. Wegmarkeringen, bijkomende signalisatie en het verwijderen van hinderlijke vegetatie zouden ook deel uitmaken van het project.

Grensoverschrijdende kruisbestuiving Door het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks, in samenwerking met de Stad Oostende, werden een aantal workshops georganiseerd die de opportuniteiten, aandachtspunten en beperkingen verkenden waarmee Camber geconfronteerd wordt en onderzochten hoe deze best met elkaar verzoend zouden worden. Aan de workshops namen diverse lokale stakeholders deel, waaronder relevante statutaire organen en vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap. Anderzijds namen ook vertegenwoordigers van de Belgische projectpartners deel, waaronder ambtenaren en professionals op het vlak van herontwikkeling en ontwerp. Tijdens de eerste workshop in november 2010 werd aan de deelnemers gevraagd zich te buigen over de vraagstukken die van belang waren voor het opstellen van het ont-

wikkelingsplan voor de sites van het centrale parkeerterrein en Putting Green in Old Lydd Road vlakbij het strand. Uit de gesprekken bleek algauw dat de ontwikkeling van deze sites niet geïsoleerd kon worden bekeken en dat de invalshoek voor het werk diende verruimd te worden: er moest een ruimtelijk kader gecreëerd worden in de vorm van een Masterplan voor het gehele dorp en de onmiddellijke omgeving. De workshop leidde ook tot de conclusie dat de wandelroutes integraal deel moesten uitmaken van het Masterplan. De doelstellingen van de routes: duidelijker verbindingen vormen tussen Rye en Camber en meer bezoekersinformatie bieden binnen de badplaats en in de omgeving. Als een gevolg van deze aanbevelingen veranderde de focus van het project van drie routes in twee cirkelroutes:

130


c as e 1 M a s t e r p l a n e n w a n d e l r o u t e s t e C a m b e r

Plan voor wandelroutes en versterkte links met de omgeving van Camber. © Allies & Morisson.

een route met een link die naar Rye zou leiden, voor voetgangers en fietsers via het gedeelde fietspad, ■■ een kortere route die vertrekt vanop de parkeerterreinen van Camber, een stuk van het gedeelde fietspad volgt en over het terrein van de golfclub naar de duinen en het strand leidt. ■■

Tijdens de tweede workshop kregen de deelnemers de opdracht een nota op te stellen met richtlijnen voor een Masterplan voor Camber. Het document zou de status krijgen van een officiële beleidsnota. De deelnemers kregen ook de vraag na te denken over de cruciale, karakteristieke plekken in Camber, over de functionele verhoudingen tussen de verschillende zones in het dorp en hun interactie met toerisme en milieu. De werkgroep was het erover eens dat de nota een heldere visie diende te formuleren die de blauwdruk zou vormen voor de ‘groene’ herontwikkeling en versterking van het dorp en zijn toeristische functies. Het document diende evengoed de noden van de bewoners als van de bezoekers te weerspiegelen. Op de werkagenda van de derde workshop stonden vragen omtrent het overleg met de belangrijkste partners

en stakeholders: de deelnemers onderzochten waar er conflicten of meningsverschillen konden ontstaan omtrent gestelde prioriteiten. Aan de workshop namen ook de consultants deel die ondertussen waren aangesteld voor het opstellen van het Masterplan. De partners bogen zich eveneens over het vraagstuk van duurzaamheid en zochten naar de juiste balans die het Masterplan moest vinden tussen commerciële leefbaarheid en de nood om het milieu te beschermen. Studenten stedenbouw, tuinontwerp en landschaps­ architectuur van de universiteit van Brighton, Plumpton College en Hogeschool Gent werden eveneens uitgenodigd om deel te nemen aan de workshops en om de projecten te gebruiken als basis voor case studies binnen hun leerprogramma. De studenten landschapsarchitectuur van de Hogeschool Gent stelden hun ideeën en oplossingen voor aan een panel van stakeholders in het project. Het panel toonde erg veel bewondering voor de kwaliteit van het geleverde werk en de presentaties. Een aantal interessante ideeën en suggesties werden later overigens opgenomen in het Masterplan.

131


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

De eerste resultaten Rother District Council gaf de consultants Allies & Morrison de opdracht voor Camber een Masterplan op te stellen dat als Supplementary Planning Document (SPD) (beleidsplan) een bindende kracht zou krijgen. Dit leidde tot een breed onderzoek en overleg met stakeholders zoals bewoners, de parochieraad en andere statutaire organen. Het plan bouwt verder op de ambities van het oorspronkelijke Camber Visitor Management Initiative en bundelt de diverse aandachtspunten die uit de discussies in de workshops naar voren kwamen. In de winter van 2012 doorliep het opgestelde Masterplan een openbare consultatieperiode vooraleer door de districtsraad bekrachtigd te worden als een officieel beleidsplan. Dit plan zal voortaan investeerders en ontwikkelaars een helder overzicht bieden en eveneens als leidraad dienen voor toekomstige overheidsinvesteringen. De belangrijkste objectieven van het Camber Village Masterplan (SPD) zijn: ■■ Camber een ‘hart’ geven met winkel/horeca/ gemeenschapsfuncties op een centrale locatie die in verbinding staat met het strand. ■■ Het aantal winkels en het aanbod van voorzieningen vermeerderen. ■■ De plaatselijke verbindingen met Rye en de openbaar vervoersverbindingen met Ashford, Hastings en Lydd verbeteren. ■■ De congestieproblemen tijdens de zomermaanden ten gevolge van de bezoekersstromen aanpakken. ■■ De fietsverbindingen in het dorp en de wijdere omgeving verbeteren. ■■ De voetgangersverbindingen in het dorp en de vakantieparken verbeteren. ■■ Scenario’s bedenken om het bezoekersseizoen in het dorp te verlengen. ■■ Ten noorden van het dorp nieuwe wandelroutes uitstippelen die de kwaliteiten van het landschap extra belichten. ■■ Een bredere bezoekersmix naar het dorp halen. ■■ Het aanbod van extreme sporten met de nodige voorzichtigheid verder ontwikkelen, zonder de gevolgen voor de natuurlijke omgeving uit het oog te verliezen. ■■ Een beperkt aantal nieuwe woningen voor

■■

■■

■■ ■■

■■ ■■

■■

de buurt voorzien die betaalbaar, duurzaam en vrij van overstromingsgevaar zijn. Er op toezien dat nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming blijven met de plaatselijke ‘badplaatscultuur’ van Camber. De balans opmaken van ontwikkelingsmogelijkheden in het dorp, de het centrale parkeerterrein en het voormalige Putting Green inbegrepen. Het delicate ecosysteem van het duinengebied beschermen en versterken. Het profiel van het plaatselijke ecosysteem versterken als integraal onderdeel van een duurzaam toeristisch aanbod. Meer duurzame, ‘zachte’ vervoersmodaliteiten in de buurt promoten. De biodiversiteit en het ecosysteem van de omgeving ondersteunen en versterken, met daaraan gekoppeld: een betere bewegwijzering en duidende en educatieve informatie omtrent het omringende landschap. Een nieuwe groene infrastructuur creëren die de nieuwe ontwikkelingsprojecten aanvult.

Ondertussen vonden er ook gesprekken plaats tussen landeigenaars en het ‘Rights of Way’ (= servitude) team van de East Sussex County Council omtrent het uitstippelen van de wandelroutes en het verkrijgen van de nodige toelatingen om de voetpaden aan te leggen. Er worden ook onderhandelingen gevoerd met het Milieuagentschap en Sustrans ter voorbereiding van de promotie van de wandelroutes. Het project zal bestaan uit: ■■ duidingspanelen aan het begin van de routes. De behoefte aan bijkomende panelen zal onderzocht worden naarmate de routes in gebruik worden genomen; ■■ wegmarkeringen / verwijderen van vegetatie; ■■ bijkomende signalisatie waar nodig; ■■ informatie die ook online beschikbaar gesteld wordt op www.visit1066Country.com, waar bezoekers ze vóór hun uitstap kunnen downloaden. ■■ Er wordt ook nagedacht over o.a. fietsenstallingen op de twee parkeerterreinen in Camber.

132


c as e 1 M a s t e r p l a n e n w a n d e l r o u t e s t e C a m b e r

Overzicht van de verschillende zones, met hun functies en doelgroepen, en aanbevelingen voor toekomstige ingrepen en inrichtingen, in het kader van het Masterplan voor Camber. ' $( %'# ' & '! $)% %' () ( )) $ , ) # '! %*) ' & '! (& ( )% # - # ( & '! $ $ & ! ) # (

- () $ )% " ) "% ! )% ' *' ( Opportunity for seasonal pop up Cafe to be run by local companies/ temporary *( $ ( (%$

Old & New Lydd Road

' ) ( ' (*' ' ( $ %$ ' + " "%%& ' *" ) %$ . ' ( $ ) '% (*' )% ! ' " + " $ &' %' ) ( . " $ & ()' $ #%+ # $)

Camber Castle Pub: (*' %$ ' ) ' , ) ' ( $ %$ ' + " )% # ' ()" * ' & '! $ *& ' " ) $ $ ( ) $ '( $ ) " ( ) #&%' '. &%& *& $ ') + $)( (*' , "" () "" ""%, ) ' )% *( %' & '! $

Pontins Site %) $) " %' $+ ()# $) $ " ) ( %+ ' ) "%$ ' ) '# $ ' ) ' $) ' ) %$ , ) ) + ""

' + $ ) %) $) " + "%&# $) ( ) ( Camber Castle Pub %'# ' *)) $ ' $

$)' " ' & '! %+ '0%, ' & '! + "%&# $) %&&%')*$ ) ( % $(%$( " Jubilee Green/ + '0%, ' & '!

Jubilee Gardens:

' ) $ $ %"# ! &% ! ) & '! , ) $ )*' " &" . *$ ( )' "% ( $ ,%% $ $ # "(

Johnsons Field:

' ) $ %' () , ) "%$ ' (( ' ( $ ), $ # $ ). ' (( $ )*' " &" . &% ! )( $ ) $ &" . .%*) , ) % *( %$ () " ( $ "" ' $ %' (*## ' $ (% " ( $ picnics

'%&%( % ' , "! )% ) ( Dunes

Caravan Site: %) $) " )% ' ) $ #&'%+ " $ ( & ( )) $ %' ) ' + $ & '! % *( $ %$ () " ( $ $ )*' " $+ '%$# $) %' &" . ' " - $ $ (% " ( $ $ $ - () $ ) ( )% ' ) , )" $ , ) % ' , "!( $ ' (

Cafe

Riverwalk:

' ) , "! "%$ ) , ) % ' , "! $ ' (

Dunes

Dunes:

' ) ) # ' % ' , "!( ) '%* *$ ( $ "" Green to ensure minimum #& ) %$ ) - () $ *$ ( Pine forest

Pontins Site

*$ # $ # $)

Beach promenade:

' ) # ' &'%# $ , ) ( ) ( ) $ )% $ *)( , $ '' '( )% ) * '% $ %& $ + ,( %+ ' ) '% ) # '( " $ # '(

Former putting green: Central Carpark Temporary pop up space on resin bonded Visitor accommodation ' + " (*' (*## ' %*) %%' $ # Commercial uses " ' $/( ) + ) ( (*## ' + $ $ $ $ , $) ' (! ) $ ' ()# ( # '! ) () + " % " )( $ . $ (*'

# ' % ' , "!

%& *& + $)(

) # $ # $)

"" ' $

&'%# $ ( ) $

Cafe

CAMBER VILLAGE DRAFT SUPPLEMENTARY PLANNING DOCUMENT DECEMBER 2012

65

Wat we hieruit geleerd hebben‌ Camber heeft af te rekenen met een complexe combinatie van uitdagingen wegens zijn ligging, het hoge aantal bezoekers op piekmomenten, zijn seizoensgebonden economie en zijn unieke, beschermde omgeving. Hoewel alle betrokkenen in dit proces gewonnen waren voor positieve veranderingen, verschilden de individuele prioriteiten aanzienlijk. Wat de prioriteiten van de bewoners betreft: die verschillen volgens hun identiteit en de reden waarom ze in Camber kwamen wonen. Een groot aantal van de nieuwe woningen in White Sands, bijvoorbeeld, zijn buitenverblijven. Hoe staan de bewoners daar tegenover de natuuromgeving? Zijn ze er trots op, of beschouwen ze die als vanzelfsprekend? Voor vele andere bewoners is controle over het erg drukke verkeer op piekmomenten dan weer een topprioriteit. Het plan van aanpak dat hieronder opgelijst wordt illustreert de lessen die getrokken werden uit de grensoverschrijdende samenwerking aan dit project. De workshops die in het begin van het project georganiseerd werden, droegen in belangrijke mate bij tot het bepalen van de koers, terwijl ook de onderhandelingen met de

belangrijkste stakeholders ervoor zorgden dat er algauw gemeenschappelijke objectieven en prioriteiten werden vastgelegd. â– â– â– â–

â– â–

â– â–

â– â–

â– â–

133

Bereid het concept en het nodige bijkomende materiaal voor discussies voor. Organiseer workshops met mensen uit diverse disclipines (academici, studenten, professionals) en wees bereid om te brainstomen omtrent de discussiepunten. Breng de internationale verschillen in het denken rond stedenbouw in kaart en ga na of de verschillende aanpakken kunnen opgenomen worden in het project. Stel de nota met richtlijnen voor het Masterplan op en maak gebruik van workshops om commentaar en suggesties te verzamelen. Betrek de plaatselijke politici en gemeenschap van in het begin bij de gesprekken rond de voorstellen en vraag hen om feedback. Bespreek de verkregen feedback tijdens workshops en finaliseer de desiderata voor het Masterplan.


d e e l 3   B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

■■

■■ ■■ ■■

■■ ■■

Start de voorbereiding van het Masterplan; zorg ervoor dat het Masterplan de status van officieel beleidsplan krijgt. Voer de nodige research uit en breng alle elementen in kaart. Overleg met de lokale gemeenschap, politici en stakeholders. Stel het Masterplan op, koppel terug met de lokale overheid en relevante statutaire organen, vraag om feedback en breng de nodige aanpassingen aan indien nodig. Maak het definitieve plan klaar voor goedkeuring door de plaatselijke overheid. Publiceer het Masterplan en voer de nodige promotie bij alle stakeholders.

Conclusie Het Interreg IVA project bleek van uitzonderlijke waarde door het samenbrengen van stakeholders en het stimuleren van het debat en groepsgesprekken. De inbreng van onze partners uit Oostende gaf ons een nieuw zicht op het project en zorgde ervoor dat we lessen konden trekken uit hun eigen ervaringen. Dankzij de grensoverschrijdende workshops en de participatie en het engagement van de plaatselijke gemeenschap, kon de omvang van het Camber project aanzienlijk verbreed en verbeterd worden. Het uiteindelijke Masterplan vormt een blauwdruk voor de ontwikkeling en verbetering van deze badplaats. De interactie tussen professionals, academici en lokale verenigingen met werkervaring op het gebied van stadsplanning, kust- en groeninfrastructuur zorgde ervoor dat de oorspronkelijke vertrekpunten van het project werden herbekeken en leidde tot de conclusie dat een Masterplan voor Camber de juiste aanpak vormde. Het Masterplan maakt nu deel uit van het officiële beleidsplan voor de toekomstige ontwikkeling van Rother District in East Sussex. Dit project wordt ook besproken op pagina 121.

134


c as e 1 M a s t e r p l a n e n w a n d e l r o u t e s t e C a m b e r

135


deel 3 

136

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n


c as e 2 K i n d e r s p e e l t u i n i n E g e r t o n P a r k

Kinderspeeltuin in Egerton Park Bexhill-on-Sea | East Sussex [ GB ]

Egerton Park is een klein maar erg populair stadspark dat ontstond op het einde van de 19de eeuw, toen de zevende graaf De La Warr het kleine kustdorp Bexhill wilde omvormen tot een exclusieve badplaats. Het park werd aangelegd rond twee grote vijvers die het laagliggende, moerassige land moesten draineren. De vijvers vormden het focuspunt, waarrond in de loop der jaren andere zones en activiteiten werden toegevoegd.

137

25


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

Het park heeft een oppervlakte van zowat 55.000 m2 en ligt in een woonbuurt, op wandelafstand van de zeepromenade, de belangrijkste winkelstraten en het De La Warr Paviljoen (een beschermd gebouw dat nationale bekendheid geniet en tevens de belangrijkste attractiepool in Bexhill). In het park bevinden zich het museum van Bexhill, een familiaal leercentrum en een gebouw voor indoor bowling.

Situering van het project Het park is een plek voor ontspanning, bezinning en sociale ontmoetingen en biedt eveneens een aantal actieve en passieve recreatiemogelijkheden. De voorzieningen en installaties zijn in de loop der jaren veranderd. Vandaag vinden we er tennisvelden, een openluchtgym, een publiek bowlingveld en plezierbootjes. Alhoewel het steeds goed werd onderhouden, was het park rond de eeuwwisseling duidelijk toe aan een makeover: de belangrijkste infrastructuur diende vernieuwd te worden en er was ook nood aan moderne, innovatieve voorzieningen en diensten die beter pasten bij de 21ste eeuw. Het speeltuinproject was één van de verbeteringsprojecten die door de gemeenteraad werden goedgekeurd in overleg met de buurtbewoners, met als doel: de regeneratie van het park. Er bevond zich reeds een speeltuin in het park die niet alleen toeristen en bezoekers uit Bexhill maar ook uit nabijgelegen steden en dorpen lokte. Hoewel de speeltuin steeds erg populair bleef, begon hij toch duidelijke ouderdomsverschijnselen te vertonen en voldeed hij niet langer aan de plaatselijke behoeften. Het terrein bevatte speeltuigen voor jonge kinderen die verankerd waren in rubberen opper-

vlakten. Het geheel was omheind, had een erg beperkte speelwaarde en verwezenlijkte zijn potentieel niet. Ook op esthetisch vlak bleef het terrein in gebreke. Het project had als opzet het creëren van een toonaangevende kinderspeeltuin die de ‘traditionele’ gemeentelijke speelvoorzieningen achter zich zou laten om een uitnodigender, inclusieve en aantrekkelijke ‘tuin’omgeving te vormen, in dialoog met het omringende park.

Het speelterrein vóór de heraanleg.

Een samenwerking over de grenzen heen Dankzij het Interreg IVA 2 Zeeën project 21st Century Parks, in samenwerking met de Stad Oostende, werden een aantal workshops georganiseerd die experten de kans gaven een bijdrage te leveren tot het ontwerp van de nieuwe speeltuin. Bezoeken aan het Maria-Hendrikapark in Oostende gaven een inzicht in Belgische speel­installaties in groene ruimten. Tijdens de groepsgesprekken werden items besproken zoals de nood aan een holistische benadering die de onmiddellijke omgeving in het proces betrekt, de kenmerken van het park en het wijdere kustgebied, het

scheiden versus integreren van verschillende leeftijdsgroepen, bodemvorm en beplanting die de zintuigen prikkelen en een speelstimulans vormen, schuilplaatsen, de mate waarin speeltuigen moeten ingezet worden, materiaalkeuze en onderhoudskwesties. Een discussiepunt tijdens de workshops was de vraag of het noodzakelijk is een veiligheidsomgrenzing te voorzien rond het geheel of gedeelten van het terrein en welke alternatieven er bestaan voor hekken om grenzen af te bakenen. De deelnemers kwamen tot de constatatie dat er culturele verschillen bestaan wanneer het op het omheinen

138


c as e 2 K i n d e r s p e e l t u i n i n E g e r t o n P a r k

Ontwerpplan voor de nieuwe speeltuin, met overzicht van beplanting, te gebruiken landschapselementen en geselecteerde speeltoestellen.

van speelterreinen aankomt. De situatie in Groot-Brittannië verschilt van die in andere Europese landen, waar speel­terreinen die opgaan in het omringende groen of stadslandschap schering en inslag zijn. Allerlei initiatieven om het publieke speelaanbod in Groot-Brittannië te verbeteren benadrukken de laatste jaren steeds meer het creëren van minder steriele speelruimten die fysiek en visueel verbonden zijn met de omge-

ving en die meer diverse, verbeeldingrijke en stimulerende speelkansen aanreiken. Ontwerpen die uitdagingen en risico’s incalculeren in een veilige, gecontroleerde omgeving worden actief aangemoedigd. Dankzij een doordachte planning werd dit ook werkelijkheid in Egerton Park. De workshops en verder overleg met de lokale gemeenschap leidden tot een finaal ontwerp dat werkte met landschapselementen eerder dan met omheiningen.

De resultaten De transformatiewerken aan de kinderspeeltuin startten in april 2012. Op de nieuwe bomen en beplanting na was het terrein klaar in juli 2012. In augustus maakte de opening van de speeltuin deel uit van een grootschalig volksfeest. Zowat 5.000 enthousiaste kinderen, ouders en andere parkgebruikers, die maandenlang de vorderingen van het werk in ‘hun’ park hadden gevolgd, kwamen meefeesten tijdens ‘Party in

the Park’. Aan het openingsfeest ging een planningsproces van 18 maanden vooraf, waarbij de verschillende lokale gemeenschappen via allerhande artistieke projecten bij de lancering van de kinderspeeltuin werden betrokken. De speeltuin lokte gedurende de zomer en nazomer veel meer gebruikers dan oorspronkelijk was gepland, waardoor de site ook een zware testperiode doorstond.

139


deel 3

De meerderheid van de kinderen en ouders was opgetogen over de nieuwe tuin, hoewel een aantal onder hen bezorgd waren over het feit dat het terrein niet was

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

afgesloten door een omheining. Dit punt werd gedurende verschillende weken een ‘hot topic’ in de lokale media en diverse sociale netwerken.

Wat we hieruit geleerd hebben… De hieronder opgelijste aanpak maakt duidelijk welke lessen we uit onze grensoverschrijdende samenwerking getrokken hebben. De actielijst voor de Britse projecten in dit Interreg IVA verhaal omvat de volgende gemeenschappelijke punten: ■■ Zet het concept op papier en ontwerp plannen als basis voor de discussies. ■■ Organiseer workshops met mensen uit diverse disclipines: academici, studenten, professionals en wees bereid om te brainstomen omtrent de discussiepunten. ■■ Breng de internationale verschillen op het vlak van ontwerpen in kaart en ga na of de verschillende aanpakken kunnen opgenomen worden in het project. ■■ Stel de nota met richtlijnen voor het ontwerp op en maak gebruik van workshops om commentaar op deze nota te verzamelen. ■■ Betrek de plaatselijke politici en gemeenschap van in het begin bij de gesprekken rond de voorstellen en vraag hen om feedback. ■■ Bespreek de verkregen feedback tijdens workshops en

■■ ■■ ■■ ■■ ■■

■■ ■■ ■■

■■

finaliseer de desiderata voor het uiteindelijke ontwerp. Blijf overleggen met de lokale politici en gemeenschap om van de plannen een defintief ontwerp te maken. Maak een aanbesteding voor de werken en stel een projectplanning op. Vraag de nodige toelatingen en goedkeuringen aan. Start de werken op de site. Hou de lokale politici en gemeenschap op de hoogte van de vorderingen van het werk - ook van onvoorziene vertragingen of wijzigingen. Stel een promotieplan voor het project op. Geef het project een gezicht (zoals de innovatieve publieke speelsculpturen). Organiseer een reeks van evenementen die het project promoten en een beroep doen op de verbeeldingskracht van het publiek (de fotowedstrijd ‘Park Life’ en de ontwerpateliers voor kinderen). Open het project met een opvallend media-evenement (opening van de speelruimte, ‘Party in the Park’ en de Flotilla Parade).

Conclusie Dankzij de grensoverschrijdende workshops en de participatie van de plaatselijke bevolking groeide het project rond de speelruimte in Egerton Park uit tot een afgeronde verwezenlijking die de verwachtingen van het oorspronkelijke plan ver overtrof. De interactie tussen professionals, academici en lokale groepen die beslagen waren in het werken rond parken en groene infrastructuur zorgde ervoor dat uit het oorspronkelijke concept een project groeide dat op de enthousiaste bijval kon rekenen van bewoners en bezoekers. Het project resulteerde in de versterking en regeneratie van het park door er een groene ruimte voor de 21ste eeuw te creëren. Dit project wordt ook besproken op pagina 35, 95, 110, 124.

140

 Affiche en foto-impressies van de feestelijke opening van de vernieuwde speeltuin op 11 augustus 2012.


c as e 2 K i n d e r s p e e l t u i n i n E g e r t o n P a r k

141


deel 3 

142

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n


c as ase 2 1 P Ka i nrdk ee r ns v po e eolrt udi e n i n E g e rto n Pa r k

Ervaringstuin in Egerton Park Bexhill-on-Sea | East Sussex [ GB ]

In 1951 werd er een blindentuin aangelegd in het noordwestelijke gedeelte van Egerton Park. De tuin - vermoedelijk de eerste in zijn soort in Engeland - bestond oorspronkelijk uit een verhoogde boord die langs de parkrand liep en beplant was met een mix van eenjarige planten, kruiden en struiken.

143

3/


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

Plannen voor een 21ste-eeuwse ervaringstuin In de oorspronkelijke blindentuin werd in een later stadium langsheen de verhoogde boord een verhard pad aangelegd dat aansloot op een van de hoofdpaden die van west naar oost doorheen het park lopen. Het grasperk bezuiden de verhoogde boord wordt doormidden gesneden door een kort pad dat naar de schuilplaats leidt en maakt nu deel uit van de tuin. Het grasperk wordt omheind door een laag bakstenen muurtje dat langsheen het hoofdpad loopt en is afgezoomd met lavendel. Een groot deel van de beplanting is verouderd en biedt weinig zintuiglijke meerwaarde. De opzet van het project: een aantrekkelijke, gebruiksvriendelijke tuin creëren die alle zintuigen stimuleert. Een tuin waar álle parkgebruikers welkom zijn, niet enkel slechtzienden. Om dat doel te bereiken zal de vorm van de tuin moeten herbekeken worden, met als speciale aandachtspunten: toegankelijkheid, esthetiek, beplanting, materiaalkeuze, voorzieningen en landschapselementen. De volgende ervaringstuinen werden in een vergelijkende studie als voorbeeld gebruikt: ■■ de ervaringstuin te Hunstanton, Norfolk ■■ de ervaringstuin van de reflectie, Fareham Borough Council ■■ de multi-sensoriële tuin in het Delta Centre, Strawhill, County Carlow, Ierland ■■ de ervaringstuin in Clarence Park, St Albans, Hertfordshire ■■ de ervaringstuin in Victoria Park, Stafford Borough Council.

Hoewel álle tuinen de zintuigen kunnen prikkelen, worden in ervaringstuinen de planten en andere tuinelementen speciaal geselecteerd met het oog op een maximale zintuiglijke stimulering. Zieke of verzwakte personen kunnen terug levenskracht opdoen en zich fysiek, mentaal of spiritueel opnieuw opladen dankzij ervaringstuinen. Personen met één of meerdere defecte zintuigen kunnen hier extra van genieten omdat de waarneming via hun andere zintuigen doorgaans sterker is. Het weze hierbij wel gezegd dat ontwerpers er niet van mogen uitgaan dat zij de noden van de gebruikers kennen of weten hoe die gebruikers met de multi-zintuiglijke omgeving zullen omgaan. Werkpunten voor de ervaringstuin in Egerton Park ■■ de belevings- en ervaringswaarde van de bestaande blindentuin verhogen ■■ de zintuiglijke ervaringswaarde verder doortrekken naar de rest van het park ■■ meer mensen naar de ruimte lokken door ze toegankelijker en uitnodigender te maken ■■ een coherenter ontwerp maken voor dit deel van het park ■■ zorgen voor de aanwezigheid van water Beperkingen voor de ervaringstuin in Egerton Park ■■ een beperkt budget ■■ een beperkte ruimte waarbinnen moet gewerkt worden ■■ niveauverschillen ■■ de functies van aangrenzende delen van het park ■■ de nabijheid van een woonbuurt

Grensoverschrijdende kruisbestuiving In samenwerking met de Stad Oostende werden een aantal workshops georganiseerd die liefhebbers en experten terzake de mogelijkheid gaven een bijdrage te leveren tot het ontwerp van de ervaringstuin. Uit de groepsgesprekken van de workshops kwamen verschillende bemerkingen en suggesties naar voor. Iedereen was het erover eens dat de oorspronkelijke opzet van het project - een heraanleg van de bestaande tuin - te eng was en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan

de relatie tussen de tuin en de omringende parkzones in termen van uitzicht, functie en vorm. De deelnemers aan de workshop pleitten voor een holistische benadering, waardoor het hele park één zintuiglijk ervaringsparcours zou vormen. Een ander punt is de nabijheid van de aangrenzende kinderspeeltuin. Enerzijds hypothekeert die wel de rust en stilte van de ruimte, maar anderzijds maakt hij ook de interactie tussen bezoekers van uiteenlopende leeftijden en fysieke vaardigheden mogelijk.

144


c as e 3 E r v a r i n g s t u i n i n E g e r t o n P a r k

Lokaal overleg Aan de overlegmomenten namen vertegenwoordigers deel van de gehandicaptenvereniging van East Sussex (East Sussex Disability Association), de vereniging van blinden en slechtzienden van East Sussex (East Sussex Association of Blind and Partially Sighted People), het gehandicaptenforum van Hastings & Rother (Hastings &

Rother Disability Forum) en het seniorenforum van Rother (Rother Senior Forum), ondersteund door de ambtenaar voor gelijkheid van Rother District Council. Er werd een eenvoudig en kleurrijk plan opgesteld om de overlegronde te vergemakkelijken

De resulterende aanbevelingen ■■

■■

■■

■■

■■

De zitbanken dienen strategisch geplaatst te worden, zodat de gebruikers maximaal van de ruimte kunnen genieten. De ontwerpers dienen daarbij rekening te houden met de functie van de tuin. Vanop de zitbanken zullen gebruikers in alle rust van de tuin kunnen genieten, de activiteiten van andere bezoekers gadeslaan en een praatje slaan met passanten. Zoals in elke tuin, dienen planten geselecteerd te worden die zich goed voelen in deze specifieke omgeving. Een prioritair doel van de ervaringstuin is de interactie tussen bezoekers en planten aan te moedigen. Kleur, visuele textuur, vorm, beweging, licht en schaduw - het zijn allemaal elementen die het zicht stimuleren. Bloemen zijn een traditionele, effectieve manier om kleur aan het geheel toe te voegen. Planten met een interessante visuele textuur dragen eveneens bij tot de zintuiglijke beleving van de tuin. Actief luisteren in een tuin breidt ook het gebruik van de zintuigen uit en verbreedt zo de tuinbeleving. Vele planten produceren bij de minste bries een geluid. Ook dieren- en vogelgeluiden spreken de zintuigen aan. De reukzin werkt sterk emotioneel en associatief.

Geuren in de tuin kunnen voor een onuitwisbare zintuiglijke ervaring zorgen. Zoiets kan des te meer betekenisvol zijn voor slechtzienden. ■■ In een ervaringstuin worden bezoekers aangemoedigd om planten aan te raken. De keuze moet dus gaan naar planten die sterk genoeg zijn om regelmatig betast of gestreeld te worden. Een gazon waar mensen op kunnen liggen betekent in deze context ook een duidelijke meerwaarde. ■■ De smaakpapillen kunnen in een ervaringstuin gestimuleerd worden door eetbaar fruit, groenten en kruiden. Eetbare planten zorgen in dergelijke omgeving voor educatieve opportuniteiten; ze vormen ook een uitstekende aanleiding om herinneringen op te roepen of weetjes uit te wisselen over planten als voedsel in verschillende culturen. ■■ Water is een belangrijk element in de ervaringstuin. Naast het water zelf, kan de bezoeker ook genieten van het geluid en de beweeglijkheid van de fauna die door het water aangetrokken wordt. Om zijn potentieel in termen van horen en aanraken maximaal waar te maken, dient het water volledig toegankelijk te zijn.

Het ontwerp in een paar punten ■■

■■ ■■ ■■ ■■

Verlaging van de verhoogde boord om de beplanting bereikbaar te maken voor rolstoelgebruikers en kinderen. Herbeplanting van bestaande beplante zones en het aanleggen van nieuwe beplante zones. Aanpassingen aan verharde oppervlakten. Een verbeterde visuele en fysieke link tussen de verschillende onderdelen van de tuin. Het vrijwaren van de intimiteit van de ruimte.

145


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

Signalisatie Plantenlabels en plattegronden in braille worden voorzien. De mogelijkheid van een audio-gids wordt eveneens onderzocht, om informatie te leveren aan slechtzienden en mensen die geen braille machtig zijn.

Wat we hieruit hebben geleerd… ■■ ■■

■■

■■

■■

Zet het concept op papier en ontwerp plannen voor de groepsdiscussies. Organiseer workshops met mensen uit diverse disclipines: academici, studenten, professionals en wees bereid om te brainstomen omtrent de discussiepunten. Breng de internationale verschillen op het vlak van ontwerpen in kaart en ga na of de verschillende aanpakken kunnen geïntegreerd worden in de projectontwerpen. Stel de nota met richtlijnen voor het ontwerp op en maak gebruik van workshops om commentaar op deze nota te verzamelen. Betrek de lokale politici, gehandicaptenverenigingen en bevolking van in het begin bij de gesprekken rond de

■■ ■■

■■ ■■ ■■ ■■

■■

Conclusie De interactie tussen professionals, academici en lokale verenigingen met werkervaring rond publieke toegankelijkheid en infrastructuur zorgde ervoor dat het oorspronkelijke restauratieconcept evolueerde naar een project dat bijdraagt tot de regeneratie en versterking van het park door het creëren van een ervaringstuin voor de 21ste eeuw. De tuin, die toegankelijk is voor alle parkgebruikers, zorgt voor een verbeterde visuele en fysieke link tussen de verschillende tuinzones in dit noordelijke parkgedeelte. De intimiteit van de ruimte blijft tegelijkertijd wel behouden. In een latere fase zal de toevoeging van speelse en sculpturale elementen zorgen voor de integratie van de twee aangrenzende parkprojecten. Vanuit deze kern zal de zintuiglijke beleving van het park in zijn geheel zich verder ontwikkelen. Dit project wordt ook besproken op pagina 105.

146

voorstellen en vraag hen om feedback. Bespreek de verkregen feedback tijdens workshops en finaliseer de desiderata voor het uiteindelijke ontwerp. Blijf overleggen met de lokale politici, gehandicaptenverenigingen en bevolking om van de plannen een defintief ontwerp te maken. Maak een aanbesteding voor de werken en stel een projectplanning op. Vraag de nodige toelatingen en goedkeuringen aan. Start de werken op de site. Hou de lokale politici, gehandicaptenverenigingen en bevolking op de hoogte van de vorderingen van het werk - ook van onvoorziene vertragingen of wijzigingen. Stel een promotieplan voor het project op.


c as e 3 E r v a r i n g s t u i n i n E g e r t o n P a r k

Sneuvelontwerp voor de heraanleg van de ervaringstuin, gebruikt als startpunt voor de workshops. De oorspronkelijke blindentuin in de jaren 1950.

Het grasveld van de tuin, vóór de heraanleg.  De tuin na de heraanlegwerken, klaar voor de nieuwe beplanting (maart 2013).

Aangepast ontwerpplan, met uit te voeren ingrepen en beplantingsaanwijzingen.

147


deel 3 

148

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n


c a s e 1 Pa r k e n vo o r d e

Het Groen Lint Oostende | West-Vlaanderen [ B ]

Het project ‘Groen Lint’ is gestart vanuit een politieke vraag om de groenzones aan de westkant van Oostende (de Nieuwe Koers en het Duinenkerkje) in te richten en toe te voegen aan het stedelijk weefsel. Deze wens van de beleidsmakers bleek bij nader inzien geen eenvoudige ontwerpoefening.

149

4~


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

Vooraleer we een ontwerp konden maken voor het invoegen van het Duinenkerkje en de Nieuwe Koers in het stedelijk weefsel drongen zich een paar vragen op over de functies die we willen geven aan die ruimten aan de westrand van Oostende. Met andere woorden: welke groene ruimten hebben de stedelingen van de 21ste eeuw nodig? Verder werd er nagegaan in welke mate deze groenzone verbonden kon worden met de andere groenzones die eveneens aan de rand van Oostende gelegen zijn. Hoe maken we een verbinding met bijvoorbeeld de oefen­ renbaan, de schorre, het stadsrandbos, het krekengebied, enzovoort?

In de zoektocht naar een antwoord ontstond de idee van het Groen Lint. Om dit studiewerk grondig te kunnen uitvoeren werd er gezocht naar de nodige fondsen en actoren. Door de opstart van het Interreg IVA 2 Zeeën project ‘21st Century Parks’ kregen we de kans om het project verder te ontwikkelen in samenwerking met onze Engelse partner en met externe deskundigen.

Projectdoelstellingen en missie Opmaak van een ontwikkelingsvisie en -strategie: ■■ Uitspraken formuleren over een structuur voor de stad die ook haar landschappelijke randen opneemt. ■■ Uitzetten van een langetermijnvisie voor de ontwikkeling van een landschap van de 21ste eeuw. Hierbij is het landschap een structurerend onderdeel van de stads- en gebiedsontwikkeling. Hoe kunnen we de natuurkrachten interpreteren en aanwenden/ integreren om tot een duurzame ontwikkeling te komen? ■■ Het vrijwaren van het potentieel van de rafelranden op korte termijn. Wanneer er in de toekomst

ruimteclaims gemaakt worden op bepaalde sites zal de algemene visie als een toetsingskader dienen. Welke ontwikkelingen kunnen er al dan niet komen? Daarnaast beogen we ook de integratie van sites waar er al effectief plannen uitgewerkt zijn binnen het grotere geheel, in een soort bijkomend kader. ■■ Het verder definiëren van de identiteit van de verschillende deelgebieden en tegelijk de samenhang ervan bewerkstellingen. ■■ Implementeren van een innovatief en duurzaam programma in de groene rand van de stad.

Workshops Tijdens de eerste workshop werd er vooral gedebatteerd over de identiteit van het Groen Lint. Hoe krijgen we een eenheid in de groene randzones van de stad Oostende? En is het wel aangewezen om er een eenheid van te maken? Verder werd er ook gedebatteerd over het communicatietraject, mobiliteit, connecties op verschillende schalen, kunstintegratie en over de noodzaak om een projectteam samen te stellen. Het projectteam dat uiteindelijk werd opgericht is multidisciplinair en bestaat uit het AGSO (Autonoom Gemeentebedrijf Stadsvernieuwing Oostende), de gemeentelijke diensten communicatie, stedenbouw, openbaar domein en een kunstcurator.

Belangrijkste meerwaarde van de eerste workshop was ongetwijfeld de vraag hoe duurzaamheid en klimaats­ verandering deel zouden uitmaken van het project? Tijdens de tweede workshop ontstond de idee van een tweeledig artistiek voortraject, met name de samenwerking met een kunstfotografe en een schrijver, die met hun artistieke bijdragen een ware blikopener op het gebied kunnen geven. (zie pagina 154-155) Wat het facet duurzaamheid betreft werd besloten om met het wetenschapspark/incubator Greenbridge (www.greenbridge.be) samen te werken. Verder werd ook het voorstel geformuleerd om de industriezone van Plassendale mee op te nemen in het

150


c as e 4 h e t g r o e n l i n t o o s t e n d e

Groene infrastructuur als een halssnoer rond de stad GROENEDIJK

OOSTEROEVERDUINEN PARK+BIKE

PARKBOS 13

14

‘T EILANDJE 15

‘T PADDEGAT

12

PARK+BIKE

Schematisch routeoverzicht van het Groen Lint, met de 15 deelgebieden/stopplaatsen.

Een samenvattende definitie van het Groen Lint:

Groen Lint. Hoe kunnen we dit industriegebied een groene dimensie geven? Ten slotte werden de informatiedragers besproken die voor het Groen Lint zouden moeten ontworpen worden. Tijdens de derde workshop, die bestond uit drie lezingen, werd er voornamelijk gefocust op duurzaamheid, groenonderhoud en stedelijke landbouw en wat deze thema's betekenen voor het Groen Lint. Tot slot werden de resultaten van de drie workshops geïntegreerd in de projectdefinitie van het Groen Lint. Deze projectdefinitie vormde de basis van de open oproep die georganiseerd werd voor dit project, in samenwerking met de Vlaams Bouwmeester. Van de 60 sollicitanten – interdisciplinaire teams, die de opdracht wilden uitvoeren – werden uiteindelijk vijf teams geselecteerd die een voorstel mochten formuleren. Voor Vlaanderen was deze opdracht eerder uitzonderlijk. Er is wellicht nooit eerder een opdracht uitgeschreven waarbij teams de kans kregen om op zo’n grote schaal na te denken over landschappen in de omgeving van een stad. Vandaar ook de brede interesse die uit binnen- en buitenland voor deze oproep werd getoond. De uiteindelijke projectdefinitie is een lijvig document geworden, waarbij alle stedelijke diensten een hoofdstuk schreven. Wat kan het Groen Lint betekenen voor Jeugd, Sport, Samenleven, Economie, Natuur, Noord-Zuid allianties, enzovoort.

Oostende wordt vooral geassocieerd met zijn compacte stadscentrum en met de zee. Dat het centrum omgeven is door zeven stadswijken en door een gordel van diverse kwalitatieve landschappen is minder bekend. De sterke stedenbouwkundige structuur met integratie van groene ruimtes – vormgegeven onder impuls van Leopold II – vervaagt naar het buitengebied toe in typische ‘rafelranden’. Het Groen Lint is een ambitieus project dat een nieuwe betekenis wil geven aan de groengebieden en landschappen omheen de stad. Het wil in de lengterichting parken, bossen en groengebieden verbinden tot een groen kralensnoer rond de stad en in de breedterichting de verstedelijkte rand verknopen met het open landschap. De achterkant van de stad moet een tweede voorzijde worden. Het Groen Lint wordt een nieuwe stedenbouwkundige drager voor de Stad waarop een breed, innovatief en duurzaam programma kan worden geënt. De sleutelwoorden hierbij zijn: landschap, ontsluiten, verbinden, duurzaamheid, klimaatverandering, innoveren, verrassen, recreatie, kunst, beleven, inspireren, gezonde voeding, waterretentie, educatie, natuurontwikkeling, ontdekken en erfgoed. De maatschappelijke betekenis van het Groen Lint is groot. Het beantwoordt niet alleen aan de actuele groenbehoeften van de stadsbewoners, het zorgt ook voor een toegevoegde waarde op toeristisch-recreatief vlak.

151


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

SPEECH Doorluchtige Koningin, Is dat erg? Koningin klinkt zo elitair, en van elitair krijgen we de tijd van vandaag aambeien. Sorry dat ik het zo plastisch uitdruk, Koningin, maar u weet natuurlijk ook dat wij, Oostendenaars, altijd een beetje ons wilde zeebloed hebben behouden. Iedereen die hier in de haven aankwam, heeft iets van zijn avontuurlijkheid en ruwheid en geestigheid aan ons doorgegeven. Wij hebben graag een grote mond, omdat we vinden dat iemand die stil spreekt en stil lacht niet weet wat leven, leute en ambiance zijn. En wij lachen zo graag, Koningin. Wij lachen zo graag met u en met onszelf. Wat heeft een mens anders aan zijn leven, Koningin, als hij niet kan lachen? Wat is er aan het leven als het niet bruist? En het minste dat een mens van Oostende kan zeggen, is dat het hier bruist. Soms kookt het hier over, maar zo zijn we. Niets aan te doen.

Herkent gij zelf uw naam nog? Die naam van lang geleden? Wat is er met u gebeurd? Met ons? We leven in een tijd waarin koningen, koninginnen, prinsen en prinsessen terug moeten naar waar ze vandaan komen: naar de sprookjes. En tegelijk hebben we in deze tijden meer dan ooit nood aan sprookjes. Dat soort tegenstrijdige tijden, daar leven we in, Koningin. Wij, de middenstanders en de aannemers en de vissers en de skaters en de kitesurfers en de hoteliers en de krabbenvangers en garnaalpellers, wij hebben u zien veranderen. Er was een tijd dat u vol juwelen hing. Ons Genie, Leopold met de witte baard, versierde u met een Koninklijk Chalet, met Venetiaanse gaanderijen, met een Royal Yacht Club en de Petrus- en Pauluskerk, het kon niet op, kortom: Leopold gaf u, en ons, plekken waar we zonden konden begaan en plekken waar zonden ons vergeven werden – wij hadden tussen ons gezegd en gezwegen altijd een lichte voorkeur voor de zondige plekken. Er bestaan foto’s van Leopold met de sjah van Perzië op de Wellington en aan hun blik kun je zien hoe de sjah naar de paarden en onze vorst naar de vrouwen keek. Foto’s van Leopold, wandelend over de dijk, slank, sjiek, met een elegante wandelstok in zijn handen terwijl visserskinderen met open mond naar zijn baard keken. Of een foto waarop hij onder een tros bloemen zit, al op leeftijd, over zijn licht opbollende buik een gouden ketting voor zijn gouden horloge, met de blik van een oude deugniet. Waar is de tijd dat de adellijke heren en dames uit Engeland, Italië, Spanje, Griekenland en Frankrijk hier in hun glanzende koetsen reden? Dat politiekers, wetenschappers en ingenieurs hier kwamen discussiëren. Dat Stanley over Congo kwam vertellen in het Koninklijk Chalet? Congo, het persoonlijke goudreservoir van Leopold waarmee hij u, Koningin, van kop tot teen onder de juwelen hing. (Soms leken die juwelen op druppels bloed, maar daar gaan we het hier niet over hebben.)

Maar omdat wij, Koningin, in het geheim een heel klein beetje heimwee naar u hebben, hebben wij het volgende bedacht: laten we rond onze stad, van Raversijde tot het Duinenkerkje, van de Nieuwe Koers, naar de Schorre en het Geuzenbos, via de kreken naar de Zwaanhoek en Plassendaele, ’t Paddegat en Spuikom, Parkbos,’t Eilandje en Groenedijk, tot aan de Oosteroeverduinen en Fort Napoleon en ten slotte weer tot aan ons zeetje, ons geliefde zeetje... Laat ons daar, om u en vooral onszelf plezier te doen een nieuw kroontje vlechten van planten en bloemen en struiken en bomen. En laat ons dat weelderige, welriekende, wellustig groene kroontje op uw hoofd zetten zodat u opnieuw Koningin kan worden genoemd. En zodat wij, ter uwer ere en voor ons eigen plezier in de winter, de lente, de herfst en de zomer, vertrekkend van Raversijde in een grote cirkel rond onze stad, met de fiets of te voet, in het groen kunnen zitten kijken naar de vogels die elk jaar naar het Zuiden trekken of van het Zuiden terugkeren. En laat ons daar dromen, of als het echt moet joggen en fietsen, en nog liever barbecuen en – een glas heffend – naar de paarden kijken of naar de zeilers op het Spuikom. Helemaal in het groen rond Oostende. Om, als we dan weer aan het zeetje, ons zeetje, gekomen zijn, in het water te gaan staan en met de woorden van een van onze grote filosofen te zingen: I wanna swim with you / in the moonlight / Je veux nager / nager avec toi / in the moonlight.

De tijden zijn veranderd, en misschien is dat niet erg. We zijn allemaal veranderd, want wie niet verandert is dood. We zijn iets minder adellijk geworden, we hebben iets minder manieren en maniertjes. Alles hebben we gekend: vissers, schaapherders, overstromingen, belegeringen en plunderingen, Duitse duikboten en bommen van de Britten. En na de oorlog: de bombardementen van de aannemers die ongeveer elk belle-époquehuis op de dijk als een rotte tand uittrokken en vervingen door appartementen. Koningin, uw naam werd vervangen door... Stad aan zee.

Tekst: Peter Verhelst

152

 Het artistieke voortraject: een tekst van auteur Peter Verhelst en beelden van fotografe Katrien Vermeire. 


c as e 4 h e t g r o e n l i n t o o s t e n d e

153


deel 3

Het project maakt van Oostende een groene, leefbare stad aan zee, een aantrekkelijke woon- en werkplek voor jonge gezinnen. Het Groen Lint bestaat uit een ‘veelheid’ aan landschappen (duin, polder, akkers, krekengebied, stadsrandbos, natte weilanden) en heeft een ‘veelheid’ aan functies. De uitdaging is deze verscheidenheid te bewaren in de zoektocht naar samenhang. Het Groen Lint is niet alleen een ‘recreatieve rode loper’ (fiets- en wandelpad) die de verschillende zones met elkaar verbindt, een leesbare huisstijl en een sterk merk. Het is ook een structurerende groenblauwe drager voor de stad en een antwoord op de vraag naar publieke groene ruimten in de 21ste eeuw. De Stad Oostende ondertekende het Convenant of Mayors, een burgemeestersconvenant waarin steden zich engageren om verder te gaan dan de energiedoelstellingen die de EU heeft vooropgesteld in de 20/20/20 –strategie. Het Groen Lint is een belangrijk project om de beleidsvisie van de Stad inzake duurzaamheid te implementeren. Diverse facetten van duurzaamheid vormen de ‘groene draad’ in het project: mobiliteit, klimaatverandering, energie, duurzame voeding, natuurontwikkeling en -educatie en de Noord-Zuid link. In de vierde workshop lag het accent op de partner­ projecten van Rother District. Studenten van de Hogeschool Gent formuleerden suggesties voor de renovatie van Egerton Park en voor het masterplan Camber.

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

In juli 2012 werd een ontwerper aangesteld om het masterplan van het Groen Lint uit te werken: TV Technum (Gent) / ADR Architects en Georges Descombes (Zwitserland). Tijdens de vijfde en zesde workshop werden de uitgewerkte plannen en de ontwikkelingsvisie en -strategie van het Groen Lint geëvalueerd. Tijdens deze workshops werd ook de inhoud van de voorliggende best practice guide ‘Park voor de toekomst’ besproken en kreeg het afsluitende congres van 25 april 2013 stilaan vorm. Het uiteindelijke masterplan dat Technum/ADR Architects en Georges Descombes uitwerkten bestaat uit verschillende elementen: ■■ de aanleg van nieuwe fietsverbindingen en aansluiting met de verschillende wijken ■■ plaatsgebonden ingrepen: aanleg van nieuwe platformen, passages, plateaus, tuinen, waterboorden en dreven ■■ het aanduiden van drie strategische gebieden: Les Hortillonages, de Nieuwe Koers en de Gouwelozekreek. Deze zones zullen verder uitgewerkt worden in samenwerking met de stakeholders (bijvoorbeeld: de luchthaven, polderbestuur, VMM, ANB, scholen en particulieren). De stad Oostende is immers vaak geen eigenaar van deze gebieden en heeft geen beslissingsbevoegdheid over specifieke materies zoals water en bos.

Conclusie Dankzij de samenwerking met onze Engelse partner en pelijke urbanisatie, waarbij het landschap de drager wordt de extra Europese budgettaire middelen werd dit project van verdere stedenbouwkundige ontwikkelingen. naar een hoger niveau getild. De groene ruimten langs Dit project wordt ook besproken op pagina 20, 35, 37, de rand van Oostende worden niet langer beschouwd als 39, 77, 119, 122 en 123. restruimten maar zijn een tweede stadsfaçade geworden. De oorspronkelijke sleutelbegrippen –natuur, natuurontwikkeling, erfgoed en zachte recreatie– werden aangevuld met relevante hedendaagse thema’s zoals stedelijke landbouw, energie, waterretentie en mobiliteit. Een greep uit de vele schema's, registraties, schetsen en ontwerpvoorstellen die Het Groen Lint is uiteindelijk ons antwoord geworden op in het kader van het masterplan st de vraag: ‘Wat ís een ‘21 Century Park?’ Groen Lint gemaakt werden:  1. Computersimulatie van de De voorstelling van het Groen Lint in Brighton tijdens de driedubbele dreef ter hoogte van de Planning and Research Conference in april 2012 en in New Karperstraat in het Geuzenbos 2 Doorsnede van de zone luchthaven, York op de internationale Urban Parks Conference in juli Torhoutsesteenweg en Les Hortillonages 2012 plaatsten het project in een internationaal kader en 3. Schets voor een dreef in het sportpark ste 4. Foto van de Oosteroeverduinen maakten duidelijk dat urbanisatie in de 21 eeuw evolu5 en 7. Foto's van het Paddegat eert naar een landschap6. Het “metroplan” (the Circular Line): een circulair overzicht van de verschillende Geïnteresseerden kunnen de voortgang van het Groen elementen van het Groen Lint Lint project volgen via www.oostende.be/groenlint

154

8. Schets voor waterboorden Noord Ede (Bredene) 9. Overzichtskaart van het Groen Lint


1

c as ase 4 1 P h ae rt k g er n ove o n olri ndte o o s t e n d e

2

3

4

119

5

6

8

7

9

155


deel 3 

156

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n


c a s e 1 Pa r k e n vo o r d e

Het Duinenkerkje Oostende | West-Vlaanderen [ b ]

Het gebied rond het Duinenkerkje is één van de groene kralen in het Groen Lint van Oostende, gelegen op de overgang tussen duin en polder. Het gebied is ongeveer 12 hectare groot en wordt momenteel voornamelijk gebruikt als landbouwgrond. In overeenstemming met het bestemmingsplan wordt deze zone in de toekomst een natuurgebied.

157

5


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

Belangrijke delen van het gebied rond het Duinenkerkje (dat als werktitel 'Ensorpark Noord' meekreeg) zijn geselecteerd als landschappelijk waardevol en het Duinenkerkje en omgeving zijn beschermd als cultureel erfgoed. James Ensor, een van de bekendste Vlaamse schilders die actief was op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, schilderde deze plek in ons collectief geheugen. Zijn graf naast de kerk is een belangrijke getuige van zijn leven en werk in Oostende.

Projectdoelstellingen De opzet van het project is het creëren van een groene ruimte die respect heeft voor het culturele erfgoed, de landschappelijke relicten en de specifieke natuurwaarden

van dit gebied tussen duin en polder. Door de inrichting van de ruimte moet toegankelijkheid voor een zachte vorm van recreatie en natuurbeleving mogelijk worden.

Workshops Tijdens de eerste workshop werd een eerste ontwerp­ schets voorgelegd als startpunt voor de discussie. De algemene conclusies van de eerste workshop: ■■ De elementen die de site haar identiteit verlenen dienen versterkt te worden. De focus ligt daarbij op het Duinenkerkje met zijn begraafplaats, de omheining van de oude pastorij en het graf van Ensor. Ook de plek in de duinen waarvan Ensor verschillende schilderijen maakte speelt een belangrijke rol. ■■ Het huidige gebied heeft niet zozeer een ecologische dan wel een culturele landschapswaarde. De rol die de natuur hier speelt zou kunnen versterkt worden. ■■ De site moet toegankelijker gemaakt worden. De looplijnen en de ontsluiting van het terrein enten zich daarbij bij voorkeur op het historische lijnenspel van de akkers. ■■ Het Duinenkerkje vervult een belangrijke rol als startpunt van het Groen Lint. Het is ook het eerste project van het Groen Lint dat zal gerealiseerd worden. Een logische strategie, want het Groen Lint heeft een sterk startblok als het Duinenkerkje nodig aan de kustlijn (waar zich de grootste concentratie aan recreatieve bezoekers bevindt). De evolutie van het project na de eerste workshop: ■■ Fasering van het project, in functie van de verschillende zones die vanaf 2012 aangepakt worden door de Stad Oostende. Dit zijn om te beginnen de zones die reeds stadseigendom zijn, zoals de omgeving van het Duinenkerkje en de Dorpsstraat. De ontwikkeling van

de overige zones zal later volgen, wanneer we een duidelijker zicht hebben op het geheel van het Groen Lint. Dit project wordt ook besproken op pagina 37. ■■ Heraanleg van de Dorpsstraat, met een nieuw plein voor het Duinenkerkje en een apart voet- en fietspad. ■■ De aanleg van de paden doorheen het terrein en de locatie van de natte natuurontwikkeling voegen zich volledig binnen de historische landschapsstructuur. ■■ Installatie van een fysiek ‘startpunt’ op de dijk ter hoogte van het Duinenkerkje: het kunstwerk ‘Ik, James Ensor’ van de Zwitserse kunstenaar Daniel Spoerri. Spoerri reconstrueerde Ensors atelier in brons. De conclusies van de tweede workshop: ■■ De deelnemers aan de workshop focusten op de elementen die het park zijn identiteit verlenen en bogen zich op detailniveau over de omgeving van het Duinenkerkje, met de begraafplaats, het graf van Ensor en de muur van de oude pastorij met daarachter de moestuin. ■■ Deze site heeft een grote historische en culturele waarde. Om het erfgoed volledig tot zijn recht te laten komen dienen de ontwerpplannen met de nodige omzichtigheid en fijngevoeligheid opgesteld te worden. Voyant nieuw design is hier uit den boze. ■■ Geef een interpretatie van de historische overblijfselen. De begraafplaats kan bijvoorbeeld opnieuw omsloten worden als een ‘campo santo’. Het hoeft echter geen letterlijke reconstructie te worden: de lage muur kan op sommige plaatsen open blijven. ■■ Integreer kunstprojecten. Het werk van James

158


c as e 5 H e t D u i n e n k e r k j e o o s t e n d e

Ensor is nog steeds een belangrijke inspiratiebron voor hedendaagse kunstenaars. Een ‘artistieke’ reconstructie van het landschap door de ogen van Ensor behoort tot de mogelijkheden. Of de evolutie en de kleuren in Ensors werk zouden vertaald kunnen worden in een modern kunstwerk of in een lentebloemenbed rond zijn graf. ■■ In dit gebied staat de recreatieve bezoeker doorgaans centraal, en niet de bewoner. Het project zou een aanzienlijke meerwaarde krijgen door een participatieronde voor de plaatselijke gemeenschap op te zetten omtrent de invulling van de publieke ruimte ten zuiden van de begraafplaats. Dit zou een grotere betrokkenheid bij de bewoners van de buurt creëren. Met de ingrediënten van de workshop is een werkschets opgesteld, met acht focuspunten die op korte termijn aangepakt worden. 1. De installatie van Daniel Spoerri’s kunstwerk ‘Ik, James Ensor’ op de dijk, ter hoogte van het Duinenkerkje. 2. De inrichting van de begraafplaats als een ‘campo santo’. 3. De restauratie van de muur rond de ‘campo santo’. 4. De moestuin van de oude pastorie (en klooster) betrekken bij de site. Nu is die volledig afgesloten en geïsoleerd. Benadrukken van de sociaalmaatschappelijke waarde. Visueel (en fysiek) toegankelijk maken van de moestuin. Integratie van de begrenzing. Doorsteek naar de Duinpanne. 5. Uitdiepen van de oude omwalling rond de oude pastorie en klooster. Stimulatie van natte natuurontwikkeling. Ontsluiting naar de Duinpanne. 6. Een ‘vista’ op de plek waar Ensor het Duinenkerkje meermaals schilderde. Een hedendaagse artistieke interpretatie van deze cultuurhistorische dimensie van de natuur. 7. Multifunctionele ruimte voor de wijk, met een laag dynamisch gebruik. Bijvoorbeeld, een weide die tijdelijk kan gebruikt worden voor een wijkfeest, rommelmarkt, speeldag,… Hiervoor is reeds een participatieproces opgestart in samenwerking met de dienst communicatie/samenlevingsopbouw. 8. Herinrichting van de Dorpsstraat, met een plein voor de kerk. Samenhang van materialen en texturen voor het kerkplein en de verharding van de begraafplaats, moestuin, …

Computersimulatie site Duinenkerkje, met nadruk op natte natuurontwikkeling

Foto van de recente heraanleg Dorpstraat: de parkeerplaats werd omgevormd tot een verblijfsruimte

Overzicht van de schapenweide en zones voor natte natuurontwikkeling Schets voor een platform ter hoogte van het Duinenkerkje, als mogelijke plek voor buurtfeesten, evenementen, kindvriendelijke activiteiten etc.(Technum-ADR Architects en Georges Descombes)

Dit project wordt ook besproken op pagina 37. Doorsnede van de zone Duinenkerkje

159


deel 3 

160

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n


c a s e 1 Pa r k e n vo o r d e

Nieuwe Koers Oostende | West-Vlaanderen [ b ]

In het gewestplan van Oostende hebben ten westen van de stad en ten noorden van de luchthaven twee aaneengesloten gebieden een parkbestemming gekregen, met een gezamenlijke oppervlakte van ruim 35 hectare. Een gedeelte daarvan is vandaag in landbouwgebruik, een ander deel omvat de oefenrenbaan.

161

6


deel 3

B e st P r ac t i c e pa r k p r o j e c t e n

De bestemde parkgebieden van de Nieuwe Koers zijn op dit ogenblik weinig toegankelijk en worden slechts sporadisch gebruikt. De Duinkerkseweg tussen de luchthaven en de parkgebieden heeft, in verhouding tot zijn gebruik en functie binnen het wegennet, overdreven afmetingen. De parkgebieden vormen de overgang tussen het bebouwde gebied en de luchthaven, met zijn grotendeels open uitzicht dat overvloeit in de polders.

Projectdoelstellingen De parkgebieden flankeren een deel van het Groen Lint. De stad wil nu het potentieel van deze bestemde parkgebieden verkennnen om ze een functionele rol te laten spelen in het stedelijk weefsel. Rekening houdend met de oppervlakte van het gebied wordt gezocht naar functies die de zone kunnen invullen. Door de nabijheid van de luchthaven zijn er echter een aantal randvoorwaarden met betrekking tot hoogte, reflectie, lichtverstoring en elementen die het

opstijgen en landen van vliegtuigen kunnen hinderen. De stad is onder andere op zoek naar plekken voor het opstarten van een CSA project (community-supported agriculture), om een sterrenwacht in te planten, voor grootschalige evenementen, enzovoort. Er moet worden nagegaan welke functies het gebied kan herbergen en in hoeverre ze compatibel zijn met het beoogde groene karakter op wijk-, stedelijk en regionaal niveau.

Workshops Tijdens de eerste workshop werd vooral gedebatteerd over de identiteit die we willen geven aan de plek. Het Groen Lint verbindt diverse plekken die elk een eigen identiteit bezitten en/of kunnen krijgen. Het gebied rond het Duinenkerkje is meer verbonden met de natuur, het gebied rond het sportpark ‘De Schorre’ met sport. De parkgebieden rond de oefenrenbaan kunnen een link leggen met agrarische activiteiten en met de ruitersport. Sleutelwoorden die we onthielden uit de eerste workshop zijn onder andere interactiviteit, betrokkenheid en ­ontwikkeling, poldergevoel, deel zijn van, werkende landschappen, voedselproductie, moestuin – demonstratietuin, ‘community and landtrust’. Hoewel we oorspronkelijk enkel focusten op het westelijk parkgebied volgde al gauw de conclusie dat we het groter geheel in het denkproces moesten betrekken. De suggestie om de plek te voorzien van een gebouw werd meegenomen in het verdere denkproces. Tijdens de tweede workshop werd vooral nagedacht over de mogelijkheden van een CSA project. De nabijheid van de luchthaven werd echter als een factor ervaren die wellicht moeilijk te verzoenen valt met de idee van

gezonde voedselproductie. De deelnemers waren het er wel over eens dat een aantrekkingspunt noodzakelijk is om het gebied uitnodigender te maken. In de derde workshop werd hierop verder gewerkt. De mogelijkheid om een ‘Astrolab’ in te planten biedt kansen om naast de link met de luchthaven ook een link te maken met de natuurelementen - hetgeen geïntegreerd kan worden in de parkaanleg. De luchthavengebouwen zouden daarbij aanvullende functies kunnen vervullen. Het CSA-scenario werd voor deze plek geschrapt. De omgeving van de kinderboerderij, vlakbij het sportpark en de hoeve van Buitengoed Cvba, lijkt hiervoor beter geschikt. De suggesties om de oefenrenbaan op te waarderen en in te richten voor een intenser gebruik door het creëren van meer mogelijkheden voor paardensport vormden een waardevolle denkpiste. Het openbreken van het gebied naar de aanpalende woonwijken toe en het functioneel inbedden in circuits voor ‘zachte’ verplaatsingen zullen sterk bijdragen tot de aantrekkelijkheid en een intenser gebruik van dit bestemde park.

162


c as e 6 N i e u w e K o e r s o o s t e n d e

Wat we hieruit geleerd hebben‌ Het denkproces heeft heel wat waardevolle ideeÍn opgeleverd. De workshops hebben ons een heldere kijk gegeven op het gebied en hebben zijn plaats binnen het Groen Lint verduidelijkt. Al deze elementen hebben hun

weg gevonden naar de projectdefinitie die opgesteld werd in het kader van de open oproep voor dit projectgebied. Dit project wordt ook besproken op pagina 77.

Schets voor een dreef in de zone Nieuwe Koers (Technum-ADR Architects en Georges Descombes)

Overzichtsplan met zoom-in op de zone Nieuwe Koers, gemaakt in het kader van het masterplan Groen Lint (Technum-ADR Architects en Georges Descombes)

Overzichtsplan van het Groen Lint, met afbakening van de zone Nieuwe Koers (Technum-ADR Architects en Georges Descombes) Foto van de oefenrenbaan

Luchtfoto met ontwerpschets voor workshop Voorstel van de sterrenwacht Oostende voor een nieuw gebouw in de Nieuwe Koers

163


2 1 st C e n t u r y P arks

21 Century Parks st

een

slotb eschouwing

164


een slotbeschouwing

Het internationale 21st Century Parks project bracht twee overzeese kustpartners samen die beide de leefkwaliteit in hun omgeving willen optimaliseren door de aanleg, het gebruik en de toegankelijkheid van hun publieke open ruimte te verbeteren. De beschikbaarheid van hoogkwalitatieve groene ruimten wordt vandaag algemeen erkend als een belangrijke (o.a. economische) troef – vooral in kuststeden – en draagt in belangrijke mate bij tot de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van die steden. Vanuit de overheid wordt ook steeds meer belang gehecht aan een gezonde, actieve levensstijl én aan het aanbod van publiek toegankelijke groenruimte dat daar nauw mee gelinkt is. Een geslaagd ‘park van de 21ste eeuw’ bevat een aantal cruciale componenten, zoals: een sterk, helder concept en een kwalitatief ontwerp die beide rigoureus dienen bewaakt te worden door de bouwheer (misschien wel het belangrijkste component in het geheel). Hedendaagse parken zijn vaak bestaande open ruimten die optimaal toegankelijk dienen gemaakt te worden. Het potentieel dat er doorgaans reeds aanwezig is, dient op een juiste manier ontsloten te worden. Dat betekent meestal: verbindingen maken met het stedelijk weefsel en de ruimte voorzien van een gepaste basisinrichting. Artistieke voortrajecten of activiteiten voor specifieke

doelgroepen kunnen daarbij voor een positieve link zorgen tussen publiek en ruimte. Ook het betrekken van jongere generaties (zoals studenten) bij het ontwerpproces leidt ongetwijfeld tot betere resultaten. Het inrichten van open ruimten die beantwoorden aan 21ste-eeuwse behoeften brengt heel wat voordelen met zich mee: een intenser gebruik van die ruimten, een betere gezondheid van de plaatselijke bewoners, een verhoogde leefkwaliteit en een aantrekkelijker omgeving, die op haar beurt het lokale toerisme en investeringen een extra stimulans zal bezorgen. 21st Century Parks zal tevens de interactie en cohesie

165

binnen de plaatselijke gemeenschap aanzwengelen door een breed gamma van gebruikers aan te moedigen om deel te nemen aan activiteiten en mee te helpen bij het ontwikkelen van faciliteiten in open ruimten. In de loop van dit project staken we heel wat op omtrent ‘groene infrastructuur’. We kwamen daarbij tot de conclusie dat we, om de sociale en klimatologische uitdagingen van de 21ste eeuw op een adequate manier te kunnen aangaan, de lat voor het ontwerp van onze publieke ruimten hoger moeten leggen. Het Interreg IVA 2 Zeeën project gaf ons de gelegenheid samen te werken met een reeks experten uit diverse vakgebieden. Het project leidde ons ook naar internationale bijeenkomsten; daar stelden we vast dat werken aan een ‘groene infrastructuur’ voor de 21ste eeuw van zo’n cruciaal belang is, dat we onze bevindingen hieromtrent best via een Best Practice Guide met een breder publiek delen. We zijn ervan overtuigd dat iedereen die betrokken is bij groene infrastructuur zijn/haar werk na het lezen van deze voorbeeldgids op een nieuwe manier zal bekijken. Dit boek verkent de rijke mogelijkheden die open en publieke ruimten, landschappen, groene corridors, stedelijke parken, groene en blauwe infrastructuur in zich dragen. Het reikt de lezer een nieuwe manier aan om om te gaan met de uitdagingen van onze eeuw. De raak gekozen voorbeelden en case studies kunnen daarbij een sterke inspiratiebron vormen; zij bewijzen in ieder geval de noodzaak van een holistische aanpak indien we aan een duurzame stedelijke samenleving willen bouwen.


bibliografie

B ibli o g rafie   Abercrombie P. (1943). County of London Plan. London: Macmillan & Co. www.gardenvisit.com/landscape_architecture/london_landscape_ architecture/landscape_planning_pos_public_open_space/abercrombie_plan_chapter_open_space  n Ahern, J. (2007). Green infrastructure for cities: The spatial dimension. In: Novotny, V. and Brown P., Eds. Cities of the Future Towards Integrated Sustainable Water and Landscape Management pp. 267–283. London: IWA Publishing.  n Allaert G., De Meulder B., Van Huylenbroeck G., Van Hecke E. & Meert H. (2006). Randvoorwaarden voor duurzaam agrarisch ruimtegebruik in een verstedelijkende netwerksamenleving. Brussel: Federaal Wetenschapsbeleid. www.belspo.be  n American Planning Association (2002). How cities use parks for Green Infrastructure. Chicago: American Planning Association. American Planning Association (USA). www.planning.org/cityparks/briefingpapers/communityrevitalization. htm  n American Planning Association (2005). How cities use parks for Smarth Growth. Chicago: American Planning Association. www.planning.org/cityparks/ briefingpapers/smartgrowth.htm  n Amtes für Umweltschutz (2010). Climate Change – Challenge facing urban climatology. Stuttgart: Office of Urban Planning and the Environment.  n Argante J.F. & Schik W.J. (2011). Functioneel groen en luchtkwaliteit. Advies en globaal ontwerp. Arnhem: Arcadis Nederland.  n Bade T., Smid G. & Tonneijck F. (2011). Groen Loont! Over maatschappelijke en economische baten van stedelijk groen. De Groene Stad  n Bartens J. & The Mersey Forest Team. (2009). Green Infrastructure and Hydrology. The Mersey Forest. www.forestclim.eu  n Barton, M., & Jones, N. (2009). A Guide to Planning Green Infrastructure at the SubRegional level. Natural Economy Northwest. www.greeninfrastructurenw.co.uk/html/index.php?page=resources&SubRegion/CityRegion=true  n Basdevant M., Corner J. & Tiberghien G.A. (2009). Natures Intermédiaires. Les Paysages de Michel Desvigne. Basel: Birkhäuser.  n Becker A. & Schmal P.C. (Eds) (2010). Urban Green. European Landscape Design for the 21st century. Basel: Birkhäuser.  n BELW Advies (2012). Groentoets Klimaatgroen. Wageningen: BELW Advies. www.functioneelgroen. nl/  n BTCV (2008). Inspiring People, Improving Places: The positive impact and behavioural change achieved through environmental volunteering with BTCV. Doncaster: BTCV. www.eyv2011.eu/press-kit/item/233-inspiring-people-improving-placesthe-positive-impact-and-behavioural-change-achieved-through-environmentalvolunteering-btcv  n Benedict M.A. & McMahon E.T. (2002). Green Infrastructure: Smart Conservation for the 21st Century. Washington: Sprawl Watch Clearinghouse. www.sprawlwatch.org  n Benedict, M. A. & McMahon, E. T. (2006). Green Infrastructure: Linking Landscapes and Communitities. Washington: Island Press.  n Benitez C.P., Losantos A., Quartino D.S. & Vranckx B. (2007). Urban Landscape. New Tendencies New Resources New Solutions. Barcelona: Loft Publications  n Boudry L., Loeckx A., Van den Broeck J., Coppens T., Patteeuw V & Schreurs J. (2006). Inzet/Opzet/Voorzet: Stadsprojecten in Vlaanderen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.  n Bowler D. E., Buyung-Ali L., Knight T.M. & Pullin A.S. (2010). Urban greening to cool towns and cities: A systematic review of the empirical evidence. Landscape and Urban Planning, No 97, (3) pp147-155.  n CABE Space (2004a). Green space strategies: a good practice guide. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/green-space-strategies  n CABE Space (2004b). The value of public space. How high quality parks and public spaces create economic social and environmental value. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive. nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/the-value-of-public-space  n CABE Space (2004c). Manifesto for better public spaces. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/ manifesto-for-better-public-spaces  n CABE Space (2004 d). Is the grass greener? Learning from international innovations in urban green space management. London: Commission for Architecture and Built Environment  n CABE Space (2005a). Does money grow on trees? London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/does-money-grow-on-trees  n CABE Space (2005b). Start with the park. Creating sustainable urban green spaces in areas of housing growth and renewal. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive. nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/start-with-the-park  n CABE Space (2005c). What are we scared of ? The value of risk in designing public space. London: Commission for Architecture and Built Environment.  n CABE Space (2005d). Decent parks? Decent behaviour? The link between the quality of parks and user behaviour. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http:/ www.cabe.org.uk/publications/decent-parks-decent-behaviour  n CABE Space (2006a). Green space strategies: a good practice guide. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http:/www.cabe.org.uk/publications/green-space-strategies  n CABE Space (2006b). Making contracts work for wildlife how to encourage biodiversity in urban parks. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive. nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/making-contracts-work-for-wildlife  n CABE Space (2008a). Public space lessons: Adapting public space to climate change. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http:// www.cabe.org.uk/publications/adapting-public-space-to-climate-change  n CABE Space (2008b). Land in limbo - making the best use of vacant urban spaces - public space lessons. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/ publications/land-in-limbo  n CABE Space (2009a). Open space strategies. Best practice guide. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/open-space-strategies  n CABE Space (2009b). Grey to Green: How we shift funding and skills to green our cities. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http:// www.cabe.org.uk/publications/grey-to-green  n CABE (2009c). Making the invisible visible: The real value of park assets. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/making-the-invisible-visible  n CABE Space (2009d). Future Health: Sustainable places for health and well-being. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov. uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/future-health  n CABE Space (2009e). Improving park performance - public space lessons. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/improvingpark-performance  n CABE Space (2010a). Community Green: Using local spaces to tackle inequality and improve health. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www.cabe.org.uk/publications/community-green  n CABE Space (2010b). Urban green nation; Building the evidence base. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http://www. cabe.org.uk/publications/urban-green-nation  n CABE Space (2010c). Managing green spaces: Seven ingredients for success. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/http:/www.cabe.org.uk/publications  n CABE (2011). CABE Sustainable Places — Green Infrastructure Examples. London: Commission for Architecture and Built Environment. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20110118095356/ http:/www.cabe.org. uk/sustainable-places/green-infrastructure  n Campaign to Protect Rural England & Natural England (2010). Green Belts: a greener future. Sheffield: Natural England. www.naturalengland.org.uk/publications  n CAN – Climate Action Network (2009). Position paper and briefing on the role of ecosystems in adaptation. www.natuurpunt. be/uploads/natuurbehoud/natuurbeleid/documenten/pag_274_can_adaptation_and_ecosys tems_position_and_briefing_paper.pdf  n Center for Clean Air Policy (2011). The value of green infrastructure for urban climate adaptation. Washington: Center for Clean Air Policy. www.ccap.org/green_infrastructure.html  n Centre for Urban and Regional Ecology (s.d.). Providing Accessible Natural Greenspace in Towns and Cities. A Practical Guide to Assessing the Resource and Implementing Local Standards for Provision. Sheffield: English Nature.  n Centre for Urban and Regional Ecology (2003). Accessible Natural Green Space Standards in Towns and Cities: A Review and Toolkit for their Implementation. English Nature Research Reports 526 http://publications.naturalengland.org.uk/publication/65021  n Champres J. (2009). Trame verte et bleue, une vision paysagère et ecologique de l’aménagement du territoire, Techni-Cités n° 170, pp. 21–23.  n City of Malmö (2012). Climate Adaptation Strategy. Malmö www.grabs-eu.org/news.php  n Combe Valley Countryside Park (2012). Development strategy review and implemantation plan (2012-2015). www. combevalleycountrysidepark.com  n Comhar Sustainable Development Council (2010). Creating green infrastructure for Ireland. www.comharsdc.ie  n Committee of the Regions (2011). Adaptation to Climate Change: Policy instruments for adaptation to climate change in big European cities and metropolitan areas. Brussel. http://80.92.67.120/en/documentation/studies/Documents/Adaptation%20to%20Climate%20Change/EN.pdf.  n Community Forest Northwest (2011). Green Infrastructure to combat Climate Change. A Framework for Action in Cheshire, Cumbria, Greater Manchester, Lancashire and Merseyside. Northwest Climate Change Partnership. www.greeninfrastructurenw.co.uk/climatechange/framework.htm  n Cooper C.C. & Francis C. (1990). People Places. Design Guidelines for Urban Open Space. New York: Van Nostrand reinhold.  n Czerniak J. & Hargreaves G. (Eds.) (2007). Large Parks. New York: Princeton Architectural Press  n Danckaert S., Cazaux G., Bas L. & Van Gijseghem D. (2010). Landbouw in een groen en dynamisch stedengewest. Brussel: Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie  n De Bruyn J. & Van Acker M. (2011). Zaaien op beton en 106 andere recepten voor de stad. 10 jaar Stedenfonds in Vlaanderen. Brussel: Agentschap voor Binnenlands Bestuur  n De Bruyn J. & Vermeulen S (eds) (2012). Duurzame en creatieve steden. De stad als motor van de samenleving. Verslagboek VIA-Rondetafel Stedenbouw. Brussel: Agentschap voor Binnenlands Bestuur.  n De Graaf P. & Boeijenga (2011). Ruimte voor Stadslandbouw. Eetbaar Rotterdam in kaart. Rotterdam: Stimuleringsfonds voor Architectuur. www.stimuleringsfonds.nl/nl/fondsinitiatieven/lay-out/  n De Gravelaine F. (ed), Masboungi A., Corajoud M., Chemetoff A., Descombes G., Desvigne M., Gandelsonas M., Latz P., Marguerit A., Marot S., Paquot T & Pépé G. (2001). Penser la ville par le paysage. Paris: Editions de la Villette. Projet Urbain.  n De Groot N. & Verduin M. (2011). Chillen in het Groen. De waarde van groen op jongerenontmoetingsplekken onderzocht. Utrecht: Movisie. www.movisie.nl  n Den Boer J. (2006). Passie voor de stad; naar een nieuwe betovering van de gebouwde omgeving. Dan Haag: Synthese Uitgeverij.  n Department for Communities and Local Government (2000) Our Towns and Cities: The Future - Delivering an Urban Renaissance. London: Department for Communities and Local Government. www. communities.gov.uk  n Department for Communities and Local Government (2012) National Planning Policy Framework. London: Department for Communities and Local Government. www.communities.gov.uk/documents/planningandbuilding/pdf/2116950.pdf.  n Department for Environment, Food and Rural Affairs (2010). Defra’s Climate Change Plan 2010. London: Department for Environment, Food and Rural Affairs. www.defra.gov.uk/publications/2011/03/26/climate-change-plan-

166


bibliografie

2010-pb13358/  n De Roo M. (2011). The Green City Guidelines. The Green City. www.thegreencity.com/Highlights/The_Green_City_Guidelines  n De Rynck F., Boudry L., Cabus P., Corijn E., Kesteloot C & en Loeckx A. (2003). De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden. Witboek. Brussel: Project Stedenbeleid, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.  n Design Trust for Public Space and The New York City Department of Parks & Recreation (2010). High Performance Landscape Guidelines 21ste Century Parks for NYC. New York: New York City Department of Parks & Recreation. www.nyc.gov/parks  n Dewaelheyns, K. Bomans & H. Gulinck (Eds.) (2011). The powerful garden. Emerging views on the garden complex. Antwerpen/Amersfoort: Garant Uitgevers  n De Wit J., Lauwers D., Van Herzele A., Hens L. (2006). Pilootstudie ‘Groene ruimten en gezondheid’. Brussel: VUB. www.milieu-en-gezondheid.be/rapporten/pilootstudie.pdf  n De Wit S. & Aben R. (1998). De omsloten tuin. Rotterdam: Uitgeverij 010  n Dirven van Breemen E.M., den Hollander A., Claessens J.W. (2011). Klimaatverandering in het stedelijk gebied : Groen en waterberging in relatie tot de bodem. Den Haag: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/607050008. html  n DRO - Dienst Ruimtelijke Ordening (2008). Het grote groenonderzoek. Het bezoek aan en gebruik van parken, recreatiegebieden en groen in de woonomgeving in Amsterdam. Amsterdam: Dienst Ruimtelijke Ordening.  n DRO – Dienst Ruimtelijke Ordening (2009). Plan Amsterdam. Het grote groenonderzoek. Amsterdam: Dienst Ruimtelijke Ordening.  n Dunnett N., Swanwick C. & Woolley H. (2002). Improving Urban Parks, Play Areas and Green Spaces. London: The Department for Transport, Local Government and the Regions  n Dunnett N. & Hitchmough J. (2004). The Dynamic Landscape: Design, Ecology and Management of Naturalistic Urban Planting. London: Spon Press  n Dunnett N. & Clayden A. (2007). Rain Gardens: Sustainable Management of Water in the Garden and Designed Landscape. Timber Press  n Dunse N. , Dehring C. & White M. (2007). Urban parks, open space and residential property values. London: RICS (Royal Institution of Chartered Surveyors). www.rics.org  n Ecologic Institute (2011a). Background paper: Green Infrastructure – Expert Workshop. Berlin: Ecologic Institute.  n Ecologic Institute. (2011b). Green infrastructure – Expert workshop Summary of working groups. Berlin: Ecologic Institute  n Ecosystems (2009). Towards Green Infrastructure for Europe. Proceedings of the European Commission Workshop. Brussel: DG Environment.  n Ecotec (2008). The economic benefits of green infrastructure: the public and business case for investing in green infrastructure and a review of the underpinning evidence. Northwest Regional Development Agency. www.naturaleconomynorthwest.co.uk  n England Biodiversity Group (2011). Think Big. How and why landscape-scale conservation benefits wildlife, people and the wider economy. England Biodiversity Group. publications. naturalengland.org.uk/publication/30047  n English Heritage (2007a). Regeneration in Historic Coastal Towns. London: English Heritage. www.helm.org.uk  n English Heritage (2007b). An Asset and a Challenge - Heritage and Regeneration in Coastal Towns in England. London: English Heritage. www.helm.org.uk  n English Heritage & English Nature (2007c). Paradise Preserved. www.english-heritage.org.uk/publications/paradise-preserved  n English Heritage (2008). On the Waterfront: Culture, Heritage and Regeneration of Port Cities. London: English Heritage. www.english-heritage.org.uk/publications/on-the-waterfront  n ETC-LUSI (2010). Task: 451 Territorial cohesion. Subtask: Green infrastructure at landscape level. European Topic Centre on Land Use and Spatial Information  n ETC-LUSI (2010) Task: 451 Territorial cohesion. Subtask: Green infrastructure at urban level. European Topic Centre on Land Use and Spatial Information.  n Europese Commissie (2009). Witboek Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader. Brussel. eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52009DC0147:EN:NOT  n Europese Commissie (2010). Het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. http://ec.europa.eu/agriculture/cappost-2013/communication/index_en.htm  n Europese Commissie (2011a). Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=CELEX:52011DC0244:nl:NOT  n European Commission (2007). Towards a green infrastructure for Europe. Developing new concepts for integration of Natura 2000 network into a broader countryside. EC study ENV.B.2/SER/2007/0076  n European Commission (2009). Adapting to Climate Change: Towards a European framework for action. White Paper. eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0147:FIN:EN:PDF  n European Commission (2010a). Green Infrastructure Conference. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/green_infrastructure.htm  n European Commission (2010b). Green Infrastructure Implementation 19.11.2010 Conference Background. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/green_infrastructure.htm  n European Commission (2010c). Europe 2020 Strategy. A European strategy for smart, sustainable and inclusive growth.  n European Commission (2010d). Green infrastructure factsheet. ec.europa.eu/ environment/nature/info/pubs/docs/greeninfrastructure.pdf  n European Commission (2010e). Green infrastructure implementation 19.11.2010. Conference background. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/docs/GI_background_doc.pdf  n European Commission (2011a). Green Infrastructure Implementation: Proceedings of the EC Conference 19 November 2010. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/green_infrastructure.htm  n European Commission (2011b). Environments beyond Natura 2000. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/index_en.htm.  n European Environment Agency (2010). 10 messages for 2010 Urban ecosystems. European Environment Agency. Copenhagen. www.eea.europa.eu/publications/10-messages-for-2010-urban-ecosystems  n European Environment Agency (2011a). Green Infrastructure and territorial cohesion. The concept of green infrastructure and its integration into policies using monitoring systems. EEA Technical Report No 18/2011. Luxembourg: Publications Office of the European Union. www.eea.europa.eu/es  n European Environment Agency (2011b). An experimental framework for ecosystem capital accounting in Europe. EEA technical report No 13/2011 Luxembourg: Publications Office of the European Union, 2011  n European Environment Agency (2012). Urban adaptation to climate change in Europe. Challenges and opportunities for cities together with supportive national and European policies  n EEA report No 2/2012. Publications Office of the European Union. Luxembourg.  n European Environment Bureau (2008). Building green infrastructure for Europe. Ensuring ecosystem connectivity. European Environment Bureau A special report. EEB Publication Number 2008/017  n European Environment and Sustainable Development Advisory Council (2009). Green infrastructure and ecological connectivity. EEAC Biodiversity WG Briefing Paper, www.eeac-net.org/ workgroups/pdf/WGBiod_Green%20Infrastructure_EEACpaperFinal_06-11-09.pdf  n European Network of Heads of Nature Conservation Agencies (ENCA) (2011). Concept of “Green Infrastructure” as used by ENCA. ENCA Document 21/2011, www.encanet.eu  n EU Working Group on Green Infrastructure (2011a) Task 1: Scope and objectives of Green Infrastructure in the EU. Recommendations. Brussels: European Commission.  n EU Working Group on Green Infrastructure (2011b) Task 2: How to put Green Infrastructure in place on the ground. Recommendations. Brussels: European Commission.  n EU Working Group on Green Infrastructure (2011c) Task 3: What should be the role of the EU? Recommendations. Brussels: European Commission.  n EU Working Group on Green Infrastructure (2011d) Task 4: Financing Green Infrastructure Recommendations. Brussels: European Commission.  n Fedenatur (2010). The role of natural periurban areas in urban and territorial management models. www.periurbanparks.eu  n Ferrari M. S.G. & Smith H.C. (2012) Waterfront Regeneration: Experiences in City-Building. Taylor & Francis Group.  n Fields in Trust (2008). Planning and Design for Outdoor Sport and Play. London: Fields in Trust. www.fieldsintrust.org/Product_Detail.aspx?productid=dc291578-50c5-49c5-b0d73c376db6b801  n Fiers E. & Hermy M. (2012). Technisch Vademecum Kruidachtigen. Agentschap Natuur & Bos. Brussel. www.natuurenbos.be/nl-BE/Natuurbeleid/ Groen/Harmonisch_Park_en_Groenbeheer/Technische_richtlijnen/Kruidachtigen.aspx  n Forest Research (2010). Benefits of green infrastructure. Report to Defra and CLG. Farnham: Forest Research. www.forestry.gov.uk/fr/INFD-8A9A2W  n Fuchs A. (2010). Regioparken – een ontwerpopgave in het geürbaniseerde landschap. Kenniscentrum NoorderRuimte Hanzehogeschool Groningen. www.hanze.nl  n Future Cities (2010). Het Future Cities Adaptatiekompas. www.future-cities.eu/  n Gehl, J. & Gemzoe, L. (1998). Public Spaces – Public Life. Copenhagen.  n Gensler Institute & Urban Land Institute (2011). Open Space: an asset without a champion? London: Gensler Institute. www.gensler.com/#viewpoint/research  n Georgi, B., Zisenis, M., Richard, D., Gregor, M., Kleeschulte, S., Simon, A., Schutyser, F., Uhel, R. & Pereira Martins, I. (2010). 10 Messages for 2010 – Urban Ecosystems. Copenhagen: European Environment Agency. www.eea.europa.eu/publications/10messages-for-2010-urban-ecosystems  n Gezondheidsraad en Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (2004). Natuur en gezondheid: invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag: Gezondheidsraad en RMNO. www.gezondheidsraad.nl/nl/adviezen/natuur-en-gezondheid-invloed-vannatuur-op-sociaal-psychisch-en-lichamelijk-welbevinden  n Gies E. (2006). The Health Benefits of Parks. San Francisco: The Trust for Public Land. www.tpl.org/ publications/books-reports/  n Gill S. (2006). Climate Change and Urban Greenspace. Manchester: School of Environment and Development. http://www. greeninfrastructurenw.co.uk/html/index.php?page=resources&National=true  n Gill S., Handley J., Ennos R. & Pauleit S. (2007). Adapting Cities for Climate Change: the Role of the Green Infrastructure. Built environment, 33(1): 115–133.  n Gillespies LLP (2007). Places Matter! Creating inspirational spaces a guide for quality public realm in the northwest. Liverpool. Northwest Regional Development Agency. www.placesmatter.co.uk  n Greater London Authority (2001). Green Spaces Investigative Committee Scrutiny of Green Spaces in London. Greater London Authority. London.  n Greater London Authority (2002). Guide to Preparing Open Space Strategies. Greater London Authority. London.  n Green Infrastructure Valuation Network (2011). Building natural value for sustainable economic development: The green infrastructure valuation toolkit user guide. www.greeninfrastructurenw.co.uk/html/index.php?page=projects&GreenInfrastructureValuationToolkit=true  n Green Infrastructure Working Group (2011). Scope and objectives of Green Infrastructure in the EU. https://circabc.europa.eu/faces/jsp/extension/wai/navigation/container.jsp  n Green Link (2010). Understanding the Contribution Parks and Green Spaces can make to Improving People’s Lives. www.green-space.org.uk/resources/aboutparks/benefits.php  n Greenspace Scotland (2008a). Greenspace Quality - a guide to assessment, planning and strategic development. Stirling: Greenspace Scotland. www.greenspacescotland. org.uk/quality-guide.aspx  n Greenspace Scotland (2008b). Health Impact Assessment of greenspace A Guide. Stirling: Greenspace Scotland.  n Greenspace Scotland (2009). Making the links. Stirling: Greenspace Scotland. www.greenspacescotland.org.uk/scottish-government-strategic-objectives.aspx  n Greenspace Scotland (2012). Developing greenspace standards - Framework and pathfinder projects - interim report. Stirling: Greenspace Scotland. www.greenspacescotland.org.uk/auditsand-strategies.aspx  n Greenspace Scotland (2012). Retrofitting urban parks to deliver climate change actions. Stirling: Greenspace Scotland.  n Green Work(s)! Conference (2010). Final Recommendations. www.vlm.be/algemeen/diensten/Internationale_samenwerking/conference1010/Pages/default.aspx  n Grontmij,

167


bibliografie

Smets B., Econnection (2009). Richtlijn voor het opmaken van een stedelijk groenplan. Harmonisch Park- en Groenbeheer. Brussel: Agentschap Natuur & Bos. www. natuurenbos.be/nl-BE/Activiteiten/Studiedagen/091126_Studievoormiddag_groenplan.aspx  n Harnik P. (2006). The Excellent City Park System. What Makes it Great and How to Get There. San Francisco: The Trust for Public Land. www.tpl.org/publications/books-reports/  n Harnik P., Taylor M. & Ben Welle B. (2006). From Dumps to Destinations: The Conversion of Landfills to Parks. San Francisco: The Trust for Public Land. www.tpl.org/publications/books-reports/  n Harnik P. & Welle B. (2009). Measuring the Economic Value of a City Park System. San Francisco: The Trust for Public Land. www.tpl.org/publications/books-reports/  n Harnik P. (2010). Urban Green: Innovative Parks for Resurgent Cities. Washington: Island Press.  n HM Government (2011). The Natural Choice: securing the value of nature. London. www. defra.gov.uk/environment/natural/whitepaper/  n Heyn M. & Hermy M. (2002). Een groen-blauw netwerk als drager van een duurzame stadsontwikkeling en een stedelijk natuurbeleid. In: De eeuw van de stad / Voorstudies. Brussel: Project Stedenbeleid, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap  n Hutchings T. & Brunt A. (2009). Climate Change & Trees in the Built Environment. Farnham: Forest Research.  n Ibis Environmental and Design Consultants (2009). Developing an outline strategy for linking green and grey infrastructure. Natural Economy Northwest. www.naturaleconomynorthwest.co.uk.  n IMPALA-project (2011). Proposed European Guidelines. Improving Infrastructures for Leisure-Time Physical Activity in the Local Arena. www.impala-eu.org  n Institute for European Environmental Policy (2011a). Green infrastructure implementation and efficiency. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructureimplementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011b). Green infrastructure implementation and efficiency: Annex V: Policy Area Audits. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011c). Green infrastructure implementation and efficiency: Annex VI: Detailed Policy Area Specific Changes. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011d). Green infrastructure implementation and efficiency: Annex VII: Detailed Impact Assessment of the Four Options. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011e). Green infrastructure in-depth case analysis: Ecological Networks. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/greeninfrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011f). Green infrastructure in-depth case analysis: Farmland and Forests. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011g). Green infrastructure in-depth case analysis: Coastal Areas. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/ publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011h). Green infrastructure in-depth case analysis: Freshwater and Wetlands. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementationand-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011i). Green infrastructure in-depth case analysis: Urban Green Infrastructure. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011j). Green infrastructure in-depth case analysis: Grey Infrastructure Mitigation. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/ publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-and-efficiency  n Institute for European Environmental Policy (2011k). Green infrastructure in-depth case analysis: Mapping for Planning. London: Institute for European Environmental Policy. www.ieep.eu/publications/2012/03/green-infrastructure-implementation-andefficiency  n Institution Nationale de Santé Publique du Quebec (2011). Les espaces verts urbains et la santé. Montreal: Institution Nationale de Santé Publique du Quebec. www.inspq.qc.ca  n International Marine & Dredging Consultants (2010). Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen. Brussel: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid  n Jacobs S., Staes J., De Meulenaer B., Schneiders A., Vrebos D., Stragier F., Vandevenne F., Simoens I., Van Der Biest K., Lettens S., De Vos B., Van der Aa B., Turkelboom F., Van Daele T., Genar O., Van Ballaer B., Temmerman S. & Meire P. (2010). Ecosysteemdiensten in Vlaanderen: een verkennende inventarisatie van ecosysteemdiensten en potentiële ecosysteemwinsten. Antwerpen: University of Antwerp, Ecosystem Management Research Group, ECOBE 010-R127  n Jager J. (2010). Potters Fields Park in London: Zó verdien je geld met een park. Stedelijk interieur, jaargang 7, 04.  n Jansen-Verbeke M. (2003). Toerisme, recreatie en vrije tijd in de stad. In: De eeuw van de stad / Voorstudies. Brussel: Project Stedenbeleid, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. www.thuisindestad.be/75352.fil  n Kazmierczak A. & Carter J. (2010). Adaptation to climate change using green and blue infrastructure - A database of case studies. Manchester: University of Manchester. www.grabs-eu.org  n Kelcey J.G. & Müller N. (2011). Plants and Habitats of European Cities. New York: Verlag Springer.  n Kieran M. (2010). The X factor: beauty in planning. London: Commission for Architecture and the Built Environment.  n Kleerekoper, L., van Esch, M. & Salcedo, T.B. (2012). How to make a city climate-proof, addressing the urban heat island effect. Resources, Conservation and Recycling. 64:30-38. Doi: 10.1016/j.resconrec.2011. 06.004.  n Kozloff H. (2012). The Payoff from Parks. Urban Land. http://urbanland.uli.org/Articles/2012/Aug/ul/ KozloffParks  n KPMG Advisory (2012). Groen, gezond en productief. The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB NL): natuur en gezondheid. www.rijksoverheid. nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/05/16/teeb-rapport-groen-gezond-en-productief.html  n Kruuse A. (2011). The green space factor and the green points system. GRaBS Expert Paper 6. www.grabs-eu.org  n Lambert D. (2006). The History of the Country Park, 1966 – 2005: Towards a Renaissance? Landscape Research, Vol. 31, No. 1, 43 – 62  n Landscape Institute (2009). Green infrastructure: connected and multifunctional landscapes. Position document. London: Landscape Institute. www.landscapeinstitute.org/policy/GreenInfrastructure.php  n Landscape Institute (2011a). Why Invest in Landscape? London: Landscape Institute. www. landscapeinstitute.org/invest/index.php  n Landscape Institute (2011b). Local Green Infrastructure: Helping communities make the most of their landscape. London: Landscape Institute. www.landscapeinstitute.org/policy/GreenInfrastructure.php  n Land Use Consultants (2009). South East Green Infrastructure Framework From Policy into Practice. www.sebiodiversity.org.uk/pages/publications-and-library.html  n Life (2010). LIFE Focus / LIFE building up Europe’s green infrastructure: Addressing connectivity and enhancing ecosystem functions. Luxembourg: Publications Office of the European Union  n LIFE Unit – BU-9 02/1 – B-1049 Brussels – Internet: ec.europa.eu/life  n Liverpool City Council (2010). The Value of Parks and Green Spaces. www.green–space.org.uk/downloads/Publications/The%20 Value%20of%20Parks%20–%20LCC.pdf  n London Assembly Planning and Housing Committee (2010). Cultivating the Capital. Food growing and the planning system in London. London: Greater London Authority. www.london.gov.uk/who-runs-london/the-london-assembly/publications/housing-planning/cultivating-capitalfood-growing-and-planning-system-london  n Maas J. (2008). Vitamin G: green environments - healthy environments = Vitamine G: natuurlijke omgevingen - gezonde omgevingen. Utrecht: NIVEL. www.nivel.eu  n Mayor of London (2006). London’s Urban Heat Island: A Summary for Decision Makers. Greater London Authority. London.  n Mayor of London & CABE Space (2008) Open Space Strategies: Best Practice Guide. London: Great London Authority. www.london.gov.uk/who-runslondon/mayor/publications/planning/open-space-strategies-best-practice-guidance  n Mayor of London (2008). Supplementary Planning Guidance: Providing for children and young people’s play and informal recreation. London: Great London Authority.  n Mayor of London (2012). Green infrastructure and open environments: the all London green grid. London: Greater London Authority. www.london.gov.uk/publication/all-london-green-grid-spg  n Mazza L., Bennett G., De Nocker L. et al. (2011). Green Infrastructure Implementation and Efficiency. Final report for the European Commission, DG Environment on Contract ENV.B.2/SER/2010/0059. London: Institute for European Environmental Policy.  n McDonald L.A., Allen W.L., Benedict M.A. & , O’Conner K (2005). Green Infrastructure Plan Evaluation Frameworks. Journal of Conservation Planning Vol 1 (2005) 6—25  n Meiresonne L. & Turkelboom F. (2012). Biodiversiteit als basis voor ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2012 (1). Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. www.inbo.be/ docupload/4841.pdf  n Mell I.C. (2011). Green infrastructure planning: a contemporary approach for innovative interventions in urban landscape management. Journal of Biourbanism 20011/1. www.journalofbiourbanism.org/2012/mell/  n Miller L. (2009). Parks, Plants, and People: Beautifying the Urban Landscape. New York: Norton.  n Ministère de l’écologie, du développement durable et de l’énergie (2011). La Trame verte et bleue. www.developpement-durable.gouv.fr/-La-Trame-verteet-bleue,1034-.html  n Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2011). Mooi Nederland. 2,5 jaar innovatie en waardecreatie. Den Haag. www.kennispleinmooinederland. nl  n Ministerium für Verkehr und Infrastruktur Baden-Württemberg (2012). Städtebaulichen Klimafibel Stuttgart. www.stadtklima-stuttgart.de/index.php?klima_ fibel  n Moens B. & Oosterlynck S. (2008). Klimaatverandering als ruimtelijke uitdaging in Vlaanderen. Ruimtelijke gevolgen van klimaatverandering en mogelijkheden tot klimaatbestendig ruimtelijk beleid in Vlaanderen. Steunpunt Ruimte en Wonen. http://www.steunpuntruimteenwonen.be/steunpuntruimteenwonen/index. php?option=com_content&view=article&id=46&Itemid=77&lang=nl  n Mulder M. & Oude Aarminkhof C. (2008). Productive Urban Landscapes – Urban agriculture in post-industrial cities. Wageningen UR. http://productive-urban-landscapes.blogspot.be/  n Müller N., Werner P., Kelcey J.G. (2010). Urban Biodiversity and Design. London: Wiley-Blackwell  n National Audit Office (2006). Enhancing Urban Green Space. London: National Audit Office. http://www.nao.org.uk/publications/0506/ enhancing_urban_green_space.aspx  n NATURA Environmental Consultants (2008). Green City Guidelines. UCD Urban Institute Ireland. www.uep.ie/news/ greencity.htm  n Natural Economy Northwest (2009a). The Economic Value of Green Infrastructure. www.naturaleconomynorthwest.co.uk/resources+reports.php  n Natural Economy Northwest (2009b). Putting the green in the grey - Creating sustainable grey infrastructure. A guide for developers, planners and project managers. www. naturaleconomynorthwest.co.uk/resources+reports.php  n Natural England (2009a). Green Infrastructure Guidance. Natural England. publications.naturalengland. org.uk/publication/35033?category=49002  n Natural England (2009b). Green Growth for Green Communities. A selection of regional case studies. ParkCity Conference 2009. www.naturalengland.org.uk/ourwork/planningdevelopment/greeninfrastructure/default.aspx  n Natural England (2010). Nature Nearby. Accessible Natural Greenspace Guidance. Natural England. publications.naturalengland.org.uk/publication/40004?category=47004  n Naumann S., Davis M., Kaphengst T., Pieterse M. & Rayment M. (2011a). Design, implementation and cost elements of Green Infrastructure projects. Final report to the European Commission, DG Environment, Contract

168


bibliografie

no. 070307/2010/577182/ETU/F.1, Ecologic Institute and GHK Consulting.  n Naumann S., Anzaldua G., Berry P., Burch S., Davis M., Frelih-Larsen A., Gerdes H. & Sanders M. (2011b). Assessment of the potential of ecosystem-based approaches to climate change adaptation and mitigation in Europe. Final report to the European Commission, DG Environment, Contract no. 070307/2010/580412/SER/B2, Ecologic Institute and Environmental Change Institute, Oxford University Centre for the Environment  n Nicolin P., Bassoli N., De Francesco V. & Mastasi M. (2012). Landscape Urbanism. Lotus international 150. Milano: Lotus Editoriale  n Niemelä J., Breuste J.H., Elmqvist T., Guntenspergen G., James P. & E. McIntyre N.E. eds. (2011). , Urban Ecology: Patterns, Processes and Applications. Oxford: Oxford University Press, Oxford.  n Norman N., Folkersma N., Gratza A., Meeus J. & H., Swaak M., de Waard F. (2012). Eetbaar Park. Amsterdam/Den Haag: Valiz/Stroom  n North West Green Infrastructure Think Tank (2008). Northwest Green Infrastructure Guide. www.greeninfrastructurenw.co.uk/html/index.php?page=resources&NorthWestRegion=true  n Office of the Deputy Prime Minister (2002). Planning Policy Guidance Note PPG 17: Planning for Open Space Sport and Recreation. webarchive.nationalarchives.gov.uk/20120919132719/www. communities.gov.uk/archived/publications/planningandbuilding/planningpolicyguidance17  n Office of the Deputy Prime Minister (2002). Assessing Needs and Opportunities – A companion Guide to PPG17  n Palmboom F. (2010) Essay. Getekend Grondvlak. Gelaagde Tijd. De Architect, jrg. 41, juli-augustus, p. 78-83. www.palmbout.nl  n Pankhurst H. (2012). Green Infrastructure: Mainstreaming the Concept. Understanding and applying the principles of Green Infrastructure in South Worcestershire. Natural England Commissioned Reports, Number 079. www.naturalengland.org.uk  n Pauleit S., Breuste J., Qureshi S. & Sauerwein M. (2010). Transformation of rural-urban cultural landscapes in Europe: Integrating approaches from ecological, socio-economic and planning perspectives. Landscape Online 20, 1-10. DOI:10.3097/LO.201020  n Piorr A., Ravetz J., Tosics I. (2011). Peri-urbanisation in Europe: Towards European policies to sustain Urban Rural Futures. Copenhagen: University of Copenhagen/Academic Books Life Sciences. www.plurel.net/ Synthesis_report_Peri-urbani_-sation_in_Europe-115.aspx  n Pijnappels M.H.J. & Sedee A.G.J. (2010). Klimaat als kans. Adaptatie aan klimaatverandering in de ruimtelijke ordening. Utrecht: Programmabureau Kennis voor Klimaat. www.kennisvoorklimaat.nl  n Planning and Climate Change Coalition (2010). Planning for climate change – guidance and model policies for local authorities. www.tcpa.org.uk/pages/planning-for-climate-change-guide.html  n Planning and Climate Change Coalition (2012). Planning for climate change – guidance for local authorities. www.tcpa.org.uk/pages/planning-for-climate-change-guidance-for-local-authorities-2012.html  n Play England (2009). Better Places to Play Through Planning. www.playengland.org.uk  n Pötz H. & Bleuzé P. (2012). Groenblauwe netwerken voor duurzame en dynamische steden. Den Haag: Op Maat  n Priestley G. (2005). Issues in relation to green space valuation, preferences and use in Barcelona. The Greenspace Project. www.ucd.ie/ greensp/  n Raad voor het Landelijk gebied (2005). Recht op groen. Advies over de groene kwaliteit van de openbare ruimte. www.rli.nl/publicaties/2006/advies/ realisatie-advies-recht-op-groen  n Raad voor het Landelijk gebied (2007). Gezondheid en natuur verbinden. Beleidsadvies over het inzetten van natuur voor gezondheid. www.rli.nl/publicaties/2007/advies/natuur-en-gezondheid  n Regionalverband Rühr (eds) (2010). Under the Open Sky. Emscher Landscape Park. Basel: Birkhäuser.  n Resource Analysis (2009). Invloed van toerisme op leefbaarheid van niet-stedelijke gebieden. Brussel: Toerisme Vlaanderen. www.toerismevlaanderen.be  n Rijke J., Zevenbergen C. & Veerbeek W. (2009). State of the art: Klimaat in de stad. Stichting Kennis voor Klimaat (KvK). www.kennisvoorklimaat.nl  n Rombaut E. (2010). Duurzame Architectuur, Ecologische Stedenbouw en Biodiversiteit: Naar een klimaatbestendige ecopolis. Pleidooi voor de Lobbenstad. www.ecopolisvlaanderen.be  n Rother District Council (2007). Open Spaces, Sport and Recreation Study. www.rother.gov.uk/openspaces  n Rother District Council (2011a). Green infrastructure – Background Paper. www.rother.gov.uk/Background-Evidence  n Rother District Council (2011b). Bexhill Study Part 1- Main Report. www.rother.gov.uk/Background-Evidence  n Rother District Council (2012). Rother Core Strategy Compliance with the ‘duty to co-operate in relation to planning of sustainable development’. www.rother.gov.uk/ Background-Evidence  n Royal Haskoning (2011a). LNE adapteert: Effectenrapport. Brussel: Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. www. lne.be/themas/klimaatverandering/adaptatie/studies-en-onderzoek  n Royal Haskoning (2011b). LNE adapteert: Maatregelenrapport. Brussel: Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. www.lne.be/themas/klimaatverandering/adaptatie/studies-en-onderzoek  n Royal Haskoning (2012). LNE adapteert: Strategierapport. Brussel: Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. www.lne.be/themas/klimaatverandering/adaptatie/studies-enonderzoek  n Samenwerkingsverband Saul (2006). Vitale stadslandschappen. De vitale rol van duurzame en toegankelijke stadslandschappen in de Europese stedelijke regio’s. www.saulproject.net  n Sandström U.G. (2008). Biodiversity and Green Infrastructure in Urban Landscapes: The Importance of Urban Green Spaces. VDM Verlag  n Schmidt C. (2010). The challenge of plants! In: Becker A. & Schmal P.C. (ed). Urban Green. European Landscape Design for the 21st century. Basel: Birkhäuser.  n Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs (2011). The Natural Choice: securing the value of nature. The Stationery Office. www.defra.gov.uk/environment/ natural/whitepaper/  n Shackell A., Butler N., Doyle P. & Ball D. (2008). Design for Play: A guide to creating succesful play spaces. Play England. www.playengland.org. uk  n Shannon, K. & Smets M. (2010). The Landscape of Contemporary Infrastructure. Rotterdam: NAI Uitgevers  n Shaw R., Colley M., & Connell R. (2007). Climate change adaptation by design: a guide for sustainable communities. London: TCPA  n Sherer P.M. (2006). The benefits of Parks: Why America Needs More City Parks and Open Space. San Francisco: The Trust for Public Land  n Simoens I. (2010a). Groene ruimte voor recreatie. In: Jacobs S., Staes J., De Meulenaer B., Schneiders A., Vrebos D., Stragier F., Vandevenne F., Simoens I., Van Der Biest K., Lettens S., De Vos B., Van der Aa B., Turkelboom F., Van Daele T., Genar O., Van Ballaer, B.,Temmerman S. & Meire P. (2010). Ecosysteemdiensten in Vlaanderen: een verkennende inventarisatie van ecosysteemdiensten en potentiële ecosysteemwinsten. Antwerpen: University of Antwerp, Ecosystem Management Research Group, ECOBE 010-R127, p 142-165  n Simoens I (2010b). Groen in de stad. In: Jacobs S., Staes J., De Meulenaer B., Schneiders A., Vrebos D., Stragier F., Vandevenne F., Simoens I., Van Der Biest K., Lettens S., De Vos B., Van der Aa B., Turkelboom F., Van Daele T., Genar O., Van Ballaer, B.,Temmerman S. & Meire P. (2010). Ecosysteemdiensten in Vlaanderen: een verkennende inventarisatie van ecosysteemdiensten en potentiële ecosysteemwinsten. Antwerpen: University of Antwerp, Ecosystem Management Research Group, ECOBE 010-R127, p 267-278  n Ståhle A. (2002). Urban Planning for a Quality Dense Green Structure; Stockholm Sociotop Map and Park Programme. Paper to the COST C 11 “Green structures and urban planning” 6th Management Committee Meeting and Working Group Meetings. www.greenstructureplanning.eu/COSTC11/sociotop.htm  n Steenbergen C. & Reh W. (2011). Metropolitane landschapsarchitectuur · Stedelijke parken en landschappen. Uitgeverij Thoth  n Steeneveld (2011). Quantifying the effects and human comfort for cities of variable size and urban morphology in the Netherlands. Journal of Geographical sciences. vol. 115  n Stroom Den Haag (2010). Foodprint. Voedsel voor de stad. Eeen veldonderzoek. Utrecht: Innovatie Netwerk. www.stroom.nl  n Sunderland T. (2012). Microeconomic Evidence for the Benefits of Investment in the Environment – review. Natural England Research Report NERR033. publications.naturalengland.org.uk/publication/32031  n SURF-nature (2011). Green infrastructure. Sustainable Investments for the benefit of Both People and Nature. www.surf-nature.eu/index.php?id=5  n Suurenbroek F. & Pais do Amaral A. (2010). Ontwerpen aan de regionale opgave. Rotterdam: Stimuleringsfonds voor Architectuur. www.stimuleringsfonds.nl/nl/fondsinitiatieven/lay-out/lay-out__12/  n SWA (eds), Waldheim C., Czerniak J., Geuze A., Hung Y-Y, Aquine G., Robinson A. (2011). Landscape Infrastructure Case Studies. Berlin: Birkhauser.  n TEEB (2010a). The Economics of Ecosystems and Biodiversity: Mainstreaming the Economics of Nature: A synthesis of the approach, conclusions and recommendations of TEEB. www.teebweb.org  n TEEB (2010b). The Economics of Ecosystems and Biodiversity for local and regional policy makers. www.teebweb.org  n TEEB Stad (2012). Groen loont met TEEB Stad. www.degroenestad.nl  n Tempels B., Verbeek T. & Pisman A. (2012). Verstedelijking in de Vlaamse open ruimte. Een vergelijkende studie naar vijf transformaties. Heverlee: Steunpunt Ruimte en Wonen. www. steunpuntruimteenwonen.be/steunpuntruimteenwonen/index.php?option=com_content&view=article&id=46&Itemid=77&lang=nl  n Thomas K. & Littlewood S. (2010). From Green Belts to Green Infrastructure? The Evolution of a New Concept in the Emerging Soft Governance of Spatial Strategies. Planning Practice & Research 25:2, 203-222. http://dx.doi.org/10.1080/02697451003740213  n Tjallingii S. & Jonkhof J. (2011). Synergie in stromenbeheer - meekoppeling van water met andere stromen bij klimaatadaptatie in de stad gidsprincipes en gidsmodellen voor ontwerp, beheer en beleid. Amsterdam/Delft: Ecopolis. https://deltaprogramma.pleio.nl/file/ view/466155/gidsmodellen_-synergie-in-stromenbeheer  n Toerisme Vlaanderen (2008). Klimaatverandering en toerisme. Vormingsbrochure. Brussel: Toerisme Vlaanderen. www.toerismevlaanderen.be  n Town and Country Planning Association (2004). Biodiversity by design. A guide for sustainable communities. www.tcpa.org. uk/pages/biodiversity-by-design.html  n Town and Country Planning Association (2007). Climate change adaptation by design: a guide for sustainable communities. www.tcpa.org.uk/pages/climate-change-adaptation-by-design.html  n Town and Country Planning Association (2008). The Essential Role of Green Infrastructure: Ecotowns Green Infrastructure Worksheet. Advice to Promoters and Planners. www.tcpa.org.uk  n Town and Country Planning Association & The Wildlife Trusts (2012). Planning for a Healthy Environment – Good Practice Guidance for Green Infrastructure and Biodiversity. www.tcpa.org.uk/pages/planning-for-a-healthy-environmentgood-practice-for-green-infrastructure-and-biodiversity.html  n Trees & Design Action Group (2010). No Trees No Future: Trees in the Urban Realm. London: CABE & English Heritage. www.forestry.gov.uk/forestry/INFD-7KDEHU  n Tritel & AMRP (2012). Slim ruimtegebruik. Hergebruik en omkeerbaar ruimtegebruik Eindrapport. Brussel: RWO – Afdeling Ruimtelijke Planning. www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Studies/tabid/14841/articleType/ArticleView/articleId/8570/Default. aspx  n Trust for Public Land (2000). The Economic Benefits of Parks and Open Space: How Land Conservation Helps Communities Grow Smart and Protect the Bottom Line. www.tpl.org/publications/books-reports/park-benefits/the-economic-benefits-of-parks.html  n Trust for Public Land (2008). How much value does the City of Philadelphia receive from its parks and recreation system? Philadelphia: Trust for Public Land Center for City Park Excellence. www.tpl.org/publications/booksreports/  n Trust for Public Land (2009). Measuring the Economic Value of a City Park System. Philadelphia: Trust for Public Land Center for City Park Excellence. www.tpl.org/publications/books-reports/ccpe-publications/measuring-the-economic-value.html  n Turner T. (1996). City as Landscape: a post-Postmodern view of design and planning City as landscape. London: E&FN Spon. www.gardenvisit.com/history_theory/library_online_ebooks/architecture_city_as_landscape  n Tzoulas, K., Korpela, K., Venn, S., Yli-Pelkonen, V., Kazmierczak, A., Niemele, J. & James, P. (2007). Promoting Ecosystem and Human Health in Urban Areas using Green Infrastructure: A Literature Review. Landscape and Urban Planning, 81, 167-178. doi:10.1016/j.landurbplan.2007.02.001  n University of the West of England Science Communication Unit (2012). The Multifunctionality of Green Infrastructure. European Commission’s Directorate-General Environment Science for Environment Policy

169


bibliografie

In-Depth Report. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/studies.htm  n Urban Green Spaces Taskforce (2002). Green Spaces, Better Places. Final Report of The Urban Green Spaces Taskforce. London: Department for Transport, Local Government and the Regions,  n Urban Parks Forum & Garden History Society (2003). Towards a country parks renaissance. Countryside Agency. www.naturalengland.org.uk/ourwork/enjoying/places/countryparks/renaissance.aspx  n Urban Task Force (1999). Towards an Urban Renaissance. Final report of the Urban Task Force. London: Department of the Environment, Transport and the Regions  n Urban Task Force (2005). Towards a Strong Urban Renaissance. www.urbantaskforce.org/  n U.S. Environmental Protection Agency (2011). A Strategic Agenda to Protect Waters and Build More Livable Communities Through Green Infrastructure. http://epa.gov/greeninfrastructure  n Van den Berg, A. E., Van Winsum-Westra, M., De Vries, S. & Van Dillen, S. M. E. (2010). Allotment gardening and health: a comparative survey among allotment gardeners and their neighbors without an allotment. Environmental Health, 9:74. www.ehjournal.net/content/9/1/74  n Van Dillen, S. M. E., De Vries, S., Groenewegen, P. P., & Spreeuwenberg, P. (2009). Greenspace in urban neighbourhoods and residents’ health: Adding quality to quantity. Journal of Epidemiology and Community Health.  n Van Herzele A., Wiedemann T., De Clercq E. (2004). Monitor voor bereikbaar en aantrekkelijk groen in steden. Brussel: Vlaamse Milieumaatschappij MIRA.  n Van Leeuwen E., de Koning P. & de Winter H. (2012). Toolkit Klimaatgroen. Wageningen: Belw Advies. www.functioneelgroen.nl  n Van Rooijen M. (1984). De groene stad: een historische studie over de groenvoorziening in de Nederlandse stad. ‘s-Gravenhage: Stichting Cultuurfonds van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten  n Verband Region Stuttgart (2008). Klimaatatlas Region Stuttgart. Stuttgart.. www.stadtklima-stuttgart.de/index.php?klima_klimaatlas_region  n Verdonk I. & van Koperen M. (2007). Gezonde Wijk – ideeën voor de inrichting en uitrusting van een gezonde wijk. Utrecht: Innovatienetwerk. www.innovatienetwerk/org  n Verspecht A., Vandermeulen V.,Vermeire B, Gellynck X, Vanhuylenbroeck G. (2010). Development and application of an instrument to measure the economic impact of green investments in the urban fringe around Bruges within the framework of the land use plan ‘Field Zone Bruges’. Gent: University of Ghent.  n Vervloesem E., De Meulder B. & Loeckx A. (2012). Stadsvernieuwingsprojecten in Vlaanderen – (2002-2011) Een eigenzinnige praktijk in Europees perspectief. Brussel: Academic and Scientific Publishers  n Vlaamse Landmaatschappij (2011). Collaborating on Quality of Place. Brussel: VLM. www.vlm.be/algemeen/actueel/nieuws/Pages/detail.aspx?itemId=667&webId=9222fd1b-c6cc-41e3-805d-67b877220c47  n Vlaamse Milieumaat­ schappij (2007a). Milieurapport Vlaanderen MIRA – Achtergronddocument kust & zee. www.vmm.be/mira  n Vlaamse Milieumaatschappij (2007b). Milieurapport Vlaanderen MIRA - Achtergronddocument Thema Stedelijk Milieu. www.vmm.be/mira  n Vlaamse Milieumaatschappij (2011). Klaar voor wat komt? Over de invoering van klimaatadaptatiebeleid in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen - Onderzoeksrapport MIRA/2011/06, mei 2011  n VROMraad (2006). Groeten uit Holland, qui è fantastico! Den Haag. www.rli.nl  n VROM-Raad (2009). Publieke ruimte. Naar een nieuwe balans tussen beeld, belang en beheer. Den Haag. www.rli.nl  n VROM-Raad (2010). Duurzame verstedelijking. Den Haag. www.rli.nl  n VROM-Raad (2011). Verkenning ‘Ruimtelijke kwaliteit’. Den Haag. www.rli.nl  n Vroom M.J. (2010). Lexicon van de tuin- en landschapsarchitectuur. Wageningen: Uitg. Blauwdruk.  n Wakenhut F. (2010). EC Conference on green infrastructure implementation, Brussels. Presentation November 19 2010. DG Environment. ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/docs/2_FW_GI_191110. pdf. Waldheim C. (ed.) (2006). The Landscape Urbanism Reader. New York: Princeton  n Architectural Press.  n Walton J.K. & Browne P. (2010). Coastal Regeneration in English Resorts. Coastal Communities Alliance, www.coastalcommunities.co.uk/regeneration-handbook/english-seaside-towns-past-present-and-future  n Worpole K. (2012). Park Life re-visited. Heritage Lottery Fund. www.hlf.org.uk/ourproject/projectsbysector/landandbiodiversity/Pages/UKPublicParksSummit. aspx#.UR63pIWJWMI  n WES (2007). Recreatieve draagkracht in steden: een kwestie van evenwicht. Brussel: Toerisme Vlaanderen  n Wesseling J., Beijk R. & van Kuijeren N. (2008). Effecten van groen op de luchtkwaliteit. Bilthoven: RIVM  n Westtoer (2008). Welkom in de duinen - Reflecties en aanbevelingen omtrent natuur en recreatie aan de Vlaamse Kust. Brugge: Westtoer. www.westtoer.be  n Westtoer (2009). Investeren in een dynamisch kusttoerisme, Synthese strategisch beleidsplan voor toerisme aan de Kust 2009-2014. Brugge: Westtoer. www.westtoer.be  n Williams, K. (2004). Reducing sprawl and delivering an urban renaissance in England: are these aims possible given current attitudes to urban living? In: Richardson, H. and Bae, C., eds. (2004) Urban Sprawl in Western Europe and North America. London: Ashgate Publishers.  n Wilson S., Bray B., Neesam S. Bunn S. & Flanagan E. (2009). Sustainable drainage. Cambridge Design and Adoption Guide. Cambridge Environment and Planning Cambridge City Council. www.cambridge.gov.uk/public/docs/SUDS-Design-and-Adoption-Guide.pdf  n Woodland Trust (2010). Space for People. Targeting action for woodland access. www.woodlandtrust.org.uk W eb s ite s   Adaptation to the Spatial Impacts of Climate Change (EU). www.sic-adapt.eu  n Agentschap Natuur & Bos (B). www.natuurenbos.be. www.

natuurenbos.be/nl-BE/Natuurbeleid/Groen.aspx. www.natuurenbos.be/nl-BE/Activiteiten/Campagnes/Dag_van_het_Park/Boek.aspx  n American Society of Landscape Architects (USA). dirt.asla.org/. www.asla.org  n Atelier Kustkwaliteit (NL). www.Atelierkustkwaliteit.nl  n Bartlett Centre for Advanced Spatial Analysis (CASA) (GB). www.bartlett.ucl.ac.uk/casa  n CABE - Commission for Architecture and Built Environment (GB). www.cabe.org.uk  n Center for Green Infrastructure (USA). www.greeninfrastructuredesign.org  n City Parks Alliance (USA). www.cityparksalliance.org  n Climate change And changes in SPAtial structures in Flanders (B). www.ccaspar.ugent.be  n Climate Proof Areas (EU). www.climateproofareas.com  n Competence Network for Urban Ecology. www.conturec.de  n Concerted Action on Brownfield and Economic Regeneration Network (EU). www.cabernet.org.uk  n De Groene Stad (NL). www.degroenestad.nl  n Department for Communities and Local Government (GB). www.gov.uk/government/organisations/department-for-communities-and-local-government  n Departement for Environment, Food & Rural Affairs. www.defra.gov.uk. www.defra.gov.uk/environment/climate. www.defra.gov.uk/environment/natural. www.defra.gov.uk/ environment/natural/green-infrastructure. www.defra.gov.uk/environment/flooding  n Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (BE). www.lne.be. www.lne.be/ themas/klimaatverandering  n Duurzaam Kustbeheer (B). www.dekustkijktverder.be  n ESPON Climate - Climate Change and Territorial Effects on Regions and Local Economies (EU). www.espon.eu/main/Menu_Projects/Menu_AppliedResearch/climate.html  n European Commission/Environment/Green Infrastructure (EU). ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/index_en.htm  n European Commission/Climate Action (EU). ec.europa.eu/dgs/clima/mission/index_en. htm  n European Commission/Environment/Integrated Coastal Zone Management (EU). ec.europa.eu/environment/iczm/ourcoast.htm  n European Commission/Regionaal Beleid/Milieu en klimaatverandering (EU). ec.europa.eu/regional_policy/activity/environment/index_nl.cfm  n Europees Milieuagentschap (EU). www.eea.europa.eu/nl  n European Spatial Planning: Adapting to Climate Events (EU). www.espace-project.org  n Farming the City (NL). http:// farmingthecity.net  n Foodprint Programma - voedsel voor de stad (NL). http://stroom.typepad.com  n Forms for: Adapting to Climate Change through Territorial Strategies! (EU). www.factsproject.eu  n Functioneel Groen (EU). www.functioneelgroen.nl  n Future Cities (EU). www.future-cities.eu  n Global partnership on Cities and Biodiversity/Convention on Biological Diversity (INT). www.cbd.int.  n Green and Blue Space Adaptation for Urban Areas and Eco Towns (GRaBS) (EU). www.grabs-eu.org  n Green City Campaign (NL). www.thegreencity.com  n Green Flag Award (GB). greenflag.keepbritaintidy.org  n Green Growth (EU). www. greengrowthnewshoots.com  n Green Infrastructure Northwest (GB). www.greeninfrastructurenw.co.uk  n Green Infrastructure South West (GB). www.ginsw.org. uk  n Green Space (GB). www.green-space.org.uk  n GREENSPACE Project (EU). www.ucd.ie/greensp  n Greenspace Scotland (GB). www.greenspacescotland.org. uk  n Green structure & Urban Planning (EU). www.greenstructureplanning.eu. www.greenstructureplanning.eu/COSTC11  n Groundwork (GB). www.groundwork. org.uk  n Institute for European Environmental Policy (EU). www.ieep.eu  n International Association for Landscape Ecology, Chapter Germany (D). www. landscapeonline.de  n International Association for Urban Climate. www.urban-climate.org/wp3  n Kennis voor Klimaat (NL). klimaatonderzoeknederland.nl  n Klimaat voor Ruimte programma (NL). www.klimaatonderzoek.nl  n Kustatlas (B). www.kustatlas.be  n Landscape Architecture Works! (USA). www.landezine. com/  n Landscape Institute (GB). www.landscapeinstitute.org  n Landscape + Urbanism (USA). landscapeandurbanism.blogspot.be  n Landscape Urbanism (USA). landscapeurbanism.com  n Loket Gezond Leven (NL). www.loketgezondleven.nl/infopunt/thema-s/leefomgeving/groen-en-gezondheid/  n MIRA Milieurapport Vlaanderen (BE). www.milieurapport.be  n Natural Economy Northwest (GB). www.naturaleconomynorthwest.co.uk  n Natural England. www. naturalengland.org.uk  n Partnership for European Environmental Research (EU). www.peer.eu  n Peri-Urban Regions Platform Europe (EU). www.purple-eu.org  n Platform 31 – Kennis van stad en regio (NL). www.platform31.nl  n Productive Urban Landscapes (NL). http://productive-urban-landscapes.blogspot.be  n Project for Public Spaces (USA). www.pps.org  n Resource Center on Urban Agriculture and Food Security. www.ruaf.org  n Resource for Urban Design Information (GB). www.rudi.net  n Ruimte x Milieu (NL). www.ruimtexmilieu.nl  n Samentuin (B). www.samentuinen.org  n Sensory Trust (GB). www.sensorytrust.org.uk/  n South East Coastal Group (GB). www.se-coastalgroup.org.uk  n Stichting Postzegelparken (NL). www.postzegelparken.nl  n SURF-Nature (EU). www.surf-nature.eu  n Sustainable and Accessible Urban Landscapes (SAUL) (EU). www.saulproject.net  n Sustainable Cities Institute (USA). www.sustainablecitiesinstitute.org  n Sustainable Urban Drainage Systems. www.sudsnet.abertay.ac.uk/index.html  n Sustainable Urban Fringes (EU). www.sustainablefringes.eu  n SWITCH - Managing Water for the City of the Future (EU). www.switchtraining.eu/home  n The Economics of Ecosystems and Biodiversity (EU). www.teebweb.org  n Town and Country Planning Association (GB). www.tcpa.org.uk  n Trust for Public Land (USA). www.tpl.org  n UK National Ecosystem Assessment (GB). uknea.unep-wcmc. org  n UK Climate Impacts Programme (GB). www.ukcip.uk  n United States Environmental Protection Agency (USA). water.epa.gov/infrastructure/ greeninfrastructure/index.cfm  n URBACT – Integrated Urban Development (EU). urbact.eu/en/header-main/our-projects  n Urban Green Environment (EU). www.urge-project.ufz.de  n Urbio-netwerk. www.fh-erfurt.de/urbio  n Urban Green Environment (EU). www.urge-project.ufz.de  n Valuing Attractive Landscapes in the Urban Economy (EU). www.value-landscapes.eu  n Vlaams Instituut voor de Zee (B). www.vliz.be  n WaterCAP (EU). www.watercap.eu  n Waterfront Center (USA). waterfrontcenter.org  n Waterfront Communities Project (EU). www.waterfrontcommunitiesproject.org  n Waterfront Regeneration (EU). www.ware-project. net  n Waterfronts (NL). www.waterfronts.nl.

170


171



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.