[ 20 ]
vat 85
BOEKBESPREKING
Wit jaar DAGBOEK
BENNO BARNARD
Gevoel is in de wereld van essayist en dichter Benno Barnard onverbiddelijk verbonden met vorm. In stilistisch piekfijn verzorgde dagboekaantekeningen gaat hij tekeer tegen tijdgenoten en opvattingen die zich richting- en vormloos manifesteren.
E
Erick Kila
r is een sentiment dat ouderen zullen herkennen: het idee dat ‘vroeger’ meer houvast bestond met betrekking tot geestelijk evenwicht, omgang met anderen, de waarde van kunst en het belang van taalbeheersing. Oog voor opportunisme en kletskoek en eerbied voor afspraken lijken te verdwijnen. Bij Barnard is dit sentiment geworden tot iets dat zijn denken en creativiteit in hoge mate bepaalt. In Zingen en creperen – dagboek 2014 – 2017 wordt de lezer meegevoerd in vele ontmoetingen met de moderne leuteraar en scharrelaar. Bij zijn vorige dagboek, Dagboek van een landjonker, maakte ik al kennis met Barnards vaste gereedschapskistje: ironie, stilistische vaardigheid, ijdelheid en speels plezier in het subtiel treiteren. In ‘Zingen’ komen zaken naar voren die extra tot nadenken stemmen. Het gaat dan om een persoonlijk drama dat het plotselinge ophouden van het dagboek markeert en om een uitgesponnen visie op het wezen van poëzie. Ontegenzeggelijk de meeste indruk maakt het onbedoelde slot van Zingen en creperen. In het voorgaande dagboek (de landjonker dateert van 2013) werden de ervaringen met geadopteerde dochter Anna openhartig beschreven. Incasseringsvermogen en bovenal onvoorwaardelijke liefde bleken een rol te spelen bij het grootbrengen van een aangenomen kind
uit verre streken. Je vroeg je als lezer af hoe het verder zou gaan. In het nieuwe dagboek wordt aanvankelijk geen woord gewijd aan Anna. Pas in het laatste kwart van het boek duikt ze op in een korte dagboekaantekening. ’S NACHTS Anna (…), ons onmogelijke, geliefde adoptiekind, zit op school in Indiana en stelt het voor het eerst in al die jaren goed. Maar of ik niet over haar wil schrijven, papa? Beloofd, lieverd. Als het dagboek 18 december 2016 aankondigt, blijft de bladzijde leeg. Daarna volgt een pagina met als eenzame tekst het wit van een jaar. In een afsluitende notitie en een gedicht, een jaar later geschreven, wordt duidelijkheid geboden over een noodlottige gebeurtenis. Zoals gezegd, dit slotakkoord geeft een onverwachte tint aan het voorgaande. Waar Barnard zich in zijn proza toch positioneert als een licht masochistische, enthou siast tegendraadse, begaafde treiteraar (met talent voor zelfrelativering), laat hij zijn dekking abrupt zakken na een vreselijke stoot die het noodlot hem toedient. Je merkt het ook in passages die aan bijvoorbeeld vader Willem Barnard (Guillaume van der Graft) of Ad den Besten (vriend van zijn vader) zijn gewijd. Onversneden mildheid behoort, bij alle ironie en defensie,
tot de mogelijkheden. De verschenen dagboeken leveren mede daardoor een zelfportret van de particulier Benno Barnard. Hoe interessant ook, de literair-kritische meningen, weetjes en ironie zijn niet het enige hoofdgerecht van het dagboekproject. In het persoonlijke, in het gebied van de twijfel en de gemoedsbewegingen, bevindt zich verder een steeds terugkerend gemonkel over wat ik maar ‘het wezenlijke van poëzie’ noem. Benno Barnard is natuurlijk erfelijk belast door zijn vader, Guillaume van der Graft. Die is niet weg te denken uit de Nederlandse poëzie. Willem (Guillaume) Barnard schreef zijn gedichten, naar mijn weten, zonder veel fundamenteel gepieker. Bij zoon Benno is het the-
speels plezier in het subtiel treiteren oretiseren over poëzie zo’n beetje een voorwaarde. Hierbij komen we dan gelijk ‘vorm’ als het meest bepalende voor een gedicht tegen. In bredere zin kunnen we vorm in dit geval als ‘houvast’ omschrijven. In het maatschappelijke, in de omgang met kunstbroeders en allerhande boeren, burgers en buitenlui, ligt de behoefte aan houvast voor de hand. Maar is dat in de