De opkomende gemeenschap Marie-France Lebbe Geschiedenis van de stedenbouw 2014-2015 Karel Wuytack
“The difference between our situation & previous situations is that we are capable of seeing a building as a fragment, not as an isolated act like a poem, which you can read and put in your mind and keep separate.� Team X
1. DE BETEKENIS VAN GEMEENSCHAP 1. Gemeenschap, een inleiding. “Words have meanings: some words, however, also have a ‘feel’. The word ‘community’ is one of them. It feels good: whatever the word ‘community’ may mean, it is good ‘to have a community’, ‘to be in a community’. ... Company or society can be bad; but not the community. Community we feel, is always a good thing.” Zygmunt Bauman 1
1. Zygmunt Bauman, Community. Seeking Safety in an Insecure World, Polity, 2000.
Wat is gemeenschap? Dit is dé vraag die in dit hoofdstuk wordt gesteld. Zygmunt Bauman heeft het hierboven zo treffend beschreven; gemeenschap voelt goed. Het lijkt bij de meeste mensen (men zou bijna durven stellen alle mensen) een intuïtieve goedkeuring op te roepen. De autoriteit van het aantal; een autoriteit die ontstaat door de eensgezindheid van een grote groep, kan echter de misleiding in zich hebben dat de stelling als objectief wordt beschouwd. Het woord ‘gemeenschap’ en de betekenissen die het draagt zijn alleszins niet objectief. Zoals veel dingen die vanzelfsprekend en duidelijk lijken tot men vraagt ze te definiëren, is de betekenis die gemeenschap draagt niet evident. De nood om iets te definiëren lijkt vooral op te komen in die momenten dat de vanzelfsprekendheid begint te verdampen. Zo ook voor gemeenschap. Ferdinand Tönnies was een Duitse socioloog die leefde in de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw (1855-1936). Het was tijdens én door de opkomst van de ‘Industriële Revolutie’ dat hij het boek ‘Gemeinschaft und Gesellschaft’ schreef in 1887. In het boek suggereerde Tönnies dat het onderscheid tussen de verloren gegane gemeenschap (Gemeinschaft) en de opkomende moderne samenleving (Gesellschaft) te vinden was in een essentiële verstandhouding tussen alle leden van de gemeenschap. 2 De verstandhouding die er heerste in de gemeenschap en niet aanwezig was in de opkomende moderne samenleving van de industriestad, was volgens Tönnies een natuurlijke verstandhouding. Er was geen nood om het uit te spreken, om erover te discussiëren. Het was er. Het was zoals Bauman het beschrijft ‘ready-made en ready to use’. 3 In de verstandhouding die Tönnies als bindend element ziet van de gemeenschap is er geen nood om te negotiëren; de eensgezindheid is het startpunt en niet het eindpunt, het is niet het resultaat van verhitte discussies van mensen die in essentie verschillend zijn. De samenleving die voor Tönnies en zovelen anderen een nostalgische droom is van een ‘verloren paradijs’ vloeit voort uit een basis van homogeniteit.
4
2. Nader Vossoughian, Otto Neurath. The language of the Global Polis, NAI Publishers, Rotterdam 2011.
3. Bauman, 2000, o.c., hoofdstuk 1, The Agony of Tantalus.
2. Inclusie en exclusie, het idee van gemeenschap. Robert Redfield, een Amerikaanse antropoloog die vooral bekend werd door zijn studie over Latijns-Amerikaanse boerengemeenschappen 4, stelde dat in een échte gemeenschap geen nood is voor reflectie, kritiek of experiment.
4. Robert Redfield, The Little Community and Peasant Society and Culture, University of Chicago Press 1960.
Bauman haalt hierbij twee interessante vergelijkingen aan, het eerste is de Griekse mythe van Tantalus, de tweede de teloorgang van het Aards Paradijs uit het Oud Testament. Beide verhalen wijzen op het verdwijnen van puurheid (of onschuld) door kennis. ‘If you dare to take matters into your own hand you will never resurrect the bliss which you could enjoy only in the state of innocence. Your goal will forever escape your grasp.’ 5
5. Bauman, 2000, o.c., hoofdstuk 1, The Agony of Tantalus.
De essentie van ‘de echte gemeenschap’, die vervolgens zal benoemd worden als ‘Gemeenschap’, is juist die puurheid en onschuld. Zolang mensen de verstandhouding die hen bindt als vanzelfsprekend nemen en er dus niet over reflecteren kan een homogene groep benoemd worden als Gemeenschap. Het is een natuurlijke gemeenschap, niet artificieel geproduceerd. Het idee van de maakbaarheid van Gemeenschap en de rol van de stedenbouwkundige lijkt vanuit dit standpunt gedoemd om te falen. Redfield ondersteunt het idee dat de Gemeenschap geen nood heeft tot zelfreflectie omdat het een natuurlijk fenomeen is. Dit natuurlijk fenomeen kan enkel bestaan indien het zich onderscheidt van andere groepen (het is duidelijk afgelijnd), dat de groep klein is (zodat elk lid van de Gemeenschap elkaar kent) en dat ze zelfvoorzienend is. Het is juist door het autonome en homogene karakter van de Gemeenschap dat er geen nood is om die te bevragen. De condities van homogeniteit en isolement vervallen op het moment dat ‘de ander’ de Gemeenschap binnendringt. Twee evoluties in de geschiedenis van de mens doorbreken dit isolement: de opkomst van mechanische verplaatsing en de opkomst van informatica. De versnelling van de verplaatsing en uitwisseling van mens en kennis lijkt het startpunt van de ontmanteling van de Gemeenschap. Hieruit kan men stellen dat het tijdperk van de natuurlijke gemeenschap, de Gemeenschap, eindigt met én door het overwinnen van afstand als barrière.
5
3. De nostalgie naar de Gemeenschap Georgio Agamben beschrijft in het boek ‘The coming community’ (in tegenstelling tot wat de Engelse vertaling laat vermoeden) een gemeenschap die er al is en de potentie heeft om een nieuwe samenleving te creëren. Het boek is in 1993 uitgebracht en had als belangrijkste drijfveer het toenmalig debat tussen de Franse filosofen over het idee van gemeenschap in navolging van wat George Bataille beschreef als ‘de gemeenschap van diegenen zonder gemeenschap’. 6 Zowel Jean-Luc Nancy als Maurice Blanchot reageerden op Bataille’s stelling dat de gemeenschap inoperatief was geworden. ‘La communauté désoeuvrée’ van Nancy wijst op een crisis in het idee van gemeenschap. Nancy reageert kritisch op het nostalgisch verlangen naar het verloren, originele gemeenschapsleven die Tönnies ons zo mooi schetst. Hij ziet het cultiveren van deze verlangens als een gevaar. Het verlangen naar de ‘echte gemeenschap’, de Gemeenschap, heeft als basis de homogenisering van de samenleving. Nancy waarschuwt ons dat dit kan leiden tot machtige natiestaten die verlangen om politieke en culturele meningsverschillen te neutraliseren. Blanchot stelt in zijn verhandeling ‘La communauté inavouable’ dat er nood is aan een nieuw idee van wat gemeenschap is. Hij was niet overtuigd van een Gemeenschap opgebouwd of samengehouden door gemeenschappelijke ervaringen of een gemeenschappelijk doel. De problematiek die de Gemeenschap oproept is die van exclusie; Gemeenschappen hebben zich steeds gevormd rond een bepaald criteria (nationaal, religieus, geografisch, raciaal, ...) en hoe flexibel deze criteria al dan niet waren, het resultaat was steeds een vorm van inclusie en exclusie. Het streven naar Gemeenschap insinueert dus de homogenisering van de samenleving en het onderdrukken van verschillende groeperingen en individuen. Het perverse van het totalitarisme resulteerde in een poging tot de annihilatie van de Joodse gemeenschap in de Tweede Wereldoorlog. Het is na die periode dat men niet alleen de identiteitscrisis van het idee van gemeenschap blootlegde, maar ook het eind van de utopische Gemeenschap aangaf.
6
6. Renée van Riessen, Community and its other remarks on Giorgio Agamben’s The Coming Community from a Levinasian point of view, Zeitschrift für Dialektische Theologie, Supplement Series 5.
4. De komende gemeenschap Agamben deelt de mening van een gemeenschap in identiteitscrisis. Hij is er van overtuigd dat de gemeenschap niet ligt in de nostalgie van een archaïsche samenleving en ook niet in de toekomst die we al dan niet zelf, al dan niet met behulp van een messias figuur moeten bereiken. Het probleem die Agamben identificeert in de gemeenschapsgedachte van veel filosofen en in het bijzonder van Hegel is het idee dat de Gemeenschap het verdwijnen van het singuliere als voorwaarde draagt. “There is no I in team.” 7
7. Engelstalige zegswijze, vooral gebruikt in sport.
Agamben stelt dat er wel een nieuwe gemeenschap mogelijk is, maar dat in de nieuwe gemeenschap het singuliere niet mag miskend worden. Hij gebruikt hiervoor de zin ‘Quodlibit ens’ die hij vertaalt als hetgeen wat is; maar hiermee bedoelt hij niet dat wat is als ‘gelijk wat is’, maar juist dat wat is als ‘dat wat betekenis draagt’, kortom de essentie van wat is. ‘Libet’ vertaalt hij als de wil, het verlangen. Hieruit leidt hij af dat de potentie van wat is gedragen wordt door het singuliere. “We use examples as paradigms to understand the different relations that the particular can have to the universal.” Georgio Agamben 8
8. van Riessen, o.c., Singularity & ethics, p. 83-84
Agamben vervolgt in een uiterst boeiende visie over singulariteit en ethiek. Hij verwerpt namelijk de essentiële vocatie van de mensheid. Hij stelt dat er geen historische noch spirituele roeping is, geen biologische eindbestemming. Hij stelt dat het singuliere, dat wat nu is, de potentie draagt voor een betere wereldorde. Men hoeft de dingen vandaag niet langer te verwerpen als onvolmaakt maar juist de potentie erin te herkennen. Dit maakt meteen de stelling van de ‘coming community’ duidelijker. Agamben wijst namelijk op een gemeenschap die er in essentie al is en die het verlangen in zich draagt om uit te groeien tot een humanere gemeenschap. Wat bevrijdend is aan deze visie is dat men noch terugblikt naar iets dat al vervlogen is, noch dat men wacht op iets dat nog komen moet. Hij toont de potentie van wat vandaag al aanwezig is als voldoende voor een nieuwe humanere samenleving. Volgens Agamben is het ‘slechts’ nodig om sensibel te zijn voor de potentie van het aanwezige.
7
2. DE MODERNE SAMENLEVING De ‘Gemeinschaft’ die Tönnies beschrijft lijkt een natuurlijk fenomeen, badend in onschuld en in de onmogelijkheid gemaakt te worden. De Gemeenschap die de natiestaten voorop stelden had de perverse kanttekening van exclusie die, indien assimilatie niet mogelijk is, annihilatie niet schuwde. De maakbaarheid van gemeenschap lijkt dus onmogelijk of op zijn minst gevaarlijk. De rol van de stedenbouwkundige lijkt hierdoor in impasse. Net als de gemeenschap lijkt de stedenbouwkundige een identiteitscrisis te doorstaan met en door de opkomende moderne samenleving. De veranderende attitude over de sociale en fysieke constellatie van de moderne samenleving en de rol van de stedenbouwkundige binnen de modernistische beweging wordt in dit hoofdstuk besproken.
1. Modernisme & abstractie Na de verwoestende kracht van de Tweede Wereldoorlog lijkt huisvesting de belangrijkste opdracht voor architecten en stedenbouwkundigen. In de naoorlogse periode werd vanuit een bureaucratische en technische planning de heropbouw gestructureerd. Door het enorme tekort aan woningen werden de overheden verplicht om grootschalige stedenbouwkundige projecten te stimuleren. Het was niet enkel nodig om grootschalig te bouwen, het moest ook snel en goedkoop gebeuren en aldus ontstond de ‘reconstructiestijl’ over heel Europa. In de naoorlogse planning werden stedelijke vormen niet langer aanzien als ruimtelijke fenomenen binnenin een context, maar eerder als onafhankelijke entiteiten. De ‘plan masse’ werd het planningsinstrument van de vroegmodernistische stroming waar de witte woontorens monotoon naast elkaar werden geplaatst in een open, groene ruimte waar de nieuwe bewoner geen enkele relatie mee had. De abstractie van architectuur en stedelijke entiteiten ontstond allereerst door het onttrekken van architectuur uit de bestaande stedelijke context, de bouw van ‘les Grand Ensembles’ en ten slotte door de opkomst van volledige nieuwe steden, ‘New Towns’. “As Candilis noted, the inner logic of new housing developments were often completely detached from the surrounding urban matrix, resulting among others in ‘l’indépendance du plan de masses par rapport à l’ordonnance des 9.Tom Avermaete, Stem & Web: A rues’.” Tom Avermaete 9 De vroege modernisten, met Le Corbusier als pionier, hadden de historische stad voorgoed achter zich hadden gelaten. Een breuk met het verleden leek essentieel om een nieuwe gemeenschap op te bouwen. In deze vroeg-modernistische stroming was het masterplan een uiting 8
different way of analysing, understanding & conceiving the city in the work of Candilis-Jsic-Woods, conference paper, 2003.
van het geloof dat de nieuwe stedenbouwkundigen hadden in de maakbaarheid van de nieuwe samenleving. Maar ook dat die nieuwe samenleving een specifiek eindbeeld had die onveranderlijk kon (moest) blijven na ‘oplevering’. Er was dus de opvatting van een statisch eindbeeld van een maakbare utopische samenleving. Een groot vertrouwen in de vooruitgang van technologie, een abstractie van de mens als universeel wezen en een doordrongen rationaliteit waren de ingrediënten voor de opbouw van een rechtvaardige samenleving binnen handbereik. “[Jane] Jacobs judges Le Corbusier’s Radiant City as the most dramatic idea to anti-city planning to existing cities, not only planning a completely new physical environment but also a social utopia.” Matthias Wendt 10 10. Matthias Wendt, The Importance of Jane Jacobs beschrijft in ‘The Death & Life of Great American Cities’ dat Howard, Burnham & Le Corbusier een gedeelde onbehaaglijkheid voelden voor bestaande steden en dat ze elk zochten om de complexiteit van ‘echte’ steden te vervangen door een geplande ideaalstad.
Death and Life of Great American cities (1961) by Jane Jacobs to the Profession of Urban Planning, New Visions for public Affairs, V1, Delaware 2009.
2. Modernisme & kritiek Bruno Fortier, de Franse architect-stedenbouwkundige die in 2002 de Grand prix de l’urbanisme won; beschreef het concept van ‘de breuk’ als één van de voornaamste eigenschappen van de modernistische stroming11.
11. Bruno Fortier, The City Without Agglomeration, Casabella n°599, 1993.
Deze breuk werd al tijdens de opmars van de vroeg-modernistische beweging hevig bekritiseerd door Paul-Henry Chombart de Lauwe met zijn boek ‘Paris et l’agglomération Parisienne: L’espace sociale dans une grande cité’. De kritiek die in het boek werd geuit tegen de nieuwe wooncomplexen in de periferie werden onderbouwd door een diepgaand onderzoek over de kwaliteiten van het historisch centrum van Parijs. Een grootschalige, publieke kritiek op de naoorlogse ontwikkelingen kwam pas in de jaren 1960. Verrassend genoeg werd de kritiek niet gericht tot de overheden die de projecten hadden geïnitieerd, maar werd CIAM verantwoordelijk gehouden voor de breuk tussen de nieuwe stedelijkheid en het bestaande weefsel. Leon Krier sprak zelfs over ‘verraad’ tegenover de stadsplanning. De afkeer tegenover het modernisme is tot op vandaag nog voelbaar en leidt soms tot het verwerpen van elke mogelijke rationele basis voor de organisatie van steden.
9
3. De modernistische traditie De titel van dit onderdeel lijkt contradictorisch gezien de uiteenzetting van de modernistische stroming als een progressieve stroming die welwillend een breuk stelt met het verleden. Hoewel het concept van ‘de breuk’ de drager is van grootschalige kritiek op de modernistische beweging; maken velen samen met Fortier de fout om dit als een eigenschap te zien van de gehele modernistische beweging. “L’application de la Charte d’Athènes, par des gens qui voyaient uniquement la recette et non l’esprit a provoqué la confusion et le désordre de nos plans d’urbanisme actuels.” Georges Candilis 12 Binnenin de modernistische stroming waren er echter verschillende subgroepen die zich hebben gedistantieerd van de vroeg-moderne ontwerpers zoals Le Corbusier en een zeer interessant discours naar voren hebben gebracht. Team X wordt in deze paper als belangrijke modernistische subgroep besproken die het aspect van tijd, ruimte en sociale dimensie als belangrijke dragers gebruiken voor hun ontwerpattitude. Ondanks het ‘zielloos modernisme’ van de naoorlogse periode geloofde de groep dat er waardevollere benaderingen waren voor stedelijke ontwikkelingen. In tegenstelling tot de critici geloofden zij dat deze benaderingen binnen de modernistische beweging kon gevonden worden. Ze grepen hiervoor terug naar de modernistische architecturale traditie die ontstond aan het eind van de 19de eeuw. Volgens Team X stond Camillo Sitte, de Weense architect en geschiedkundige, aan de basis van de moderne traditie van de stedenbouw. De ruimtelijke kenmerken die ontstaan door de materiële expressie van de stad waren het uitgangspunt van deze traditie. Er werd gezocht naar de articulatie van ruimte door structurerende elementen binnenin de stad. Er was dus een grote affiniteit voor de bestaande stad als drager van kennis. Het belang dat Team X toekende aan de bestaande en historische stad staat in schril contrast met de vroeg-moderne stroming. Team X zocht naar een stedelijke aanpak die structurerende elementen uit het verleden kon begrijpen en die kon projecteren naar de toekomst. Ze stelden geen belang aan het louter overnemen van bestaande stedelijke vormen, maar zochten door de historische lezing naar richtinggevende principes die toekomstige planning en ontwerp konden vormgeven.
10
12. Georges Candilis, Urbanisme: Repenser le problème, AA n°87, 1960.
4. Modernisme & continuïteit In tegenstelling tot een breuk met de bestaande stedelijk context, besloten de leden van Team X een nieuwe aanpak in het stedelijk discours op te bouwen vanuit de notie van continuïteit. Het boek van Chombart de Lauwe over Parijs is hierbij een belangrijk naslagwerk. Zoals eerder beschreven was het boek bedoelt als kritiek op de modernistische wooncomplexen in de periferie van Parijs. Niet alleen de breuk met de historische stad werd hier als problematisch ervaren; maar vooral het gebrek aan de sociale dimensie van de samenleving en de onmogelijkheid tot publieke interactie werd hier sterk bekritiseerd. Chombart gebruikte elementen van ‘les paysages de la vie quotiedienne’ 13. Avermaet, 2003, p.239 om de fysieke en sociale constellatie van de samenleving te benadrukken. Deze elementen waren ‘le quartier’, ‘l’îlot’, ‘l’immeuble’ en ‘la rue’. 13 Net zoals Chombart zoeken de leden van Team X naar structurerende elementen binnenin bestaande steden. Niet omdat ze op zoek zijn naar ‘stabiele’ steden, maar omdat elementen die doorheen de tijd zijn blijven bestaan de capaciteit in zich dragen om tijd en verandering op te nemen. In hun discours stellen de leden van Team X dat het niet voldoende is om slechts een compositie te maken van groot of klein, maar dat men de notie van ‘ruimte-tijd’ moet vertalen. Modificatie zien zij als een primaire eigenschap binnen het stedelijk ontwerp en ze verwerpen dan ook het masterplan omdat die een eindbeeld vertegenwoordigt. Binnenin deze aanpak was er echter ook een verdeeldheid die voornamelijk gericht was op de verhouding tussen de nieuwe elementen van de moderne samenleving (zoals de auto) en de structurerende elementen uit het verleden. “The problem of re-identifying man with his environment cannot be achieved by using historical forms of house-groupings, street, squares, greens, etc., as the social reality that they present no longer exists.” Peter Smithson 14
14. Oscar Newman, Ciam ‘59 in Otterlo, Universe Books, New York 1961.
De zogenoemde ‘scales of associations’ die de Smithsons naar voren brachten waren bedoeld om de vier functies van het Charter van Athene te vervangen; namelijk wonen, recreatie, werken en transport. Ze geloofden dat de verschillende sociale attitudes en associaties resulteerde in variërende gebouwde omgevingen. Het belang voor het blijvende karakter van stedelijke ‘tracés’ resulteerde in een specifieke attitude tot het stedenbouwkundig ontwerp. De bestaande stedelijke omgeving werd begrepen als een constellatie opgebouwd uit elementen van lange en korte duur. Waarvan de blijvende elementen de capaciteit dragen om verandering en groei op te nemen. “For, as the result of the spatial practices of dwelling & building, the city was for Candilis-Josic-Woods not a static entity, but the outcome of relentless building, modification, decay & re-building.’ 15
15. Avermaet, 2003, p.246
11
5. De straat “Ce lieu géométrique, c’est la rue, dont l’importance est d’ailleurs fonction de l’exiguïté de l’habitat. La vie de quartier est intimement liée à cette rue où elle est appelée à se traduire. ... On pourait dire que la vie de la rue donne la mesure de la vie du quartier.” Chombart de Lauwe 16
16. Avermaete, 2003, p.240
Volgens Chombart de Lauwe is de straat één van de structurerende elementen van de wijk, zowel fysiek als sociaal. Hij ziet hier ook het belang van ‘l’équipement’, namelijk de verschillende voorzieningen die de straat opbouwt als een complex ruimtelijk en sociaal weefsel. Jane Jacobs stelt enkele jaren na de publicatie van van Chombart dat “safety of a city as a whole depends on the ability of its streets and sidewalks 17. Wendt, 2009, p.7 to provide safety.” 17 New York en andere grootsteden in de Verenigde Staten werden toen als zeer onveilig aangevoeld. Al wie kon verhuisde in de naoorlogse periode naar de ‘suburbs’ en een grote concentratie armen bleef achter in het stadscentrum. Hierbij haalde Jacobs aan dat het niet de politie was die de veiligheid moest garanderen, maar de welbekende ‘eyes on the streets’ van de mensen die de straten ‘bewonen’ 18. Ze benadrukt het belang van een grote diversiteit aan functies binnen een straat zodat er altijd activiteit en levendigheid is en dus ook controle.
18. Hiermee wordt bedoeld alle mensen die de straat toe-eigenen; niet enkel bewoners, maar dus ook bijvoorbeeld mensen die er werken of school lopen.
De belangrijkste toekenning die Jacobs aan de straat geeft is echter de mogelijkheid tot sociale contacten en dus de opbouw van een sociaal netwerk. Als scherpe kritiek op het (vroeg-)modernisme duidt ze op de foute inschatting dat mensen de straat gebruikten omdat ze geen geschikte woning of tuin zouden hebben. De ondermijning van spontane en toevallige contacten op straat ziet zij als één van de hoofdredenen van sociaal isolement die vaak aan modernistische projecten wordt toegekend. Ze stelt dat de contacten die op straat gemaakt worden een gevoel van publieke identiteit ontwikkelen. Opnieuw komt het modernisme onder vuur als een stroming die de menselijke habitat als een sociale constellatie lijkt te negeren, waardoor het publieke leven niet langer natuurlijk en spontaan kan opgebouwd worden. De sociale dimensie van de samenleving en het belang van de straat is echter één van de hoofdkenmerken van het oeuvre en denkproces van de (beginperiode van de) Team X leden. “The idea of finding an alternative for the ordinary street was one of the central concerns of the partnership.” 19 Hoewel de anti-straat thesis van Le Corbusier de ordinaire straat beschreef als niet meer dan een geul, een smalle passage; werd het belang van moderne straat gezien als de drager van de stedelijke structuur. Zo dus waren de concepten van team X niet zozeer een breuk met het vroeg-modernisme maar eerder een verfijning. 12
19. Avermaete, 2003, p.251.
Zoals eerder beschreven waren de leden van Team X op zoek naar structurerende elementen binnen steden die groei en verandering konden opnemen. De straat werd in het concept van de ‘stam’ gezien als de hoofddrager van de gemeenschap. De straat was het centraal element van de ruimtelijke ontwikkeling waar verschillende ruimtelijke en sociale relaties konden ontstaan doorheen de tijd. Net als Jane Jacobs en Chombart de Lauwe zien zij het belang van diverse functies geënt op de straat als voorwaarde voor de vitaliteit van de wijk. De stam wordt zo de basisdrager waarrond verschillende stedelijke functies zich kunnen vestigen. In deze periode is de compositie van het architecturale essentieel. Het concept van de stam wordt gebruikt om nieuwe concepten voor het stedelijk ontwerp te bedenken waar gepoogd wordt de traditionele straat te vertalen in nieuwe ontwikkelingen. De twee belangrijkste architecturale elementen op de straat zijn enerzijds het woonbestaand en anderzijds de voorzieningen nodig voor een x aantal bewoners. Deze voorzieningen zijn onder andere educatie, cultuur en economie; maar ook infrastructuur. Het stamconept was hierdoor geschikt om groei en verandering op te nemen doorheen de tijd. Er werd namelijk een verhouding gezocht tussen het aantal woonunits en de noodzakelijke voorzieningen. Deze bijna wiskundige formule kon dus verhoogd (of verlaagd) worden doorheen de tijd zonder het evenwicht te verstoren. Zo wordt de densiteit van de ontwikkeling gestructureerd door de intensiteit van de activiteiten langs de stam. Een variatie van dit concept is het welgekende ‘streets in the air’ van de Smithsons in ‘The Golden Lane Project’ in 1952. In het ontwerp wordt de gang niet eenduidig beschouwt als de toegang tot het private, maar als verlenging van het publieke. Deze zoektocht naar een verhouding tussen een basisstructuur en de invulling of aanhechting van activiteiten werd in een latere periode geabstraheerd naar de ‘MAT-building’. In beide concepten was de tussenruimte die kon ingenomen worden steeds van belang, het had de potentie om toegeëigend te worden.
13
3. DE OPKOMENDE GEMEENSCHAP De opkomst van de moderne samenleving, gekenmerkt door de technologische vooruitgang en de enorme bevolkingsgroei resulteerde in een relativiteit van afstand, een flexibiliteit van tijd, de introductie van de de ander en een opkomende individualisering en dit alles in confrontatie met de ‘longue duré’ van de Europese steden. Het nieuwe ritme, de veranderende en groeiende bevolking en de stroefheid om de nieuwe samenleving in de bestaande stedelijke context te integreren zorgde voor een identiteitscrisis van wat gemeenschap is, maar ook wat de historische steden nog konden betekenen. De voorgaande hoofdstukken beschrijven dus niet enkel de opkomst van de moderne samenleving; maar reflecteren over het idee van gemeenschap, het idee van maakbaarheid en de rol van de maker. Een belangrijke conclusie die men kan halen uit de attitude van Team X is dat het stedenbouwkundig ontwerp niet begrepen moet worden als een eindig en onafhankelijk project, maar eerder als een fragment dat zich binnen een grotere context manifesteert en eraan bijdraagt. Juist in het fragment komt het singuliere van Agamben weer naar boven, die in de onvolmaaktheid van het hedendaagse de potentie ziet voor een humanere samenleving. Men kan zich dan ook de vraag stellen of de Gemeenschap zoals Tönnies ze voor ogen had nog wenselijk is.
14
BIBLIOGRAFIE Zygmunt Bauman, Community. Seeking Safety in an Insecure World, Polity, 2000. Nader Vossoughian, Otto Neurath. The language of the Global Polis, NAI Publishers, Rotterdam 2011. Robert Redfield, The Little Community and Peasant Society and Culture, University of Chicago Press 1960. Renée van Riessen, Community and its other remarks on Giorgio Agamben’s The Coming Community from a Levinasian point of view, Zeitschrift für Dialektische Theologie, Supplement Series 5. Tom Avermaete, Stem & Web: A different way of analysing, understanding & conceiving the city in the work of Candilis-Jsic-Woods, conference paper, 2003 Matthias Wendt, The Importance of Death and Life of Great American cities (1961) by Jane Jacobs to the Profession of Urban Planning, New Visions for public Affairs, V1, Delaware 2009. Bruno Fortier, The City Without Agglomeration, Casabella n°599, 1993. Georges Candilis, Urbanisme: Repenser le problème, AA n°87, 1960. Oscar Newman, Ciam ‘59 in Otterlo, Universe Books, New York 1961.
15