49 minute read

Herinnering aan een geliefde burgemeester

Bij de begrafenis van burgemeester Meindert Jan Wynia (18951934) in mei 1934 liep de bevolking van Denekamp massaal uit.

Het gedenkteken voor burgemeester Wynia houdt het midden tussen een wegkruis en een typisch Twents kapelletje. In 1984, vijftig jaar na het ongeluk, werd het op initiatief van de Stichting Heemkunde Denekamp door de Dorpsraad Tilligte en de Gemeente Denekamp gerestaureerd.

Op maandagavond 14 mei 1934 was er nauwelijks verkeer op de Ootmarsumsestraat tussen Ootmarsum en Denekamp. Toch klonk er ter hoogte van de Beusemkolkweg bij Tilligte plotseling een enorme klap, veroorzaakt door de auto van burgemeester Wynia van Denekamp. Het bruggetje in de weg was waarschijnlijk te steil voor de voor die tijd fikse snelheid van 60 kilometer per uur, waardoor Wynia de macht over het stuur kwijtraakte. Zijn Essex, een tamelijk kleine auto, sloeg een aantal keren over de kop en kwam tot stilstand tegen een berk. Voorbijgangers wisten Wynia uit het brandende wrak te halen en brachten hem naar een nabijgelegen boerderij. Daar overleed hij echter, 39 jaar oud. Elf jaar eerder was Jan Meindert Wynia geïnstalleerd als eerste burger van Denekamp. Op het eerste gezicht was het vreemd dat een Fries, nog wel een zoon van een gereformeerd predikant, werd benoemd als burgemeester van het katholieke Denekamp. Hij was bovendien pas 29 jaar oud, maar had wel enige ervaring, zij het slechts twee jaar, als burgemeester van het Gelderse Heumen. Het feit dat hij katholiek was geworden, waarschijnlijk vanwege zijn vrouw Theodora Maria Herfkens, zal hebben geholpen bij zijn benoeming. De nieuwe burgemeester deed zijn naam eer aan. Wynia komt namelijk van het oud-Friese Win (vriend) en Inga (volk) en betekent dus ‘vriendenvolk’. Op vlotte en doortastende wijze leidde Wynia de raadsvergaderingen zonder autoritair te zijn. Met zijn innemende en charismatische persoonlijkheid wist hij de raad weer op één lijn te krijgen, nadat er onder zijn voorganger voortdurend conflicten waren geweest. Als een sociaal bewogen mens en als een harde werker genoot hij respect en kreeg hij veel voor elkaar. Hij zorgde onder andere voor een vuilophaaldienst, de aanleg van elektriciteit en riolering en de bouw van nieuwe woningen. Wynia was bovendien begaan met het lot van de vele werklozen in het begin van de jaren dertig. Via zijn goede contacten over de grens zorgde hij voor werk in Duitsland, maar ook in zijn eigen gemeente en elders in de provincie kon hij werklozen een baan bezorgen. Enkele van zijn initiatieven leidden uiteindelijk tot de latere oprichting van een regionaal waterschap en een betere afwatering van de Dinkel.

Geen wonder dus dat er in mei 1934 niet alleen diepe verslagenheid heerste bij Wynia’s vrouw, elfjarig dochtertje en tienjarig zoontje. Het verlies van de geliefde burgemeester betekende ook een zware klap voor de inwoners van zijn gemeente. Bij de begrafenis liep de bevolking massaal uit. Nog hetzelfde jaar werd door de inwoners van Tilligte en door de Bijzondere Vrijwillige Landstorm Twentsch Verband op de plaats des onheils een monument opgericht. ■ In Denekamp kwam in de jaren twintig twee maal de typisch Friese naam Wynia voor. Heel in de verte waren de dragers van deze naam familie van elkaar. De andere Wynia was Gerben Sjouke Wynia, die in 1928 kaasmaker werd bij de Coöperatieve Zuivelfabriek ‘De Volharding’. Hij was in 1901 in Friesland geboren. Of de burgemeester en de kaasmaker elkaar hebben gekend is niet bekend. De zoon van Gerben Wynia is Sjouke Wynia, die sterk betrokken is bij geschiedenis en heemkunde van Denekamp. Hij heeft uitgezocht dat beide geslachten toch familie van elkaar zijn en in het midden van de achttiende eeuw samenkomen.

• Hennie Boink, ‘Burgemeester Wynia, een manager in

Denekamp’, in: Jaarboek Twente, jrg 23 (1984), pp. 42-54. • Genealogische ontdekkingen rond familienaam Wynia,

Sjouke Wynia, ‘t Onderschoer, jrg 23, nr 3 (2001). • Hennie Boink e.a., Mariakapellen en Landkruisen in Twente,

Werkgroep Mariakapellen en Landkruisen in Twente (2007).

Van voorjaar naar voorjaar, van idee naar uitvoering

Digitaal platform MijnStadMijnDorp van start

Stel u verzamelt bidprentjes, oude kaarten van uw stad of dorp, historische foto’s van muzikanten uit Overijssel. Jarenlang gaat u archieven, historische verenigingen, particulieren, markten en veilingen langs om uw eigen verzameling rijker en breder te maken. Soms hoort u van een studiezaalmedewerker of buurman dat er meer mensen met dezelfde interesse zijn. Of u hoort van iemand die nog wat op zolder heeft staan. U neemt contact op, gaat langs en vindt dozen vol schatten. Maar ja, de eigenaar ziet het niet zitten daar zo maar afstand van te doen. Kon die schat maar worden gedeeld…

Voorjaar 2007 – Bert de Vries treedt aan als nieuwe directeur van het Historisch Centrum Overijssel (HCO). ‘Digitalisering’ is een kernwoord in beleidsplannen van historische centra, net als de termen ‘openbaar’ en ‘voor iedereen’. Het HCO heeft een topcollectie aan film- en fotomateriaal en veel daarvan is al gedigitaliseerd. Ook zijn er in Overijssel meer dan honderd historische verenigingen waarmee het HCO graag en veel wil samenwerken. Hyves en Facebook zijn nog maar een paar jaar in de lucht. De Vries’ plan voor het digitale platform ‘MijnStadMijnDorp’ (MSMD) krijgt vorm: informatie over, vóór en dóór alle plaatsen en regio’s in Overijssel, hun bewoners, hun leven, hun werken.

Bert de Vries: ‘Het Historisch Centrum Overijssel wil een constante link zijn, die mensen en geschiedenis met elkaar verbindt.’

Wendy Oude Nijeweme-d’Hollosy: ‘MijnStadMijnDorp biedt een online platform waar (groepen) mensen elkaar kunnen ontmoeten om te netwerken, samen te werken, te discussiëren, elkaars vragen te beantwoorden en elkaar voort te helpen op het gebied van het cultureel erfgoed van Overijssel.’

Voorjaar 2010 – Naast het toekomstige digitale platform komt er alvast een papieren pendant MijnStadMijnDorp Historisch Tijdschrift Overijssel.

Voorjaar 2009 – ICT en communicatiespecialist Wendy Oude Nijeweme-d’Hollosy, door het HCO aangesteld als projectleider voor het digitale platform MijnStadMijnDorp, komt met een uitwerking van het plan uit 2007. Ze heeft gesproken met tientallen vertegenwoordigers van historische verenigingen en met anderen die belangstelling hebben voor geschiedenis. Er zijn seminars, presentaties en andere bijeenkomsten over web 2.0 geweest. Daar hebben toekomstige gebruikers van het platform met elkaar gediscussieerd. Samen leggen ze een verdere basis voor het online platform MijnStadMijnDorp. Vervolgens komt het aan op de technische kant van het verhaal; van groot belang, want zo’n veelomvattende website vraagt om een betrouwbare, maar tegelijkertijd toch zo eenvoudig mogelijke bediening.

Voorjaar 2011 – Op 15 april 2011 wordt het platform MijnStadMijnDorp gelanceerd voor de eerste gebruikers. Het idee is vertaald naar een prachtige basis om het verleden van Overijssel volgens de nieuwste technieken te presenteren. In het najaar volgt de publiekspresentatie.

MSMD in de praktijk

Net als andere digitale platforms als Hyves en Facebook kunt u op www.mijnstadmijndorp.nl een eigen profiel aanmaken en foto’s en bestanden uploaden. U maakt dan een eigen pagina aan om zo uw informatie te delen met andere leden. U komt zo snel in contact met andere liefhebbers met dezelfde interesse, ook buiten uw eigen plaats, en samen vormt u een groep. Uw eigen collectie kunt u nu gemakkelijk uitbereiden. Daarnaast kunt u met de zoekmachine

op zoek naar nog meer informatie, bijvoorbeeld in de collectie van het Historisch Centrum Overijssel. Kortom: het delen, zoeken en uitbreiden van vroeger kan nu ook op een inspirerende, uitdagende en bovenal nieuwe manier!

Web 2.0

Web 2.0: is een tweede fase in de ontwikkeling van het World Wide Web. Waar vroeger internet in eerste instantie werd gebruikt om te informeren, ligt bij web 2.0 de kern meer bij het delen (sharing). Het project MijnStadMijnDorp is mede mogelijk gemaakt door de Provincie Overijssel. ■

Plaatsen van herinnering: boek en symposium

Op 26 mei 2011 verschijnt Overijssel. Plaatsen van herinnering, een publicatie van het Historisch Centrum Overijssel en uitgeverij Bert Bakker in Amsterdam. Het is de Overijsselse pendant van de vierdelige landelijk serie, waarbij in dit geval de periodes van prehistorie tot tegenwoordige tijd bij elkaar zijn gebracht in één band. Alle Overijsselse gemeenten komen minimaal één keer aan bod en dat resulteerde in veertig artikelen in een kloek boek van circa 600 pagina’s. De redactie was in handen van Wim Coster en Jan ten Hove. Joos Lensink, die tientallen jaren werkzaam was voor Het Oversticht, maakte foto’s van alle 40 plaatsen van herinnering. Ter gelegenheid van de presentatie van dit boek vindt op donderdagmiddag 26 mei een mini-symposium plaats in de Statenzaal van het Provinciehuis te Zwolle. Het eerste exemplaar zal worden aangeboden aan de Commissaris van de Koningin in Overijssel, mevrouw Ank Bijleveld-Schouten. Professor H. L. Wesseling, die het begrip lieu de mémoire, plaats van herinnering, in Nederland introduceerde en ook redacteur was van de landelijke serie, zal als spreker optreden. Verder spreken prof. Gerard Rooijakkers, gastarchivaris bij het HCO, en de schrijfster Marijke Hilhorst. De toegang tot dit symposium is vrij. Zie voor de inhoudsopgave en de auteurs van het boek, de exacte invulling van het programma van het symposium en de wijze van aanmelden: mijnstadmijndorp.nl

De Streek Centraal met Edje

In maart 2011 hebben de eerste twee Overijsselse gemeentes het educatieve pakket De Streek Centraal ontvangen. Zowel in Twenterand als in Rijssen-Holten heeft ‘Edje’ zijn vleugels uitgeslagen. Ed is het ErfgoedDier, dat over Overijssel vliegt en af en toe ergens stopt om de omgeving te verkennen. Hij zoekt naar aspecten die de omgeving tot een streek maken. In Twenterand speelden taal, eten en drinken, wonen en winkels daarbij een grote rol. In Rijssen en Holten is Ed op zoek gegaan naar sporen van de jutefabriek, het leven van een boer, voorwerpen in het museum en een grafheuvel, de Friezenberg. Edje en De Streek Centraal zijn ontworpen voor leerlingen uit de groepen 5 en 6 van de basisschool. In 2011 wordt De Streek Centraal in acht andere Overijsselse gemeentes ontwikkeld door het Historisch Centrum Overijssel, in nauwe samenwerking met het onderwijs en lokale erfgoedinstellingen. Meer weten? Mail naar educatie@historischcentrumoverijssel.nl of kijk op www.destreekcentraal.nl voor het lesmateriaal.

Levend Vroomshoop in herdruk?

Het in 2010 verschenen boek Levend Vroomshoop was een groot succes. De eerste druk van deze ‘must voor elke Vroomshoper en een mooi voorbeeld voor plaatsen die een eigen dorpsgeschiedenis willen’ (MSMD 2011-1, p. 35) was binnen de kortste keren uitverkocht. De Stichting voor historie, cultuur, educatie Levend Vroomshoop overweegt een tweede druk, maar wil daarvoor eerst een idee krijgen van de belangstelling. Gegadigden voor dit boek met een prijs van € 29,95 kunnen contact opnemen met Klaas Dragt, secretaris van de Stichting via k.dragt@home.nl (Zie ook de foto in de Beeldbank op pagina 8, die uit het boek Levend Vroomshoop afkomstig is.) ■

Elf dames

zonder enig spoor

Het was feest in Vroomshoop op maandag 1 oktober 1906: voor het eerst ging er met de Noordoosterlocaalspoorweg (de NOLS) via de haltes Vroomshoop-Geerdijk, Den Ham-Vroomshoop, Boldijk en ‘Friezenveen’ een trein van Mariënberg naar Almelo. Vier keer per dag reed de boemel, die 33 minuten deed over de afstand van 19 kilometer.

Elf dames en meisjes werden op die maandag in 1906, feestelijk gekleed met hun versierde fiets, gefotografeerd om die eerste rit te vieren. Maar het rijden zal moeilijk geweest zijn met de slingers tussen de spaken, de lange witte jurken, de hoeden en de hoedjes. Waarom zij daar zo stonden, en waar, en wie zij waren, is na ruim 104 jaar een vraag: ook voor de samenstellers van het boek Levend Vroomshoop. Een veelzijdig kanaaldorp in woord en beeld uit 2010, waarin de foto over twee pagina’s staat afgedrukt. Hoe dan ook: voor Vroomshoop was het een grote stap voorwaarts richting de moderne tijd. In plaats van de trekschuit of de vaak moeilijk begaanbare wegen konden de reizigers kiezen voor de veel comfortabeler en snellere trein. De boeren konden met hun producten eveneens sneller terecht in de grotere plaatsen en ook het vervoer van turf ging nu soepeler. Het station was een creatie van door architect Eduard Cuypers, die al veel meer van dergelijke gebouwen had ontworpen. In 2009 won het stationsgebouw in Vroomshoop, inmiddels niet meer als zodanig in gebruik, de Erfgoedprijs van dat jaar. Anno 2011 duurt de rit van Mariënberg naar Almelo nog 22 minuten en kunnen reizigers overdag twee keer per uur instappen, al was de lijn in 1997 bijna opgeheven. Protesten onder het motto ‘Geen gesjoemel met onze boemel’ en oprichting van de reizigersvereniging ‘Alma’ (Almelo-Mariënberg) zorgden er echter voor dat deze treinverbinding bleef bestaan. De spoorlijn en de stationsgebouwen kennen inmiddels een rijke geschiedenis en daarover is veel bekend, maar over de elf dames op de fiets ontbreekt, vooralsnog, elk spoor. ■

Cuba-crisis in Steenwijk

Laatst moest ik in Steenwijk zijn. Er was wat tijd over, ik wandelde door het prachtige park Rams Woerthe, met daarin het fraaie landhuis dat vroeger als gemeentehuis dienst deed en nu als bestuurscentrum van de gemeente, en opeens wist ik het: dit is mijn Plaats van Herinnering van Overijssel. Niet zozeer omdat de villa in de top 100 van Nederlandse monumenten staat, niet zozeer omdat het prachtige park is ontworpen door de fameuze Hendrik Copijn en ook niet door de collectie van werken van de beeldhouwer Hildo Krop die uit Steenwijk komt – nee, omdat deze plek in oktober 1962 eventjes uitgroeide tot het symbool van de angst voor een derde wereldoorlog. Dat zat zo: de internationale dreiging liep die dagen hoog op, zeker na een toespraak van president John F. Kennedy. Daarin kondigde hij aan het Amerikaanse leger in staat van paraatheid te brengen op grond van de bouw van Sovjet-Russische raketinstallaties op Cuba, Amerika’s achtertuin. Die toespraak zorgde voor schrik in de hele wereld, en ook in Steenwijk. Daar was de raadsvergadering van 22 oktober juist afgelopen, de raadsleden dronken, als altijd, nog even een borreltje in De Gouden Engel en luisterden naar de verontrustende radioberichten. Het meest aangedaan was burgemeester A.G.A. Dingemans Wierts, een jonge ambiteuze carrièreburgemeester. ‘Oh mensen, dit wordt een ramp, dit gaat helemaal mis,’ was zijn bijdrage aan de discussie. Dingemans Wierts liet het niet bij woorden. Hij ging tot actie over, ook al probeerden oudere raadsleden hem tot kalmte te bewegen.

Wat er toen gebeurde heb ik zelf gehoord van M. Snijder, destijds beleidsmedewerker van de burgemeester. Ik sprak hem toen Andere Tijden in 2002 een uitzending wijdde aan de gebeurtenis. Hij herinnerde zich nog precies hoe Dingemans Wierts de chef van de afdeling Gemeentewerken bij zich ontbood en hem opdracht gaf onverwijld een aarden wal rond het gemeentehuis aan te leggen, die ervoor zou zorgen dat het beleidscentrum van de BB, de afdeling Bescherming Bevolking, in de kelder van het pand beveiligd was tegen de gevolgen van een kernbom op Nederland. Snijder was verbijsterd, de directeur van Gemeentewerken had geen keus (het was 1962, toen deed je nog wat de baas zei) en een uur later was villa Rams Woerthe het decor van ongekende nachtelijke activiteit: vrachtwagens reden af en aan met zand en grond. De brandweer had schijnwerpers opgesteld, er verrees een manshoge Steenwijkse muur van aarde. Buiten het hek stonden Steenwijkers verbaasd te kijken naar deze explosie van bestuurlijke daadkracht. De volgende dag kregen ze een circulaire in de bus waarin de bewoners werden opgeroepen vooral niet in paniek te raken – dat had de burgemeester niet humoristisch bedoeld. Hij moet oprecht bezorgd geweest zijn, en gehandeld hebben in een vlaag van verantwoordelijkheidsbesef. Hij is er later wel om uitgelachen. De landelijke media maakten zich vrolijk om de ambitieuze burgemeester. In zijn nieuwjaarstoespraak, een paar maanden later, haalde Dingemans Wierts fel uit naar de cynische journalisten van destijds. Het was de reactie van een

geplaagd man. Inmiddels weten we dat Dingemans Wierts op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van Amerikaanse kernwapens in de onmiddellijke nabijheid van Steenwijk, op de basis op de Havelterberg. Maar daar mocht hij niet over praten. Dat Steenwijk daarmee meer gevaar zou lopen dan andere gemeenten in Nederland was een onbekend maar niet te loochenen feit. Dat een aarden wal rond Rams Woerthe weinig zou helpen – dat staat ook wel vast. De wal heeft er zes jaar gelegen. Begin 1968 nam Dingemans Wierts onverwacht ontslag als burgemeester – hij ging naar het bedrijfsleven, wat in die tijd zeer ongebruikelijk was. Kort na zijn vertrek verschenen er weer graafmachines bij het gemeentehuis, nu om de wal te verwijderen.

Ik zou elke reiziger die Steenwijk aandoet willen oproepen tijdens een wandeling door het park Rams Woerthe een ogenblik te mijmeren over ambitie, angst voor het onbekende en de dilemma’s van een bestuurder.

Hij is er later wel om uitgelachen. De landelijke media maakten zich vrolijk om de ambitieuze burgemeester

In de radiogids van de NCRV verscheen eind februari 1952 een advertentie waarin door Wehkamp’s Fabriekskantoor in Slagharen matrassen – Golden Vita Populair de Luxe – voor 125 gulden per stuk te koop werden aangeboden. Eigenaar Herman Wehkamp wilde via deze advertentie vooral het platteland rondom zijn vestigingsplaats bereiken. Hoewel vrijwel geheel Slagharen katholiek was, en Wehkamp (1918) zelf ook, koos hij toch voor het blad van de protestantse omroep. In de omgeving van Slagharen woonden namelijk vooral gereformeerden en Nederlands hervormden. Hij adverteerde niet in een krant, maar in een radiogids, omdat die een week op tafel bleef liggen.

Wehkamp

SCHUUR IN SLAGHAREN WERD ‘UW WARENHUIS THUIS’

HHet verzenden van goederen via de post bestond al voor de Tweede Wereldoorlog, maar de vraag werd pas echt groot na 1945. Veel producten waren tot begin jaren vijftig nog op de bon en lokale winkels waren nogal eens door hun karige voorraden heen. Vandaar dat de eerste advertentie van Wehkamp – met aanbod in een tijd van schaarste – volop aansloeg.

Logische stap

‘In feite was het een logische stap,’ vertelde hij in 2002 in een zeldzaam kranteninterview. ‘Mijn ouders hadden winkeltjes in Slagharen, Zuidwolde en Vroomshoop – Wehkamp was in die tijd al een bekende naam in de streek. Ik maakte elke week een foldertje met artikelen, dat werd huis aan huis verspreid en ik had daar ook gevoel voor. Vond dat leuk. En wilde eigenlijk een veel groter bereik; ik las over postorderbedrijven in Amerika, hoe ze daar goederen per post verstuurden. Dat leek me wel wat. Maar als

De winkel in Slagharen in de jaren vijftig.

Het gezin Wehkamp omstreeks 1930, derde van links Herman Wehkamp. Herman Wehkamp en Francien Wehkamp-Haverkort op hun trouwdag, op 9 juli 1946.

je er met wat meer ontwikkelde mensen in het dorp over sprak, dan zeiden die: “Dat wordt nooit wat – het werkt in Amerika alleen maar omdat er zo veel mensen afgelegen wonen en de afstanden zo groot zijn.” Maar ik zag hoe Quelle en Otto in Hamburg het ook deden. Ben daar ook wezen kijken en ik had er alle vertrouwen in dat het me hier wel zou lukken.’ Van zijn moeder – zijn vader was al in 1939 overleden – mocht Herman in 1952 één kansje wagen. Als het niets zou worden, was het afgelopen. Hij had een paar honderd matrassen ingekocht en rond de duizend gulden aan advertentiekosten gemaakt. De ondernemer had er wel een paar slapeloze nachten van. Ook zijn vrouw Francien Wehkamp-Haverkort, met wie hij in 1946 was getrouwd, zat in spanning. Ze hadden op dat moment drie kinderen – het vierde was in aantocht en er zouden er nog drie volgen – en er moest wel brood op de plank blijven. Op woensdag verscheen de advertentie. Vol spanning werd uitgekeken naar de post, maar die liet de eerste dagen op zich wachten. Herman dacht al dat hij helemaal had misgeschoten met zijn aanbieding. Na drie dagen zaten er pas drie bestellingen bij. De volgende dag kwamen er twaalf en daarna ging het maar door! Het was raak! Wehkamp moest opnieuw naar de leve-

Het gezin Wehkamp op een foto gemaakt op 9 januari 1959 ter gelegenheid van het 12,5 jarig huwelijk van vader en moeder. Van links naar rechts: Gertie, Herman Wehkamp sr, Willie, Robbie, (op schoot), Francien Wehkamp-Haverkort, Miriam, Herman jr, Loekie. Michèl Wehkamp werd geboren in januari 1961.

rancier van de matrassen. Bijna duizend stuks kon hij in de loop van het jaar onder rembours of bij vooruitbetaling, via een bodedienst afleveren. De verhandelde matrassen zag hij niet eens, want de fabrikant keerde hem het verschil tussen in- en verkoopprijs uit. Binnen de kortste keren werd het arbeidsterrein van de regionale familiezaak te klein. Wehkamp, onderwijzer van origine, beschikte over een groot verkooptalent en had bovendien Amerikaanse voorbeelden bij de hand. De catalogus van de Amerikaanse groothandel Sears lag altijd op zijn bureau. Daaruit haalde hij zijn ideeën voor nieuwe producten en werkwijzen. Het postorderbedrijf was geboren. Geleidelijk aan breidde hij zijn assortiment uit met onder andere stalen meubelen, vouwbedden, regenjassen, linnenuitzetten en nog meer. De eigenlijke doorbraak berustte in feite op een door de klanten verkeerd gelezen advertentie, eind januari 1953 in de Margriet. Wehkamp bood daarin een twaalfdelige linnenuitzet aan die in zes delen zou worden geleverd. Duizenden bestellingen kwamen hierop binnen. Het was zijn bedoeling om iedere maand één twaalfde deel van die uitzet aan te bieden, maar de consument nam aan dat de gehele linnenset in één keer zou worden geleverd en in twaalf termijnen kon worden betaald. Koortsachtig overleg met verschillende banken volgde. Uiteindelijk kon hij bij de Amsterdamse Bank een lening sluiten van 500.000 gulden. Daarop besloot hij toch te leveren op de voorwaarden, zoals de klanten die hadden begrepen. Het kopen op afbetaling bleek een schot in de roos en vormde de basis voor de enorme vlucht die het bedrijf zou nemen. Al snel werd het in Slagharen een voortdurende race tegen de klok, want er was weinig geld om de toenemende hoeveelheid producten te financieren en dus moest de omzetsnelheid hoog zijn.

Hartstocht in de advertenties

Wehkamp was begonnen in het familiebedrijf in de Herenstraat in Slagharen. Al spoedig moest er een nieuwe schuur van 8 x 15 meter worden aangebouwd. En daarbij zou het niet blijven. Met de omzet nam ook het aantal personeelsleden in hoog tempo toe. In 1952 waren er vier medewerkers en bedroeg de omzet 200.000 gulden. In 1956 liep de omzet al tegen de 2.000.000 gulden en waren er 25 personeelsleden. Het was het jaar waarin hij besloot zich terug te trekken uit de manufacturenzaak en alleen met de postorderverkoop door te gaan. Hij verhuisde naar Dedemsvaart, omdat de gemeente Hardenberg, waarbinnen Slagharen lag, hem niet wilde toestaan daar een grote hal te bouwen. Die zou op het industrieterrein in Hardenberg moeten komen. Bovendien werden hem in Dedemsvaart gunstige voorwaarden geboden en waren daar via de gemeente ook woningen te huren voor het personeel. Hij hanteerde slimme verkooptechnieken. Er moest ‘hartstocht’ in de advertenties zitten, vond hij. In getekende advertenties voor een vrouwenjurkje, moest ook een man voorkomen, die bewonderend toekeek. Of een regenjas kreeg de naam van Mieke Telkamp. En het kostte hem niets, want de Almelose fabrikant van de jassen kende de zangeres en die gaf meteen toestemming. Waarheen het bedrijf zou gaan, kon de jonge ondernemer toen nog niet bevroeden. Waarom het goed ging, was wel duidelijk: Herman was een ondernemer pur sang. Hij reed dwars door Europa om overal spullen te kopen tegen een scherpe prijs, met de vaste vraag: ‘Wat kost het als ik er duizend van neem?’ Als het niet lukte om goedkope grijze herenpakken uit Polen te

verkopen, deed hij er eenvoudigweg een skelter bij cadeau. Daarna ging het pijlsnel met de verkoop.

Medewerkers van het eerste uur

Klaas Ballast (77) en Dick Haasjes (74) maakten de roerige eerste jaren van het bedrijf van nabij mee. Ballast was 23 toen hij afzwaaide uit dienst en terugkeerde bij zijn oude werkgever, uitgeverij Seinen in De Krim. Wehkamp kwam geregeld bij Seinen langs om folders te laten drukken en vroeg in juni 1955 of iemand wat zag in een baantje bij de buitendienst. ‘Dat leek me wel wat.’ Op vrijdagavond om 10 uur mocht Ballast langskomen voor een sollicitatiegesprek, op maandagmorgen kon hij beginnen. En hij zou veertig jaar bij Wehkamp blijven. ‘We werkten in een grote schuur achter de winkel in Slagharen, van 120 vierkante meter. Links achterin zat meneer Fokking, de leider van het spul. Op de grond zat een jonge vent zinken ponsplaatjes te sorteren, met hierop alle klantengegevens. Aan de overzijde zaten mensen aan lange schragen langs de wand. Er werd post gesorteerd, er zat iemand die de boekhouding deed, er waren meisjes die typten. Ik was werknemer nummer 12.’ Het bedrijf was klein en voorlopig nog overzichtelijk. De administratie werd op de slaapkamer van de zus van de oprichter bijgehouden en de moeder van Wehkamp bracht er nog de koffie rond. In hetzelfde jaar 1955 werden de advertenties gebundeld in een eerste catalogus. In dat jaar werkten er al 25 man en toen Haasjes in 1958 aansloot, naderde het moment dat de 200ste werknemer op de loonlijst zou komen te staan. Inmiddels was Dedemsvaart het zenuwcentrum geworden en daar werd Haasjes als inkoper uiteindelijk verantwoordelijk voor de afdeling ‘kramerijen’. De kritische succesfactor (KSF) was kennis van de inkoopmarkt, want de vraag leek vanzelfsprekend. Belangrijk naast kapitaal en een middenstandsdiploma waren de vereiste vakdiploma’s en werknemers met dergelijke papieren waren dus van groot belang voor Wehkamp, want daarmee kon hij nieuwe artikelgroepen aanbieden. ‘Er was er een voor kleding, een voor het “witgoed”, toen waren dat nog lakens en slopen, en het overige was mijn pakkie an,’ vertelt Haasjes. Iedere maandag was er in die tijd een zogeheten open offertedag, bedoeld voor handelaren om hun waar te tonen. Hij kreeg er al snel de eerste transistorradio onder ogen. ‘Die handelaar had in zijn zak een radiootje, daar kwam krakend geluid uit en hij moest naar buiten voor de ontvangst.’ Wehkamp zelf was verzot op nieuwe artikelen. In de eerste jaren was hij zelf nog veelvuldig op pad op zoek naar nieuwe waar. Hij liet een zeer succesvolle ‘herdenkingshanddoek’ maken, met ‘Nederland 10 jaar vrij’ erop. Ook babypoppen uit Polen waren erg in trek en Wehkamp ontving regelmatig foto’s waarop pasgeboren baby’s in de kleding van deze poppen ten doop werden aangeboden. De progressieve geest van Wehkamp waarde in alles door de kantoren en magazijnen van het postorderbedrijf. Zijn klantenbestand, ‘de cartotheek’, had hij inmiddels geautomatiseerd. Machines stansten ponsgaatjes in kaarten die door andere machines konden worden gelezen. Alhoewel de grote magazijnen naar de eisen van de tijd waren gebouwd, bleek het brandwerend systeem niet afdoende te zijn. Een achteloos weggegooide peuk was het begin van een catastrofe.

Wehkamp: altijd met de tijd mee…

tine binnen stormde en de pauzerende medewerkers verbaasd opkeken van hun koppen soep, had het vuur in het magazijn al grotendeels zijn verwoestende werk gedaan. Ballast rende het magazijn in. ‘Tientallen meters lange slingers van vuur vlogen door de stellingen met japonnen.’ De toegesnelde brandweer kon weinig meer uitrichten. Behoud van het naastgelegen kantoorgebouw leek het hoogst haalbare. Als geen ander besefte Wehkamp echter het belang van zijn klantenbestand. Hij hield zich dan ook niet bezig met de inventaris, roofgoed voor sommige omstanders, of met de dure apparatuur. Al zijn aandacht en die van zijn medewerkers richtte zich op de kaartenbakken. Haasjes: ‘“Mijn cartotheek!” riep hij, “mijn klantenbestand!” We hebben snel een ladder tegen het raam gezet en zijn de stalen bakjes met klantenkaarten uit het kantoor gaan redden. We vormden een menselijke keten. De bakken gingen van hand tot hand, totdat ze veilig buiten in het gras belandden.’ Tijdens de brand was Wehkamp zeer aangedaan. Het was privé juist een zeer moeilijke periode voor hem, omdat op 8 mei zijn negenjarige zoon Loekie was verdronken. Haasjes: ‘Hij besloot ter plekke dat het bedrijf toch uit de as moest herrijzen. Hij zag dat als een opdracht.’ Die middag om vier uur hield de staf in restaurant Kievit in Dedemsvaart haar eerste vergadering na de brand. Noodgebouwen werden in allerijl geregeld. Als de duizenden klanten in de landelijke media niet hadden vernomen over deze grootste brand sinds jaren in Nederland, waren ze er, gezien de volle catalogus die een aantal weken na de brand verscheen, nooit achter gekomen. ‘Hij had de verzekeringspremie op kunnen strijken,’ de schade bedroeg ruim 4.5 miljoen gulden, ‘en kunnen stoppen, maar nog datzelfde jaar

heropende het magazijn van Wehkamp in Dedems vaart, dat een meer dan verdubbelde vloeroppervlakte kreeg van 10.000 vierkante meter.

Een begrip

Het bedrijf bleef haar positie op de markt versterken. Wehkamp werd voor zijn werknemers ‘Meneer Wehkamp’. Tien jaar nadat hij in Slagharen was begonnen, verkocht hij driekwart van de aandelen van inmiddels een van de succesvolste bedrijven in Nederland aan het Engelse Great Universal Stores (GUS). In 1962 bedroeg de omzet 23 miljoen gulden en er waren toen 340 mensen in dienst. De Britten versnelden met hun kennis en kapitaal de groei. Haasjes: ‘Die Engelsen wisten goed wat ze deden. We kregen nu te maken met echte vaklui. Het werd veel professioneler.’ Ballast : ‘Toen ontstond het moderne Wehkamp.’ De oprichter bleef nog enkele jaren aan als directeur, maar het beviel hem niet echt meer als ‘zetbaas’ in zijn eigen bedrijf. Hij verkocht ook de rest van de aandelen. Over de hoogte van de bedragen werd driftig gespeculeerd, volgens de kranten ging het om ‘enkele miljoenen’. Hoe dan ook, Wehkamp nam ook mentaal afstand van zijn bedrijf. Hij zette er geen stap meer en ook de nieuwe vestigingen in Maurik en Zwolle bezocht hij nooit. Voor journalisten bleef de deur in Weert, de Limburgse plaats waar hij naartoe verhuisde, gesloten. Hij begon opnieuw te pionieren, onder andere met bungalowparken als Het land van Bartje en een park bij het drielandenpunt in Vaals. Pas in 2002, bij het vijftigjarig jubileum van het bedrijf , stapte hij in Zwolle binnen op het hoofdkantoor. Het jaar tevoren was zijn vrouw overleden, op 6 augustus, de geboortedag van hun in 1960 kort voor de brand in Dedemsvaart overleden zoon. De ondernemer pur sang met altijd de blik vooruit, begon terug te kijken. Hij was toen inmiddels 83, een beetje dovig en zijn geheugen was wat minder geworden, maar, aldus de Zwolse Courant, ‘verder gezond van lijf en leden. Nog op en top een directeur.’ Zijn kinderen en kleinkinderen kwamen wel terug in het bedrijf. Zo liep zijn oudste kleindochter Britt er stage voor haar studie Personeelswetenschappen en voerde jongste zoon Michèl er als freelancer grafische opdrachten uit. Diverse kleinkinderen maakten van de activiteiten van hun opa dankbaar gebruik voor een spreekbeurt. Wehkamp sr. bleef wonen in Weert. Hij werd daar in maart 2011 nog graag herinnerd aan de pioniersjaren in Slagharen en in Dedemsvaart en aan het bedrijf waardoor zijn naam een begrip werd.

Groei

De omzetcijfers van de eerste 25 jaar tonen de ongeremde groei van de Overijsselse onderneming. Ging het in 1952 nog om een omzet van 200.000 gulden, in 1977 was Wehkamp inmiddels Nederlands grootste postorderbedrijf met een jaaromzet van 320 miljoen gulden (ruim 145 miljoen euro). Er werkten toen 1050 mensen. Met de omzetcijfers steeg ook de omvang van de catalogus van Wehkamp. De eerste die in 1955 op de deurmat viel, was 24 pagina’s dik en bevatte circa 150 artikelen. In 1971 plofte een 400 pagina’s dikke catalogus met ruim 4.400 producten bij 1,2 miljoen huishoudens op de mat. In 2010 werd de papieren catalogus afgeschaft. Met 95 miljoen bezoekers per jaar heeft het concern via wehkamp.nl het grootste online warenhuis van het land en werkt nauw samen met C & A, Miss Etam en BeterBed. ■

Met de klas… trends herkennen met Wehkamp

‘Nee! Die wijde rokken heeft mijn moeder toch niet aangehad?! Wat erg!’ Een studente slaat haar met een wit handschoentje bedekte hand voor de mond. ‘Ach’, vindt een klasgenote, ‘eigenlijk zijn die jurkjes uit de jaren zestig best heel hip.’ En ja hoor, zodra ze de Wehkamp-folder uit 2010 erbij pakt, ziet ze inderdaad vergelijkbare jurkjes staan. ‘Ken je klassiekers’, staat erbij geschreven. Sinds vier jaar melden zich bij het Historisch Centrum Overijssel ieder najaar eerstejaars studenten van de MBO-opleiding van het Cibap. Deze ‘vakschool voor verbeelding’ biedt diverse creatieve opleidingen aan, zoals Reclame en Media, Hout en Meubel en Medewerker Vormgeving. Tijdens de eerste maanden van hun studie volgen de studenten het thema ‘Trends’. In dat kader bezoeken zij ook het HCO waar ze in samenwerking met de educatieve dienst en wehkamp.nl een onderdeel van hun thema uitwerken. Er is dan ook aandacht voor de geschiedenis. De catalogi van Wehkamp vormen daarvoor een prachtige bron!

Feest der herkenning

Al bladerend wordt direct duidelijk wat er wanneer in de mode was. De Cibap-studenten kiezen voor hun opdracht een product uit binnen één van de productgroepen mode, wonen of elektronica. Dat kunnen scheerapparaten zijn, maar ook lampen, damesondergoed, serviezen enz. Aan de hand van catalogi bekijken ze hoe het product door de jaren heen is veranderd. De catalogi zijn vaak een feest der herkenning of roepen juist verbazing op. ‘Is dít archiefonderzoek? Wat leuk!’ Via zwart-wit-afbeeldingen en getekende modellen in de jaren vijftig, veel kleur en bloemmotieven in de jaren zestig, de wijde en sportieve kleding van de jaren zeventig en tachtig en een harde kaft voor trouwe klanten in de jaren negentig, ontvouwt zich in de eerste jaren na 2000 een totaal ander beeld: de catalogi worden steeds dunner, onder voortdurende verwijzing naar de website. Zo passeren zestig jaren vol trends: met dank aan Wehkamp.

Marlies Mencke

Tijdens het onderzoek maken de studenten ook een beeldverslag. Het beste verslag wordt beloond met een waardebon, uiteraard te besteden via www.wehkamp.nl.

De moeizame eerste vijftien jaar Nijverdal 175 jaar

De aanleg van die weg rond 1830 was bepalend voor het ontstaan van het textieldorp. De verbindingen over land en water waren in die tijd bar slecht en de nieuwe straatweg was dan ook een enorme vooruitgang. Zodanig dat een Engelse ingenieur, Thomas Ainsworth, de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) adviseerde om een agentschap met pakhuis te vestigen precies op de plaats waar de weg van Zwolle naar Almelo de Regge kruiste. Het Overijsselse riviertje was vanaf daar ‘redelijk bevaarbaar’, zodat goederen die via de weg waren aangevoerd over water richting Zwolle konden worden getransporteerd.

Willem de Clerq (1795-1844), secretaris en later directeur van de in 1824 opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij. Thomas Ainsworth (1795-1841), de grondlegger van Nijverdal. Volgens Willem de Clercq had hij ‘een regelmatig gezicht, dat geniale trekken vertoonde en vriendelijke grijze ogen.’

‘In dit gehucht, waar men in den aanvang van 1836 naauwelijks eenige hier en daar verspreide woningen en het huis den Eversberg zag, staan thans eenige schoone fabrijkgebouwen en ettelijke nette huisjes, door boomgewas en heuvelen ingesloten, bij en langs het riviertje de Regge, hetwelk door een dal kronkelt, waaraan eigenaardig en kenschetsend de naam van NIJVERDAL is gegeven.’ Zo omschrijft Het Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden van A.J. van der Aa uit 1846 het prille dorpje, inderdaad een gehucht, gelegen aan de nieuwe weg van Zwolle naar Almelo.

Een snelspoel en een arme Twentse jongen

De NHM was wel gedwongen een nieuwe plaats te vinden voor de fabricage van textiel, omdat de hele productie, die voornamelijk in Vlaanderen plaatsvond, door de afscheiding van België in 1830 voor haar verloren was gegaan. Er viel dus weinig meer te handelen. Om dat terrein terug te winnen had de directie haar blik laten vallen op het oosten van Nederland, waar de boeren al eeuwenlang het weven als huisvlijt beoefenden. De secretaris van de NHM, Willem de Clercq, werd naar Twente gestuurd, waar hij Thomas Ainsworth trof. Ainsworths vader had een textielfabriek in Lancashire, maar het bedrijf was failliet gegaan en Thomas sr. had zijn zoons Edward en Thomas jr. naar het continent

Gravure van de factorij van Ainsworth door Jacob Plügger (1795-1871), stadstekenmeester te Zwolle. De afbeelding is gepubliceerd in het Jaarboekje voor de provincie Overijssel (Zwolle, 1837). In de linkervleugel bevond zich de kettingsterkerij, rechts de modelweverij en in het midden de vlasspinnerij.

gestuurd om daar als reizende ‘textielingenieurs’ hun kennis te verkopen. Na enkele zakelijke avonturen in Frankrijk, de Zuidelijke Nederlanden en de Zaanstreek was Thomas in Twente terecht gekomen, waar een tweetal textielfabrikanten van zijn technische knowhow gebruik ging maken. Volgens de overlevering zou hij bij de beroemd geworden ontmoeting met Willem de Clercq in de zomer van 1832, in Hotel De Ster te Hengelo, tegenwoordig Grand Café ‘De Twee Wezen’, de historische woorden hebben gesproken: ‘Geef mij een snelspoel en een arme Twentse jongen en ik zal u in een korte tijd calicots leveren zoveel u wilt.’ Ainsworth stichtte vervolgens een weefschool in Goor, waar de boeren het weven met de snelspoel leerden. De onderneming werd een succes en de Twentse jongens produceerden, voor de Indische markt, inderdaad de calicots of ‘katoentjes’ waar het de NHM om te doen was. Voor de distributie van de katoentjes zocht men nog een goede plek. In 1835 raadde Ainsworth de directie van de NHM aan daarvoor de havezate Eversberg te kiezen, gelegen ten oosten van het kruispunt van de Regge met de grindweg Zwolle-Almelo.

Houvendaal, Nijverheidsoord, Nijverdal

Vanaf die tijd ging het snel. Koning Willem I gaf toestemming voor de bouw van een pakhuis waar de goederen in ontvangst genomen en gekeurd konden worden, om vervolgens te worden verscheept. Voor de agent van de NHM werd een woning neergezet. Thomas Ainsworth kon een fabriekje bouwen met een modelweverij, geheel door de NHM gefinancierd. De gebouwen moesten vlakbij de havezate Eversberg verrijzen, waar Ainsworth zijn intrek had genomen. Ze kwamen echter wel aan de andere kant van de Regge te staan, in de marke Noetsele, gelegen in de Sallandse gemeente Hellendoorn. De Maatschappij vond dat de nieuwe nederzetting een naam moest hebben, voordat de eerste schop de grond in ging. Ainsworth stelde Houvenburg voor, zijn medewerker J.P. Freijs suggereerde Houvendaal, beide duidelijk bedoeld om president-directeur H.C. van der Houven van de NHM te plezieren. Die wilde daar echter niet van horen en vervolgens werden de namen Nijverheidsstede en Nijverheidsoord overwogen. De laatste leek het te worden, maar in de notulen van de directievergadering staat te lezen: ‘…om de naam der te bebouwen plaatsen voor de Weefschool bij den Eversberg voor te stellen van Nijverdal, in plaats van Nijverheids-Oord.’ Het was op het nippertje, want de notulist had al ‘Nijverheid’ geschreven, maar haalde de laatste lettergreep door en veranderde die in ‘dal’. Aldus werd op 9 mei 1836 Nijverdal gesticht in een statige directiekamer aan de Amsterdamse Herengracht.

Een valse start

Een paar dagen later werd de eerste steen van het ‘etablissement Ainsworth’ gelegd. Nadat de zaak eenmaal gereed was, bleef het succes voorlopig echter uit. Ainsworth was een begaafd technicus, maar hij had het (gebrek aan) zakelijk instinct van zijn vader geërfd, want ook met zíjn bedrijf ging het niet best. De geplande vlasspinnerij kwam niet van de grond, de kettingsterkerij voldeed evenmin aan de verwachtingen en van de modelweverij, bedoeld om Twentse textielfabrikanten van advies te dienen, werd teleurstellend weinig gebruik gemaakt.

Eenen hoogen trap van belangrijkheid?

Gelukkig had Ainsworth in Zaandam kennisgemaakt met Cornelis Kuyper, een energiek en kapitaalkrachtig zakenman, eigenaar van zeven verfmolens. Via Ainsworth raakte Kuyper geïnteresseerd in de ontwik-

De havezate De Eversberg waar Thomas Ainsworth woonde en in 1841 stierf. Nijverdal in 1910. De gebouwen van de Koninklijke > Stoomweverij van Salomonson zijn langs de weg ZwolleAlmelo goed herkenbaar, evenals de locatie van De Eversberg aan de overzijde van de Regge. Ten noorden van het station lag een stoomblekerij, een andere lag ten zuiden van Nijverdal.

Deze tekening, onderdeel van een briefhoofd, is de oudste afbeelding van de Koninklijke Stoomweverij van de gebroeders Salomonson.

Een Yates-stoommachine van de Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal, omstreeks 1900. De façade van de textielfabriek langs de Grotestraat in Nijverdal, links in de nis staat het borstbeeld van koning Willem I. Amsterdam. Toch behartigde hij de belangen van zijn werkgever bijzonder energiek en ging hij zelfs zover zijn toch al drukke baan te combineren met het burgemeesterschap van de gemeente Hellendoorn, waarbinnen ook Nijverdal lag. In 1850 overwoog de Amsterdamse directie serieus het agentschap op te heffen. De ‘redelijk bevaarbare’ Regge stond ’s zomers nagenoeg droog en het vervoer over de weg was duur, te duur. De toekomst van Nijverdal hing aan een zijden draadje! De textielfabriek stond al stil en wat als de NHM ook nog zou vertrekken? Maar Campbell wist zijn directie op andere gedachten te brengen. Er waren plannen tot kanalisatie van de Regge en de NHM besloot het magazijn juist uit te breiden in plaats van het op te heffen. En zo werd Nijverdal veertien jaar na de grondvesting door een Engelsman, gered door Robert Campbell, eveneens een man met Britse roots.

kelingen in Noetsele. Ondertussen echter overleed Ainsworth – op 13 februari 1841, 46 jaar oud – aan de gevolgen van ‘een hevige bloedstorting’; een kleine zes jaar na de stichting van ‘zijn’ Nijverdal. Robert Campbell, de agent van de NHM, schreef aan zijn directie: ‘Het was deze week allertreurigst gesteld in Nijverdal, ieder liep met verslagen hart en tranen in de oogen.’ De Almelose entrepreneurs Godfried en Hein Salomonson condoleerden de NHM en roemden hun collega: ‘Hij immers was de zaaijer en voortplanter der Nijverheid; aan het voortbrengsel van zijn onvermoeide ijver … danken duizenden hun bestaan.’ Kuyper nam in 1844 het bedrijf van Ainsworths weduwe over, maar het bracht ook hem geen geluk. Een jaar later, bij een bezoek aan een kerkhof (!), brak hij zijn been en overleed hij aan de gevolgen daarvan. De weduwe Kuyper hield goede moed en zette het bedrijf voort, maar de zaken bleven slecht gaan. In 1849 besloot ze de hele handel te veilen. Kopers dienden zich echter niet aan. De fabriek werd stilgelegd en de arbeiders zochten elders hun heil. Het werd stil in Nijverdal. In zijn beschrijving van Nijverdal, nog geen tien jaar na de eerstesteenlegging had Van der Aa al door dat de hooggespannen verwachtingen in het nijvere dal niet werden waargemaakt. Hij merkte op: ‘Deze plaats scheen eenen tijd lang bestemd om eenen hoogen trap van belangrijkheid te bereiken. Moge de hoop daartoe nog niet geheel verloren zijn.’

Toekomst Nijverdal aan zijden draad

De Nederlandsche Handel-Maatschappij slaagde er evenmin in winst te maken, ook al waren er in 1839 maar liefst 14.000 ‘vrachtwagens’ de tol bij de brug over de Regge gepasseerd. Wat zal het toen een gezellige drukte zijn geweest bij de herberg die daar vlak bij stond. Maar vanaf 1840 werd de vraag naar katoentjes minder en was de eerste Twentse textielcrisis een feit. Bovendien was de concurrentie hevig. Blijdenstein, Bendien en vooral de gebroeders Salomonson wisten zelf de weg naar Indië wel te vinden voor de door hen geproduceerde katoentjes. ‘…in de voorleden week heb ik met eigen oogen te Almelo gezien, dat de Gebrs Salomonson zich … onledig hielden met het gereed maken eener expeditie van ruwe calicots voor Java. Ongeveer dertig kisten zag ik voor het kantoor van de Heeren staan,’ schreef Robert Campbell in 1840. De agent van de NHM wilde wanhopig graag weg uit Nijverdal, het liefst naar

Een succesverhaal

Vanaf die tijd ging het crescendo met Nijverdal. De textielindustrie trok weer aan en mevrouw Kuyper besloot haar bezittingen in Nijverdal opnieuw te koop aan te bieden. Dit keer met succes. De gebroeders Salomonson, de concurrenten van de NHM, kochten in 1852 de fabriek van Ainsworth op, sloopten alle opstallen en bouwden een geheel nieuwe stoomweverij. De komst van de Salomonsons betekende de definitieve redding van Nijverdal. Het bedrijf kwam alle crisissen te boven en is een groot succesverhaal tot op de dag van vandaag. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw fuseerde de Koninklijke Stoomweverij met Ten Cate uit Almelo. In de jaren zestig en zeventig ging de textiel teloor. Overal in Twente en de Achterhoek legden de fabrieken het loodje. Maar niet in Nijverdal, ook al vonden er daar in die jaren massaontslagen plaats. Het bedrijf wist op tijd de bakens te verzetten en is nu een grote internationale speler op het terrein van innovatieve toepassingen van allerlei kunststoffen. Wie het profvoetbal in Nederland volgt, weet het. In Almelo ligt het eerste kunstgrasveld van de Eredivisie: geproduceerd in Nijverdal. Zo heeft het gehucht uit 1836 toch nog ‘eenen hoogen trap van belangrijkheid’ weten te bereiken. ■

Herinnerd verleden

Joods leven in Twente en aangrenzend Duitsland, 1930-1960

Froukje Demant verricht aan het Duitsland Instituut – dat is verbonden met de Universiteit van Amsterdam – het promotieonderzoek Joods leven in Twente en aangrenzend Duitsland, 1930-1960. Zij interviewt daarvoor joodse personen uit Twente, het Munsterland en het graafschap Bentheim, maar ook hun vroegere (niet-joodse) buren en klasgenoten.

Met haar onderzoek hoopt zij meer te weten te komen over het leven van alledag in dit gebied vóór, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Veel van haar vragen kunnen alleen worden beantwoord door interviews met mensen die deze periode hebben meegemaakt. Want allerlei facetten van het dagelijks leven, bijvoorbeeld hoe het contact met de buren was, zijn nauwelijks vastgelegd en ook niet te vinden in archieven.

Verhalen aan tafel

In het Nederlandse grensgebied bestond het grootste centrum van joods leven in Enschede, waar de joodse gemeenschap vóór de oorlog ongeveer 1500 leden kende. Ook aan de Duitse zijde van de grens leefden Joden, maar hier bestond het joodse leven meestal uit kleine gemeenschappen met een eigen synagoge en begraafplaats. In bijna elk dorp leefden wel enkele joodse gezinnen, die vaak familie over de grens hadden. Na de machtsovername van Hitler in de jaren dertig vluchtten veel Duitse Joden naar Nederland, omdat hun leven thuis steeds moeilijker werd gemaakt. Zeker na de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 nam de vluchtelingenstroom toe. In heel Duitsland werden toen Joden aangevallen, synagoges werden in brand gestoken en winkels en bedrijven van Joden vernield. Ook joodse huizen, scholen, begraafplaatsen en ziekenhuizen moesten het ontgelden. In verschillende plaatsen in Nederland werden joodse hulpcomités voor de vluchtelingen opgezet, zo ook in Oldenzaal en Enschede. Sommige verdrevenen werden voor enkele nachten bij mensen thuis ondergebracht en reisden daarna door. Maar er waren ook vluchtelingen die langer bleven. In hoeverre drongen de verhalen van de vluchtelingen over de gruwelijkheden die zij hadden meegemaakt door? ‘Veel te slecht eigenlijk’, vertelt Henk van Gelderen, geboren in 1921. ‘Toen kwamen de verhalen die je niet wou horen, die je niet voor waar wílde houden. Over hoe ze uit hun huis werden gehaald en hoe ze familieleden terugzagen na een concentratiekamp. Voor zover die terugkwamen... Wij hadden in 1939 mensen in huis die precies wisten wat er in de kampen gebeurde. Het ene verhaal was nog naarder dan het andere. En dat werd aan tafel verteld. Ik heb die verhalen gehoord en mijn ouders ook, maar ze werden door ons als overdreven gezien.’ Toch gingen de ontwikke-

Foto genomen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de synagoge in Oldenzaal, op 18 oktober 1930. Staand v.l.n.r: Leo Weijl (Bentheimerstraat), Louis Minco (Bisschopstraat), Sientje Cohen (Kerkstraat), H.M. Cohen (Bentheimerstraat, vader), Henri Kan (Bisschopstraat), wethouder A.H. Spit (Nagelstraat), wethouder G.J. Braakhuis (Kerkstraat) en Willy Kan (Molenstraat). Zittend: v.l.n.r: Rabbi M. Klein (Paradijsstraat), Mevr. Klein, Joseph Meyer (Grootestraat), burgemeester Vos de Wael (Bentheimerstraat), Opperrabbijn S. Hirsch (Zwolle), W.H. Cohen (Bentheimerstraat), S.I. Zwartz (Haerstraat) en Jules Cohen (Kerkstraat).

Documentatiecentrum in synagoge

De synagoge in Enschede is volgens velen de mooiste van Nederland. Dit unieke gebouw – een rijksmonument – uit 1928 is eind jaren negentig gerestaureerd. Sindsdien wordt het geëxploiteerd door de seculiere Stichting Synagoge Enschede (StSE). Nog altijd is het gebouw het gebedshuis van de Nederlands Israëlitische Gemeente Twente. Daarnaast probeert de StSE het een ruimere maatschappelijke functie te geven en organiseert ze activiteiten voor een breed publiek. Dit jaar zal in de synagoge in Enschede een joods documentatiecentrum worden geopend. De nadruk zal komen te liggen op de geschiedenis van de joodse gemeenschap in het grensgebied Overijssel-Noordrijn Westfalen. De StSE heeft verschillende collecties in bruikleen gekregen. De collectie van de in Hengelo woonachtige Roelof IJspeerd heeft als thema de misdaden van het Hitler-fascisme 1933-1945 en het verzet hiertegen. De collectie bestaat uit concentratiekampbrieven, briefkaarten, poststukken, postzegels en andere documenten uit deze donkere periode. De omvangrijke collectie van de in december 2009 overleden Joop Slager gaat verder waar de Collectie-IJspeerd ophoudt en bevat boeken en overige stukken over het Jodendom, de Tweede Wereldoorlog en antisemitisme. De collectie van Harry Theulings bestaat uit een honderdtal boeken over de periode 1930-1945. Binnen het centrum zal lingen in nazi-Duitsland niet ongemerkt voorbij in Enschede. Van Gelderen: ‘Ik merkte daar pas iets van in de hogere klassen van de middelbare school, eind jaren dertig. Daar liepen een paar nazi-gezinde jongens rond met een hakenkruis op hun mouw. Op een dag kwam een van hen naar mij toe. Hij zei: ‘Als wij aan de macht komen, knopen we jou als eerste aan de hoogste boom.’ Dit is echter een extreem voorbeeld van antisemitisme in het vooroorlogse Twente. De meeste mensen vertellen juist dat zij weinig tot niets merkten van anti-joods gedrag. Veel Joden geloofden dat ze in Nederland veilig waren. Nederland zou neutraal blijven, net als in de Eerste Wereldoorlog. Een mevrouw uit Enschede vertelt over haar broer die zei: ‘Laten we weggaan, dit is niet goed.’ Maar haar vader en moeder zeiden: ‘Ja maar, we kunnen de koeien toch niet zo maar in de weide laten lopen? We kunnen het huis toch niet in de steek laten?’ ‘Zo werkte dat. Hadden ze maar wel naar ’m geluisterd. Toen de invasie in Nederland kwam, was het middenin de nacht. Toen we ’s ochtends om vier uur wakker werden van het schieten, zaten de Duitsers in Nederland en kwam je niet meer weg. Mijn broer is later opgepakt.’

ook de Corwin-collectie een plaats krijgen. De in Oldenzaal geboren Henri Max Corwin (1903-1962, geboren Cohen) heeft tijdens zijn leven een unieke collectie documenten over de Tweede Wereldoorlog en de Shoah aangelegd. Mensen die materiaal (boeken, foto’s, documenten, brieven etc.) met betrekking tot het Jodendom of aanverwante zaken in bruikleen willen geven of schenken, kunnen contact opnemen met Marlies Kruiper, educatief medewerkster van de StSE. Van maandag tot en met donderdag is zij te bereiken via telefoonnummer 053-4324507 of via: marlieskruiper@synagoge-enschede.nl.

In Twente vond al in september 1941 een grote razzia plaats: ruim honderd joodse mannen werden opgepakt en naar Mauthausen gedeporteerd. Enkele maanden later waren ze allemaal omgekomen. Iedere joodse familie in Twente verloor wel een vader, broer of oom.

Parallelle levens

Herbert Zwartz uit Enschede en Klaus-Otto Bendix uit Dülmen hebben veel gemeenschappelijk: beiden zijn in 1928 geboren, beiden waren de zoon van een textielfabrikant. Ook zijn ze beiden nazaat van de bekende joodse textielfamilie Spanjaard uit Borne, en dus zijn ze verre familie van elkaar. Zwartz heeft de oorlog doorgebracht in de onderduik. ‘Ik zat samen met mijn vader ondergedoken. We zaten bij een textielarbeider in huis, een spinner. Het huis leende zich goed voor de onderduik. In het voorhuis had vroeger een café gezeten en in de gang was er een schuilhok voor de clandestiene jenever. Dat luik stond altijd open. Twee keer is er een inval door de Duitsers geweest, je hoorde al van verre: Aufmachen! Wij snel in dat hok, plank eroverheen, kleedje erover. Twee zoons van het gezin gingen snel in ons bed liggen, zodat het niet opviel dat de bedden warm waren. We zijn daar twee jaar geweest. Al mijn studieboeken waren er van tevoren heen gebracht. Ik heb elke dag gestudeerd en heb daardoor gelukkig maar een jaar studie-achterstand opgelopen.’ Bendix heeft een andere achtergrond, omdat zijn vader zich aan het begin van de eeuw tot de evangelische kerk had bekeerd. ‘Mijn vader bekeerde zich en is met een christelijke vrouw getrouwd. Ik ben dan ook christelijk grootgebracht en wist helemaal niets van het Jodendom. Mijn vader stierf toen ik nog heel jong was en mijn moeder heeft toen de leiding van de fabriek overgenomen. We hadden geen enkel contact met Joden.’ Toch kreeg ook de familie Bendix onder het nazi-regime problemen. Bendix en zijn broers werden als half-joden aangemerkt en van school gestuurd. Moeder Bendix kreeg met veel pesterijen te maken vanwege haar overleden joodse echtgenoot en moest zich in allerlei bochten wringen om de fabriek te kunnen laten draaien. Uiteindelijk werden de broers in september 1944 opgepakt en in een steengroeve nabij Kassel te werk gesteld. Het lukte hen om in maart 1945 te vluchten en zo het transport naar een concentratiekamp te ontlopen. De meeste joodse inwoners konden echter niet ontkomen. In veel dorpen in het Munsterland en het graafschap Bentheim was het joodse leven na 1945 geheel verdwenen. In sommige plaatsen herinnert een herdenkingsplaat aan de synagoge die er vroeger heeft gestaan of is de oude joodse begraafplaats nog te bezichtigen. In Enschede bleek de synagoge de bezettingstijd relatief ongeschonden te hebben doorstaan en werd deze na de bevrijding weer in gebruik genomen. De overlevenden bouwden hun leven zo goed en zo kwaad als het ging weer op. Velen van hen hoorden pas later over het lot van hun familie en vrienden. Het was een moeilijke tijd. ‘Van mijn grote familie van zowel vaders- als moederskant heeft één neef het overleefd,’ vertelt Nettie Manasse-de Leeuw, geboren in 1923. ‘We kenden natuurlijk niet iedereen, maar we kenden wel veel mensen binnen de joodse gemeente. Je blijft je afvragen: waarom heb ik het overleefd en zij niet?’ ■

De Enschedese synagoge aan de Prinsestraat, anno 2011.

De beroemde Zwolse Kiffers-vierling kreeg omstreeks 1950 vier Union-fietsen aangeboden door rijwielhandelaar Stegeman. De Union-fabriek maakte er goede sier mee.

Fiets(en)

De fiets zoals die heden ten dage alom bekend is, kent een geschiedenis van ongeveer twee eeuwen. Al wordt gezegd dat Leonardo Da Vinci (1452-1519) naast zijn ontelbare andere uitvindingen ook al een fiets had bedacht. Meer dan schetsen en aantekeningen zijn daarvan echter niet bekend.

In 1790 verschenen afbeeldingen van een soort houten paard met twee vaste wielen, dat zou zijn uitgevonden door de Franse graaf van Sivrac. Of zijn revolutionaire idee wél tot uitvoering werd gebracht, is echter twijfelachtig. Rond 1817 werd dit apparaat als het ware opnieuw uitgevonden door de Duitse baron Karl von Drais zu Sauerbronn. De berijder leunde bij deze ‘draisienne’ voorover op een beklede armsteun en bewoog zich voort door grote stappen te nemen, terwijl de wielen draaiden. De Franse rijtuigbouwer Henri Michaux zette de ontwikkeling van de fiets echt in gang. Hij kwam in 1862 op het idee aan het voorwiel een krukas te zetten, waardoor het apparaat met pedalen kon worden voortbewogen. Zo ontstond de vélocipède , ook wel ‘bottenschudder’ genoemd. Binnen acht jaar produceerde Michaux 20.000 van deze fietsen, maar hij ging wel failliet. Zijn fietsen hadden een soort karrewielen en waren dus heel zwaar. Tegelijkertijd kwamen er ook fabrikanten die wielen met draadstalen spaken maakten, waardoor de fietsen veel lichter werden. Het voorwiel werd aanvankelijk steeds groter, want hoe groter het wiel, hoe harder je ermee kon rijden. Zo ontstonden de hoge bi’s, fietsen met een voorwiel van wel anderhalve meter doorsnee en een klein achterwiel, ze werden in de periode 1870-1885 veel gebruikt. In die tijd ontstonden ook de eerste wielerwedstrijden. Het rijden op zo’n fiets was bepaald niet zonder risico en er ge beur den dan ook veel ongelukken mee. In 1873 kwam de Brit H.J. Lawson op het idee het achterwiel indirect aan te drijven met een ketting, zodat de kracht van de pedalen kon worden overgebracht en er geen groot voorwiel meer nodig was. De ‘safety’, het moderne ‘veiligheidsrijwiel’ was geboren, ter vervanging van de hoge bi. Nadat de Ierse veearts John Boyd Dunlop in 1888 de luchtband had uitgevonden, had de fiets bijna de uitvoering van tegenwoordig. Rond 1900 ontstond ook het freewheel, zodat de fietser niet constant hoefde door te trappen. Wel was daarbij een rem nodig, maar ook die kwam er in verschillende soorten. Vrijwel tegelijkertijd ontstonden de versnellingen: derailleurs en versnellingsnaven. In de ruim honderd jaar daarna zijn de fietsen steeds beter geworden, maar aan het oorspronkelijke idee is sindsdien weinig of niets meer veranderd. De fiets was inmiddels helemaal ingeburgerd, maar nog steeds vrij prijzig. Omstreeks 1965 begonnen de prijzen te dalen, wat de kwaliteit vaak niet ten goede kwam. Nederlandse fietsenfabrieken moesten het de een na de ander afleggen tegen buitenlandse producenten. Tegenwoordig komen de meeste fietsen uit China. Slechts hier en daar worden, maar niet in massaproductie, in Nederland nog fietsen gemaakt.

Eerste Nederlandsche Rijwielfabriek

Ook in Nederland werden fietsen gemaakt. In 1868 bouwde de Deventer smid Henricus Burgers zijn eerste ‘vélocipède’ met een ijzeren frame en houten wielen. Een jaar later richtte hij de ‘Eerste Nederlandsche Fabriek van Vélocipèden’ op, later ook wel de Eerste Nederlandsche Fietsen- of Rijwielfabriek genoemd, en burgers werden daarmee de grondlegger van de Nederlandse rijwielindustrie. Omstreeks 1875 zette hij de productie voort met stoomgedreven machines. De eerste vijftien jaar had hij geen binnenlandse concurrent van formaat. Toen de fabriek in de binnenstad te klein was geworden, bouwde hij aan de Rozengaardersweg een nieuwe met verschillende werkplaatsen op een oppervlakte van 5700 vierkante meter en productiecapaciteit van 6000 fietsen per jaar. Vrijwel alle onderdelen werden hier in eigen beheer gemaakt. In 1906 werkten er bij Burgers ongeveer 500 mensen. Honderdduizenden fietsen met modelnamen als Standaard, AA, AN, Riche en Royal verlieten de fabriek, tot die in 1961 na een aantal verliesgevende jaren moest worden gesloten; al bleef het merk, gevoerd door anderen, nog wel bestaan.

This article is from: