12 minute read

Een theaterstuk op het Weusthag

Een theaterstuk

Maar liefst 144 brieven schreven Kees van Gruting en Coba van GrutingVenlet aan elkaar in de oorlogsjaren 19441945. In één van die bewaard gebleven brieven beschrijft Coba aan haar man de adembenemende gebeurtenissen die zich afspeelden op het Weusthag in Hengelo tijdens de bevrijdingsdagen. De brief geeft een fascinerende blik op de chaotische, soms levensbedreigende situatie in een provinciestadje tijdens de laatste oorlogsdagen.

Coba van Gruting-Venlet, (1904-1990). C oba van Gruting (1904-1990) was de dochter van de Hengelose apotheker C.N. Venlet en getrouwd met de leraar wiskunde dr. C.J. van Gruting. Op 7 augustus 1944 overleed haar vader. Deze gebeurtenis leidde ertoe dat Coba vanuit Utrecht, waar haar man Kees leraar aan de Rijks HBS was, naar Hengelo kwam om haar moeder, Geertje Venlet-Dil, bij te staan en een provisor te zoeken die de apotheek moest gaan leiden. Niet lang daarna, op 6 en 7 oktober 1944, werd het centrum van Hengelo getroffen door zware bombardementen en moest de apotheek noodgedwongen worden verlaten. Het was daarbij uiteraard van groot belang dat Coba, naast tolkvertaalster, gediplomeerd apothekersassistente was. De apotheek werd samen met andere apotheken provisorisch ondergebracht in een school aan de Beukweg. Coba en haar moeder vonden onderdak in het grote huis en voormalig Sanatorium op het Weusthag, iets ten noorden van Hengelo. De twee kinderen van Coba, Liesbeth (1937) en Kees (1941), waren in februari 1945 vanuit Utrecht naar Hengelo overgebracht en verbleven ook op het Weusthag.

Kees van Gruting (1901-1956).

op het Weusthag

De apotheek van Venlet in Hengelo, met op de achtergrond het Raadhuis.

Partizanen

Het voormalige sanatorium was eigendom van J.A. Avéres, directeur van de machinefabriek Stork & Co. Hij was gehuwd met Charlotte Avéres-Huizinga, een tante van de schrijver Menno ter Braak. Avéres was ondergedoken en zijn vrouw was uitgeweken naar het Weusthag omdat hun woning ‘Drieneroord’ aan de Anninksweg door de Duitsers was bezet. Tijdens de laatste oorlogsdagen verbleven in het huis naast Coba en haar kinderen, Charlotte Avéres, haar dochter Hanneke, Terry Jurriaans en de geëvacueerde huisarts Rutteman en zijn vrouw. Het lokale verzet, waarmee de elders ondergedoken zoon Henk Avéres (1922-1990) in contact stond, had een bijgebouw van het huis als tijdelijke wapenopslagplaats in gebruik. Dat werd door de Duitsers ontdekt. Op voorhand een levensbedreigende situatie, immers indien een van de verzetsmensen in het huis door de Duitsers ontdekt zou worden, restte slechts één straf: standrechtelijke executie van alle bewoners. De situatie zou helemaal levensgevaarlijk worden toen het huis op 2 april 1945 midden in de frontlinie kwam te liggen. Duitse militairen en ‘partizanen’ (verzetsstrijders) raakten op het Weusthag in hevige gevechten met elkaar verwikkeld. Toen de Duitse troepen uiteindelijk het huis binnentraden, tekende zich een schouwspel af waarin Coba van Gruting het ‘theaterstuk van haar leven’ zou opvoeren ... Zondag, 29 april [1945]

Lieve schat,

Zaterdags voor Pasen [31 maart 1945] was, na spannende weken van wachten waarin ik je niet kon schrijven of iets kon sturen, de spanning op zijn hoogst. We konden verwachten spoedig, héél spoedig vrij te zijn. Zaterdag was Beckum al vrij, het duurde nog een heel lange Pasen en dinsdagmorgen totdat we de eerste Tommies [Engelsen] te zien kregen. Het ging alles zeer goed voor ons; het vliegveld was de zaterdag daarvoor al gebombardeerd, zondags sprak ik je daarover nog even door de telephoon, weet je wel. De week die daartussen lag was één en al luchtalarm en geweldig veel mitrailleurvuur op de grote wegen. Zaterdag voor Pasen vluchtte het overgrote deel van de Duitsers weg op gegapte fietsen, wagens, paarden enz. – het deel dat met de verdediging belast was, bleef achter. Wij sliepen vijf nachten gekleed, hadden verder alles in de kelder gereed staan om daarin te gaan als het nodig was – treiterend langzaam gingen de dagen voorbij. Aan het Zwarte paadje tot aan de Sloetsweg lagen veel Moffen, met mitrailleurs en granaten; alles gericht op ons bos waarin de partizanen waren; wij zaten er beeldig tussenin. In de nacht van de eerste op de tweede Paasdag, van zondag op maandag dus, kwam het tot een treffen tussen de patrouilles van de Moffen en die der partizanen, die verplicht werden aan te vallen en op onze stoep twee Moffen doodden en één verwondden. Wij lagen gekleed op bed, sprongen op bij het salvo van mitrailleurvuur en het gekreun van stervenden onder ons raam; even daarna doodse stilte en daarop geroep van de gewonde om hulp. Kort daarna hoorden we de andere Moffen naderen en begrepen we dat ze de gewonde wegbrachten. Ik luisterde aan alle ramen en luiken en hoorde aan de orders dat ons huis omsingeld werd. Ik zei niets tegen de anderen, maar nam een flinke hap broom [een kalmerend drankje] uit Moeders fles en om zes uur nog eens weer. Intussen sliepen we maar weer verder, want je kon toch niets doen. Om zes uur waste ik de peuters en friste mezelf op en nauwelijks was ik klaar of de deur werd half ingetrapt en de Moffen drongen zwaar gewapend ons huis binnen, arresteerden beneden mevr. Avéres en Hanneke [Avéres] en dr. Rutteman, en waren net bezig alles op zijn kop te zetten toen ik heel keurig aangedaan, zeer vriendelijk van boven aangestapt kwam en de heren kon ontvangen. Ik

Villa het Weusthag in Hengelo in verleden (links) en tegenwoordige tijd.

Een Britse mitrailleur in stelling bij de opmars tussen Enschede en Hengelo.

heb toen de leiding van het hele theaterstuk gehad, maar ik zeg je dat je beter op je gemak in een fauteuil van de bioscoop zo’n film kunt aanzien dan er zelf in levenden lijve in te moeten meespelen. Ons huis was, volgens de heren, een partizanennest; van ons huis uit was ‘s nachts geschoten, twee der hunnen waren gedood, één gewond met tien kogels door het been, drie [partizanen] waren gevangen genomen en de wacht buiten had een Hollander bij zich die ook door hen gevangen was en in de loods buiten opgesloten had gezeten. Als ze bij ons één partizaan aantroffen, gingen wij met het hele huis de lucht in. Gelukkig had ik, ook al dankzij de broom, mijn hersens goed bij elkaar, en had ik de Mofjes al spoedig gerustgesteld dat wij alleen maar vrouwen en kinderen waren met een oude ‘seniele’ dokter; intussen zat Henk Avéres achter zijn gordijn in de slaapkamer van de kinderen, achter een klapbed. Toen de hoofdmof dit gordijn wegtrok, deed ik het netjes weer dicht, kletsend en zwetsend en flirtend en lieve oogjes makend; op onze kamer kregen de twee hoofdmoffen een sigaret en ik kletste net zolang totdat ze overtuigd waren dat wij er niets van wisten, wat inderdaad waar was ook. Toen troffen we beneden Herr Hauptmann en het hele spul begon weer van voren af aan om hem en de zijnen te overtuigen van onze onschuld. Zoveel theater opeens was haast van het goede teveel. Ik werd gesommeerd om mee te gaan en te zien wat er in de loods lag. Daar hadden de partizanen, met medeweten van Henk Avéres, die nacht de loods volgegooid met wapens, munitie, helmen, dekens, touw, etenswaren, en wat al niet meer. Ik schold flink op die ‘onverantwoordelijke kinderen’ enz., en gedeeltelijk méénde ik het ook, want zoiets hadden ze nooit mogen doen natuurlijk – ze hebben ons aller leven op onbetamelijke wijze op spel gezet. Toen heb ik koffie gemaakt voor alle Duitsers en om 9 uur zaten we, d.w.z. de Moffen, Guus Rutteman en ik met koffie, wijn, brood enz. om de keukentafel. Om 11 uur had ik ze zover bewerkt dat de wacht ín huis werd opgegeven, om 12 uur werd de wacht óm het huis ook ingetrokken en om 2 uur de patrouille op de Landmansweg vóór ons huis ook. Toen was het ogenblik van handelen gekomen, want Henk moest uit huis gesmokkeld worden – als er opnieuw huiszoeking gedaan zou worden en men zou hem vinden, zouden we alsnog allemaal ‘eraan’ gaan. (Ik vergat nog te vertellen dat de Duitsers alle wapenen enz. vernietigd hadden met handgranaten en een pantservuist.) Ik heb toen kans gezien met de laatste wacht op de boerderij schuin tegenover ons zó te flirten dat ik hem achter het kreupelhout kreeg, waarop Hanneke Henk kon laten ontsnappen. Om 3 uur waren we dus betrekkelijk veilig, des te meer daar de partizanen order kregen uit het bos te gaan en zich in de straten te verspreiden. ‘s Nachts sliepen we weer gekleed, doch alles bleef rustig. Dinsdag [3 april] hoorden we dat we geheel omsingeld waren [door de geallieerden] en dat overgave geëist werd –anders werden we platgeschoten. We maakten de kelder verder klaar – om 2 uur trokken veertig man met Pantservuist onze weg over naar de Bornse kant – de laatste man, Hauptmann Weber, van de vorige dag, kwam aan het raam staan en zei dat ze verderop gingen, nam afscheid en bedankte voor het ‘schönes Osterfrühstück’. Wij vroegen: ‘Geven jullie je over – wat gebeurt er?’, maar hij kon niets zeggen dan dat ze weggingen. Even later kwam een partizaan uit de stad met de boodschap dat de eerste tanks op de Markt [waren] en dat we vrij waren –alleen bij de Belder [villa aan de Enschedesestraat] en op de Oldenzaalsestraat was gevochten. Terry [Jurriaans] en ik de jassen aan en als een haas de deur uit. Toen werd er n.b. nog ontzettend geschoten achter ons en de kant van het [Twente]Kanaal op, want alles was nog niet vrij natuurlijk, maar wij letten daar niet op, dat snap je. We waren dolblij, stonden bij de [Lambertus]kerk alle tanks toe te juichen – veel mensen waren er nog niet, half Hengelo zat nog onder vuur of was angstig. Daarna waren we bij de Van der Mosten en om 12 uur kwamen we thuis met een stel Tommies, vonden op het Weusthag ook Tommies, n.b. de tweeling van Rutteman in Engels uniform – dat was me een feest –anderhalf jaar en nog langer hadden ze niets van hen gehoord, wisten alleen maar dat ze in Madrid waren aangekomen.

Vrijdag en zaterdag werkten we in ons huis [de apotheek aan het Burg. Jansenplein], maandag dito, dinsdag kwamen de eerste verhuiswagens, woensdag sliepen we er al en sindsdien hebben we hard gewerkt om alles weer op orde te krijgen – och, och, wat een bende. Maar nu is alles zover klaar dat we goed zitten en alles netjes is op het glas na, maar dat krijgen we gedeeltelijk nog wel. Verder zitten we zonder licht, gas, electrisch, maar gelukkig mét water en dat is al veel, en de telephoon is weer aangesloten. Ik liep me dood voor alles op het Gemeentehuis, bij Civil Affairs en bij Militair Gezag, maar er is niet veel te krijgen. Onze rantsoenen zijn wat beter – we leven weer, nog wel in een chaos, maar we bouwen weer op. Puin wordt geruimd, duizenden auto’s van de Tommies trekken nacht en dag voorbij, luchtalarm is er nooit (kan ook niet eens trouwens) en we voelen ons veilig na lange, lange jaren. [...] Wat zijn we allemaal opgelucht voor onszelf, maar het spookbeeld van de toestand in het Westen achtervolgt ons te zeer om werkelijk blij te kunnen zijn. Ik heb ook al deze bewogen weken geen pen op papier kunnen brengen, lieve schat, mijn gedachten waren echter steeds bij je en die van de kleintjes ook, ze hebben het steeds over je gehad. Plotseling hebben we echter weer moed, Mussolini dood, Italië zo goed als vrij, Göring dood, Hitler gewond en stervende, en na het vredesaanbod van Himmler zal er nog wel een ander volgen; ik hoop vurig dat over enige dagen Duits land geheel zal capituleren, het kan haast niet anders, hè? Om één uur stond ik met Toos P[eeze] (sedert enige dagen retour) bij de uitzending van het nieuws bij het Politiebureau [aan de Marskant] en toen sprak ik met iemand die me zei dat hij direct na de capitulatie naar Utrecht ging naar zijn familie om levensmiddelen te brengen; hij had daarvoor een speciale vergunning via Militair Gezag, iets waar je niet aan kunt komen, maar het zal wel uit hoofde van iets bijzonders zijn. Hij zei direct dat hij wat voor je mede wil nemen, zodat ik direct begon te pennen en een pakje ontwerpende ben. Als hij geen permissie krijgt, zal er wel eens iets anders opdagen.

‘Nog even naar Venlet’

Na de oorlog ging Coba met haar kinderen terug naar Utrecht, waarmee het gezin Van Gruting herenigd werd. De apotheek werd na de oorlog overgenomen door apotheker F. van Leent. Daarmee kwam een eind aan bijna vijftig jaar apotheek Venlet in Hengelo. Al vanaf 1901 was Cornelis Venlet apotheker in Hengelo. Eerst in de Noork aan de Oldenzaalsestraat, later, vanaf 1926 aan het Burg. Jansenplein in het centrum van Hengelo. Venlet zou een begrip worden in Hengelo. Dat was mede te danken aan Cornelis Venlet zelf, die medeoprichter van het Hengelose Ziekenfonds zou worden en ook landelijk actief was. Het fraaie apothekerspand (dat eerst hotel en bioscoop was geweest) werd tot verdriet van vele Hengeloërs afgebroken in de jaren zestig. Tot aan die tijd was de uitdrukking ‘Ik moet nog even naar Venlet’ veel gehoord in Hengelo.

Onbekende geschiedenis

Tot op heden waren de gebeurtenissen die zich afspeelden op het Weusthag onbekend gebleven in Hengelo. Dat terwijl de bevrijding van Hengelo uitstekend gedocumenteerd is. Het boek De vergeten bevrijders van Hans Pol (voorzitter Historisch Museum Hengelo) geeft in detail de militaire operaties rondom de bevrijding van Hengelo weer. De boekwerken Hengelo in oorlogstijd , De oorlogsjaren van een Hengelose dokterstas en het dagboek van dokter Hartstra, bevatten veel ooggetuige verslagen van de bevrijding van Hengelo. Wat betreft beeldmateriaal is Hengelo in het gelukkige bezit van een professionele film met unieke beelden van de bevrijding en een uitgebreid fotoboek. Het is aan René van Gruting (zoon van Kees en Coba van Gruting, 1948) te danken dat bovenstaand stukje unieke Hengelose geschiedenis voor het eerst gepubliceerd kon worden. Hij leverde het materiaal voor dit artikel. ■

De bevrijding van Hengelo nam enkele dagen in beslag. De Britten moesten oprukken over modderige landwegen door allerlei bossen en bosschages. Dit pantservoertuig van de Guards Armoured Division is onderweg naar Hengelo.

This article is from: