*Tijdschrift_MSMD_1_2012
12
13-02-2012
13:26
Pagina 12
door Henk Boom
Frederik Gijsbert van Dedem (1743-1820).
‘Ja vriend, we zijn eindelijk vrij’ Frederik Gijsbert baron van Dedem (1743-1820) keerde eind 1793 voor enige tijd terug naar zijn kasteel De Gelder in Wijhe. Sinds 1785 was hij namens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ambassadeur in Constantinopel, het latere Istanbul. De baron kwam vooral om uit te rusten, maar aan de boorden van de IJssel volgde hij ondertussen wel nauwlettend de actuele ontwikkelingen in de roerige Republiek der Verenigde Nederlanden et waren alarmerende berichten die hem op oudejaarsdag 1794 bereikten. Franse troepen hadden voor het eerst een oversteek gewaagd over het ijs van de Waal tussen Zuilichem en Brakel. De oversteek was mislukt. Enkele soldaten waren door het ijs gezakt ‘hetgeen hun genoodzaakt heeft van deze onderneming af te zien’, aldus het aan de baron opgestuurde bulletin. Zorgwekkender nog was het nieuws uit Grave. ‘Den dapperen Generaal de Bons is eindelijk genoodzaakt geweest zich op discretie over te geven’. De 74-jarige, in Zwitserland geboren, generaal-majoor van ‘het brave garnizoen van Grave’ had gecapituleerd.
H
Na zeven lange jaren Van Dedem volgde de berichten van dag tot dag. In Arnhem had hij zich verzekerd van een anonieme informant die hem dagelijks berichten van het front stuurde. Het was wikken en wegen. Alles wat Frankrijk was, had doorgaans zijn voorkeur gehad. Maar met de wetenschap dat de Franse adel na de revolutie van 1789 een kopje kleiner was gemaakt, had hij alle reden om zich zorgen te maken nu de Republiek in Franse handen dreigde te vallen. Eigenlijk had Van Dedem na zeven tropenjaren als ambassadeur in Constantinopel even in alle rust willen genieten van een glaasje rood en een wandeling langs de IJssel. Sinds hij in het najaar van 1785 zijn geloofsbrieven aan sultan Abdülhamid I had overhandigd, was hem immers weinig rust gegund. Naast zijn hoofdtaak – het behartigen van de economische belangen van de Levantse Handel – was hij voortdurend geconfronteerd met ramp en tegenspoed. Aardbevingen, de immer loerende pest, ‘ijsselijke branden’ die grote delen van Constantinopel in de as hadden gelegd, de zorgwekkende gezondheidstoestand van zijn echtgenote, de in de zomermaanden ondraaglijke hitte en bovendien hadden turbulente gebeurtenissen binnen en buiten de muren van het Topkapi Paleis, de Osmaanse regeringsveste, hem heel wat eelt op zijn ziel bezorgd. Na een ongemakkelijke reis van bijna drie maanden per koets was hij op 27 november 1793 aangekomen in Wijhe. Het jaar daarvoor had Frankrijk de oorlog verklaard aan Oostenrijk. Een eerste poging om de zuidelijke Nederlanden te annexeren, was mislukt. Eenmaal in Wijhe kreeg Van Dedem volop mee hoe het Franse leger alsnog – langzaam maar zeker – oprukte naar
het noorden. De in 1787 naar Frankrijk gevluchte Patriotten, onder leiding van Herman Willem Daendels, stonden te popelen om het revolutionaire vuur in de noordelijke Nederlanden aan te wakkeren. Overijssel was er klaar voor.
Roering in Overijssel ‘De Patriotten vormen in verscheidene provincies, zoals Overijssel en Utrecht, een overweldigende meerderheid’, had een Franse agent in december 1793 aan zijn revolutionaire opdrachtgevers in Parijs geschreven. Dat was kort nadat de veldtocht van generaal Charles-François Dumouriez vanuit de al veroverde Zuidelijke Nederlanden naar Brabant was uitgelopen op een smadelijke nederlaag. Wat Dumouriez niet was gelukt, kreeg generaal JeanFrançois Pichegru wel voor elkaar. Na de verovering van ’s-Hertogenbosch op 10 oktober 1794 volgden Maastricht en Nijmegen op 4 en 8 november. Al leek het daar nog niet op toen de Franse troepen arriveerden bij de grote rivieren, die als een schijnbaar onneembare barrière voor hen lagen. ‘Wat nu?’, zou Pichegru hebben gezegd, toen hij hiermee werd geconfronteerd. De natuur gaf antwoord. Ruim een maand later zorgde een plotselinge inval van extreme kou ervoor dat het Franse leger verder naar het noorden kon optrekken. Na enkele nachten met 17 graden vorst lag er genoeg ijs op de Waal om de overtocht te kunnen maken. ‘Une gelée funeste’ zou Willem V later zeggen. Korte tijd later, op 17 januari 1795, werd Utrecht veroverd. Een dag later vluchtte stadhouder Willem V naar Engeland. Twee weken nadien werd in Zwolle rondom de vrijheidsboom op de Grote Markt gedanst. Een paar dagen later was Deventer aan de beurt. Een revolutionair comité onder leiding van Hendrik Arnold van Marle trok in optocht naar het stadhuis. Om bloedvergieten te voorkomen restte het zittende stadsbestuur, dat in 1787 aan de macht was gekomen, niets anders dan op te stappen. Daags daarna werd ook op de Brink gedanst rondom de vrijheidsboom. Op 31 januari 1795 ontving Van Dedem een brief van een anoniem gebleven vriend uit Den Haag. ‘Ja vriend, we zijn eindelijk vrij’, luidde de aanhef. Uit de brief kan worden afgeleid dat de auteur behoorde tot het comité van waakzaamheid en dat hij op zijn beurt een niet bewaard gebleven brief van Van Dedem had ont-