5 minute read
Hygiëne en ziekte in het Deventer van de 18de eeuw
In de achttiende eeuw had Deventer ongeveer 8000 inwoners. Ondanks de relatief kleine bevolking speelden er een aantal typische stadsproblemen. Eén ervan was hoe de stad binnen de vesting schoon te houden. Het stadsbestuur zag in, dat het moest ingrijpen als de vervuiling uit de hand liep en te gevaarlijk werd voor de volksgezondheid. Dat blijkt uit een aantal recent getranscribeerde stadsresoluties.
DOOR EVA KLEEMAN
Deze stadsresoluties wijzen erop dat het schoonhouden van de stad van algemeen en groot belang werd gevonden. De verantwoordelijkheid daarvoor werd ook bij de inwoners gelegd. In 1732 besluit Deventer, net als veel andere steden, dat ‘alle ingesetenen deser Stad gehouden mogen worden, de straten, soo voor als ter sijden hare huisen, des Woensdags en Saturdags van drek te suiveren en altoos schoon te houden.’
Kwalijke dampen
In de loop van de 18de eeuw drong steeds meer het besef door, dat een schone stad een belangrijke factor was bij het voorkomen van besmettelijke ziekten. Men dacht dat ziektes werden overgebracht door ‘miasmen’, kwalijke dampen en geuren, ook van afval en mest. Slecht ruikende lucht was gevaarlijk, denk bijvoorbeeld aan het woord ‘malaria’[mal=slecht, aria=lucht], waarbij vieze lucht - en niet muggen - verantwoordelijk werd gehouden voor de koortsaanvallen.
Representatief
Het stadsbestuur van Deventer was zich in ieder geval zeer bewust van de noodzaak van het schoonhouden van de straten en droeg al haar inwoners op om daaraan actief bij te dragen. De kunstenaar Hendrik Spilman geeft met zijn prent uit het midden van de achttiende eeuw een schoon en ordelijk beeld van het Grote Kerkhof. Dit was een representatief stadsplein; in de straatjes en stegen was de situatie waarschijnlijk anders. In een resolutie van 8 februari 1751 lezen we: ‘Schepenen en Raad gelieven te verzorgen, dat de marktmeesters van de Nieuwe Markt en de Brink mogen worden gelast, dat de inkomende wagens op de marktdagen dadelijk na voornoemde markten moeten doorvaren, en tussen weegs niet mogen blijven staan, en genoemde markten beter van de drek gezuiverd werden’- het bestuur gaf aan: ‘[..] sal also geschieden.’ Op het schilderij van Sonnenberg zien we de platte boerenkarren met paarden op de Nieuwe Markt opgesteld.
Lucratief
Stadsbesturen in de hele Republiek vaardigden regels af tegen het dumpen van vuil op straat. Er was geen vuilnisophaaldienst zoals we die nu kennen. Straatvuil werd door particulieren opgehaald en werd elk jaar aanbesteed aan de hoogste bieder. Dat was lucratief voor het bestuur. De stadsmest werd aan de boeren verkocht om uit te storten over de akkers.
Afgrijzen
11 september 1725. Vies en smerig is het achter de Waag, lezen we. Er wordt kennelijk sinds enige tijd allerhande soort van vuiligheid ‘tot walgens ende afgrijzens toe agter de Wage ende elders [...] uitgeworpen ende onder anderen ingewanden en drek van Beesten.’ Het is slachtafval van de markt. Het stadsbestuur wordt verzocht hier ‘kragtig en spoedig’ tegen op te treden.
Naast de fysieke walging die hier wordt beschreven, is het goed mogelijk dat men zich ook realiseerde dat het slachten van dieren op de markt, zoals dat nu nog in sommige landen gebeurt, en het achterlaten van dit slachtafval ook een risico van ziekte en de verspreiding daarvan met zich mee bracht. Daarbij kon men nog geen onderscheid maken tussen bacteriële en virale ziektes. Maar ziektes, en zeker een epidemie, betekende rampspoed.
Epidemie
Op 27 maart 1720 vragen de Schepenen en Raad de Gezworen Gemeente in te stemmen met financiële noodmaatregelen; die zijn nodig vanwege overstromingen en de ‘gecontinueerde beklaaglike sterfte onder het rundvee’. Er was van 1714 tot 1720 een veepestepidemie in de hele Republiek. De ziekte, veroorzaakt door het virus pestis bovina, brak vier tot zeven dagen na de besmetting uit en eindigde meestal binnen tien dagen met de dood. De sterfte was wel 70% en had rampzalige economische gevolgen. Ook later in de achttiende eeuw waren er ernstige uitbraken. In Nederland woedde de veepest in de jaren 1713-1720, 1744-1765, 1768-1786, 1813-1814 en in 1865-1867.
Inenting
In 1774 kwam de Groningse veehandelaar Geert Reinders door observeren, deduceren en experimenteren tot een inenting van runderen, terwijl hij zijn eigen veestapel tegen het virus probeerde te beschermen. Hij schreef een brief aan de stadhouder Willem V, en aan twee Nederlandse professoren. Zijn methode werd vanaf 1774 met groot succes toegepast. De sterfte onder de ingeënte runderen was nog maar 6%. Kort daarna werd Reinders’ methode overgenomen en internationaal gepubliceerd door Petrus Camper, één van de professoren die hij had aangeschreven. De naam van Reinders werd in de publicatie niet genoemd. Petrus Camper schreef de Royal Society over de methode en ontving internationale erkenning voor de ontdekking. Waarschijnlijk baseerde de Engelsman Edward Jenner, verbonden aan de Royal Society, zich daarna op deze publicatie bij het ontwikkelen van het pokkenvaccin.
Open riool
Naast het dumpen van afval op straat, was ook de Binnengracht in deze tijd een groot probleem. De secreetgoten werden er op geleegd; zo werd de gracht een stinkend open riool en een gevaar voor de volksgezondheid. Pas in 1815 werd de gracht uitgebaggerd en kwam er aansluitend een boete van 10 gulden op het storten van ‘eenige aarde, puin, steenpuin, krengen, hout, groenten of iets anders’. Dit was een forse boete; een modale arbeider kon in de achttiende eeuw per jaar maximaal ƒ250,- tot ƒ300,- verdienen.
In de negentiende eeuw zouden er op het gebied van hygiëne in de stad een aantal verbeteringen worden doorgevoerd. Men zag tijdens de ernstige cholera-epidemie van 1832 dat er een oorzaak-gevolgrelatie bestond tussen de aanwezigheid van vuil en uitwerpselen en de verspreiding van ziekten. In Deventer stierven 6 per 1000 mensen tijdens de epidemie van 1869. Cholera wordt veroorzaakt door de bacterie Vibrio cholerae en wordt gekenmerkt door heftige, waterige diarree. Er zou in de loop van de negentiende eeuw stadsriolering worden aangelegd in een aantal Nederlandse steden. Tegen het einde van de negentiende eeuw stelden grote steden ook een stadsreinigingsdienst in. In Deventer werd de aanleg van een rioleringsnetwerk gestart in 1887, en werd in 1889 een waterleidingsysteem aangelegd. ●
De stadsresoluties zijn een waardevolle bron en een venster op de lokale geschiedenis. Ze geven vaak letterlijk de urgentie weer van bepaalde problemen die de stad raken, en geven aan welke maatregelen werden genomen om het probleem op te lossen. Voor meer wetenswaardigheden over Deventer in de 18 de eeuw met als bron de stadsresoluties zie: www.facebook.com/Deventer18de.eeuw.