14
DOOR EVA KLEEMAN
Hygiëne en ziekte in het D ‘ De straten van drek te suiveren en altoos schoon te houden’
Gezicht op De Groote Kerkhof te Deventer met de Duin-Poort, ‘t stadhuis en ‘t landshuis. Prent, toegeschreven aan Hendrik Spilman (1721-1784). (Coll. Voorhelm Schneevoogt)
In de achttiende eeuw had Deventer ongeveer 8000 inwoners. Ondanks de relatief kleine bevolking speelden er een aantal typische stadsproblemen. Eén ervan was hoe de stad binnen de vesting schoon te houden. Het stadsbestuur zag in, dat het moest ingrijpen als de vervuiling uit de hand liep en te gevaarlijk werd voor de volksgezondheid. Dat blijkt uit een aantal recent getranscribeerde stadsresoluties.
D
eze stadsresoluties wijzen erop dat het schoonhouden van de stad van algemeen en groot belang werd gevonden. De verantwoordelijkheid daarvoor werd ook bij de inwoners gelegd. In 1732 besluit Deventer, net als veel andere steden, dat ‘alle ingesetenen deser Stad gehouden mogen worden, de straten, soo voor als
ter sijden hare huisen, des Woensdags en Saturdags van drek te suiveren en altoos schoon te houden.’
Kwalijke dampen
In de loop van de 18de eeuw drong steeds meer het besef door, dat een schone stad een belangrijke factor was bij het voorkomen van besmettelijke ziekten. Men dacht
dat ziektes werden overgebracht door ‘miasmen’, kwalijke dampen en geuren, ook van afval en mest. Slecht ruikende lucht was gevaarlijk, denk bijvoorbeeld aan het woord ‘malaria’[mal=slecht, aria=lucht], waarbij vieze lucht - en niet muggen verantwoordelijk werd gehouden voor de koortsaanvallen.