Historisch Tijdschrift Overijssel
JAARGANG 12 • NUMMER 2 • APRIL 2021
2
70 jaar Molukkers in Overijssel En verder: Gerrit Pit kreeg door de oorlog levenslang • De helletocht van Andries Pagrach • Hygiëne in de achttiende eeuw Bert Haanstra • Naar de roots van Johanna ter Steege
COLOFON Redactie Dinand Webbink (HCO), Susanne de Jong (Athenaeumbibliotheek Deventer), Marcel Mentink (Rijnbrink), Martine van der Veer, Martin van der Linde (IJsselacademie)
Jaargang 12, nummer 1, april 2021
van de redactie Historisch Tijdschrift Overijssel
Correspondenten Ditta op den Dries, Victor Joseph, Eva Kleeman, Harrie Scholtmeijer (IJsselacademie), Tonny Peters Redactieadres info@mijnstadmijndorp.nl Vormgeving Frank de Wit Partners Historisch Centrum Overijssel IJsselacademie Rijnbrink Athenaeumbibliotheek Deventer
Een Moluks gezin arriveert op 21 maart 1951 met de Kota Inten in Rotterdam (Nationaal Archief).
De overheid, vriend en vijand Abel Herzberg schreef in zijn Dagboek uit Bergen-Belsen (1950): ‘Er zijn geen zes miljoen Joden vermoord, er is één Jood vermoord en dat is zes miljoen keer gebeurd.’ Om de Holocaust te begrijpen moet het verhaal van elke vermoorde Jood verteld worden. In dit nummer de martelgang van de Zwolse verzekeringsinspecteur Andries Pagrach die vanaf september 1942 van het ene concentratiekamp naar het andere werd gejaagd om uiteindelijk in februari 1945 vermoord te worden. Nog meer oorlog: Martin van der Linde verhaalt van de broers Gerrit en Piet Pit, de een verzetsstrijder, de ander NSB’er.
Mogelijk gemaakt door
Historisch Tijdschrift Overijssel
JAARGANG 12 • NUMMER 2 • APRIL 2021
2
Ditta op den Dries vertelt over Molukkers in Overijssel. In 1951 besloot de regering KNIL-soldaten - gedwongen door een rechterlijke uitspraak - naar Nederland te laten komen omdat zij in het nieuwe Indonesië niet veilig meer waren. Op de dag dat de militairen voet aan wal zetten, kregen ze als ‘beloning’ voor hun trouwe dienst collectief ontslag. Een klap die velen nooit te boven kwamen. Een overheid die haar burgers koeioneert, het is niets nieuws. Dat een overheid gelukkig ook een andere rol kan hebben, bewijst het artikel van Eva Kleeman over hoe in de achttiende eeuw Schepenen en Raad van Deventer haar uiterste best doen hun stad schoon te houden. Verder twee portretten van grote Overijsselaren die in de filmwereld internationale successen boekten, Johanna ter Steege en Bert Haanstra.
70 jaar Molukkers in Overijssel En verder: Gerrit Pit kreeg door de oorlog levenslang • De helletocht van Andries Pagrach • Hygiëne in de achttiende eeuw Bert Haanstra • Naar de roots van Johanna ter Steege
Dit en nog veel meer in een zoals altijd gevarieerd nummer, ook nu weer prachtig vormgegeven door Frank de Wit. We hebben ontzettend veel reacties ontvangen op onze oproep voor een nieuwe naam voor het tijdschrift, waarvoor hartelijk dank. We zijn ons hierop nog aan het beraden. Wordt vervolgd! Dinand Webbink, hoofdredacteur
inhoud
4 Molukkers in Overijssel
8 Gerrit Pit kreeg door de oorlog levenslang
10
14
De helletocht van Andries Pagracht
OVERIJSSEL IN BOEKEN
12
Boekenrubriek
GESCHIEDENIS VAN DE TAAL
17
Westfaalse expansie
Hygiëne in Deventer in de achttiende eeuw
OVERIJSSELAARS VAN TOEN
18
ert Haanstra, Oscarwinnende B filmpionier uit Goor
GEWORTELD IN OVERIJSSEL
21
Naar de roots van Johanna ter Steege
4
DOOR DITTA OP DEN DRIES I.S.M. VICTOR JOSEPH
70 jaar Molukkers in Overijssel
Van tijdelijk naar langdurig verblijf Op 21 maart 1951 meerde het schip de Kota Inten in de haven van Rotterdam aan met de eerste Molukse gezinnen, die voor ‘een tijdelijk verblijf ’ naar Nederland waren overgekomen. Dit jaar maart is het precies 70 jaar geleden dat in Rotterdam de eerste groep Molukkers voet aan wal zette. Een deel van die groep is zich op zeven plaatsen in Overijssel blijvend gaan vestigen. Een blik op de Molukse woonwijken Almelo en Wierden. Overijssel telde acht woonoorden en een klooster: Beenderriben (Steenwijkerwold), Pikbroek (Steenwijk), Eind van ’t Diep (Steenwijk), Beugelen (Staphorst), Conrad (Rouveen), Laarbrug (Ommen), Eerde (Ommen), Vossenbosch (Wierden) en het Redemptieklooster St. Joseph (Glanerbrug). Begin jaren zestig was de overgang van kamp naar woonwijk landelijk beleid. Niet alleen was de huisvesting in de kampen erbarmelijk slecht, maar ook de vooruitzichten om terug te keren naar Maluku gingen van ‘minder’ tot ‘nihil’. Overijssel telde begin jaren zestig zeven Molukse wijken: Almelo, Deventer, Nijverdal, Rijssen, Staphorst, Wierden en Zwolle.
‘We gaan óf met z’n allen óf we gaan niet!’
I
n 1951 kwamen in totaal voornamelijk 12.500 KNIL-militairen met hun gezinnen in Nederland aan. Bij aankomst wachtte geheel onverwacht een collectief ontslag voor deze aan Nederland trouwe soldaten. Een klap die generaties lang nog zou doordenderen. Vanuit de havens van Rotterdam en Amsterdam reed men in bussen naar het demobilisatiecentrum in Amersfoort. Daarna vond de verspreiding plaats door heel Nederland. De bus kwam ook in de provincie Overijssel.
KNIL-militairen op de Kota Inten onderweg naar Nederland. (Archief Moluks Historisch Museum)
De canon van Nederland schrijft hierover: ‘De eerste groep ‘kleurlingen’ in Overijssel waren de Molukkers, die in het voorjaar van 1951 in Nederland aankwamen. Als militairen in dienst van de Nederlandse kolonisator waren ze na de onafhankelijkheid van Indonesië hun leven niet zeker. In Nederland kregen ze met hun gezinnen tijdelijk onderdak, veelal in barakkenkampen van de voormalige werkverschaffing van de Dienst Uitvoering Werken (DUW).’
Het kamp Vossenbosch in Wierden is wat de Molukse woonwijkbewoners van Wierden en Almelo gemeen hebben. Daar werden in 1951 ruim zeventig gezinnen na aankomst via Amersfoort naartoe gereden. De Vossenbosch is een voormalig arbeiderskamp aan de Hexelseweg en dankte zijn naam aan het nabijgelegen landgoed ‘Huize Den Vossenbosch’. Voor de Molukkers was het kamp een stukje Molukken in het dorp Wierden. Echter, eind jaren vijftig kwam er verandering in de situatie. De barakken begonnen te verrotten en de Nederlandse overheid zag dat de Molukkers niet konden terugkeren naar een vrije republiek der Zuid-Molukken. De verhuizing daarna naar de woonwijken verliep niet zonder slag of
APRIL 2021
5
stoot. De Molukkers gingen uiteindelijk akkoord, op voorwaarde dat zij als groep bij elkaar zouden blijven. In een interview zei opa Nico Kojama daarover: ’We gingen óf met z’n allen óf niet’. Om de Molukse Vossenboschers gerust te stellen organiseerde de overheid reizen naar de eerste Molukse woonwijk in Nederland: Appingedam. En ook naar Delfzijl.
Naar Wierden
In 1966 trokken vijftig gezinnen naar Wierden. De locatie was een nieuwbouwwijk aan de Jan Jansweg. De eerste wijkraad bestond onder andere uit voorzitter S. Laisatamu, E. Leiwakabessy, N. Kojama, A. Batawange en A. Tuasela. De wijkraad kreeg binnen een jaar voor elkaar dat er een eigen kerkgebouw, Ebenhaezer, kwam. Ook werd de wijk uitgebreid. In → 1969 sloten nog dertien gezinnen uit KNIL-militairen paraderen in kamp Vossenbosch.
‘Ik zit hier helemaal op mijn plek’
Kinderen op speeltoestel in kamp Vossenbosch.
Om de Molukse Vossenboschers gerust te stellen organiseerde de overheid reizen naar de eerste Molukse woonwijk in Nederland: Appingedam.
Sascha Maulany woonde de eerste acht jaar van zijn leven in de wijk Wierden-Noord, samen met zijn vader, moeder, drie broers en een zusje. Toen hij in groep 3 zat gaf hij vastberaden bij zijn ouders aan dat hij voortaan bij opa en oma wilde wonen, in de Molukse wijk. Daar, tussen zijn Molukse familie, ervaart hij nog dagelijks het thuisgevoel. Ook al is hij, als kind van de derde generatie, volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. ‘Dat ik bij mijn opa en oma wilde wonen was niet gek hoor! Dat gebeurt wel vaker bij Molukkers. Nu, 30 jaar later, woon ik nog steeds in de Molukse wijk, drie huizen verderop. Nog steeds dichtbij het huis van oma. Het grootste voordeel van wonen in de Molukse wijk is dat je omringt bent door je familie. Dat vind ik een warm gevoel. Ik zit hier helemaal op m’n plek.’ Sascha Maulany (38) uit Wierden is één van de geïnterviewden uit het boek 70 jaar Molukkers in Overijssel.
6
Onthulling straatnaamborden in Wierden.
Vossenbosch zich aan. Wierden heeft een actieve leiding. In 1996 kwam een multifunctioneel gebouw waar zowel het kerkgebouw Ebenhaezer als de lokale welzijnsstichting Kandjoli gezamenlijk onderdak konden vinden. Verder is Wierden een van de wijken in Nederland die het initiatief nam om met een eigen straatnaam te komen. In 2003 begon de correspondentie hierover met de gemeente Wierden. Na lang volhouden kon eindelijk op 3 december 2011 het naambord Jan Jansweg ingeruild worden met drie borden met prominente namen uit de Molukse geschiedenis: Martha C. Tiahahustraat (volksheldin uit 1817), Chris Soumokilstraat (tweede president R.M.S.) en de Pattimurastraat (leider Molukse opstand in Saparua).
De ‘beetwortels’ van Almelo
De wijkgeschiedenis van Almelo begon in september 1960 toen de gemeente het bouwterrein in de Ossenkoppelerhoek opkocht om 24 grote eengezinswoningen te bouwen. De eerste groep Molukkers die zich begin jaren zestig in Almelo ging vestigen, kwam uit het kamp Vossenbosch, met daarbij een gezin uit Schattenberg. Deze woningen waren gelegen aan de Pieter de Hoochstraat en Frans Halsstraat. In 1972 arriveerde de tweede groep. Zij waren de laatste Molukkers uit Vossenbosch. De Jan Steenstraat en Pieter Lastmanstraat werd hun nieuwe bestemming. Voor de bewoners van Vossenbosch was Almelo geen onbekende locatie. In Almelo deden ze immers de grote boodschappen
70 JAAR MOLUKKERS IN OVERIJSSEL
Bewoners bij onthulling straatnaamborden Wierden.
Molukken, KNIL en RMS
De Molukse eilanden in het oosten van Indonesië staan bekend om hun specerijen en nootmuskaten. Met als hoofdstad de stad Ambon op het eiland Ambon. Na de Tweede Wereldoorlog gaf Japan zich over en vond op 17 augustus 1945 de proclamatie plaats van de (eenheidstaat) republiek Indonesië. De soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949 aan de Verenigde Staten van Indonesië (federatie) zou garant moeten staan voor een mate van zelfstandigheid, ook op de Molukken. Echter, nadat Jakarta/ Indonesië de federatieve staten oprolde, werd op 25 april 1950 de RMS (Republik Maluku Selatan), de Vrije Republiek der Zuid-Molukken uitgeroepen. Molukkers in het KNIL zaten op dat moment buiten de Molukken in kazernes. Daarbovenop werd het KNIL op 26 juli 1950 opgeheven. Deze soldaten mochten niet terug naar de Molukken en waren niet veilig op Indonesisch grondgebied. Wat volgde was de ‘oplossing’: tijdelijk naar Nederland.
‘Ik kijk met heel veel respect op mijn vader terug’
Lies Serhaly heeft tal van mooie herinneringen aan haar kinderjaren in het Wierdense kamp Vossenbosch. Ze koestert ze nog steeds. Als ze haar ogen sluit ziet ze nog op haar netvlies het wiegende korenveld aan de voorkant van het kamp en de groene weiden aan de achterkant. Volop ruimte om te spelen en lekker te dollen. Maar ze hoort óók nog steeds die waarschuwende stem van haar moeder: ‘Pas op jongens… Maak je vader niet aan het schrikken!’ ‘Met terugwerkende kracht kijk ik met heel veel respect op mijn vader terug. Hij was een wijs man, met galgenhumor. Er werd zeker ook gelachen bij ons thuis. Maar wat heeft hij veel geleden. En met hem veel andere Molukkers. Ik vind het nog steeds erg jammer en pijnlijk dat die erkenning van de Nederlandse regering er nooit is gekomen.’ Lies Serhaly (64) is één van de geïnterviewden uit het boek 70 jaar Molukkers in Overijssel.
APRIL 2021
7
(‘belandja besar’). De nieuwe ‘beetwortels’ van Almelo (hun bijnaam) werkten onder meer bij Texas Instruments en Ten Cate.
Organisatie Molukse wijk
De organisatie van een Molukse woonwijk in Nederland is te vergelijken met de dorpsstructuur op de Molukken. Een religieus instituut, een kerkgebouw (geredja) of moskee (mesdjid) en een gemeenschapshuis (rumah baileo) zijn de fundamenten van elk dorp. Zo ook in Almelo. In het kerkgebouw Maranatha en het gemeenschapscentrum Akar Bahar (Zeewier) vinden de belangrijkste activiteiten plaats. In 1973 is het Maranathagebouw aan de Jacob van Ruysdaelstraat geopend onder leiding van dominee Salmon Tanate. Hier vinden de doop, belijdenissen, bruiloft en begrafenisrituelen plaats. Akar Bahar speelt een belangrijke rol bij het faciliteren van vergaderingen over bijvoorbeeld de toekomst van de wijk en jubileumfeesten. Verder dient zij als oefenruimte voor culturele dans- en muziekgroepen. In het jaar 2000 verrees het stenen Akar Bahargebouw aan de Jan Steenstraat 69a. De overkoepelende organisatie in elk wijk is de zogenaamde Molukse wijkraad ofwel Dewan Maluku. Een Dewan fungeert als belangenbehartiger en is het aanspreekpunt voor de lokale overheid.
Molukse wijk in Almelo, jaren tachtig. (Archief MHM/Otto Tatipikalawan)
In de beginperiode zaten voormalige KNIL-soldaten van rang in deze raad. Nu zijn dat hun nazaten. In Almelo bekend als Dewan Rajat Maluku Almelo, DWRA, de Molukse (wijk)raad van Almelo. ●
De organisatie van een Molukse woonwijk in Nederland is te vergelijken met de dorpsstructuur op de Molukken.
Op 4 september is in Nijverdal de boekpresentatie van het verhalenboek 70 jaar Molukkers in Overijssel. Journalist Ditta op den Dries-van Baaren interviewt 29 mensen in de zeven wijken. Het boek en dit artikel werd mogelijk gemaakt met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. ‘Tante’ in klederdracht in Almelo. (Archief MHM/Otto Tatipikalawan)
8
DOOR MARTIN VAN DER LINDE
‘T
ot het laatst was hij bezig met het verwerken van zijn oorlogsherinneringen.’ De tekst op de rouwkaart van Gerrit Pit (1921-2019) getuigt van een traumatische periode in zijn leven. Tijdens de oorlog stond hij recht tegenover zijn oudere broer Piet, die leider was van de NSB-kring Land van Vollenhove. Waar Piet na de Duitse inval de nieuwe verhoudingen met vreugde had omarmd, voelde Gerrit zich machteloos en verbitterd tegenover de Duitsers. Hij wilde ‘iets doen’ en verspreidde illegale pamfletten vanuit zijn ouderlijk huis aan de Meppelerweg in Steenwijk. Totdat op 13 augustus 1942 de SD bij hem aan de deur stond om huiszoeking te doen. Hij werd meteen opgepakt.
‘Verwarnung’
Gerrit Pit kreeg door de oorlog levenslang
Aanvankelijk leek Gerrits arrestatie met een sisser af te lopen. Op voorspraak van Piet kwam hij al snel weer vrij. Voorwaarde was wel dat Gerrit een ‘Verwarnung’ ondertekende, waarin hij verklaarde dat hij niets meer tegen de Duitsers zou ondernemen. Ook moest hij zich bij Piet melden op het kringhuis van de NSB voor een goed gesprek. Na afloop ging Gerrit met gemengde gevoelens naar huis. Wilde Piet hem daadwerkelijk helpen of gebruikte hij het voorval alleen maar om een stukje ‘nationaalsocialistische broederliefde’ te tonen? Na een week of drie werden Piets bedoelingen langzamerhand duidelijk. Hij begon erop te wijzen dat Gerrit nog steeds met zijn oude vrienden omging en verwachtte eigenlijk dat hij zich meer in richting van de NSB zou oriënteren. Een paar dagen later liep Gerrit met wat vrienden door de Oosterstraat in Steenwijk en werd hij aangesproken door een prominent lid van de Jeugdstorm, die zich een houding gaf dat hij tot zijn beste vrienden behoorde. Daar moest Gerrit niks van hebben. Hij schoot de eerste de beste winkel in om van hem af te komen. Woedend haalde Gerrit die avond verhaal bij Piet, die hem te kennen gaf dat hij zijn vrijheid uitsluitend en alleen te danken had aan de NSB. Daaruit vloeide voort, dat hij ook verplichtingen had ten opzichte van de Beweging. Het voorval leidde tot een definitieve breuk tussen beide broers. Gerrit schreef in een brief aan de SD dat hij zich onder deze voorwaarden niet meer aan de ‘Verwarnung’ gebonden voelde.
Steenwijker Gerrit Pit zat tijdens de Tweede Wereldoorlog bijna drie jaar lang gevangen in de concentratiekampen Amersfoort en Sachsenhausen, mede door toedoen van zijn broer Piet die lid was van de NSB. Na de bevrijding keerde Gerrit terug en werd hij staflid van het interneringskamp De Eese. Met zijn broer Piet als een van de te bewaken NSB’ers. In 2014 vertelde Gerrit zijn verhaal in de NTR-documentaire ‘Na de Gerrit op straat in Steenwijk, 1941 (collectie familie Pit).
Bevrijding’ (collectie familie Pit).
APRIL 2021
9
Nu Gerrit expliciet kleur had bekend, sprong de SD na zijn tweede arrestatie minder zachtzinnig met hem om. Eerst kwam hij in kamp Amersfoort terecht en halverwege december 1942 ging hij op transport naar concentratiekamp Sachsenhausen in de buurt van Berlijn. Hier leerde hij in z’n eigen woorden ‘te kijken zonder daadwerkelijk te zien’, vanwege alle verschrikkingen die hij tot aan april 1945 meemaakte. De grootste beproeving kwam echter pas met de bevrijding in zicht.
Dodenmars
Op 20 april 1945 naderde het Russische leger Sachsenhausen en moesten de 33.000 overgebleven gevangenen van de SS-bewaking in groepen van vijfhonderd te voet het kamp verlaten richting het noordwesten. Iedereen die niet meer kon lopen, werd in de berm doodgeschoten. ‘Ik zie de mensen nog strompelen met hun allerlaatste krachten’, schreef Gerrit na de oorlog. ‘Ik zie hen uiteindelijk neervallen. Haveloze, totaal uitgeteerde skeletten, in wie de wil tot het leven gedood was. Ik hoor de knal van het geweer, dat een einde maakte aan hun bestaan. Helpen kon je deze stumperds niet. Je had al meer dan genoeg aan jezelf.’ Na zo’n twaalf dagen te hebben gelopen en geslapen in de buitenlucht wist Gerrit op 2 mei 1945 in de buurt van het plaatsje Parchim, dodelijk vermoeid, in een onbewaakt ogenblik te ontsnappen en contact te leggen met twee medewerkers van het Internationale Rode Kruis. Na bijna drie jaar had hij zijn vrijheid weer terug. Totaal verzwakt, hij woog nog geen 50 kilo, moest hij eerst een paar weken aansterken, voordat hij weer naar huis mocht.
Een propagandafoto van de SS van een appèl in concentratiekamp Sachsenhausen, 1941 (Bundesarchiv Deutschland).
Interneringskamp De Eese
Terug in Steenwijk kwam Gerrit na twee weken te werken op de administratie van het interneringskamp De Eese. Hier zaten een paar honderd NSB’ers opgesloten, onder wie zijn broer Piet. ‘Toen hij mij zag, schrok hij zich te pletter’, aldus Gerrit. ‘Op een gegeven moment vroeg hij via de kampoudste een gesprek met mij aan. Ik dacht: nou gaan we het erover hebben. Maar hij vroeg alleen maar of ik brood voor hem had, want hij had honger. Hij was ontevreden over de situatie. Nou, daar kwam niks van in. Dacht hij soms dat ik het prettig had gevonden om bijna drie jaar in een concentratiekamp te zitten? Die weigering heeft hij mij later heel erg kwalijk genomen.’ Piet moest zich als voormalige NSB-functionaris voor het Bijzonder Gerechtshof in Arnhem verantwoorden voor zijn daden tijdens de oorlog, maar kwam er met een relatief lichte straf vanaf. Op 19 maart 1948 stond hij weer op vrije voeten.
Levenslang
Piet in uniform als kringleider van de NSB Land van Vollenhove (Nationaal Archief, Den Haag).
Na de oorlog waren er nog verschillende verzoeningspogingen tussen beide broers, maar nooit kwam het tot een vergelijk. ‘We hadden allebei bijna drie jaar vast gezeten, dus hij vond dat we quitte stonden’, vertelde Gerrit. ‘Ik zei tegen hem: “Moet je me nog even vertellen hoeveel er per dag bij jullie werden doodgeschoten. Hoeveel werden er bij jullie per maand gemiddeld opgehangen?” We stonden
helemaal niet quitte.’ De gesprekken met Piet hadden volgens Gerrit geen enkele zin. Tot aan Piets overlijden in 1986 zou Gerrit hem nauwelijks nog spreken. Dat betekende niet dat de oorlog voor Gerrit een afgesloten hoofdstuk was. De strijd duurde in zijn hoofd de rest van zijn leven voort. ‘s Nachts sliep hij erg onrustig en had hij last van nachtmerries. Hij kon niet tegen drukte, hield altijd, waar dan ook, de deur in de gaten en las kasten vol oorlogsboeken. Tot aan zijn overlijden hield de oorlog hem in zijn greep, wat hij in de laatste strofe van zijn gedicht Toch levenslang als volgt verwoordde: Zo werd ons vonnis toch een levenslang, al trachten wij nog zo onszelf te dwingen de beelden naar de achtergrond te dringen, de wonden blijven open…. lang….zo lang….! ●
Gerrits hele oorlogsverhaal kunt u lezen in het boek ‘Ons vonnis werd in feite levenslang’. De oorlogsherinneringen van kampoverlevende Gerrit Pit dat voor 19,95 euro verscheen bij uitgeverij WBOOKS.
10
DOOR DINAND WEBBINK
De helletocht van Andries Pagrach Niemand in de gemeente Hellendoorn kent hem nog. Andries Pagrach. Een gewone Nijverdalse jongen. Ambitieus, hardwerkend, gewetensvol. Hij woonde aan de Brakenbeltsweg, hoek Wilhelminastraat. Zijn vader Mozes was handelaar in manufacturen en getrouwd met Reintje Hartog. Schuin tegenover hen woonde familie, de slager Samuel. David Samuel, ’n oalen preens werd hij genoemd, had daar tot 1935 gewoond. Hij bereikte de gezegende leeftijd van 91 jaar en was daarmee op dat moment de oudste inwoner van het dorp. Andries was bij het overlijden van zijn oudoom zeventien jaar. Hij studeerde hard, deed zijn best en werd verzekeringsinspecteur. In 1938 trouwde hij met zijn geliefde Elisabeth Helena Cohen. Het jonge echtpaar ging in Zwolle wonen, in de Seringenstraat. Kort na het uitbreken van de oorlog verhuisden ze naar de Anemoonstraat, ongetwijfeld van plan om een gezin te stichten.
Andries Pagrach (1908-1945) en Elisabeth PagrachCohen (1907-2009).
I
n 1942 begon hun helletocht. Andries werd als eerste opgepakt. Via een doorgangskamp belandde hij op 4 oktober in Westerbork. Elisabeth kwam een half jaar later. Beiden konden lange tijd deportatie voorkomen, maar op 4 september 1944
gaan ze dan toch op transport naar Theresienstadt, en vandaar naar Auschwitz. Kort daarna begint onder druk van het Rode Leger de deportatie van de gevangenen richting westelijk gelegen kampen. Velen overlijden tijdens de dodenmarsen. Elisabeth weet te ontsnappen, Andries komt
APRIL 2021
11
na een verschrikkelijke tocht van meer dan duizend kilometer via Sachsenhausen terecht in kamp Flossenbürg in Beieren, volkomen uitgemergeld door dwangarbeid, mishandeling, honger en ziekte. Ook in Flossenbürg wordt hij onder extreem slechte omstandigheden te werk gesteld. Na een paar weken, op 23 februari 1945, bezwijkt hij. In totaal is hij bijna drie jaar lang onder helse omstandigheden van concentratiekamp naar concentratiekamp gejaagd. En Elisabeth? Na haar ontsnapping wordt ze door een Russische legereenheid opgevangen. Via de Amerikanen komt ze in de zomer van 1945 weer in Nederland aan. Ze overlijdt 11 januari 2009 in Den Haag, 101 jaar oud (!). In de Anemoonstraat in Zwolle ligt een Stolperstein om Andries Pagrach te gedenken. Het oorspronkelijke huis van het echtpaar is vervangen door nieuwbouw. Het is maar de vraag of iemand in de
Kaart van de Joodsche Raad met gegevens over de verblijfplaatsen van Andries.
Kaart van de Joodsche Raad van Elisabeth Pagrach. Iemand noteerde opgelucht: In leven! Terug!
Stolperstein voor Andries Pagrach, Anemoonstraat 43, Zwolle.
straat weet welke gruwelijkheden Andries heeft moeten doorstaan. Ook zijn ouders, Mozes en Reintje, ontkwamen niet aan de moordmachine. Mozes werd gedood in het Poolse
In de Anemoonstraat in Zwolle ligt een Stolperstein om Andries Pagrach te gedenken.
ismarckhütte (Chorzow Batory), Reintje B werd oktober 1944 in Auschwitz vergast. Waarschijnlijk was haar zoon daar toen ook. Of ze hem daar nog gezien heeft, zullen we nooit weten. ● De helletocht van Andries Pagrach en andere verhalen is een uitgave van Uutgeverieje ’n Boaken en te bestellen via uutgeverieje.boaken@ gmail.com. Prijs € 12,50
→
12
Overijssel in boeken
Twee Twentse broers in het vreemdelingenlegioen
Het landschap van Noordoost Twente
John Buursink Dit boek is de reconstructie van twee heel interessante levensverhalen. De broers Buursink zijn al vroeg wees. Hun ouders sterven aan de Spaanse griep en ze zijn al op jonge leeftijd als broers meer dan ooit op elkaar aangewezen. Zodra beide mannen volwassen zijn nemen ze in 1931 als broers samen dienst in het Franse Vreemdelingenlegioen en als broers vechten ze samen door tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Ze nemen deel aan dezelfde campagnes in dezelfde landen, gaan samen bijna gelijktijdig in rang omhoog en worden rijkelijk beloond met Franse onderscheidingen. Een intrigerend verhaal.
Harm Smeenge Zeven jaar lang onderzocht promovendus Harm Smeenge de ‘oale groond’ van Noordoost-Twente. Dat de geschiedenis ervan van groot belang is voor de toekomst van datzelfde landschap, is zijn diepste overtuiging. Een landschap zoals hier in Noordoost-Twente is echt uniek in Nederland. Uniek door de combinatie van stuwwallen, een oud rivierdal en zandgronden, uniek door zijn verscheidenheid en weelderigheid, maar ook door de gave manier waarop het bewaard is. Het boek vertelt over 15.000 jaar dynamiek tussen mens, natuur en landschap. Om het huidige cultuurlandschap te kunnen begrijpen, behouden en ontwikkelen, is het nodig de aardkundige, ecologische en cultuurhistorische ontwikkelingen te kennen. Dit boek biedt een intrigerend en uitvoerig overzicht van de veranderingen die hebben plaatsgevonden en die we nog kunnen verwachten.
Uitgever: Boekengilde, Enschede ISBN: 9789 4640 2588 0 | 76 pag. | € 18,80
Uitgever: Matrijs, Utrecht Utrecht, Matrijs| ISBN: 9789 0534 5572 2| 176 pag. | € 24,95
Land van vele bruggen Bela Ruth Samuel Tenenholtz Land van vele bruggen, het verhaal van mijn vader is een met feiten onderbouwde historische familiekroniek. De auteur schetst een aangrijpend en heel persoonlijk beeld van de vervolging en het verzet van de Joden in Overijssel. Niet alleen de slachtoffers worden gevolgd in hun fatale strijd, ook komen de helden aan bod die zich niet wilden laten wegvoeren. Bijzonder is het verhaal van twee jonge Joodse mannen die heel Europa doortrekken om uiteindelijk via Amerika in Groot-Brittannië aan de strijd tegen het nazisme te kunnen deelnemen. Door minutieus archiefonderzoek te combineren met haar schrijftalent is Bela Ruth Samuel er in geslaagd een uniek inzicht te bieden in het leven van Joden in Overijssel tijdens en na de holocaust. Wanneer de vader van de schrijfster na de oorlog met zijn gezin in Nijverdal herenigd wordt, begint voor hem een nieuw gevecht. Tegen de overheid die hem zijn huis en die bezittingen van zijn vermoorde familieleden ontzegt. Tegen het echtpaar dat meent recht te hebben op zijn jongste dochter, die zij enkele jaren als hun eigen kind hebben opgevoed. Een strijd die David Simon Samuel uiteindelijk wint, maar waarvoor hij een grote prijs moet betalen. Uitgever: ’n Boaken, Hellendoorn ISBN: 9789 0762 7241 2 | 190 pag. | € 13,50
Overijssel in
APRIL 2021
Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht Diana Spiekhout Noordoost-Nederland staat niet bekend als een kasteelrijke regio. Toch stonden hier in de middeleeuwen ten minste 134 bisschoppelijke burchten, adellijke huizen en versterkingen. Dit gebied, dat bekend stond onder de naam Oversticht, maakte in de late middeleeuwen deel uit van het prinsbisdom Utrecht. In haar proefschrift analyseert Diana Spiekhout de ontwikkeling van de Overstichtse kastelen in relatie tot ruimte en tijd tussen 1050 en 1450. Hiertoe wordt een nieuwe methodologische en theoretische benadering geïntroduceerd: het kasteellandschapsmodel. Dit model biedt de mogelijkheid om de interactie tussen kastelen en hun omgeving op een interdisciplinaire en door de tijd heen beschouwde manier te onderzoeken. De interactie tussen kastelen en hun omgeving wordt in meer detail bestudeerd door middel van twee deelstudies. De eerste deelstudie betreft de oudste kasteelsite: het mysterieuze kasteel van Hunenborg (Volthe, Twente), omgeven door een cirkelvormige wal en gelegen in de wildernis. Het tweede deelonderzoek richt zich op de microregio Zuidwest-Twente en beschrijft hoe de heren van de kastelen van Goor en Diepenheim een belangrijke stempel hebben gedrukt op het landschap. Ten slotte worden de resultaten vergeleken met de gebieden Nedersticht Utrecht en Sticht Munster en geëvalueerd in relatie tot nationale en internationale discussies in kastelenonderzoek.
De Hof Oldenzaal ten tijde van Keizer Karel V en onder de Spaanse bezetting van Oldenzaal Tilly Hesselink – van de Riet (red.) Het Archief ten tijde van het Twaalfjarig Bestand (1611-1620) is bijzonder. De regering in Den Haag verbond het Huis en Hof te Lage met de Hof van Oldenzaal. Een rentmeester in Spaanse dienst vermeldde in zijn Rekeningen of men van 1620-1621 wel of geen inkomsten kon innen voor de Spaanse regering. Spaanse ambtenaren huurden te Oldenzaal van 1616- 1620 een Raadkamer om de inkomsten van de Hof Oldenzaal in rekeningen vast teleggen. Tot de Hof Oldenzaal behoorden ook de hofpercelen in de stad zelf, waar van de bewoners zijn genoteerd die belasting moesten betalen. Tevens trachtten die ambtenaren met behulp van oude registers van Twente meer inkomsten te verkrijgen. Uiteindelijk werd de Hof Oldenzaal in percelen aan de hoogstbiedende verpacht. Een belangrijke bron van het boek vormen documenten uit de tijd van Karel V (1528-1554), met beschrijvingen van de landerijen van de Hof Oldenzaal en haar 44 keizerlijke erven. Die werden tot in detail beschreven door drie Twentse rentmeesters. Inclusief de namen van de mensen die op de erven zijn geboren, vrijgekocht of ervandaan zijn verhuisd. Uitgever: Stichting de Twentse Krans
boeken Uitgever: Matrijs, Utrecht
ISBN 9789 0534 5273 8 | 808 pag. | € 89,95
ISBN 9789 4632 3926 4 | 443 pag. | € 30,00
13
Zo was Zwolle – de jaren 50, 60 en 70 Minke Kraijer Dit is een herinneringsboek aan “die goede oude tijd” in Zwolle. Maar ook veel niet-Zwollenaren zullen de foto’s en verhalen van de auteur herkennen. Men zegt wel eens: “Vroeger, praat me er niet van!” Maar was het in die jaren zo’n slechte tijd dat we blij moeten zijn dat we in de huidige tijd leven? Veel is veranderd: het knusse en gemoedelijke verdween. Er kwamen nieuwe woonwijken, Zwolle groeide en er kwam meer gemotoriseerd verkeer op de weg. Alles werd groot, ook de winkels. De kruideniers verdwenen, daarvoor kwamen de supermarkten. De economie van Zwolle bloeide op, de jaren vlogen voorbij, maar de kostbare herinneringen bleven. Warme herinneringen, de geborgenheid van ouders en gootouders, je jeugd, de plek waar je bent grootgebracht, het ouderlijk huis, jouw straat, jouw buurt, de stad. Uitgever: Waanders Uitgevers ISBN 9789 4626 2087 2 | 192 pag. | € 19,95
14
DOOR EVA KLEEMAN
Hygiëne en ziekte in het D ‘ De straten van drek te suiveren en altoos schoon te houden’
Gezicht op De Groote Kerkhof te Deventer met de Duin-Poort, ‘t stadhuis en ‘t landshuis. Prent, toegeschreven aan Hendrik Spilman (1721-1784). (Coll. Voorhelm Schneevoogt)
In de achttiende eeuw had Deventer ongeveer 8000 inwoners. Ondanks de relatief kleine bevolking speelden er een aantal typische stadsproblemen. Eén ervan was hoe de stad binnen de vesting schoon te houden. Het stadsbestuur zag in, dat het moest ingrijpen als de vervuiling uit de hand liep en te gevaarlijk werd voor de volksgezondheid. Dat blijkt uit een aantal recent getranscribeerde stadsresoluties.
D
eze stadsresoluties wijzen erop dat het schoonhouden van de stad van algemeen en groot belang werd gevonden. De verantwoordelijkheid daarvoor werd ook bij de inwoners gelegd. In 1732 besluit Deventer, net als veel andere steden, dat ‘alle ingesetenen deser Stad gehouden mogen worden, de straten, soo voor als
ter sijden hare huisen, des Woensdags en Saturdags van drek te suiveren en altoos schoon te houden.’
Kwalijke dampen
In de loop van de 18de eeuw drong steeds meer het besef door, dat een schone stad een belangrijke factor was bij het voorkomen van besmettelijke ziekten. Men dacht
dat ziektes werden overgebracht door ‘miasmen’, kwalijke dampen en geuren, ook van afval en mest. Slecht ruikende lucht was gevaarlijk, denk bijvoorbeeld aan het woord ‘malaria’[mal=slecht, aria=lucht], waarbij vieze lucht - en niet muggen verantwoordelijk werd gehouden voor de koortsaanvallen.
APRIL 2021
15
Deventer van de 18 eeuw de
Representatief
Het stadsbestuur van Deventer was zich in ieder geval zeer bewust van de noodzaak van het schoonhouden van de straten en droeg al haar inwoners op om daaraan actief bij te dragen. De kunstenaar Hendrik Spilman geeft met zijn prent uit het midden van de achttiende eeuw een schoon en ordelijk beeld van het Grote Kerkhof. Dit was een representatief stadsplein; in de straatjes en stegen was de situatie waarschijnlijk anders. In een resolutie van 8 februari 1751 lezen we: ‘Schepenen en Raad gelieven te verzorgen, dat de marktmeesters van de Nieuwe Markt en de Brink mogen worden gelast, dat de inkomende wagens op de marktdagen dadelijk na voornoemde markten moeten doorvaren, en tussen weegs niet mogen blijven staan, en genoemde markten beter van de drek gezuiverd werden’- het bestuur gaf aan: ‘[..] sal also geschieden.’ Op het schilderij van Sonnenberg zien we de platte boerenkarren met paarden op de Nieuwe Markt opgesteld.
Lucratief
Stadsbesturen in de hele Republiek vaardigden regels af tegen het dumpen van vuil op straat. Er was geen vuilnisophaaldienst zoals we die nu kennen. Straatvuil werd door particulieren opgehaald en werd elk jaar aanbesteed aan de hoogste
Marktdag op de Nieuwe Markt te Deventer. Nicolaas Sonnenberg (1772-1822), ca.1800, olieverf, doek, paneel. (Museum De Waag)
bieder. Dat was lucratief voor het bestuur. De stadsmest werd aan de boeren verkocht om uit te storten over de akkers.
Afgrijzen
11 september 1725. Vies en smerig is het achter de Waag, lezen we. Er wordt kennelijk sinds enige tijd allerhande soort van vuiligheid ‘tot walgens ende afgrijzens toe agter de Wage ende elders [...] uitge-
worpen ende onder anderen ingewanden en drek van Beesten.’ Het is slachtafval van de markt. Het stadsbestuur wordt verzocht hier ‘kragtig en spoedig’ tegen op te treden. Naast de fysieke walging die hier wordt beschreven, is het goed mogelijk dat men zich ook realiseerde dat het slachten van dieren op de markt, zoals dat nu nog in sommige landen gebeurt, en het achterlaten van dit slachtafval ook een risico van ziekte en de verspreiding daarvan met zich mee bracht. Daarbij kon men nog geen onderscheid maken tussen bacteriële en virale ziektes. Maar ziektes, en zeker een epidemie, betekende rampspoed.
Epidemie
Op 27 maart 1720 vragen de Schepenen en Raad de Gezworen Gemeente in te stemmen met financiële noodmaatregelen; die zijn nodig vanwege overstromin-
Harmen ter Borch maakte in zijn woonplaats Zwolle deze tekening van een man die de stadsmest ophaalt in het midden van de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw ging het nog steeds zo. (Rijksmuseum, Amsterdam)
16
HYGIËNE EN ZIEKTE IN HET DEVENTER VAN DE 18DE EEUW
Cornelis Pronk tekende in 1725, toen deze klacht
Jan Luyken geeft in 1712 met zijn prent over de veepest de radeloosheid van de boeren weer. (Rijksmuseum,
werd opgetekend, de Waag. (Museum De Waag)
Amsterdam)
gen en de ‘gecontinueerde beklaaglike sterfte onder het rundvee’. Er was van 1714 tot 1720 een veepestepidemie in de hele Republiek. De ziekte, veroorzaakt door het virus pestis bovina, brak vier tot zeven dagen na de besmetting uit en eindigde meestal binnen tien dagen met de dood. De sterfte was wel 70% en had rampzalige economische gevolgen. Ook later in de achttiende eeuw waren er ernstige uitbraken. In Nederland woedde de veepest in de jaren 1713-1720, 1744-1765, 1768-1786, 1813-1814 en in 1865-1867.
Kort daarna werd Reinders’ methode overgenomen en internationaal gepubliceerd door Petrus Camper, één van de professoren die hij had aangeschreven. De naam van Reinders werd in de publicatie niet genoemd. Petrus Camper schreef de Royal Society over de methode en ontving internationale erkenning voor de ontdekking. Waarschijnlijk baseerde de Engelsman Edward Jenner, verbonden aan de Royal Society, zich daarna op deze publicatie bij het ontwikkelen van het pokkenvaccin.
Inenting
Open riool
In 1774 kwam de Groningse veehandelaar Geert Reinders door observeren, deduceren en experimenteren tot een inenting van runderen, terwijl hij zijn eigen veestapel tegen het virus probeerde te beschermen. Hij schreef een brief aan de stadhouder Willem V, en aan twee Nederlandse professoren. Zijn methode werd vanaf 1774 met groot succes toegepast. De sterfte onder de ingeënte runderen was nog maar 6%.
Naast het dumpen van afval op straat, was ook de Binnengracht in deze tijd een groot probleem. De secreetgoten werden er op geleegd; zo werd de gracht een stinkend open riool en een gevaar voor de volksgezondheid. Pas in 1815 werd de gracht uitgebaggerd en kwam er aansluitend een boete van 10 gulden op het storten van ‘eenige aarde, puin, steenpuin, krengen, hout, groenten of iets anders’. Dit was een forse boete;
Deze trippen werden over de schoenen aangetrokken om over straat te kunnen gaan. Zo bleven de schoenen schoon, ook als er modder, vuil of mest lag. (Rijksmuseum, Amsterdam)
De stadsresoluties zijn een waardevolle bron en een venster op de lokale geschiedenis. Ze geven vaak letterlijk de urgentie weer van bepaalde problemen die de stad raken, en geven aan welke maatregelen werden genomen om het probleem op te lossen. Voor meer wetenswaardigheden over Deventer in de 18de eeuw met als bron de stadsresoluties zie: www.facebook.com/Deventer18de.eeuw. een modale arbeider kon in de achttiende eeuw per jaar maximaal ƒ250,- tot ƒ300,verdienen. In de negentiende eeuw zouden er op het gebied van hygiëne in de stad een aantal verbeteringen worden doorgevoerd. Men zag tijdens de ernstige cholera-epidemie van 1832 dat er een oorzaak-gevolgrelatie bestond tussen de aanwezigheid van vuil en uitwerpselen en de verspreiding van ziekten. In Deventer stierven 6 per 1000 mensen tijdens de epidemie van 1869. Cholera wordt veroorzaakt door de bacterie Vibrio cholerae en wordt gekenmerkt door heftige, waterige diarree. Er zou in de loop van de negentiende eeuw stadsriolering worden aangelegd in een aantal Nederlandse steden. Tegen het einde van de negentiende eeuw stelden grote steden ook een stadsreinigingsdienst in. In Deventer werd de aanleg van een rioleringsnetwerk gestart in 1887, en werd in 1889 een waterleidingsysteem aangelegd. ●
Geschiedenis van de taal in Overijssel
DOOR HARRIE SCHOLTMEIJER
APRIL 2021
17
Westfaalse expansie
Stadsplattegrond van Kampen, getekend door cartograaf Jacob van Deventer, ca. 1560. (collectie HCO)
Vorig jaar verscheen een proefschrift van de Groningse archeoloog Van Popta, waarin duidelijk werd gemaakt dat er tussen 1200 en 1400 veel veranderde aan de westkust van Overijssel. Stormen en een stijgende zeespiegel zorgden voor afslag van land, hele dorpen verdwenen in de golven, en alleen de eilanden Schokland en Urk bleven, in verkleinde vorm, over.
I
n 2018, werd een scan gemaakt van de bodem onder de Sint-Nicolaas of Bovenkerk te Kampen. Die scan bevestigde wat de archeoloog Gerrit van der Heide al in de jaren zestig had geconcludeerd: een romaanse voorganger uit de tweede helft van de 12de eeuw had een klaverbladvormig koor, een type dat verder alleen in Keulen en het omringende Rijnland werd aangetroffen. Een en een is twee. Door de voortdurende afslag van de veengronden werd het Almere de Zuiderzee. De monding van de IJssel kwam aan open water te liggen, en de Keulse hanzeaten konden via Rijn en IJssel die zee bereiken. Ze bouwden of verstevigden daar een kolonie. Dat zou kunnen verklaren waarom de groei van Kampen zo snel en spectaculair is geweest, zoals ook in de recent verschenen
heruitgave van de Stedenatlas van Jacob van Deventer wordt gezegd. Door de landafslag in het Zuiderzeegebied namen daar de bewoningsmogelijkheden af, maar de leefomstandigheden in het achterland werden beter. Doordat de rivieren, ook de Vecht en het Zwarte Water, beter konden afwateren, zullen er minder overstromingen en meer constante oogsten zijn geweest. Door de verbeterde leefomstandigheden nam de bevolking toe, niet alleen met natuurlijke aanwas. Er kwam een migratie op gang, met kolonisten uit het Rijnland (de naam Van Keulen komt in de oudste bevolkingsregisters van Kampen al voor), maar zeker ook uit oostelijke streken die wat dichterbij lagen, zoals Westfalen. Die gedachte wordt ondersteund door een taalvernieuwing die rond 1200 in Overijs-
sel plaatsvond, en die de naam Westfaalse expansie heeft gekregen. Het idee van een Westfaalse expansie in Oost-Nederland is afkomstig van de Groningse hoogleraar K.H. Heeroma, de eerste hoogleraar in het Nedersaksisch (die overigens in Zwolle opgroeide). Een bekend product van die Westfaalse expansie is het t-meervoud in de tegenwoordige tijd (wiej loopt ‘wij lopen’). In het meest westelijke deel van Overijssel vinden we dat niet meer. Westfaalse verschijnselen zijn na die expansie in 1200 ook weer teruggedrongen. Wie wil horen hoe het Westfaals ooit in Overijssel geklonken heeft, moet naar Vriezenveen gaan. Daar is de Westfaalse invloed nog het best bewaard gebleven. ●
18
OVERIJSSELAARS VAN TOEN
DOOR TONNY PETERS
Bert Haanstra
Oscarwinnende filmpionier uit Goor Bert Haanstra werd in 1916 geboren in Espelo (gemeente Holten), waar zijn vader hoofd was van een kleine boerenschool. Drie maanden na de geboorte van Bert verhuisde het gezin naar Goor. Bert, die aanvankelijk na de MULO koos voor de Kweekschool, zou in de oorlogsjaren nog een avondstudie fotografie en schilderen volgen aan de Rijksacademie te Amsterdam.
V
er voor de oorlog echter was hij al bezeten van de film. De operateur in de lokale Goorse bioscoop wist het enthousiasme van de 14-jarige knaap te waarderen en liet hem toe in zijn projectiecabine. Hier raakte Bert bezeten van het nieuwe medium en wist allerlei onderdelen bijeen te scharrelen om een eigen projector te kunnen maken. Hij creëerde zijn eigen thuisbioscoopje en wist toen al dat hij cineast wilde worden. Zijn grote voorbeeld was Joris Ivens. De opleiding aan de Kweekschool brak hij na twee jaar af om bij een Hengelose fotograaf te gaan werken. Hier kon hij aan een geschikt fototoestel komen waar hij persfoto’s mee maakte, die hij bij boekhandel Bokhove in Goor in de vitrine mocht hangen. In 1934 belandde Bert Haanstra als “leerling zonder salaris” bij het befaamde persbureau Vaz Dias in Amsterdam. Een ander persbureau en een eigen (mislukt) persbureau later kwam hij via een kennis, Jaap Carels, vlak voor de oorlog terecht in een veilige baan als fotograaf bij het Gemeentelijk Energie Bedrijf in Amsterdam. Minder veilig waren de contacten die Carels had. Via Carels belandde ook Haanstra in het verzet en fotografeerde hij vele rapporten en tekeningen die naar Engeland gesmokkeld werden. In 1944 trouwde hij met Nita Wijtmans, een vrouw met een sterk muzikale achtergrond. Ze speelde fluit en piano. Uit dit huwelijk zouden later twee zoons worden geboren, Rimko en Jurre, die beiden in de voetsporen van hun ouders zouden treden. Rimko werd filmregisseur en Jurre dirigent en componist van vooral filmmuziek. Haanstra werkte twee jaar als cameraman aan de sprookjesfilm Myrthe en de demonen. Het werd een grote flop met één lichtpuntje: het camerawerk werd geprezen. Hij kreeg hierdoor de opdracht voor een film Bert Haanstra.
APRIL 2021
19
over het Muiderslot en de Muiderkring van P.C. Hooft. De Muiderkring herleeft (1948) werd de eerste film waarbij zowel het camerawerk als scenario, montage en regie in handen van Bert Haanstra waren. Met de volgende film Spiegel van Holland (1950) (waarbij als noviteit met de camera ondersteboven werd gefilmd) brak Haanstra internationaal door. Hij won zelfs de Gouden Palm in Cannes. Veelvuldig bekroond werd ook Panta Rhei (1951), waarin zoals de titel zegt “alles in beweging is”, een soort filmgedicht over water en wolken. Haanstra ontving veel opdrachten, zoals in 1957 van het Ministerie van OK&W voor een film over Rembrandt. Hierin was zijn vondst te zien van in elkaar overvloeiende beelden van zelfportretten van Rembrandt. In 1958 maakte hij de korte experimentele kleurenfilm Glas, die insloeg als een bom. Als eerste Nederlander sleepte Haanstra Scene uit de Oscarwinnende film Glas.
Haanstra geeft instructies tijdens de opnames van De zaak M.P. (Nationaal Archief).
→
22
BERT HAANSTRA
zittend op het kistje naast de camera stelde hij de hoogste eisen aan de visuele aspecten, alles moest perfect zijn. Door de film werd Giethoorn een toeristische trekpleister van formaat en werden acteurs als Albert Mol, Hans Kaart, Bernard Droog, Ton Lutz en Andrea Domburg ongekend populair. De tweede speelfilm De Zaak M.P. (1960), door Haanstra zelf geproduceerd, werd geen succes.
Poster van Haanstra’s succesfilm Fanfare.
hiermee een Oscar in de wacht. De beelden, de ritmiek, de kleuren en de muziek (van Pim Jacobs) vormden een perfecte eenheid. In het jaar van de Oscar begon hij aan zijn eerste speelfilm Fanfare. De film over twee rivaliserende fanfarekorpsen in Giethoorn trok in een half jaar twee miljoen bezoekers. Dit succes zou later alleen door Turks fruit verbeterd worden. Het werd een echte Haanstra-film. Altijd
Met beide benen terug op de grond wijdde hij zich weer aan documentaires. Delta Phase I (1962), over de afsluiting van het Veersche Gat, behoort tot zijn beste werk. In Zoo (1962) maakte hij in navolging van Joris Ivens voor het eerst gebruik van de verborgen camera. Dit laatste middel gebruikte hij veelvuldig bij zijn volgende kassucces Alleman (1963), de film over alledaagse gebeurtenissen en gewone Nederlanders, die door Haanstra een spiegel werd voorgehouden. De film waaraan ook Anton Koolhaas en Simon Carmiggelt meewerkten ontving vele internationale prijzen en werd genomineerd voor een Oscar. Zijn vriend Jacques Tati wilde een Franse versie van Alleman uitbrengen, maar Haanstra hield vast aan het oorspronkelijke script, waardoor het plan niet doorging. De vriendschap leed er niet onder. Veelvoudig bekroond werd ook De stem van het water (1966), alweer een film over het thema water. Uiteraard kwamen niet al zijn dromen uit. Bert Haanstra was een
vurig supporter van Ajax. Een groot meesterwerk over zijn favoriete club heeft hij nooit kunnen maken, slechts een 20 minuten durende documentaire Retour Madrid (1968). Na een lange voorbereidingstijd verscheen in 1972 Bij de beesten af, een film over de relatie tussen het menselijk en dierlijk gedrag met als thema’s: het territoriumgedrag, het dominantiegedrag, het seksuele gedrag en het gedrag tussen jong en oud. Het resultaat oogstte wereldwijd succes en werd genomineerd voor een Oscar. Zijn eigen mening over de film: “Het is mijn grote liefde geworden en gebleven door de jaren heen. De film stelt mij nooit en nergens teleur”. In de jaren zeventig volgden nog een aantal films, waaronder Dokter Pulder zaait papavers, opgenomen in Blokzijl. Tijdens een vertoning van de speelfilm Een pak slaag op het filmfestival van Cork trof Bert Haanstra een hartaanval. Na zijn herstel maakte hij onder meer Vroeger kon je lachen, een hommage aan Simon Carmiggelt Monument voor een gorilla (1987), die in vele landen werd uitgezonden. Op zijn tachtigste verjaardag ontving Bert Haanstra de “Oeuvreprijs” van het Nederlandse Fonds voor de Film, sindsdien de “Bert Haanstra Oeuvreprijs”. De laatste jaren leed Bert Haanstra aan de ziekte van Alzheimer, waar zijn vader ook aan geleden had. Bert Haanstra overleed op 23 oktober 1997. ●
De derde aflevering van de podcastserie Zoek de zon op, van de IJsselacademie, gaat over de betekenis van Haanstra’s film Fanfare voor het toerisme in Giethoorn. Beluister de aflevering via Spotify, Soundcloud of Apple Podcasts.
Scene uit de film Fanfare.
Geworteld in Overijssel
DOOR MARCEL MENTINK
APRIL 2021
21
“Acteren is toch de moed hebben om in je hart te laten kijken, je kwetsbaarheid te tonen.”
J
ohanna groeide op in Notter bij Wierden als middelste van vijf kinderen. Een honkvaste nuchtere familie van boeren en daarvoor schippers (zie ook de stamboom). Ze bezocht de ‘School met de Bijbel’ in Notter waar ze toch wel wat moeite had haar eigen weg te vinden rondom de normen en waarden die golden in een gereformeerde omgeving. Ze was nog maar zeventien toen ze het huis verliet en in Kampen op kamers ging wonen. Daar studeerde ze van 1979 tot 1984 dramatiek met als doel dramadocent te worden, want toneelspelen kon ze niet, dacht ze. Op aanraden van anderen bezocht ze daarna toch de Toneelschool Arnhem.
Internationale tegenspelers
Naar de roots van Johanna ter Steege Tot voor kort kenden veel mensen Johanna ter Steege (1961) nauwelijks. Totdat ze bijna twee jaar geleden meedeed in de groots opgezette Twentse musical in Hangar 11 op vliegveld Twenthe: Hanna van Hendrik. Avond aan avond trok ze volle zalen. En vorig jaar was daar de film met Herman Finkers: De beentjes van Sint Hildegard. Uitgeroepen tot de beste en best bezochte film van 2020. Wie is toch deze actrice? En hoe geworteld is ze in Overijssel?
Al tijdens haar studie maakte ze deel uit van de theatergroep De Trust en werd ze gevraagd voor een rol in de speelfilm van George Sluizer Spoorloos. Hoewel ze in die film maar elf minuten te zien is, brak ze daarmee internationaal door en werkte ze daarna in films samen met beroemdheden als regisseurs Robert Altman en István Szabó en acteurs Glenn Close, Isabella Rosselini en Klaus Maria Brandauer. Vele internationale filmprijzen vielen haar ten deel. In de film Last conversation uit 2009 hield ze een monoloog van zeventig minuten in één enkele ‘take’. Daarbij bestuurde ze zelf de auto waaraan 26 camera’s waren bevestigd. Ondertussen heeft ze rollen gespeeld in meer dan veertig speelfilms. Door kenners wordt ze beschouwd als Nederlands beste actrice. →
22
Geworteld in Overijssel
Enterse klompenmakers aan het werk (Enters erfgoed).
NAAR DE ROOTS VAN JOHANNA TER STEEGE
Een Enterse zomp, ca. 1935 (foto Hartgerink, Diepenheim).
Hanna
Zelf zegt ze dat ze niet beroemd is, maar ze doet mooie dingen. Dat komt natuurlijk ook omdat ze niet meedoet aan quizzen of in panels op televisie te zien is. Het acteren heeft ze niet vanuit huis meegekregen, ze heeft het langzaam ontdekt. Ze vindt het boeiend om mensen te observeren. Wat dat betreft had ze ook zomaar psycholoog kunnen worden, zegt ze zelf. Een rol die haar heel veel plezier heeft gedaan is de rol van moeder in Achtse
groepers huilen niet waarin ze de tegenspeelster is van haar eigen dochter Hanna. De rollen die ze de afgelopen jaren gespeeld heeft, geven wel aan hoe diep het Twents in haar zit. Zoals ze zelf ook zegt: “Het Twents is mijn moedertaal.”
bedrijf DTS keukens opgericht (DTS = Dirk Ter Steege). Ze woonden in Notter aan de Schapendijk. Na het overlijden van moeder in 1996 is vader hertrouwd met Margje Bakker.
Ouders
Grootvader Hendrikus was, toen hij in 1914 in het huwelijk trad met Berendina Ooms, klompenmaker van beroep. Rond de eeuwwisseling waren er nog ruim driehonderd klompenmakers in Enter en omgeving. De klompen die ze maakten waren niet alleen voor de Enternaren en de inwoners van omliggende dorpen, maar ook voor de export naar het noorden en het westen van het land, want in die tijd liep bijna iedereen op klompen. Maar blijkbaar zag hij er weinig brood meer in, want in 1926, in de overlijdensakte van zijn dochter Dirkjen, staat als zijn beroep landbouwer vermeld. Hij overlijdt in 1959, twee jaar voor de geboorte van Johanna. Berendina bereikt de leeftijd van 91 jaar als ze in 1980 overlijdt.
Johanna’s ouders Dick ter Steege en Hendrika Lammers zijn in 1954 in Almelo getrouwd. Ze kregen vijf kinderen. Vader Dick heeft na diverse baantjes het keuken-
Grootouders
(Bet)overgrootouders
De School met de Bijbel in Notter.
Overgrootvader Willem is de laatste uit een lange reeks van schippers. Hij trouwde met Janna de Wilde, een maand voor hun eerste dochter Diena werd geboren. Ergens tussen 1905 en 1910 verruilde hij het schip
APRIL 2021
23
De huzarensalade van Johma uit Losser werd beter, mede dankzij Stork werden er spoorlijnen aangelegd en er werden kanalen gegraven, waardoor de Enterse schippers op alle fronten concurrentie kregen en eind negentiende eeuw waren er nog maar zestien schippers overgebleven. De reeks voorouders van Johanna gaat nog verder. Via Gerrit (geboren 1734) naar Hermen (gedoopt 1725) naar uiteindelijk Henricus ter Stege (gedoopt 1700). Een familie verankerd in het Enterse! ●
Advertentie nav het 25-jarige huwelijk van Johanna’s ouders.
voor de schop en werd hij landbouwer. Ook Willems vader Hendrikus (1809-1879) en zijn grootvader Jan (1771-1842) waren schipper van beroep. In de achttiende en negentiende eeuw is er over de kleine beken en rivieren van de zandgronden in Oost-Nederland veel scheepvaart geweest. Kleine platbodems, zompen, bevoeren de Regge, IJssel, Schipbeek, Loolee, en Vecht en namen het transport van allerlei handel voor hun rekening. Enter was voor velen de thuishaven. De scheepvaart was eigenlijk de enige manier voor het goederenvervoer tussen Twente en Deventer en Zwolle, want ‘s zomers waren de zandwegen te droog en
stoffig, en ‘s winters waren ze moeilijk begaanbaar door regen en overstromingen. Pas door de aanleg van de Twickelervaart in 1775, die een eind westelijker uitmondde in de Regge, verloor Enter zijn spilfunctie ten gunste van Delden. Maar de schippers en de werven bleven. Rond 1825 telde Enter maar liefst 125 schuiten. Maar toen begon ook de neergang: de kwaliteit van de wegen
Berendina Ooms *† 14-05-1889 te Ypelo 24-07-1980 te Ypelo ∞ 05-03-1914 te Wierden
Dirk Ter Steege
*† 06-10-1931 te Enter
03-07-2018 te Rijssen Eigenaar DTS keukens
∞ 04-09-1995 te Jan Obbeek 25-08-1959 te Gouda *Popmuzikant
∞ 06-11-1875 te Wierden
Steege.
Dina Ter Weele *† 30-08-1816 te Enter 18-06-1858 te Enter ∞ 02-07-1840 te Wierden
Willemina Hagedoorn * ~1785 te Enter te Enter † 02-05-1839 Landbouwersche ∞ < 1809 te Wierden
Hendrikus Ter Steege *† 12-05-1882 te Enter 22- 04-1959 te Ypelo Landbouwer
Willem Ter Steege *† 30-09-1853 te Enter 21-04-1932 te Enter Schipper
Hendrikus Ter Stege *† 30-12-1809 te Enter 26-05-1879 te Enter Schipper
Jan Ter Steege *† 26-12-1771 te Enter 04-12-1842 te Enter Schipper
Hendrik Jan Lammers 14- 03-1893 te Wierden 30-11-1973 te Wierden Landbouwer
Hendrik Jan Lammers *† 28-11-1852 te Wierden 07-06-1927 te Notter Landbouwer
Jan Lammers *† 14-09-1824 te Notter 13-09-1875 te Wierden Landbouwer
*† 10-02-1782 te Notter
∞ 27-02-1954 te Almelo Hendrika Aleida Lammers *† 14-10-1927 te Ypelo 25-12-1996 te Ypelo
*†
∞ 24-05-1923 te Wierden Johanna Fredrikdina Sandvoort 04-11-1895 te Markelo 01-09-1993 te Notter
*†
∞ 05-06-1890 te Wierden Hendrika Lohuis *† 30- 07-1857 te Wierden 13-02-1906 te Notter
∞ 23-06-1852 te Wierden Gerritdina Dasselaar *† 29-03-1832 te Rectum 10-10-1904 te Notter
Hendrik (Heetbrink) Lammers 22-11-1834 te Notter Bouwman ∞ 01-12-1819 te Wierden Jenneken (van de ) Kooy(e) *† 02-10-1784 te Rijssen 06-01-1866 te Notter Boerwerkster
>
Johanna Fredrika Ter Steege 10-05-1961 te Almelo *Actrice / toneelspeelster
Janna de Wilde *† 30-03-1854 te Enter 19-10-1932 te Enter
Poster van de film Spoorloos met Johanna ter
In het volgende nummer
Historisch Tijdschrift Overijssel
Jaargang 12, nummer 2, april 2021
Uitgelicht: Spaghettirellen in Oldenzaal
Verder:
110 jaar Tuindorp ’t Lansink in Hengelo
Bommen Berend in Overijssel
Collectie Rijnbrink naar Athenaeumbibliotheek En nog veel meer…
Kijk ook op www.mijnstadmijndorp.nl