7 minute read

70 jaar Molukkers in Overijssel

Belijdenis in kamp Conrad.

‘Er is nog helemaal niets opgelost’

Als kind van tien jaar oud stapte Otto Kaihena uit Deventer in 1951 in Surabaya op de boot Somersetshire richting Nederland, samen met z’n vader (KNIL-sergeant), moeder en twee zussen. ‘Iedereen kreeg op de boot een trainingspak. Toen we bijna in Nederland waren, begon het te waaien op de Noordzee. Het was heel erg koud. We werden ondergebracht in kamp Schattenberg, een voormalig Jodenkamp. Alles uit die periode stond er nog. Jaren later verhuisden we naar kamp Vossenbosch in Wierden.

DOOR DITTA OP DEN DRIES EN WIM MANUHUTU

Als kind had ik het niet zo in de gaten, maar mijn vader was bij aankomst ontzettend boos. Nog op de boot waren de Molukse KNIL-militairen uit dienst ontslagen. Mijn vader brieste zodra hij voet op Nederlandse bodem zette. “We worden belazerd! Ik ga weer terug!”, riep hij. Dat heeft hij in 1961 samen met mijn moeder ook gedaan. Ik was toen 20 jaar en bleef in Nederland. “Maak je school af, bouw een toekomst op”, zeiden m’n ouders.

Otto Kaihena

Nederland zwijgt nog steeds als het over de Molukse geschiedenis gaat. Er is nu, zeventig jaar later, helemaal niets opgelost. De pijn van Molukkers over het onrecht dat hen in het verleden is aangedaan, is nog altijd groot. Het zou een enorme opluchting zijn als er eindelijk eens naar ons wordt geluisterd.’

Voetballen in kamp Conrad bij Staphorst. Aan de bal Minggus Manuputty.

De voorgeschiedenis: WO II en de Indonesische onafhankelijkheid

De Molukse geschiedenis is meer dan alleen de geschiedenis van de Molukken en haar bevolking. Vijf eeuwen intensief contact met Europese mogendheden en kolonialisme hebben mede het beeld bepaald. Al tweeduizend jaar wordt er gehandeld in kruidnagel, gewild vanwege hun smaak, reuk en medicinale kwaliteiten. Handelaren uit allerlei gebieden in Azië voeren daarom naar de Molukken om zaken te doen. Deze handelsnetwerken strekten zich via de Indische Oceaan ook uit naar Europa.

De Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië zette de verhoudingen op zijn kop. De Indonesische nationalistische beweging, waarin ook Molukkers actief waren, was voor de oorlog effectief onderdrukt. Maar de Japanse autoriteiten maakten na hun zege graag gebruik van de nationalisten. Veel Molukkers – militairen, ambtenaren, gewone bevolking – hebben hun loyaliteit aan Nederland en verzet in de oorlog met ontberingen moeten bekopen. In de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog hebben Molukkers aan beide kanten van het conflict gestaan.

In de politieke verwikkelingen na de soevereiniteitsoverdracht raakten de Molukken en de Molukse KNIL-militairen in de knel. Terwijl de onderhandelingen over hun toekomstige positie - naar het Indonesische leger of demobiliseren op de Molukken - gaande waren, werd op 25 april 1950 op Ambon de Vrije Republiek der Zuid-Molukken (RMS) uitgeroepen. De meerderheid van de Molukse militairen steunde de RMS en wilde zo snel mogelijk naar ‘huis’. Dat was voor Indonesië onacceptabel.

‘Tijdelijk gedetacheerd’

Na de opheffing van de KNIL op 26 juli 1950 bezaten de Molukse militairen de status van ‘tijdelijk bij de Koninklijke Landmacht gedetacheerd’. In deze impasse kwam de order om te kiezen tussen demobilisatie op Java, waar de militairen en hun gezinnen in kampen waren gehuisvest, of een vrijwillige tijdelijke overtocht naar Nederland. De laatste optie zou volgens de Nederlandse regering rust bieden, terwijl de verwachting was dat de Molukkers na een paar maanden wel uit vrije wil zouden terugkeren naar Indonesië. Van Molukse kant werd gehoopt dat via de rechter transport naar Nieuw-Guinea, op dat moment nog in Nederlandse handen, zou kunnen worden afgedwongen.

In de archieven is geen algemeen dienstbevel om naar Nederland te gaan terug te vinden, de order was om te kiezen. Maar bij een aantal transporten is wel een bevel van een commandant gevonden waarin de Molukse militairen wordt bevolen zich in te schepen. Dit is altijd een bron van onenigheid geweest als het gaat over de basis van het verblijf van Molukkers in Nederland.

In 1951 vertrokken ruim 12.500 mannen, vrouwen en kinderen per schip naar Nederland. Behalve 3800 militairen met hun gezinnen, waren er ook tientallen burgers en een honderdtal Molukse marinemannen met hun gezinnen aan boord. Deze laatste groep werd bij aankomst niet ontslagen, maar in dienst genomen door de Koninklijke Marine. Dat de militairen wel ontslagen werden, had te maken met de voorwaarde van Indonesië dat het de Molukkers alleen als burger terug zou willen nemen. En omdat dit de wens en hoop van de Nederlandse regering was, werd al voor vertrek van het eerste schip tot ontslag bij aankomst besloten. Dat werd niet aan de militairen meegedeeld, om problemen tijdens de reis te voorkomen. Dat ontslag heeft, samen met het niet steunen van de RMS, de verhouding tussen de Molukkers en Nederland ernstig verstoord.

In Nederland

Na aankomst in Rotterdam of Amsterdam werden de Molukkers via doorgangskamp Amersfoort over het land verspreid in tientallen tijdelijke woonoorden. Veel daarvan lagen op het platteland, vaak buiten de bebouwde kom van steden en dorpen. De Molukkers kwamen terecht in een land (en klimaat) dat ze niet kenden, waarvan de meesten de taal niet spraken. Voor mensen uit de steden en dorpen waren Molukkers de eerste gekleurde mensen met eigen gewoonten met wie ze te maken kregen. Misverstanden en conflicten lagen op de loer, maar er was soms ook sprake van vroege vriendschappen.

Hoewel alle Molukkers bij aankomst als ‘Ambonees’ werden betiteld, was ongeveer een derde van alle mannen afkomstig uit de Zuidoost-Molukken, terwijl een derde van alle echtgenotes van niet-Molukse komaf was. De overgrote meerderheid was protestants, maar er was ook een katholieke groep en een kleine groep moslims. Deze verschillen riepen ook spanningen op, die ertoe leidden dat mensen uit de Midden- en de Zuidoost-Molukken grotendeels in afzonderlijke woonoorden en later ook afzonderlijke woonwijken terechtkwamen.

Uiteindelijk werden de maanden in Nederland jaren. Eind jaren vijftig besloot de regering tot de bouw van woonwijken met individuele woningen. In Appingedam was in 1960 de eerste, later zouden er meer dan zestig volgen. Na aanvankelijk niet gewerkt te hebben, vonden de meeste Molukse mannen werk in de industrie. Sommigen bleven werk weigeren vanwege het in hun ogen onrechtmatige karakter van het ontslag uit militaire dienst.

De Molukse kinderen gingen naar Nederlandse scholen. In grotere woonoorden waren er kampscholen, in de meeste gevallen gingen ze buiten het kamp op school. Omdat ze thuis Maleis spraken en op school Nederlands, hadden veel kinderen het in het begin moeilijk.

In de jaren zestig en zeventig kwam de Molukse tweede generatie veel meer in aanraking met de Nederlandse cultuur, wat soms botsingen met de ouders opleverde. Tegelijkertijd voelde de tweede generatie zich verantwoordelijk voor het voortzetten van de strijd van die eerste generatie. Dat leidde in de jaren zeventig onder meer tot kapingen en gijzelingen, waarvan die in 1977 met geweld werd beëindigd.

In de jaren tachtig en negentig begonnen Molukkers zich ook op een andere wijze bezig te houden met de Molukken. Het aantal reizen naar de eilanden nam toe. Daarbij werd vaak gesproken over pulang, naar huis gaan, al waren veel leden van de tweede en derde generatie er nog nooit geweest.

Anno nu woont een meerderheid van de Molukse gemeenschap buiten een Molukse wijk. Dat betekent niet dat er geen band meer is met die wijk. Al is de Molukse gemeenschap in allerlei opzichten meer divers geworden, de band met elkaar en met de Molukken is voor de verschillende generaties nog steeds iets dat betekenis heeft.

Minggus Manuputty.

‘Molukse wijken in ere houden’

Minggus Manuputty uit Staphorst hoopt dat volgende generaties de Molukse wijken altijd in ere houden. Nergens zoveel verbondenheid te vinden als daar.

‘Ik pleit ervoor om de Molukse cultuur, met z’n sterke waarden, stevig vast te houden. Wij noemen dat Gandong, eenheid en gemeenschapszin.’

Toen Minggus bijna vier was, stapte het gezinnetje met hun koffers op de boot Goya om naar het veilige Nederland te gaan. Zijn vader was KNIL-militair. Het gezin Manuputtij werd eerst ondergebracht in kamp Ybenheer in Fochteloo (Friesland). Minggus ziet nog de twee lange barakken, afgescheiden met prikkeldraad en een doodskop, voor zich. Vanaf Fochteloo ging het gezin al snel naar kamp Conrad in Rouveen, waar hij een heerlijke kindertijd beleefde.

’Je verveelde je als kind nooit.’ Later verhuisde het gezin, samen met zeven andere gezinnen, naar de Rozenlaan in de Molukse wijk van Rouveen. ‘Ik voelde me helemaal thuis en heb nooit last gehad van aanpassingsmoeilijkheden. Natuurlijk leef ik in twee werelden. Ik zie dat als een voordeel. Ik heb hier in Nederland volop kansen gehad én benut om me te ontwikkelen. En hierdoor kan ik mijn familie in de Molukken ondersteunen. Maar ik kijk met veel verdriet op de Molukse geschiedenis terug. Door het koloniale verleden van Nederland is de Molukse bevolking veel leed en onrecht aangedaan. Ik hoop met heel mijn hart dat de Molukken ooit opnieuw onafhankelijk zullen zijn.’

Verbroken Belofte

De Molukse geschiedenis moet blijvend verteld worden. Het boek Verbroken Belofte, dat op zaterdag 4 september uitkomt, wil daaraan bijdragen. In het boek staan dertig interviews met Molukkers uit de zeven wijken in Overijssel. Alle geïnterviewden vertellen over hun eigen ervaringen en zienswijzen. Historicus Wim Manuhutu schreef voor Verbroken Belofte over de Molukse geschiedenis, waarvan u in dit magazine een gedeelte vindt. Fridus Steijlen, hoogleraar Molukse Migratie en Cultuur, kijkt vooral naar de toekomst. Het boek kost in de voorverkoop € 15,-- en na 4 september € 20,--. Bestellen kan via 70jaarsmo@gmail.com.

This article is from: